Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 300 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2020
Nr. 15
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 30 oktober 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 7 oktober 2019 voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media. Bij brief van 25 oktober
2019 zijn ze door de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis-
en Voortgezet Onderwijs en Media beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, La Rocca
1
Welke investeringen kunnen er niet gedaan worden als de OCW-begroting niet wordt aangenomen?
Als het voorstel van wet tot vaststelling van de begrotingsstaat van OCW niet wordt
aangenomen, dan bepaalt artikel 2.25 van de comptabiliteitswet dat:
– Lopend beleid met terughoudendheid in uitvoering wordt genomen
– Nieuw beleid niet in uitvoering wordt genomen, tenzij Onze Minister die het aangaat
van oordeel is dat uitstel niet in het belang van het Rijk is en de Staten-Generaal
hierover is geïnformeerd.
Belangrijke kanttekeningen hierbij zijn dat technische mutaties (bijvoorbeeld schuiven
binnen artikelen en toevoeging van lpo) wel mogelijk zijn en dat een Minister nooit
verplicht is om de begrote uitgaven te realiseren. Hij/zij mag alleen niet meer realiseren
dan de begroting, of schuiven tussen artikelen.
Dit betekent in de praktijk dat een aantal intensiveringen die vanaf de OCW-begroting
2020 start waarschijnlijk geen doorgang kan vinden, te weten:
– de toevoeging van € 27,3 miljoen regeerakkoordmiddelen voor cultuur en historisch
democratisch bewustzijn;
– € 15 miljoen extra voor lokale en regionale publieke omroepen;
– € 10,6 miljoen extra voor de regeling praktijkleren voor de sectoren landbouw, horeca
en recreatie;
– de kasschuif op de werkdrukmiddelen waarmee aanvullend € 56 miljoen beschikbaar komt
voor basisscholen in 2020.
Bovendien zal de incidentele korting op de lumpsum ho in 2019 ook door moeten worden
getrokken in 2020. Per saldo zijn de bewindslieden van OCW tot minder uitgaven geautoriseerd
bij een afgekeurde begroting dan wanneer de begroting 2020 wordt aangenomen.
2
Hoe vaak in het afgelopen decennium zijn de leerling- en studentenaantallen onderschat,
en hoe vaak zijn ze overschat? Klopt het dat er een trend is dat de aantallen vaker
worden onderschat, waardoor er meer middelen vanuit de eigen begroting moeten worden
vrijgemaakt?
Over de nauwkeurigheid van de Referentieraming (raming van het aantal leerlingen en
studenten) en de afwijkingen de afgelopen 10 jaar bent u in de Kamerbrief over de verkenning naar de systematiek rondom de OCW-ramingen van 29 oktober 2018 geïnformeerd. Hieruit blijkt dat de afwijking van de raming tussen
2007 en 2017 evenwichtig gespreid was: er is geen sprake van een structurele overraming
of onderraming. In de Referentieraming 2018 en de Referentieraming 2019 bleek beide
sprake van een hoger dan geraamd aantal leerlingen en studenten. De afgelopen 10 jaar
(2010 t/m 2019) was drie keer sprake van een overschatting en zeven keer sprake van
een onderschatting (gemiddeld genomen over de betreffende begrotingshorizon).
Dat de raming meerdere jaren achter elkaar te laag of te hoog bleek betekent niet
per definitie dat de raming beter kan. De ramingssystematiek is gebaseerd op statistische
analyse van data van de afgelopen jaren over hoe leerlingen en studenten door het
onderwijssysteem stromen. Door elk jaar de meest recente data te gebruiken, krijgt
de raming een zelflerend vermogen. Door de trends te baseren op data over 12 jaar
wordt de invloed van onverwachte veranderingen in trends en eenmalige uitschieters
gedempt. Het voordeel daarvan is dat eenmalige uitschieters een beperkt effect op
de verwachte toekomstige ontwikkelingen hebben. Een nadeel is dat een trendbreuk met
vertraging wordt waargenomen (bijvoorbeeld de sneller dan geraamde verschuiving van
vmbo naar havo- en vwo-deelname (havoïsering), die enkele jaren tot meer leerlingen
dan geraamd in het vo hebben geleid).
De budgettaire gevolgen van de Referentieraming voor de OCW-begroting zijn mede afhankelijk
van de uitkomst van de studiefinancieringsraming en andere mee- of tegenvallers op
de OCW-begroting. Normaal gesproken wordt een per saldo tegenvaller conform de begrotingsregels
van het kabinet binnen de OCW-begroting gedekt, maar dit jaar is de per saldo tegenvaller
op de ramingen 2019 generaal gedekt.
In de verkenning naar de systematiek rondom de OCW-ramingen heeft OCW kans gezien
om de onrust in de begrotingscyclus te verminderen. Een afwijking van het geraamde
aantal studenten wordt voortaan in het ho met één jaar vertraging doorgerekend naar
de ho-budgetten en de budgetten in het lopende begrotingsjaar worden niet aangepast.
Hierdoor hoeft er niet meer in het lopende jaar onder tijdsdruk te worden omgebogen
als er sprake is van een tegenvaller. Dit sluit aan bij de wijze waarop de leerlingenaantallen
budgettair worden verwerkt in het mbo (de «mbo-systematiek»). Dit heeft als gevolg
dat er in het lopende jaar voor het ho geen mee- of tegenvaller op de OCW-begroting
plaatsvindt. Om te voorkomen dat de ho-sectoren nadeel ondervinden door invoering
van deze nieuwe werkwijze wordt eenmalig alsnog de tegenvaller in het lopende jaar
(2019) gecompenseerd.
3
Waarom komt het groot investeringsfonds voor onder andere het stimuleren van kennisinnovatie
en infrastructuur, waarover de Koning heeft gesproken in de troonrede, niet voor in
de begroting OCW 2020? Betekent dit dat het in de troonrede aangekondigde investeringsfonds
niet ten goede komt aan het onderwijs? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat het
onderwijs alsnog kan profiteren van het investeringsfonds? Zo nee, waarom wordt het
investeringsfonds niet genoemd in de begroting van OCW 2020?
Op dit moment vindt er een onderzoek plaats naar de wijze waarop een investeringsfonds
bij kan dragen aan het verdienvermogen van Nederland. De Tweede Kamer wordt in de
Groeibrief van de Minister van EZK geïnformeerd over de kabinetsvisie op het versterken
van het duurzaam verdienvermogen van Nederland. Het kabinet verwacht de Kamer vervolgens,
begin 2020, over de bevindingen van het onderzoek naar een investeringsfonds ten behoeve
van het duurzame verdienvermogen te informeren. Als er uit het investeringsfonds investeringen
voortkomen op de beleidsterreinen van OCW, dan zal hier in de volgende OCW-begrotingen
op in gegaan worden.
4
Kunt u een overzicht maken van subsidies en bestuursbeurzen die jongerenorganisaties
ontvangen vanuit OCW en andere ministeries?
In het hoger onderwijs is een financiële relatie met de volgende jongerenorganisaties:
afkorting
uitgebreide naam
1
LSvB
Landelijk Studenten Vakbond
2
ISO
Interstedelijk Studenten Overleg
3
Morgen
MORGEN (voorheen LHUMP)
4
SOM
Stichting Studenten Overleg Medezeggenschap
5
Integrand Ned
Integrand Nederland
6
LkvV
Landelijke Kamer van Verenigingen
7
LSR
Landelijk Studenten Rechtsbureau
8
LOF
Stichting Landelijk Overleg Fracties
9
Studentensport (= SSN)
Studentensport Nederland, Sportcentrum Olympos
10
KNPSV
Koninklijke Nederlandse Pharmaceutische Studenten
Vereniging
11
Dwars
Dwars, GroenLinkse Jongerenorganisatie
12
CDJA
Christen Democratisch Jongeren Appèl
13
Elsa the Neth.
ELSA the Netherlands
14
Jason
Stichting Jason
15
JS
Jonge Socialisten in de PvdA
16
JD
Jonge Democraten (D66)
17
SIB-NED
Studentenverenigingen voor Internationale Betrekkingen
18
SPS-NIP
Nederlands Instituut van Psychologen SPS-NIP
19
IFMSA-NL
IFMSA-NL (Internal Fed. of Med. Stud. Assoc. The Netherlands)
20
NJN
Nederlandse Jeugdbond van Natuurstudie
21
CSFR
Civitas Studiosorum in Fundamento Reformato
22
Pink!
Pink!, politieke jongerenorganisatie Partij voor de Dieren
23
VCS Ichthus
Ichtus Landelijk Verenigde Christenstudenten
24
Unipartners
Stichting Unipartners Nederland
25
JOVD
Jongeren Organisatie Vrijheid en Democratie
26
Perspectief
Perspectief Christenunie jongeren
27
ESN
ESN Nederland (Erasmus Student Network NL)
28
SGP-jongeren
SGP-Jongeren
29
AIESEC
Stichting AIESEC Nederland
30
CNV jongeren
CNV Jongeren
31
JNM
Jongeren in de Natuur
32
Debatbond
Nederlandse Debatbond
33
JMA
Jongeren Milieu Actief
34
KIVI
KIVI Engineering Society
35
VCMS
Vereniging Chirurgie voor Medisch Studenten
De bestuursleden van de ISO en LSVb (elk maximaal 5) en die van de overige 33 organisaties
uit de tabel (elk maximaal 1) hebben per jaar recht op een bestuursbeurs van ongeveer
€ 22.700 per jaar. In totaal wordt in het hoger onderwijs daarmee € 1 miljoen per
jaar aan bestuursbeurzen verstrekt.
De ISO en de LSVb ontvangen daarnaast elk een reguliere subsidie van € 249.000 per
jaar (zie ook antwoord op vraag 229), de overige organisaties ontvangen geen subsidie
van OCW. In het middelbaar beroepsonderwijs ontvangt het JOB op jaarbasis een reguliere
subsidie van circa € 371.000. In het voortgezet onderwijs ontvang het Laks jaarlijks
een reguliere subsidie van € 104.000 en het Combo, als uitvoeringsorganisatie van
Laks, € 243.000. Bij OCW is niet bekend of en in hoeverre andere ministeries subsidies
of bestuursbeurzen aan bovengenoemde of andere jongerenorganisaties verstrekken.
5
Hoe is het te verklaren dat de meevaller in opbrengsten vanuit het leenstelsel voornamelijk
uit het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) afkomstig is?
Het leenstelsel is alleen ingevoerd voor het hoger onderwijs en niet voor het mbo.
Waarschijnlijk wordt met de vraag bedoeld hoe het te verklaren is dat de meevaller
op de uitgaven studiefinanciering voornamelijk uit het mbo afkomstig is. Het betreft
een meevaller die wordt veroorzaakt door lagere uitgaven aan omzettingen van prestatiebeurs
in gift. De oorzaken hiervoor kunnen met de beschikbare informatie niet volledig inzichtelijk
worden gemaakt. Wat hier waarschijnlijk een rol speelt, is dat een aantal jaar geleden
het overgrote deel van de mbo-opleidingen is ingekort van vier naar drie jaar. Het
is lastig te ramen hoe deze verkorting doorwerkt op de omzettingen en in welk jaar.
Uit de realisatie blijkt dat deze verkorting vooral heeft geleid tot hogere omzettingen
in het mbo voor 2018. Als gevolg daarvan zijn de omzettingen voor de jaren na 2018
naar beneden bijgesteld.
6
Zijn er cijfers beschikbaar over studievertraging en/of uitval ten gevolge van stagediscriminatie?
Nee, er zijn geen harde cijfers beschikbaar over studievertraging en/of uitval ten
gevolge van stagediscriminatie. Wel zijn er diverse onderzoeken naar stagediscriminatie
in het mbo beschikbaar. Zo laat onderzoek van het Kennisplatform Integratie en Samenleving
(KIS) zien dat mbo-studenten met een migratieachtergrond meer sollicitatiebrieven
moeten versturen en langer op zoek zijn naar een stageplek.
Dit wordt onderschreven door cijfers van Research Centre for Education and Labour
Market (ROA) waaruit blijkt dat van de mbo-studenten met een Nederlandse achtergrond
70% na één keer solliciteren een stageplaats vindt. Voor studenten met een migratieachtergrond
geldt dit voor 50%. Dit brengt met zich mee dat studenten met een migratieachtergrond
vaker moeten solliciteren, zo moet 24% meer dan vier keer sollicteren en 8,5% meer
dan 10 keer. Onder studenten met een Nederlandse achtergrond is dit respectievelijk
slechts 11% en 3%.
Ingevolge artikel 7.2.9 van de WEB draagt de school zorg voor de beschikbaarheid van
de praktijkplaats. Het is een inspanningsverplichting, geen resultaatverplichting.
Het is ook een gedeelde verantwoordelijkheid van de school en de student om een praktijkplaats
te vinden, maar niemand is aan het onmogelijke gehouden. Wel moet de school bij een
structureel tekort aan leerwerkplekken voor een bepaalde opleiding in een regio de
instroom zoveel als mogelijk afstemmen op de beschikbaarheid van leerwerkplekken.
7
Op welke manier(en) komt de herijking van de structurele onderwijsbekostiging concreet
ten goede aan duurzame en groene onderzoekstrajecten?
Met de herziening van de bekostiging heeft het kabinet wijzigingen aangebracht in
de verdeling van de onderwijsbekostiging over hogescholen en universiteiten. In welke
mate de onderwijsbekostiging ten goede komt aan duurzame en groene onderzoekstrajecten
kan het kabinet niet aangeven. Dit valt onder de bestedingsvrijheid van instellingen.
8
Hoe wordt het bedrag van de loon- en prijsbijstelling vastgesteld en op welk moment?
Het bedrag van de loon- en prijsbijstelling wordt vastgesteld door het loon- en prijsgevoelige
deel van de begrotingsuitgaven te vermenigvuldigen met de percentages van de loon-
en prijsbijstelling. Er zijn verschillende categorieën loon- en prijsgevoelige uitgaven
waaraan verschillende percentages verbonden zijn. Het kabinet beslist bij voorjaarsbesluitvorming
over het uitkeren van de loon- en prijsbijstelling.
9
Kunt u bevestigen dat de begrote uitgaven voor initieel onderwijs worden gekwalificeerd
als consumptieve overheidsuitgaven, terwijl het in feite investeringen in mensen betreft,
die gemiddeld minstens 40 jaar renderen? Kunt u toelichten waarom deze uitgaven niet
als «overheidsinvesteringen» gekwalificeerd worden?
Ja, de begrote uitgaven voor initieel onderwijs worden gekwalificeerd als consumptieve
overheidsuitgaven. De classificatie van overheidsuitgaven in consumptieve uitgaven
en investeringen volgt de bindende internationale richtlijnen van Eurostat.
10
Wat is het verschil tussen subsidies en opdrachten?
Bij subsidies verstrekt de overheid een financiële bijdrage waarvoor de ontvanger
activiteiten moet verrichten die bijdragen aan de beleidsdoelen. Bij opdrachten is
er sprake van inkoop van goederen of diensten waarvoor de overheid betaalt.
11
Hoeveel JOGG-gemeenten (Jongeren Op Gezond Gewicht) zijn er momenteel?
Op de website jongerenopgezondgewicht.nl wordt vermeld dat er 142 deelnemende gemeenten
zijn per oktober 2019.
12
Hoeveel procent van het aantal scholen heeft een gezonde schoolkantine?
Een recente peiling van het voedingscentrum (maart 2019) laat zien dat 57% van de
middelbare en mbo-scholen aangeeft dat ze momenteel voldoen aan de Richtlijnen Gezondere
Kantines van het Voedingscentrum.
13
Hoeveel procent van het aantal scholen heeft een rookvrij schoolplein?
Uit het rapport Op weg naar rookvrije schoolterreinen (Mulier Instituut, 2019) blijkt
dat in 2018 80% van de scholen in het primair onderwijs een geheel rookvrij terrein
had, in het voortgezet onderwijs was dit 62%. In datzelfde jaar had 16% van de scholen
in het primair onderwijs een gedeeltelijk rookvrij schoolterrein, dit geldt voor 37%
van de scholen in het voortgezet onderwijs. Dit kabinet is voornemens om per augustus
2020 wettelijk te verplichten dat alle schoolpleinen (po, vo, mbo en ho) rookvrij
zijn.
14
Kunt u een overzicht geven van de totale middelen beschikbaar voor al het onderwijs,
inclusief een uitsplitsing naar techniek, voor en na de «Van Rijnschuif»?
Het onderwijsdeel wo bedraagt € 2,4 miljard in 2020 (inclusief studievoorschotmiddelen).
Daarvan gaat € 543 miljoen naar de vier technische universiteiten (dit zijn voorlopige
cijfers; de Rijksbijdrage 2020 is nog niet definitief). Zonder de herziening van de
bekostiging zou dit in 2020 € 28 miljoen minder zijn geweest voor de vier technische
universiteiten. Voor de overige universiteiten, met een breed opleidingsaanbod waaronder
technische opleidingen, is het voor het kabinet niet mogelijk om aan te geven hoeveel
middelen er naar bètatechniek gaan omdat dit binnen de bestedingsvrijheid van de lumpsum
valt en afhankelijk is van het interne verdeelmodel van instellingen.
Het onderwijsdeel hbo bedraagt € 3,2 miljard in 2020 (inclusief studievoorschotmiddelen).
15
Klopt het dat niet alles wat in de sectorwetten staat waar de inspectie toezicht op
houdt, verwerkt is in de Wet op het onderwijstoezicht? Zo ja, wat is de reden hiervoor
en hoe is beslist wat er in de Wet op het onderwijstoezicht thuishoort?
De Wet op het onderwijstoezicht (WOT) regelt de taken en bevoegdheden van de Inspectie
van het onderwijs. Met een eigen wet heeft de wetgever destijds beoogd om de onafhankelijke
rol van deze inspectie te versterken. In artikel 3 van de WOT zijn de taken van de
inspectie vastgelegd. Een van haar kerntaken is het toezien op de naleving van de
aan de onderwijsinstellingen gestelde wettelijke eisen (deugdelijkheidseisen). Deze
eisen staan in de sectorwetten.
16
Kunt u de Kamer voorzien van een overzicht van de hoogte van de bovenwettelijke uitkeringen,
uitgesplitst naar onderwijssector en uitgesplitst naar de aard van de bovenwettelijke
regeling?
De hoogte en duur van bovenwettelijke uitkeringen zijn voor de verschillende onderwijssectoren
vastgelegd in de sector cao’s. Aangezien de aard van de bovenwettelijke regelingen
verschilt, is er geen overzicht opgenomen. De cao teksten zijn openbaar en te vinden
op de site van de desbetreffende onderwijsraden.
17
Welke kosten van Leven Lang Ontwikkelen vallen onder de OCW-begroting en welke kosten
onder de SZW-begroting?
Voor het verbeteren van de randvoorwaarden voor Leven Lang Ontwikkelen (LLO) voeren
de ministeries van SZW, EZK en OCW gezamenlijk een meerjarig actieprogramma LLO uit.
Van de kosten voor dit actieprogramma is in de OCW-begroting voor 2020 € 11,75 miljoen
beschikbaar. Op de SZW-begroting is € 1,5 miljoen beschikbaar voor versterking van
de regionale ondersteuningsstructuur. Op de EZK-begroting staat € 2,7 miljoen voor
versterking van de leercultuur in het MKB. Naast het meerjarig actieprogramma LLO
lopen er meer activiteiten die Leven Lang Ontwikkelen stimuleren. Zo is het kabinet
voornemens om de huidige fiscale aftrek van scholingsuitgaven om te vormen tot een
gerichte uitgavenregeling, het STAP-budget (Stimulering Arbeidsmarktpositie), dit
bedraagt in totaal € 218 miljoen en staat op artikel 4 en artikel 95. Zie voor een
compleet overzicht de bijlage bij de brief aan de Tweede Kamer van 27 september 2018.
18
Hoe had de «taakstelling OCW» uitgepakt per beleidsartikel als deze niet was teruggedraaid
in het regeerakkoord? Was deze taakstelling al in mindering gebracht op onderwijsinstellingen
of moesten instellingen hier nog op gekort worden?
De taakstelling OCW stond op artikel 91 Nog onverdeeld en was nog niet verdeeld over
de beleidsartikelen. Er waren daarom ook nog geen kortingen opgelegd aan instellingen.
19
Welke bewindspersonen waren verantwoordelijk voor de «taakstelling OCW» tijdens Rutte
II?
De bewindslieden van OCW in het kabinet Rutte II waren Minister Jet Bussemaker en
Staatssecretaris Sander Dekker.
20
Kunt u de Kamer voorzien van een tabel van de totale publieke onderwijsbekostiging
van NUFFIC in de afgelopen vijf jaar?
Onderstaand een overzicht van de totale publieke onderwijsbekostiging vanuit het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De bedragen variëren over de jaren als gevolg
van wijzigingen in beleidsvragen aan Nuffic en als gevolg van loon- en prijsbijstellingen.
bedragen x € 1.000
Jaar
2016
2017
2018
2019
2020
Totaal
23.569
22.037
23.064
22.979
23.506
21
Hoeveel subsidie ontvangt het project «versterking medezeggenschap» in het funderend
onderwijs van het Ministerie van OCW?
Het project versterking medezeggenschap in het funderend onderwijs ontvangt voor 2019
een subsidie van € 300.000 van OCW. Met ingang van 2020 wordt de versterking medezeggenschap
in de vorm van een opdracht uitgevoerd. Het aanbestedingstraject is reeds gestart.
22
Welke kosten heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2018 en
2019 gemaakt ten behoeve van (leden van) het Koninklijk Huis? Welk bedrag is hiervoor
precies gereserveerd in de begroting van 2020?
Er is sprake van uitgaven voor kosten op de begroting van dit ministerie voor activiteiten
die verband houden met de beleidsdoeleinden en/of uitvoering van regelgeving van dit
ministerie en waarbij in dit kader een persoon is betrokken die tevens lid is van
het Koninklijk Huis.
Prinses Laurentien is sinds 2009 Speciaal Gezant Geletterdheid voor UNESCO. Als verantwoordelijk
ministerie voor Unesco ondersteunt OCW dit gezantschap met een subsidie:
2018
€ 48.225
2019
€ 47.939
2020
€ 49.680 (aanvraag)
Deze subsidie wordt o.a. aangewend voor het dekken van de kosten van een ondersteunend
medewerker, reis- en verblijfkosten en een vacatievergoeding
23
Kunt u aangeven wat de uitkomst is van de gesprekken met het Nationaal Instituut voor
Budgetvoorlichting (Nibud) over het meenemen van studenten in de berekening van de
koopkracht?
OCW heeft inderdaad met Nibud gesproken over het meenemen van studenten in de koopkrachtplaatjes.
Hieruit volgde dat het Nibud studenten niet meeneemt in de koopkrachtberekeningen
van 100 voorbeeldhuishoudens. De reden hiervoor is dat het Nibud statische koopkrachtplaatjes
maakt, waarbij er vanuit wordt gegaan dat er niets verandert in de situatie. De situatie
van studenten verandert vaak en ook nog eens in korte tijd. Dat heeft ten eerste te
maken met de korte periode waarin iemand studeert. Na afstuderen is de koopkrachtverandering
veel groter als een oud-student gaat werken. Daarnaast heeft de verandering voor thuiswonende
studenten die uit huis gaan tijdens de studietijd een grote impact. Tot slot kunnen
de inkomsten nogal wisselen per jaar tijdens de studententijd, doordat studenten hun
leenbedrag aan kunnen passen.
24
Wat klopt er van de constateringen in het OESO-rapport (Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling) «Education at a Glance» dat leraren in het voortgezet
onderwijs in Nederland gemiddeld 29% méér leerlingen hebben dan hun collega’s in de
EU, het maximaal aantal lesuren van een leraar in Nederland 750 is, wat 41 uur meer
is dan het OESO-gemiddelde voor leraren in de onderbouw en 83 uur meer dan het OESO-gemiddelde
voor bovenbouwleraren? Is het voorzien dat dit allemaal ook zo blijft, met alle gevolgen
van dien voor de werkdruk van leraren?
Inderdaad constateert de OESO in Education at a Glance 2019 dat het maximaal aantal lesuren van een leraar in Nederland hoger is dan het OESO-gemiddelde,
zowel in de onderbouw als in de bovenbouw van het vo. We tekenen hierbij aan dat de
genoemde OESO-cijfers uit het schooljaar 2017–2018 zijn. Hierin zijn dus de afspraken
nog niet verwerkt die de sociale partners in het voortgezet onderwijs recent hebben
gemaakt over extra ontwikkeltijd. Leraren kiezen zelf in overleg met elkaar en hun
leidinggevenden, waar ze de vrijgekomen tijd aan gaan besteden.
Wij veronderstellen dat de vraagsteller het verschil van 29% met het EU-gemiddelde
baseert op gegevens over leerling-leraar ratio’s in het voortgezet onderwijs. Het
klopt dat de leerling-leraar ratio in Nederland in het basisonderwijs en het voortgezet
onderwijs hoger is dan het gemiddelde in de OESO landen. Het is goed hierbij te beseffen
dat er geen één-op-één-relatie is tussen deze ratio en de feitelijke groepsgrootte.
De leerling-leraar ratio is slechts het aantal leraren gedeeld door het aantal leerlingen.
Er kunnen op basis van deze OESO-cijfers niet zonder meer conclusies worden getrokken
over de groepsgrootte in Nederland in vergelijking met andere landen. De feitelijke
groepsgrootte per leraar hangt van veel factoren af, zoals aard en omvang van het
vak en de onderwijskundige visie van de school. Ook bijvoorbeeld de inzet van ondersteunend
personeel kan per land verschillen. In Nederland staat de eigen visie en werkwijze
van scholen voorop: vanuit de overheid sturen we niet op de groepsgrootte.
25
Kunt u een meer specifieke streefwaarde geven van het «succes eerstejaars mbo» en
«succes doorstromers in eerste jaar hbo»?
Bij de aanvang van dit kabinet is het streven vastgesteld om het succes eerstejaars
mbo te willen verhogen ten opzichte van het basisjaar 2012–2013. Destijds was dat
percentage 82,9%. Het streven is dus om in 2020 minimaal boven dit percentage uit
te komen. In 2017–2018 bedroeg het percentage iets meer dan 84%.
Voor het hbo is een soortgelijk streven bepaald. In 2012–2013 bedroeg het percentage
doorstromers in het eerste jaar van het hbo 78%. Het kabinet streeft er naar dat dit
percentage in 2020 in ieder geval hoger zal zijn. In 2017–2018 bedroeg dit percentage
79%.
26
Welke voorwaarden mogen scholen voor voortgezet onderwijs stellen aan havisten die
hun havodiploma hebben behaald en willen instromen in atheneum 5? In hoeverre verschillen
deze voorwaarden van de voorwaarden die scholen mogen stellen aan vmbo'ers die hun
vmbo-t-diploma hebben behaald, die willen instromen in havo 4?
Het bevoegd gezag van de havo- en vwo-scholen beslist over de toelating van leerlingen
die na het behalen van hun vmbo-gl/tl- of havodiploma willen doorstromen naar een
ander schoolniveau. Die toelating is bijna altijd afhankelijk van voorwaarden waaraan
de gediplomeerde vmbo’er of havist moet voldoen. Scholen hanteren verschillende toelatingsvoorwaarden,
maar er zijn geen specifieke verschillen tussen de voorwaarden die respectievelijk
havo- en vwo-scholen stellen. De doorstroomvoorwaarden die havo- en vwo-scholen stellen,
zijn onderzocht (zie het wetsvoorstel op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/04/18/voorste…). Uit deze onderzoeken blijkt dat het gaat om voorwaarden zoals dat de leerling een
positief advies van de mentor moet hebben, aan een bepaalde cijfereis moet voldoen,
een motivatiegesprek moet voeren, een goede werkhouding moet laten zien en dat de
leerling een in een bepaald vakkenpakket eindexamen moet hebben gedaan. De regering
heeft inmiddels bij uw Kamer een wetvoorstel ingediend waarmee wordt beoogd deze toelating
wettelijk te regelen, zodat elke leerling een gelijke en eerlijke kans op doorstroom
heeft.
27
Kunt u uiteenzetten hoe u gaat bepalen welke kinderen een risico op een onderwijsachterstand
hebben?
Het CBS heeft een indicator ontwikkeld waarmee op basis van centraal beschikbare data
bepaald wordt welke kinderen een risico op een onderwijsachterstand hebben. In deze
indicator wordt gekeken naar de volgende kenmerken: het opleidingsniveau van de ouders,
het gemiddelde opleidingsniveau van de moeders op school, het land van herkomst, de
verblijfsduur in Nederland en of de ouders in de schuldsanering zitten.
28
Kunt u specificeren wat de verwachte inhoud van de meerjarige agenda’s wordt, die
opgesteld worden naar aanleiding van de Gelijke Kansen Alliantie?
De eerste 30 agenda’s zijn inmiddels opgesteld en te vinden op https://www.gelijke-kansen.nl/.
29
Hoe is het te verklaren dat het aantal vroegtijdige schoolverlaters in het mbo tussen
2016–2017 en 2017–2018 gestegen is?
Gemeenten en scholen geven aan dat de oorzaken voor het stijgende aantal jaarlijkse
vsv’ers liggen in de aantrekkende arbeidsmarkt, toenemende multiproblematiek onder
jongeren en een toenemend aantal verkeerde studiekeuzes. Uit een verdiepende cijferanalyse
van de oorzaken van de stijging van het aantal vsv’ers in de afgelopen twee jaar blijkt
dat jongeren zonder startkwalificatie de afgelopen jaren steeds vaker aan het werk
zijn.
30
Wat gaat u anders doen dan in de afgelopen jaren om het aantal voortijdige schoolverlaters
terug te dringen naar 20.000 in 2019–2020, nu zich in 2017–2018 bij de realisatie
juist een stijging aftekende?
In de kabinetsreactie van 4 oktober jl. heeft het Kabinet benadrukt dat – ondanks de stijging van het aantal
nieuwe vsv’ers – zoveel mogelijk jongeren een diploma zouden moeten halen op het niveau
van een startkwalificatie. Daarom wordt de aanpak onverminderd voortgezet. In elke
RMC-regio wordt een vierjarig regionaal plan (2020–2024) gemaakt met maatregelen om
vsv tegen te gaan en om uitgevallen jongeren te begeleiden. Voor uitvoering van deze
regionale programma’s stelt de Minister van OCW voor de komende vier jaar opnieuw
in totaal bijna € 200 miljoen beschikbaar. Om de stijging tegen te gaan, gaat OCW
met werkgevers in gesprek zodat jongeren die gaan werken zonder startkwalificatie
alsnog via een bbl-opleiding een startkwalificatie kunnen halen. De Minister van OCW
wil daarnaast onderzoeken met welke maatregelen uitval onder jongeren verder verminderd
kan worden. Het CBS gaat daarom in 2019 onderzoek doen naar de stijging van het aantal
jongeren met multiproblematiek en in hoeverre dit verband houdt met de stijgende vsv-cijfers.
31
Waar komen de nieuwe streefcijfers voortijdig schoolverlaten (vsv) vandaan? Met wie
maakt u afspraken hierover? Hoe worden de streefcijfers bereikt?
Het streefcijfer van 20.000 nieuwe vsv’ers is door DUO berekend op basis van een extrapolatie
van de historische trend in het aantal vsv’ers. In deze extrapolatie is rekening gehouden
met het relatieve aandeel vsv’ers en de prognose van het aantal leerlingen en studenten
in het vo en het mbo. Verdere afspraken over deze streefcijfers worden gemaakt met
de MBO Raad, VNG en Ingrado. Dit streefcijfer van maximaal 20.000 nieuwe vsv’ers is
niet nieuw. Dit cijfer is namelijk vastgesteld in de huidige regeling vsv (regeling
regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2017) die tot en met 2020 loopt. Voor de
nieuwe regeling – die loopt tot en met 2024 – blijft het streefcijfer van jaarlijks
maximaal 20.000 nieuwe vsv’ers onveranderd. We zien dat de aantallen vsv’ers stijgen.
De problematiek is zo hardnekkig, dat we deze doelstelling in de huidige periode (tot
en met augustus 2020) niet gaan halen. Het Kabinet wil de urgentie van de aanpak echter
behouden en houdt daarom vast aan de huidige ambitie van maximaal 20.000 nieuwe vsv’ers
per jaar.
32
Heeft u ook overwogen om ondanks de dalende leerlingenaantallen in het voortgezet
onderwijs, het betrokken budget voor de sector te handhaven op hetzelfde niveau, zoals
ook in 2014 gebeurde bij het Nationaal Onderwijsakkoord? Op grond van welke overwegingen
heeft u besloten deze weg niet in te slaan?
Tijdens de begrotingsvoorbereiding van de OCW-begroting 2014 bleek sprake van een
per saldo meevaller op de totale OCW-begroting. Deze meevaller is gereserveerd voor
investering in de kwaliteit van het onderwijs in het kader van het Nationaal Onderwijs
Akkoord. Het onderwijsbudget is dus in 2014 niet gehandhaafd op hetzelfde niveau,
maar de meevaller is ingezet ten behoeve van een intensivering in het onderwijs.
Dit voorjaar was niet sprake van een vergelijkbare situatie met 2014. Hoewel er in
het vo sprake was van een lager dan geraamd aantal leerlingen, was in alle andere
sectoren sprake van een hoger dan geraamd aantal leerlingen en studenten. Op totaalniveau
was er daarom sprake van een tegenvaller op de begroting.
33
Wat hebben de maatregelen om het passend onderwijs voor kwetsbare leerlingen te versterken,
die u aankondigde in de onderwijszorgbrief en de Kamerbrief Stand van zaken thuiszitters,
inmiddels opgeleverd in termen van vermindering van het aantal thuiszitters? Welke
maatregelen zijn effectief gebleken en welke in mindere mate?
We zitten in het laatste jaar van het Thuiszitterspact. Door alle partners wordt hard
gewerkt aan het terugdringen van het aantal thuiszitters. Zoals ook in de onderwijszorg-brief
van november 2018 en de Kamerbrief over de stand van zaken thuiszitters van februari
2019 staat, zijn er verschillende maatregelen getroffen om het aantal thuiszitters
dat langer dan drie maanden thuiszit zonder een passend aanbod van onderwijs en/of
zorg naar beneden te brengen. Een overzicht hiervan is te vinden bij vraag 135. De
maatregelen hebben allemaal als uiteindelijk doel om het aantal thuiszitters terug
te dringen. Welke maatregel specifiek voor een vermindering zorgt valt niet te meten
aangezien deze maatregelen in samenhang bijdragen aan een oplossing voor dit complexe
vraagstuk. Hierdoor is een causale relatie per maatregel niet vast te stellen.
Aangezien de maatregelen daarnaast sinds november 2018 en februari 2019 zijn opgestart,
zullen de effecten (waarschijnlijk) nog niet terug te zien zijn in de aankomende thuiszitterscijfers.
Om het aantal thuiszitters en een eventuele vermindering hiervan in beeld te brengen
wordt de jaarlijkse leerplichtenquête gebruikt. Op dit moment vindt deze enquête plaats
onder de gemeenten. Gemeenten leveren het aantal verzuimgevallen over het schooljaar
2018–2019 aan. Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2020 geïnformeerd over de
uitkomsten van deze enquête. Dan zal uw Kamer ook worden geïnformeerd over het verloop
van het aantal thuiszitters gedurende het Thuiszitterspact en over het vervolg op
de thuiszittersaanpak.
34
Hoe hoog zijn de bedragen die beschikbaar komen voor de maatwerkregeling voor krimpscholen
in het voortgezet onderwijs (vo) en voor de structurele regeling waaruit geïsoleerde
kleine vo-scholen extra geld kunnen ontvangen? Zijn deze bedragen ook structureel
beschikbaar in de begroting? Zo ja, waar staan deze bedragen? Zo nee, op welke wijze
gaat u structureel hiervoor geld vrijmaken?
Voor de incidentele maatwerkregeling stelt het kabinet in 2020 en 2021 € 10 respectievelijk
€ 15 miljoen extra beschikbaar. Deze middelen staan op de aanvullende post bij het
Ministerie van Financiën (bijlage 17 bij de Miljoenennota (Verticale toelichting,
Algemeen) op blz. 322). Daarnaast mag een mogelijke meevaller bij de leerlingraming
in het voortgezet onderwijs komend voorjaar voor de periode 2020 t/m 2024 eerst worden
ingezet om de regio’s bij deze transitie te ondersteunen. De genoemde bedragen mogen
dan worden aangevuld tot maximaal € 48 miljoen per jaar.
De structurele regeling voor geïsoleerde vo-scholen maakt onderdeel uit van de nieuwe
bekostigingssystematiek in het vo. Bij de aanbieding van het wetsvoorstel vereenvoudiging
bekostiging vo ontvangt uw Kamer een brief waarin uitgebreid op deze aanvullende bekostigingsregeling
wordt ingegaan.
35
Welke andere landen hebben ook een systeem dat vergelijkbaar is met het passend onderwijs
in Nederland? Wat zijn de knelpunten die in deze landen ervaren worden?
Het is lastig om de Nederlandse systematiek voor passend onderwijs te vergelijken
met andere landen, omdat ieder land binnen zijn eigen onderwijssysteem het regulier,
speciaal of gespecialiseerd onderwijs weer anders gepositioneerd heeft, met andere
bestuursstructuren en geldstromen. Wel spelen in veel landen vergelijkbare discussies,
zoals: hoe kunnen we leerlingen met een ondersteuningsbehoefte het beste ondersteunen
en welke organisatiestructuren passen daarbij, hoe zorgen we ervoor dat leraren deskundig
genoeg zijn, hoe kunnen we de expertise van speciaal of gespecialiseerd onderwijs
benutten voor het regulier onderwijs? Nederland participeert daarom in internationale
netwerken, om kennis uit te wisselen, maar ook om deel te nemen aan vergelijkende
studies. In dergelijke studies worden geen landen met elkaar vergeleken, maar wordt
gezocht naar mechanismen die binnen de verschillende onderwijssystemen kunnen zorgen
voor betere ondersteuning van leerlingen die dat nodig hebben. De Onderwijsraad zal
in zijn eindadvies over de implementatie van passend onderwijs ook het internationale
perspectief betrekken. Dit advies wordt aankomend voorjaar verwacht.
36
Hoeveel kinderen die hoogbegaafd zijn kunnen van dit onderwijs- en/of ondersteuningsaanbod
gebruikmaken?
Bij passend onderwijs wordt uitgegaan van de ondersteuningsbehoefte van een leerling.
De school kan de benodigde ondersteuning bieden zonder dat een diagnose of label nodig
is. Dit leidt ertoe dat kinderen sneller de juiste ondersteuning krijgen met minder
administratieve lasten, maar ook dat er niet meer wordt geregistreerd. Er is daarom
geen landelijk zicht op het aantal (hoog)begaafde leerlingen.
37
Hoeveel hoogbegaafde kinderen hebben extra onderwijs- en/of ondersteuningsaanbod nodig?
Zie vraag 36.
38
In welke regio’s in Nederland is er een goed aanbod van onderwijs aan hoogbegaafde
kinderen?
Samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor een dekkend aanbod in de regio in
het primair en voortgezet onderwijs. Indien een (hoog)begaafde leerling specifieke
ondersteuning nodig heeft moet de school in samenwerking met het samenwerkingsverband
hierin voorzien. Het aanbod kan hierin per regio verschillen, afhankelijk van de ondersteuningsvragen
van leerlingen uit de regio. Nog niet in alle regio’s is er een dekkend aanbod voor
(hoog)begaafde leerlingen. Zie hiervoor Kamerbrief over de uitvoering van de middelen voor (hoog)begaafdheid. Met de subsidieregeling begaafdheid worden samenwerkingsverbanden en scholen gestimuleerd
een dekkend onderwijs- en ondersteuningsaanbod voor begaafde leerlingen in te richten.
Dit aanbod kan bestaan uit nieuwe activiteiten, het aantrekken of ontwikkelen van
meer expertise, maar ook uit het uitbouwen van bestaande arrangementen of voorzieningen.
39
Wat is de hoogte van de hoogbegaafdensubsidie per hoogbegaafd kind?
Het subsidieplafond van € 14 miljoen per schooljaar is verdeeld op basis van het totaal
aantal leerlingen dat stond ingeschreven op de scholen binnen een samenwerkingsverband
op teldatum 1 oktober 2017. In de toelichting op de subsidieregeling is een tabel opgenomen met de leerlingaantallen op teldatum 1 oktober 2017 en zijn
de maximumbedragen weergegeven per samenwerkingsverband.
40
Wat is de hoogte van de ouderbijdrage per school die ouders met hoogbegaafde kinderen
aan ouderbijdrage moeten betalen?
Het onderwijs voor (hoog)begaafde leerlingen moet net als voor andere leerlingen vrij
toegankelijk en kosteloos zijn. Scholen en samenwerkingsverbanden passend onderwijs
moeten gezamenlijk voorzien in een passend aanbod voor elke leerling, ook voor (hoog)begaafde
leerlingen. Indien aparte voorzieningen nodig zijn om in de ondersteuningsbehoefte
van een leerling te voorzien, dan dient daarin te worden voorzien door de eigen school
of samenwerkingsverband. De toelating hiertoe mag niet afhankelijk worden gesteld
van een geldelijke bijdrage van de ouders. Zolang de bijdrage expliciet vrijwillig
is mag een school de hoogte van de bijdrage in overleg met de medezeggenschapsraad
zelf bepalen.
41
Wat zijn in meerjarenperspectief de afrekenbare doelen van de samenwerking met onder
meer de sector- en vakorganisaties aan de landelijke tafel lerarentekort om de instroom
in de lerarenopleidingen te verhogen, van de subsidieregeling voor de regionale aanpak
van het lerarentekort en van de plannen om werken in het onderwijs aantrekkelijker
te maken in termen van reductie van het lerarentekort?
Er zijn geen vooraf afrekenbare doelen gesteld aan de samenwerking. Alle partijen
die deelnemen aan de landelijke tafel doen dat vanuit het besef en commitment dat
een brede, gemeenschappelijke inspanning op landelijk en regionaal niveau nodig is
om alle actielijnen maximaal te benutten.
42
Wat is de omvang van het oplopende lerarentekort in het po, vo en mbo in 2020? Kunt
u deze specificeren voor het basisonderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet speciaal
onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs? Kunt u deze tevens
specificeren per regio?
OCW laat jaarlijks ramingen opstellen wat de verwachte tekorten in de toekomst zullen
zijn. Ook worden er jaarlijks andere arbeidsmarktonderzoeken gepubliceerd, onder andere
naar vacatures die door scholen online worden gezet. De gegevens van deze en andere
onderzoeken worden aan de Kamer toegezonden in de Arbeidsmarktbrief, die eind dit
kalenderjaar weer zal worden verzonden. De exacte omvang van het lerarentekort is
niet bekend. Om dit in kaart te brengen zouden alle scholen een uitgebreide administratie
moeten voeren. Zie ook het antwoord op vraag 325.
43
Wat klopt er van de stelling van de Algemene Onderwijsbond (Onderwijsblad, oktober
2019, blz. 15) dat uw maatregelen om het lerarentekort aan te pakken, weinig effectief
zijn? Kunt u specifiek ingaan op de effectiviteit van: de stille reserve benutten;
werkloze leraren terugbrengen; zijinstromers verleiden; parttimers overhalen; ouderen
laten doorwerken;
jongeren interesseren?
Deze stelling onderschrijven wij niet. In de Kamerbrief van 8 oktober 2019 inzake
de aanpak tekorten in het funderend onderwijs op korte en lange termijn wordt ingegaan
op deze aspecten en zijn de eerste positieve resultaten gemeld. Zo is er afgelopen
jaar 3000 fte onderwijspersoneel bijgekomen in het primair onderwijs. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/10/08/reactie…
Daarbij is aangegeven dat het bij een duurzame aanpak ook gaat om andere manieren
van opleiden, werken en organiseren. Het stimuleren van de regionale aanpak in combinatie
met het landelijke overleg blijft daarbij onverminderd belangrijk.
44
Kunt u nader specificeren hoe u de «stille reserve» gaat aanwenden? Kunt u specifiek
aangeven hoe u gaat voorkomen dat personeelstekorten in andere sectoren, zoals de
zorg (een derde van de «stille reserve»), verder oplopen door deze maatregel?
Het onderwerp is onderdeel van de regio-aanpak. Er is een subsidieregeling voor schoolbesturen
voor de ondersteuning van herintredende mensen met een onderwijsbevoegdheid die zij
in dienst nemen. Sinds oktober 2017 hebben bijna 200 herintreders hiervan gebruik
gemaakt.
Er is sprake van een gerichte inspanning voor mensen met een werkloosheidsuitkering
vanwege een werkverleden in het primair onderwijs. Deze zogenoemde stille WW-reserve
wordt sinds september 2018 door het Participatiefonds actiever benaderd en begeleid
om weer aan de slag te gaan. Per 1 oktober 2019 heeft dit geleid tot 660 werkhervattingen.
We kunnen vanwege privacyregels beperkt maatregelen nemen om elders werkende mensen
met een slapende onderwijsbevoegdheid te bewegen (weer) in het onderwijs te gaan werken.
De overheid moet daarbij ook niet willen concurreren met andere tekortsectoren zoals
de zorg, waar een groot deel van de onderwijsreserve werkzaam is.
45
Wat wordt er precies gedaan om de (zij)instroom in de lerarenopleidingen te verhogen?
Wat zijn de resultaten hiervan per sector?
We stimuleren de instroom via een scala aan maatregelen. Voorbeelden hiervan zijn
de twee jaar halvering collegegeld voor studenten aan lerarenopleidingen, de nog te
publiceren regeling tegemoetkoming tweede lerarenopleiding (najaar 2019); de Regionale
aanpak lerarentekort, het stimuleren van aantrekkelijker opleidingsroutes zoals via
de experimenten met de educatieve module en leeruitkomsten. Voor de Pabo geven we
onder andere subsidie voor onderwijsassistenten om leraar te worden, ondersteunen
we het initiatief «goed voorbereid naar de pabo» voor mbo’ers die de pabo willen doen
en hebben we de mogelijkheid gecreëerd voor pabo-studenten met een ho-achtergrond
om vervroegd aan de slag te kunnen. Ten slotte werken de universiteiten met steun
van OCW onder andere aan betere en flexibelere toelatingsprocedures en schakelprogramma’s
om deficiënties weg te werken. Voor de pabo zien we een stijgende trend in de instroom,
met een stijging van 11% in 2018–2019, en ook dit jaar verwachten we weer een stijging.
Het aantal zijinstromers is afgelopen jaren ook boven verwachting toegenomen. De instroom
bij de universitaire opleidingen is vrij stabiel en de instroom bij de tweedegraadsopleidingen
blijft helaas achter. Daarnaast is het sinds dit jaar ook mogelijk voor onderwijsassistenten
die de potentie hebben om leraar te worden, dat met subsidie te doen. Er was dit jaar
ruimte voor 50 assistenten. Begin september stond de teller op 24. In de weken erna
is het aantal opgelopen tot 328 aanvragen op de sluitingsdatum 15 oktober. Deze worden
nu door de uitvoeringsorganisatie beoordeeld. Aanvragen die dit jaar niet toegekend
kunnen worden, schuiven door naar volgend jaar. Onderzocht wordt of het budget voor
volgend jaar kan worden verhoogd
We zijn in gesprek met de VH en de VSNU over aanvullende maatregelen om in- en doorstroom
bij lerarenopleidingen te vergroten. Om zijinstroom verder te bevorderen, wordt daarnaast
onder andere via het Participatiefonds gewerkt aan versterking van de begeleiding
van zijinstromers en wordt de informatie voor potentiële leraren gebundeld en toegankelijk
gemaakt via één centrale website en een loket om vragen te stellen.
46
Op welke manier trekt u mensen met een lesbevoegdheid aan voor het onderwijs? Wat
is hiervan het resultaat geweest qua instroom?
De herintreding van mensen met een onderwijsbevoegdheid wordt niet apart geregistreerd.
Wel bekend is de ontwikkeling van het aantal fte onderwijspersoneel. Zo is er afgelopen
jaar 3000 fte onderwijspersoneel bijgekomen in het primair onderwijs. Zie verder het
antwoord op vraag 44.
47
Welke redenen zijn er volgens u voor het vele parttime werken in het onderwijs? Ziet
u hier een link met de hoge werkdruk in het onderwijs? Op welke manier denkt u leraren
te verleiden meer te gaan werken als de arbeidsomstandigheden in het onderwijs niet
verbeteren?
Dit is waarschijnlijk mede afhankelijk van het aandeel vrouwen in het primair onderwijs.
Vrouwen werken in Nederland vaker in deeltijd dan mannen: 70% van de vrouwen versus
20% van de mannen. Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Deeltijdwerk – welk
rond het kerstreces aan de Kamer wordt gestuurd – zal verder in den brede kijken naar
de historische situatie en hoe Nederland een deeltijdland geworden is.
De link tussen deeltijdwerk en een hoge werkdruk in het primair onderwijs is onduidelijk.
Er zijn diverse factoren die werkdruk veroorzaken. Het is belangrijk dat werkgevers
het mogelijk maken voor hun personeel om meer te gaan werken. Met de werkgevers blijven
wij hierover in gesprek. Niet alleen om tekorten aan te pakken maar ook als impuls
in de kwaliteit. Het IBO zal daarnaast beleidspakketten presenteren voor verschillende
visies omtrent deeltijd. Er zal hierbij ook gekeken worden naar maatregelen die meer
uren werken aantrekkelijker maken.
48
Hoe gaat u bijdragen aan de verbeteringen van de werkomstandigheden in onder andere
het voortgezet onderwijs, aangezien u al € 270 miljoen in het primair onderwijs heeft
geïnvesteerd?
We nemen een aantal maatregelen die bijdragen aan de werkomstandigheden in het voortgezet
onderwijs. Zo hebben
hebben 25 regio’s een aanvraag ingediend in het kader van de regionale aanpak lerarentekort.
Deze middelen worden ingezet voor thema’s als begeleiding van startende leraren, anders
organiseren en persoonlijke ontwikkeling. De verwachting is dat deze projecten bijdragen
aan vermindering van de werkdruk en verhoging van het werkplezier. Een groot deel
van de scholen voor voortgezet onderwijs is hierbij betrokken.
Daarnaast zetten wij ons in op professionalisering van schoolleiders en versterking
van strategisch personeelsbeleid zodat goed werkgeverschap wordt gestimuleerd. Hierover
zijn afspraken gemaakt in de sectorakkoorden en middelen beschikbaar gesteld. Dit
beleid wordt versterkt door in de wet kwaliteitseisen op te nemen over strategisch
personeelsbeleid en professionalisering. De verwachting is dat deze maatregel leidt
tot een professionele schoolorganisaties waarin goed werkgeverschap, duurzame inzetbaar
een positief effect heeft op de werkdruk.
49
Is er volgens u behoefte aan het uitbreiden van het lerarenportfolio? Hoeveel leraren
maken op dit moment actief gebruik van het lerarenportfolio? Hoeveel geld kost dit
jaarlijks?
Het lerarenportfolio is een webapplicatie die als belangrijkste doel heeft het ondersteunen
en faciliteren van leraren bij het onderhouden en vergroten van hun professionaliteit.
Inmiddels maken ruim 9.500 leraren van het portfolio gebruik. Dit aantal groeit gestaag.
De kosten voor het beheer en de beperkte doorontwikkeling van het lerarenportfolio
bedragen jaarlijks rond de € 3,6 miljoen.
Het lerarenportfolio wordt op dit moment (in overleg met leraren) nog verder doorontwikkeld
om het een groeiende meerwaarde te laten hebben voor leraren. Zo is er een behoefte
aan de mogelijkheid om desgewenst verbinding te leggen met andere leraren, kennis
te delen en informatie uit te wisselen binnen het portfolio. Die functionaliteit wordt
op dit moment gebouwd.
50
Wat wordt bedoeld met de Wet beroep leraar? Is dit een nieuwe wet? Wat is het doel
van dit wetsvoorstel? Wanneer gaat de Kamer daar meer over horen?
De Wet Beroep Leraar (WBL) is op 1 augustus 2017 in werking getreden. Doel van de
WBL is versterken van de positie van de leraar in het po, vo mbo en speciaal onderwijs,
en het waarborgen van de beroepskwaliteit.
De WBL bestaat uit drie samenhangende onderdelen:
• de omschrijving van het beroep van leraar met bijbehorende verantwoordelijkheden,
• de professionele ruimte en zeggenschap van de leraar (waarover tussen leraren en schoolbesturen
afspraken worden vastgelegd in een professioneel statuut) en – als sluitstuk -
• een lerarenregister, waarmee de leraar zijn kwaliteit kan laten zien, en waarvan vorm
en inhoud door de beroepsgroep zelf worden bepaald.
Dit laatste onderdeel van de wet is niet in werking getreden, aangezien draagvlak
bij de beroepsgroep voor dit onderdeel ontbreekt.
https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/werken-in-het-onderwijs/docume…
51
Kunt u een meer specifieke streefwaarde geven van het «aandeel afgestudeerden bèta-techniek»
in het hbo, wo en van het «aandeel mbo-studenten techniek»?
Bij de aanvang van dit kabinet is de ambitie uitgesproken om het aandeel afgestudeerden
beta-techniek in het hbo, wo en van het «aandeel mbo-studenten techniek» op een hoger
percentage uit te laten komen dan in het basisjaar 2012 voor hbo en wo en ten opzichte
van het basisjaar 2011 voor het mbo. Dit betekent dat de streefwaarden voor 2020 voor
hbo, wo en mbo respectievelijk 18,1%, 21,1% en 28,1% bedraagt.
52
Waarom zijn er geen rendements- of studiesuccescijfers opgenomen in de begroting?
Kunnen deze alsnog worden gepubliceerd?
In de begroting wordt op een aantal plekken indicatoren die de mate van aansluiting
op de arbeidsmarkt weergeven of het succes van de doorstroom van bijvoorbeeld mbo-leerlingen
representeren. Zo zijn er indicaoren over het succes van de eerstejaars in het mbo,
de doorstroom van eerstejaars in het hbo, arbeidsmarktrendement per opleidingsniveau
van mbo studenten. In het onderdeel «opleiden voor de samenleving van de toekomst»
is een tabel opgenomen met indicatoren over de aansluiting van opleidingen op de arbeidsmarkt.
53
Kunt u aangeven wat het percentage mbo/hbo/wo-afgestudeerden is dat ruim een jaar
na afstuderen aan het werk is wanneer niet een ondergrens van 12 uur per week wordt
gehanteerd maar het aantal uren van een gemiddelde werkweek à 31 uur?
Het is niet mogelijk om het gevraagde percentage te bepalen op basis van de beschikbare
informatie. De percentages zijn gebaseerd op een grens van 12 uur per week omdat daarmee
wordt aangesloten bij de nationale definitie van de beroepsbevolking.
54
Op welke concrete manier gaan brede universiteiten die ook bètatechnische studies
aanbieden profiteren van de herijking van de structurele onderwijsbekostiging?
Het kabinet ziet acute knelpunten bij bètatechniek en wil daar iets aan doen in de
bekostiging. Universiteiten ontvangen de bekostiging via de lumpsum, waarbij bestuurders
eigen keuzes kunnen maken in het intern toedelen van middelen aan opleidingen. Instellingen
hoeven de verdeelsleutel die de rijksoverheid hanteert, niet over te nemen en hoeven
dus ook niet te realloceren van alfa, gamma en medisch naar bètatechniek. De regering
heeft er begrip voor dat brede universiteiten deze verschuiving niet één op één doorvoeren
in de interne allocatie omdat zij het belang van de verschillende wetenschapsgebieden
in balans willen houden.
Iedere instelling heeft haar eigen profiel en kan dus ook in de interne verdeelsystematiek
eigen keuzes maken. Daarnaast heeft het kabinet met de Kamerbrief van 12 september
2019 aangegeven de motie Van Meenen uit te voeren en de sectorplanmiddelen bètatechniek
(€ 18 miljoen), die worden overgeheveld van de tweede geldstroom naar de eerste geldstroom,
volledig bij de bètatechniek van algemene universiteiten te laten landen. (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/09/13/Kamerbr…)
55
In hoeverre zal de vervanging van schoolvakken door leergebieden nog uitgangspunt
vormen van de herziening van het curriculum voor het po en het vo? In hoeverre is
zo'n uitgangspunt verenigbaar met een streven naar een betere aansluiting op de samenleving,
arbeidsmarkt en het vervolgonderwijs?
De herziening heeft tot doel om tot geactualiseerde kerndoelen en eindtermen te komen
voor het po en het vo. Er is geen sprake van vervanging van schoolvakken door leergebieden.
In de reactie op voorstellen van de ontwikkelteams curriculum.nu ga ik nader in op
hoe de herziening aansluit op de samenleving, arbeidsmarkt en het vervolgonderwijs.
Deze brief ontvangt uw Kamer naar verwachting in november 2019.
56
Wanneer is de genoemde «brede verkenning aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt» beschikbaar?
Wanneer wordt de onderzoeksopzet met de Kamer gedeeld? Heeft de Kamer inspraak in
die opzet?
De evaluatie van het Techniekpact wordt uitgevoerd door EZK, samen met OCW en SZW.
We verwachten deze te kunnen publiceren tijdens de jaarconferentie Techniekpact in
juni 2020. De partners van het Techniekpact worden betrokken bij de opzet en uitvoering
van de evaluatie.
57
Kunt u uiteenzetten wat de verwachte kosten worden voor het stellen en bewaken van
strakke kaders voor onderwijskwaliteit naar aanleiding van het wetsvoorstel Meer ruimte
voor nieuwe scholen?
De Inspectie van het Onderwijs ziet toe op de onderwijskwaliteit en adviseert de Minister
hierover. De verwachte lichte toename van de benodigde capaciteit wordt meegenomen
in de begroting van de inspectie na invoering van het wetsvoorstel.
58
Wat heeft de financiering met een verschuiving van 2021 naar 2020 tot gevolg voor
het vervolg in 2021 van de verkenning van een digitaal overzicht van scholingsmogelijkheden
voor volwassenen en een programma flexibilisering in het mbo?
In het jaar 2021 (en 2022) is voor de verkenning van een digitaal overzicht van scholingsmogelijkheden
voor volwassenen beide jaren € 1,4 miljoen beschikbaar. Voor de subsidieregeling flexibel
beroepsonderwijs derde leerweg is voor de periode 2019 – 2022 in totaal € 20 miljoen
beschikbaar. Daarvan is er in 2019 € 0,4 miljoen beschikbaar, in 2020 € 9,6 miljoen
en in 2021 en 2022 € 5 miljoen per jaar.
59
Wat is het beoogde doel van de begrote € 11,75 miljoen voor het actieprogramma Leven
Lang Ontwikkelen? Kunt u specificeren waaraan dit bedrag precies wordt besteed? Hoeveel
van dit bedrag is al juridisch vastgelegd?
Voor het verbeteren van de randvoorwaarden voor Leven Lang Ontwikkelen voeren de ministeries
van SZW, EZK en OCW gezamenlijk een meerjarig actieprogramma LLO uit. Van de kosten
voor dit actieprogramma is in de OCW-begroting voor 2020 € 11,75 miljoen beschikbaar:
€ 9,6 miljoen voor de subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs derde leerweg, € 1,4 miljoen voor het digitaal scholingsoverzicht
en € 0,75 miljoen voor wetenschappelijke inbedding van het gehele interdepartementale
actieprogramma LLO. De eerder genoemde subsidieregeling is in september 2019 gepubliceerd.
De deadline voor het aanvragen van een subsidie in de eerste aanvraagronde is midden
oktober 2019. Op basis hiervan worden juridische verplichtingen aangegaan.
60
Wat is er bekend over het zogenoemde succesvolle experiment van de Dienst uitvoering
onderwijs (DUO) met betrekking tot aantallen debiteuren, openstaand debiteurenbedrag,
voldaan bedrag en succesvolle betalingsregelingen?
DUO heeft in het najaar van 2017 met drie experimenten onderzocht hoe bij forse betalingsachterstanden
sneller tot een passende oplossing gekomen kan worden door meer persoonlijk contact.
Een eerste groep is uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek op een servicekantoor
van DUO, een tweede voor een telefoongesprek met een DUO-medewerker en een derde groep
heeft een maatwerkbrief ontvangen. De respons op deze extra inspanningen van DUO was
relatief hoog. De experimenten hebben er per saldo toe geleid dat voor een derde van
de betrokken debiteuren een oplossing is gevonden voor de betalingsachterstand. Deze
vorderingen zouden anders zijn overgedragen aan een deurwaarder. DUO heeft bovendien
met meer debiteuren die onderdeel uitmaakten van het experiment een regeling getroffen,
wat tot meer tevreden oud-studenten en extra ontvangsten heeft geleid. DUO heeft hier
in 2019 een gevolg aan gegeven door deze meer persoonsgerichte manier van het innen
van schulden breder in te zetten.
61
Kunt u een overzicht geven van de gevolgen voor de geldstromen tussen overheid en
wetenschap wanneer alle wetenschappelijke publicaties voor iedereen gratis toegankelijk
zijn?
In de geldstromen tussen overheid en wetenschap zit geen geoormerkt geld voor (open
science en) open access van publicaties.
In die geldstromen zal feitelijk dan ook niets veranderen wanneer alle wetenschappelijke
publicaties voor iedereen gratis toegankelijk zijn.
62
Wanneer is het specifieke plan van aanpak met betrekking tot open access beschikbaar?
Voor open access (en open science) hebben we het «Nationaal Plan Open Science». Binnen
het «Nationaal Programma Open Science» geven we, samen met de veldpartijen, uitvoering
aan dat plan om open access (en open science) de norm te laten worden in wetenschappelijk
onderzoek. Deze zomer is onder de vlag van dit programma een aantal projecten gestart
rondom open access boeken, Nederlandse tijdschriften, alternatieve publicatieplatforms
en mogelijke opschaling van de «pilot Taverne». Daarnaast is in mei het aangepaste
Europese «Plan S» voor versnelling van open access verschenen. NWO werkt momenteel
aan de implementatie van «Plan S» in de Nederlandse context.
63
Kunt u specificeren hoeveel extra geld er vrijkomt voor de toegankelijkheid van cultuur
voor kinderen uit arme gezinnen en personen met een handicap? Hoe u dit geld gaat
inzetten ter bevordering van de toegankelijkheid?
In de brief Cultuur in een Open Samenleving is benadrukt dat cultuur van en voor iedereen
is, ongeacht de plek waar je woont, uit welk gezin je komt of welke culturele achtergrond
je hebt, en ongeacht leeftijd, geslacht, beperking of opleiding. Het programma cultuurparticipatie
heeft als doel de cultuurdeelname van zoveel mogelijk verschillende groepen te bevorderen.
Het Rijk wil hiervoor in de periode 2021–2024 samenwerken met de andere overheden,
op basis van matching. Hiervoor is € 5,08 miljoen per jaar beschikbaar.
Vooruitlopend op de nieuwe periode zijn er de volgende maatregelen:
– Vanaf 2019 een structurele investering in de toegankelijkheid van cultuur voor kinderen
en jongeren uit gezinnen met armoede via het Jeugdfonds Sport & Cultuur. € 350.000
per jaar.
– Extra investering in de Brede Regeling Combinatiefuncties. € 1,0 miljoen per jaar.
Hiermee kunnen 50 extra cultuurcoaches in het hele land worden ingezet. Zij stimuleren
(talent)ontwikkeling van jongeren op en rond scholen, cultuurdeelname in de wijk en
leggen lokaal verbindingen tussen cultuur en onderwijs, sport, welzijn en zorg.
– Een investering in de verbinding tussen cultuur en het sociale domein. € 1,0 miljoen
per jaar. Dit bedrag is voor een de helft bestemd voor het vergroten van de toegankelijkheid
van cultuur in het kader van het VN-verdrag inzake rechten van personen met een handicap
dat Nederland heeft geratificeerd. Het fonds voor cultuurparticipatie ontwikkelt hiervoor
een regeling, deze wordt voor het eind van dit jaar gepubliceerd.
– Ook via het fonds voor cultuurparticipatie een investering in goede voorbeelden om
de toegankelijkheid te vergroten. € 500.000 per jaar.
64
Kunt u specificeren hoeveel geld er gaat naar het bereiken van een gelijke verdeling
van zorg, zodat vrouwen meer uren kunnen werken?
Er zijn rijksbreed een aantal instrumenten die zich onder andere richten op het bevorderen
van een goede verdeling van arbeid en zorg ten einde de arbeidsparticipatie van vrouwen
te vergroten. Deze instrumenten zijn de Kinderopvang Toeslag (KOT), de Inkomensafhankelijke
Combinatiekorting (IACK) en de vijf weken aanvullend geboorteverlof die per 1 juli
2020 zal worden aangeboden. Ook zijn er een aantal communicatie inspanningen ter ondersteuning
van deze instrumenten, denk aan de Werkzorgberekenaar, Hoewerktnederland.nl en zijnjullieeraluit.nl.
In totaal is er met alle bovenstaande instrumenten en communicatie inspanningen in
2020 naar verwachting een bedrag van € 5 miljard gemoeid.
65
Klopt het dat zonder wetswijziging het streefcijfer uit de Wet bestuur en toezicht
zal vervallen?
Dit klopt. De streefcijferregeling uit de Wet Bestuur en Toezicht is in 2017 verlengd
tot en met 31 december 2019. Op 20 september jongstleden heeft de SER een advies uitgebracht
over meer diversiteit in de top van het bedrijfsleven. Het kabinet bestudeert dit
advies en komt voor het einde van het jaar met een kabinetsreactie. In deze kabinetsreactie
zal het Kabinet weergeven welke maatregelen zij neemt om meer vrouwen in de top van
het bedrijfsleven te bevorderen en op welke wijze wordt omgegaan met het verlopen
van de huidige streefcijferregeling uit de Wet Bestuur en Toezicht.
66
Op welke punten voldoet Nederland nog niet aan het CEDAW1-verdrag?
De Nederlandse regering neemt bij de vorming en uitvoering van haar beleid internationale
verplichtingen zoals het CEDAW-verdrag als uitgangspunt. Iedere vier jaar rapporteert
de regering aan het CEDAW-comité over haar inspanningen en de voortgang. Het Comité
heeft voor het laatst in november 2016 aanbevelingen aan Nederland gedaan. Daarin
staat een appreciatie van de vooruitgang die geboekt is in onder andere de wetgeving
binnen het Koninkrijk. Ook staat dat er ondanks het feit dat het Koninkrijk een constitutionele
aanpassing heeft doorgevoerd waarbij Curaçao en Sint Maarten nu de status van een
land hebben binnen het koninkrijk, dat de het koninkrijk inclusief de nieuwe landen
nog steeds gebonden zijn aan de conventie. Voor de volledige tekst wordt de Kamer
verwezen naar: https://tbinternet.ohchr.org/_layouts/15/treatybodyexternal/SessionDeta…
67
Welke acties worden ondernomen om wel aan het CEDAW-verdrag te voldoen?
Voor Nederland zijn de internationale verplichtingen mede leidend bij de vorming van
het emancipatiebeleid. De kern van dit beleid is uiteengezet in de emancipatienota
en de stand van zaken hiervan is terug te lezen in de voortgangsrapportage emancipatie.
Een belangrijk beleidsinitiatief in het kader van het CEDAW verdrag is de aanpak «discriminatie
op de arbeidsmarkt» die door het Ministerie van SZW wordt uitgevoerd. Daarin heeft
onder meer het bestrijden van zwangerschapsdiscriminatie een plek gekregen. Om de
vier jaar rapporteert Nederland over de geboekte voortgang aan het comité. De laatste
tussentijdse rapportage vond in mei jl. plaats waarin is ingegaan op de vier aanbevelingen
van CEDAW.
De volgende rapportage zal eind 2020 opgeleverd worden.
68
In hoeverre dragen de investeringen in de ICT-systemen van DUO bij aan de meer persoonsgerichte
manier van het innen van schulden?
De bestaande systemen voor het treffen van betalingsregelingen en de dwanginvordering
via de deurwaarder zullen worden vervangen. Vervanging van deze systemen is mede ingegeven
om te kunnen voldoen aan de wens om een meer op de klant toegesneden betalingsregelingen
te treffen waarbij meer rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden
van de debiteur.
69
Wat is de achterliggende reden dat er lagere uitgaven zijn op de omzetting van lening
naar gift bij mbo-studenten in de beroepsopleidende leerweg (bol), waardoor er een
meevaller in de studiefinancieringsraming is? Is het zo dat er meer mbo-bol-studenten
met een lening blijven zitten?
Het betreft een meevaller die wordt veroorzaakt door lagere uitgaven aan omzettingen
van prestatiebeurs in gift. Wat hier waarschijnlijk een rol speelt, is dat een aantal
jaar geleden het overgrote deel van de mbo-opleidingen is ingekort van vier naar drie
jaar. Uit de realisatie blijkt dat deze verkorting vooral heeft geleid tot hogere
omzettingen in het mbo voor 2018. Als gevolg daarvan zijn de omzettingen voor de jaren
na 2018 naar beneden bijgesteld. Dit betekent dus niet dat er sprake is van een «tegenvaller»
voor betrokken mbo-studenten en er dus niet meer mbo-studenten met een lening blijven
zitten.
70
Hoe werkt de tegenvaller op de leerlingen- en studentenraming en studiefinancieringsraming
door op de rest van de OCW-begroting? Welke artikelen vangen dit bedrag op?
De per saldo tegenvaller op de leerlingen- en studentenraming en de studiefinancieringsraming
is generaal gedekt. Deze tegenvaller heeft dus geen negatieve gevolgen gehad voor
andere artikelen op de OCW-begroting.
71
Waarom moeten onderwijsinstellingen de rekening betalen van het achterstallig onderhoud
bij DUO?
Om de taken van DUO uit te kunnen blijven voeren, onder meer voor de bekostiging van
de onderwijsinstellingen, zijn investeringen nodig in onderhoud en vervanging van
de ICT-systemen. Conform de begrotingsregels van dit kabinet dient een dergelijke
toevoeging van budget aan DUO gedekt te worden binnen de OCW-begroting. Dit is gedekt
door het inzetten van een deel van de lpo op onderwijs, onderzoek en apparaat. Hiermee
is het beschikbare budget voor onderwijsinstellingen niet verlaagd, maar is slechts
minder verhoogd dan zonder deze inhouding mogelijk was. Overigens is de loonbijstelling
wel gewoon toegevoegd.
72
Wat wordt bedoeld met de term «intertemporele compensatie», die is toegepast omdat
het kasritme van de problematiek (ICT-systemen bij DUO tussen 2019 en 2024) niet aansluit
bij dat van de dekking, en wat zijn de financiële gevolgen en effecten van deze compensatie
over de jaren heen?
Een intertemporele compensatie wordt toegepast wanneer de dekking voor een budgettair
probleem niet in de juiste begrotingsjaren staat. Hiermee wordt de begroting in elk
jaar sluitend gemaakt. Over de jaren heen is het saldo van de intertemporele compensatie
nul.
73
Hoeveel incidenteel geld is er beschikbaar voor het basisonderwijs, zodra er afspraken
gemaakt zijn over hoe de € 285 miljoen voor arbeidsvoorwaarden in het basisonderwijs
moeten worden besteed?
De Minister-President heeft tijdens de Algemene Politieke beschouwingen aangegeven
dat het kabinet de komende weken zal bezien of er voor 2020 nog extra incidenteel
geld beschikbaar is voor het oplossen van urgente knelpunten met betrekking tot het
lerarentekort.
74
Waarom is er, ondanks het feit dat instellingen die lesmateriaal voor mensen met een
visuele beperking maken te maken hebben gehad met forse kostenstijgingen, al sinds
2009 geen loon- en prijsbijstelling in het subsidiebedrag voor deze instellingen opgenomen?
Het kabinet beslist jaarlijks bij de voorjaarsbesluitvorming over de uitkering van
loon- en prijsbijstelling. De afgelopen jaren is regelmatig de loon- en prijsbijstelling
over subsidies en opdrachten ingezet voor OCW-brede of rijksbrede problematiek en
niet uitgekeerd aan instellingen.
75
Is er voor instellingen die lesmateriaal voor mensen met een visuele beperking maken
zicht op een loon- en prijsbijstelling vanaf 2020, gezien de toenemende kosten die
deze instellingen ervaren?
Het kabinet beslist jaarlijks bij de voorjaarsbesluitvorming over de uitkering van
loon- en prijsbijstelling; daarop kan niet vooruit worden gelopen.
76
Waaruit wordt het incidentele geld dat vrijkomt voor het basisonderwijs na het sluiten
van een cao betaald?
Zie het antwoord op vraag 73.
77
Onder welk artikel in de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is de € 285
miljoen voor de arbeidsvoorwaarden in het basisonderwijs te vinden?
Het gaat om de loonbijstelling op de bekostiging van het primair onderwijs, die bij
eerste suppletoire begroting is toegevoegd aan artikel 1 van de OCW-begroting.
78
Waar kan het lpo2-geld nu niet aan besteed worden, nu het wordt gebruikt ten behoeve van de dekking
van de taakstelling? Wie heeft hier nadeel van?
Van de € 145 miljoen ingehouden lpo zou ongeveer de helft (€ 74 miljoen) naar onderwijsinstellingen
zijn gegaan als prijsbijstelling. Instellingen worden wel volledig gecompenseerd voor
stijgende lonen, maar niet volledig voor stijgende prijzen van materieel. Op het totale
onderwijsbudget komt dit neer op gemiddeld een kwart procentpunt minder stijging.
Bijvoorbeeld: een school in het voortgezet onderwijs krijgt dit jaar 2,7% meer budget,
en dat is 0,2%-punt minder dan ze hadden gekregen als de ingehouden prijsbijstelling
wel was uitgekeerd, namelijk 2,9%.
In het po wordt conform de wet op het primair onderwijs zowel alle loon- als alle
prijsbijstelling op de bekostiging uitgekeerd.
Het andere deel (€ 71 miljoen) van de ingehouden lpo bevat lpo op onderzoek (behalve
de loonbijstelling op de apparaatskosten van de KNAW, NWO en de KB; deze is wel uitgekeerd),
de prijsbijstelling op het eigen apparaat, DUO en het Nationaal Archief, en de meeste
lpo op internationaal beleid. Ook zit hier lpo in van de onderwijsartikelen op subsidies,
opdrachten en bijdrage aan medeoverheden of internationale organisaties.
79
Wat zijn de gevolgen in de bekostiging, nu er een tegenvaller op de leerlingen- en
studentenraming en studiefinancieringsraming staat?
De per saldo tegenvaller op de OCW-ramingen is generaal gedekt. Dit betekent dat de
onderwijsbekostiging is verhoogd ter compensatie van de hoger dan geraamde aantallen
leerlingen en studenten, zonder dat dit negatieve gevolgen heeft voor andere artikelen
op de OCW-begroting. Zie ook het antwoord op vraag 70.
80
Hoeveel betreft de overboeking naar het Ministerie van Financiën als het gaat om het
continueren van de fiscale scholingsaftrek?
Er wordt € 218 miljoen overgeboekt naar het Ministerie van Financiën voor het continueren
van de fiscale scholingsaftrek.
81
Wat zijn de criteria voor de zogenoemde «scherper afgebakende kern» in het curriculum
van het funderend onderwijs?
In de kabinetsreactie op de voorstellen van de ontwikkelteams en het adviesrapport
van de Coördinatiegroep zal nader ingegaan worden op de wijze waarop overladenheid
in het curriculum wordt tegengegaan. Deze kabinetsreactie volgt later dit najaar.
82
Kunt u bevestigen dat de aanvullende middelen uit de mediavisiebrief van € 40 miljoen
ook wel opgevat kunnen worden als het structureel maken van de incidentele compensatie
van € 40 miljoen naar aanleiding van de motie-Pechtold c.s.3 tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen (APB) van 2018?
De eenmalige compensatie in 2019 is beschikbaar gesteld naar aanleiding van de motie-Pechtold
c.s. Vanaf 2020 wordt in het kader van de kabinetsvisie op de landelijke publieke
omroep de rijksmediabijdrage structureel met € 40 miljoen verhoogd.
83
Kun u nader ingaan op de verschillen in de reeks «aanpak werkdruk primair onderwijs»
bij de voorjaarsnota (schooljaar) en de begroting (kalenderjaar)?
18/19
19/20
20/21
21/22
22/23
23/24
Reeks voorjaarsnota
237000
333.500
333.500
333.500
333.500
430.000
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Reeks begroting 2020
277.500
333.500
333.500
333.500
374.000
430.000
In de Voorjaarsnota worden de regeerakkoordmiddelen voor werkdruk in schooljaren gepresenteerd
en in de Begroting van 2020 in kalenderjaren. Beide weergaven zijn relevant, de bekostiging
wordt per schooljaar uitgekeerd, de rijksbegroting is ingedeeld naar budgetten per
kalenderjaar. Een kalenderjaar bestaat voor 7 maanden uit een bepaald schooljaar en
5 maanden uit het daarop volgende schooljaar. Bij het omrekenen van de reeksen van
schooljaar naar kalenderjaar wordt daarom een verhouding van circa 7/12 en 5/12 toegepast.
De werkdrukmiddelen voor bijvoorbeeld kalenderjaar 2019 bestaan dan voor circa 7/12
deel uit de middelen die voor schooljaar 2018/2019 beschikbaar zijn voor werkdruk
en voor circa 5/12 deel uit middelen die voor schooljaar 2019/2020 beschikbaar zijn.
84
Welke projecten vinden er plaats door de inzet van middelen voor aandacht voor hoogbegaafde
kinderen?
De subsidieregeling stimuleert expertiseontwikkeling, kennisdeling en samenwerking
op regionaal niveau. Er is hierdoor sprake van een grote diversiteit aan keuzes voor
doelgroepen en doelstellingen bij de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd,
omdat de ingediende plannen moeten aansluiten op de huidige stand van zaken, werkwijzen
en ontwikkelingen in de regio. Uit de ingediende voorstellen blijkt dat de verschillen
tussen samenwerkingsverbanden hierin groot zijn. Naast de subsidieregeling loopt een
monitoringsonderzoek welke alle interventies in beeld brengt.
85
Hoeveel hoogbegaafde kinderen hebben op dit moment geen passend onderwijs?
Bij passend onderwijs wordt uitgegaan van de ondersteuningsbehoefte van een leerling.
De school kan de benodigde ondersteuning bieden zonder dat een diagnose of label nodig
is. Dit leidt ertoe dat kinderen sneller de juiste ondersteuning krijgen met minder
administratieve lasten, maar ook dat er niet meer wordt geregistreerd. Er is daarom
geen landelijk zicht op het aantal (hoog)begaafde leerlingen zonder passend aanbod.
86
Welke scholen experimenteren met onderwijsvormen die aansluiten bij de creativiteit,
het denkproces en capaciteiten van hoogbegaafde kinderen?
Er is momenteel geen compleet beeld van het aantal scholen dat experimenteert met
onderwijsvormen. Naast de subsidieregeling begaafdheid vindt een monitorsonderzoek
plaats waarin alle deelnemende samenwerkingsverbanden in beeld worden gebracht. De
monitor loopt gedurende de subsidieregeling (2019–2023). In december 2023 zal het
eindrapport worden opgeleverd. Kennisdeling is een belangrijk onderdeel van de subsidieregeling
en daarom zullen tussentijds opgedane ervaringen gedeeld worden. Ook loopt er een
onderzoek waarbij een aantal (groepen van) interventies diepgaander op impact worden
onderzocht. Hierdoor wordt een beter beeld verkregen van onder andere het aantal scholen
dat al dan niet experimenteert met onderwijsvormen die aansluiten bij de creativiteit,
het denkproces en capaciteiten van (hoog)begaafde kinderen.
87
Hoeveel hoogbegaafde kinderen zijn thuiszitters?
Bij passend onderwijs wordt uitgegaan van de ondersteuningsbehoefte van een leerling.
De school kan de benodigde ondersteuning bieden zonder dat een diagnose of label nodig
is. Dit leidt ertoe dat kinderen sneller de juiste ondersteuning krijgen met minder
administratieve lasten, maar ook dat er niet meer wordt geregistreerd. Er is daarom
geen landelijk zicht op het aantal (hoog)begaafde kinderen die thuiszitten.
88
Klopt het dat het bij de «ombuigingen» die tabel 4 vanaf 2020 vermeldt als twee structurele
lumpsumkortingen, namelijk een korting op de lumpsum mbo van circa € 2,5 miljoen per
jaar en een korting op de lumpsum hoger onderwijs van circa € 3,1 miljoen, om nieuwe
additionele ombuigingen gaat?
Dat klopt, tot deze ombuigingen is dit voorjaar besloten ter dekking van problematiek
op de OCW-begroting. Het gaat in 2020 voor het mbo om een bezuiniging van € 2,5 miljoen
op een totaalbudget van 4,7 miljard (0,07%) en voor ho om een bezuiniging van € 3,1
miljoen op een totaalbudget van € 8,6 miljard (0,04%).
89
Kunt u bevestigen dat bij het saldo intensiveringen en ombuigingen per sector op beleidsartikel
6 en 7 post G49 is opgenomen, te weten «Halvering collegegeld eerstejaars HO»? Kunt
u een tabel maken van het saldo intensiveringen en ombuigingen per sector voor beleidsartikel
4, 6 en 7, waarbij de intensiveringen enkel bestaan uit onderwijsgelden aan onderwijsinstellingen?
In de tabellen over intensiveringen en ombuigingen per sector in de OCW-begroting
is de reeks G49 Halvering collegegeld eerstejaars HO opgenomen. In onderstaande tabel
zijn die reeks en de reeks Intensivering praktijkleren weggelaten, zodat de intensiveringen
enkel bestaan uit onderwijsgelden aan onderwijsinstellingen.
90
Wat is de reden dat intensiveringen in cultuur de komende jaren afnemen (blz. 30),
maar dit voor 2020 niet blijkt uit de tabellen op blz. 99 en 100?
Dit kan voornamelijk worden verklaard doordat het budget 2019 lager is ten opzichte
van het budget 2020 als gevolg van enkele begrotingsoverboekingen naar andere beleidsartikelen
zoals die voor de uitvoering van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen.
91
Wat betekent «nog nader in te vullen subsidies» en «opdrachten»? Waaraan wordt gedacht,
waaruit bestaan ze, wat zijn de plannen? Is dit geld nog beschikbaar voor bestedingen?
Wat gaat er mis als dit geld wordt besteed aan in de begroting nog niet genoemde doelstellingen?
Bij nader in te vullen subsidies en opdrachten gaat het om subsidies en opdrachten
waarvan het beleidsdoel bekend is, maar nog niet de specifieke invulling of de specifieke
ontvanger. Bij opdrachten gaat het vaak om beleidsonderzoek waarvoor (aanbestedings)procedures
moeten worden gevolgd. Daarom is er nog geen juridische verplichting aangegaan. Als
dit geld wordt besteed aan andere doelstellingen zullen geplande subsidies en opdrachten
niet door kunnen gaan.
92
Hoeveel niet-juridisch verplichte middelen in euro’s zijn nog niet bestemd voor bepaalde
doeleinden?
Alle uitgaven en verplichtingen op de begroting van OCW zijn reeds voor bepaalde doeleinden
bestemd. De niet-juridisch verplichte middelen hebben dus ook al een bestemming, er
is alleen nog geen juridische verplichting aangegaan.
93
Wat is het doel van het genoemde «digitaal overzicht scholingsmogelijkheden»? Hoe
wordt dat gemeten?
In de Kamerbrief van 27 september 2018 over Leven Lang Ontwikkelen is aangekondigd dat er een verkenning
wordt gedaan naar de haalbaarheid van een digitaal overzicht van individuele scholingsmogelijkheden.
Het beoogde doel van dit overzicht is tweeledig. In de eerste plaats het beschikbaar
stellen aan de burger van betrouwbare informatie over het totale opleidings- en scholingsaanbod
en de daarvoor beschikbare financieringsmogelijkheden. In de tweede plaats en in het
verlengde van de eerste doelstelling: het vergroten van het inzicht in de eigen ontwikkelmogelijkheden
en het bevorderen van de eigen regie van burgers op hun professionele en persoonlijke
ontwikkeling.
Het haalbaarheidsonderzoek wordt dit najaar afgerond. Op basis daarvan wordt besloten
wat de vervolgstappen kunnen zijn. Uw Kamer wordt hierover nog geïnformeerd. In deze
fase van het onderzoek is het nog te prematuur om uitspraken te doen over de wijze
van meten.
94
Kunt u inzicht geven in het aantal uur dat in het basisonderwijs besteed wordt aan
lessen gericht op gezonde leefstijl, zowel inclusief als exclusief gymlessen? Om welke
lessen gaat dit en welke lessen zijn scholen verplicht te geven?
De urenbesteding van scholen wordt niet centraal geregistreerd. Vanuit het programma
«Gezonde School» wordt structureel aandacht besteed aan gezondheid op scholen aan
de hand van de leefstijlpijlers van het programma. Er zijn op dit moment 1231 basisscholen
en 347 vo-scholen met een vignet Gezonde School (stand september 2019). Hiernaast
dienen alle po-scholen te voldoen aan de kerndoelen, waaronder kerndoel 34, dat leerlingen
leren zorg te dragen voor de lichamelijke en psychische gezondheid van henzelf en
anderen. Bij vraag 118 wordt antwoord gegeven op de vraag hoeveel uren bewegingsonderwijs
er worden gegeven.
95
Wat is de reden dat het aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden
thuis zit zonder passend onderwijsaanbod, opnieuw is gestegen in 2018?
In de brief die afgelopen februari naar de Kamer is gestuurd over de stand van zaken
thuiszitters is aangegeven welke acties en maatregelen er in het laatste jaar van
het Thuiszitterspact worden ingezet om het aantal thuiszittende leerlingen terug te
brengen. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/02/15/kamerbr…
96
Op welke manier(en) zet u in op het terugbrengen van het aandeel thuiszittende leerlingen
dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod in het primair onderwijs?
In de brief die afgelopen februari naar de Kamer is gestuurd over de stand van zaken
thuiszitters is aangegeven welke acties en maatregelen er in het laatste jaar van
het Thuiszitterspact worden ingezet om het aantal thuiszittende leerlingen terug te
brengen. Dit zijn extra maatregelen waarmee bestaande acties worden geïntensiveerd.
Een voorbeeld van deze acties is het onderzoek van Ingrado naar de aanwezigheid van
een doorbraakprojectleider binnen de regio’s en de daaruit volgende versnellingsgemeenten.
Momenteel worden met de versnellingsgemeenten gesprekken gevoerd om de concrete ondersteuningsvraag
naar boven te halen. Ter preventie van thuiszitten werken de ministeries van OCW en
VWS gezamenlijk aan een breed pakket van maatregelen om meer maatwerk en adequate
ondersteuning te kunnen bieden, om kinderen op voor hen passende wijze op school te
houden
97
Hoe verklaart u de stijging van het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs, terwijl
er juist een daling is van het aantal leerlingen in het primair onderwijs? Wat zegt
dit volgens u over de werking van het passend onderwijs?
De groei van het aantal leerlingen op so zit vooral in een toenemend aantal leerlingen
met een lage bekostigingscategorie. We weten we dat deze groep leerlingen vooral vanuit
buiten het onderwijs instroomt en dat het om jonge kinderen gaat. Over oorzaken van
de stijging in het speciaal onderwijs na jarenlange daling kan op basis van de huidige
data nog geen zekerheid gegeven worden. Zowel in absolute als relatieve zin is de
stijging niet groot en er is na twee jaar nog geen sprake van een trend. Uit de evaluatie
van het passend onderwijs kan blijken wat hiervoor de mogelijke oorzaken zijn.
98
Wat is het aandeel thuiszittende leerlingen dat tussen de een en drie maanden thuiszit
zonder passend onderwijsaanbod?
Jaarlijks geven gemeenten een overzicht van het verzuim in het afgelopen schooljaar,
zoals voorgeschreven in de Leerplichtwet. Zij doen opgave van het aantal meldingen
van verzuim, het aantal vrijstellingen van de leerplicht en het aantal thuiszitters
in hun gemeente. Deze informatie wordt ook jaarlijks met de Tweede Kamer gedeeld.
Deze aantallen zijn uit te splitsen naar langer of minder lang dan drie maanden, maar
niet naar de aan- of afwezigheid van een passend onderwijsaanbod.
99
Hoeveel beginnende leraren in primair en voortgezet onderwijs vallen de eerste jaren
uit?
Van de leraren die in 2017 in het po waren gestart had 8 procent een jaar later de
sector weer verlaten. Vijf jaar eerder was dat nog 24 procent. De uitval van startende
leraren in het po nam tot 2013 toe, daarna is het percentage dat uitstroomt afgenomen.
Er is een positieve trend zichtbaar. Van de leraren die in 2017 in het vo waren gestart
had 20 procent een jaar later de sector weer verlaten. Vijf jaar eerder was dat 19
procent. De uitval van startende leraren in het vo is te hoog. Met onze ambities rondom
Samen Opleiden voor 100% van de studenten streven we ernaar om dit hoge uitvalpercentage
te laten dalen. Ook de inzet op versterken van het strategisch personeelsbeleid op
scholen kan hier een bijdrage aan leveren.
Deze cijfers komen van DUO en zijn te vinden op Onderwijs in cijfers, zie: Onderwijs
in cijfers: uitval startende leraren po via https://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/po/personeel-po/uitval-st…
Ook de cijfers over uitval van startende leraren in het vo komen van DUO: https://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/vo/personeel-vo/uitval-st…
100
Is het mogelijk een andere indicator in te voeren voor leerlingen met een onderwijsachterstand,
nu de schoolgewichten niet meer worden gebruikt?
Zie het antwoord op vraag 27 en de brief hierover die in 2018 naar de Kamer is gestuurd:
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2018/04/26/kamerbr…
101
Hoeveel leerlingen werden er sinds de invoering van passend onderwijs per jaar doorverwezen
naar het (voortgezet) speciaal onderwijs, uitgesplitst per samenwerkingsverband en
naar zowel positieve als negatieve verevening? Kunt u dit in tabelvorm weergeven?
In onderstaande tabel staat het aantal ingeschreven leerlingen in het (voortgezet)
speciaal onderwijs per samenwerkingsverband. Hierbij worden leerlingen in een gesloten
instelling (GJI of JJI) en leerlingen in een instelling behorende bij cluster 1 en
2 niet meegeteld. Samenwerkingsverbanden spelen hier namelijk geen rol. Het weergeven
aantal leerling in een bepaald jaar betreft steeds het aantal leerlingen op teldatum
1 oktober van dat jaar. Het aantal leerlingen op 1 oktober 2019 is nu nog niet bekend.
In de laatste kolom wordt aangegeven of er sprake is van positieve of negatieve verevening.
SWV
2014
2015
2016
2017
2018
Verevening
PO0001
356
380
407
416
429
Positief
PO2001
661
580
570
570
627
Positief
PO2101
971
878
846
822
807
Positief
PO2201
139
118
121
121
112
Positief
PO2202
106
104
111
114
107
Positief
PO2203
233
219
197
209
149
Negatief
PO2301
495
453
458
449
455
Negatief
PO2302
790
716
692
682
677
Negatief
PO2303
193
187
184
127
125
Negatief
PO2304
119
105
92
93
100
Positief
PO2305
504
440
429
438
500
Negatief
PO2401
176
203
224
237
264
Positief
PO2402
171
160
136
116
109
Negatief
PO2403
308
257
250
245
239
Negatief
PO2501
271
227
192
194
208
Negatief
PO2502
70
63
55
47
46
Negatief
PO2503
242
226
215
194
204
Negatief
PO2504
162
160
167
152
159
Positief
PO2505
179
173
166
187
216
Negatief
PO2506
503
465
482
510
525
Negatief
PO2507
709
690
674
650
662
Negatief
PO2508
249
246
266
264
264
Negatief
PO2509
432
393
381
356
372
Negatief
PO2510
443
395
369
401
451
Negatief
PO2601
413
428
448
489
480
Positief
PO2602
464
459
472
440
412
Positief
PO2603
253
247
241
250
266
Positief
PO2604
168
160
146
175
170
Positief
PO2605
187
178
177
192
183
Positief
PO2701
183
190
196
226
227
Negatief
PO2702
194
188
178
175
195
Positief
PO2703
332
310
330
373
387
Negatief
PO2704
233
227
216
255
266
Positief
PO2705
208
192
181
169
177
Positief
PO2706
168
165
151
166
172
Positief
PO2707
898
862
821
846
836
Positief
PO2708
126
110
118
123
117
Positief
PO2709
221
218
258
257
269
Positief
PO2710
135
129
132
123
135
Positief
PO2711
256
254
274
299
321
Negatief
PO2801
332
326
320
343
352
Positief
PO2802
277
271
264
273
281
Positief
PO2803
97
92
103
122
131
Positief
PO2804
58
60
50
46
48
Positief
PO2805
162
158
161
168
161
Positief
PO2806
1.017
1.064
1.095
1.166
1.233
Positief
PO2807
281
283
280
277
262
Positief
PO2808
367
337
313
309
331
Negatief
PO2809
160
152
160
170
187
Positief
PO2810
173
163
167
165
189
Positief
PO2811
42
43
38
30
27
Positief
PO2812
320
312
319
319
327
Positief
PO2813
180
164
156
155
143
Positief
PO2814
227
238
239
272
295
Positief
PO2815
737
741
753
835
882
Positief
PO2816
156
131
122
115
110
Positief
PO2817
183
161
176
180
193
Positief
PO2818
239
229
202
194
181
Negatief
PO2902
317
340
338
335
332
Negatief
PO2903
85
92
95
87
90
Positief
PO3001
183
171
173
180
191
Negatief
PO3002
266
239
238
269
295
Negatief
PO3003
743
726
730
724
782
Negatief
PO3004
427
405
357
378
373
Negatief
PO3005
487
481
539
552
581
Negatief
PO3006
463
470
499
497
512
Negatief
PO3007
366
370
374
388
419
Negatief
PO3008
456
420
444
451
500
Negatief
PO3009
246
243
230
246
256
Negatief
PO3010
128
122
130
136
155
Negatief
PO3101
534
495
446
421
397
Negatief
PO3102
352
334
332
318
336
Negatief
PO3103
124
109
107
96
102
Negatief
PO3104
293
270
259
244
232
Negatief
PO3105
369
345
297
287
293
Negatief
PO3106
520
520
497
495
503
Negatief
VO0001
364
410
420
445
456
Positief
VO2001
289
301
286
272
264
Positief
VO2002
581
557
561
564
597
Positief
VO2101
462
457
473
501
464
Positief
VO2102
623
605
576
528
584
Negatief
VO2103
175
176
162
159
166
Positief
VO2201
248
228
228
240
256
Negatief
VO2202
285
280
301
322
352
Positief
VO2203
432
378
361
249
268
Negatief
VO2301
683
686
663
617
574
Negatief
VO2302
1029
993
931
900
890
Negatief
VO2303
354
311
266
246
259
Negatief
VO2305
1258
1153
1032
991
967
Negatief
VO2307
203
186
165
171
175
Negatief
VO2401
569
529
504
525
582
Negatief
VO2402
283
256
248
232
245
Negatief
VO2403
334
335
336
339
332
Negatief
VO2501
330
325
337
349
336
Negatief
VO2502
699
567
497
482
458
Negatief
VO2503
419
438
440
469
442
Negatief
VO2504
277
261
240
248
231
Negatief
VO2505
837
737
658
594
593
Negatief
VO2506
806
789
705
657
677
Negatief
VO2507
975
910
847
859
826
Negatief
VO2508
359
344
361
344
325
Negatief
VO2509
719
611
513
443
432
Negatief
VO2510
370
348
343
362
360
Negatief
VO2511
280
299
282
281
308
Positief
VO2601
558
579
608
583
602
Positief
VO2602
604
572
557
575
636
Positief
VO2603
442
454
437
399
404
Negatief
VO2604
164
168
185
169
180
Positief
VO2605
334
346
352
318
322
Positief
VO2701
290
287
318
322
316
Positief
VO2702
417
451
511
524
527
Negatief
VO2703
485
493
469
494
485
Positief
VO2704
275
285
299
281
286
Positief
VO2705
484
489
498
508
500
Positief
VO2706
316
338
323
341
366
Positief
VO2707
270
240
234
245
206
Positief
VO2708
1.171
1.191
1.248
1.274
1.298
Positief
VO2709
394
413
413
431
449
Positief
VO2710
381
376
361
422
461
Positief
VO2801
377
375
364
359
381
Positief
VO2802
539
517
577
593
638
Positief
VO2803
376
348
336
351
366
Positief
VO2804
228
249
281
281
290
Positief
VO2805
47
41
43
42
47
Positief
VO2806
963
949
912
929
954
Positief
VO2807
244
253
278
301
273
Positief
VO2808
181
172
160
175
177
Positief
VO2809
216
213
226
230
222
Positief
VO2810
1.849
1.782
1.854
1.917
1.870
Positief
VO2811
296
305
365
404
442
Positief
VO2812
319
308
340
349
334
Positief
VO2813
197
199
236
232
235
Positief
VO2814
234
231
234
232
228
Positief
VO2815
90
160
107
104
78
Positief
VO2901
218
203
215
225
241
Positief
VO2902
237
199
198
195
188
Positief
VO2903
216
220
221
237
226
Positief
VO3001
291
270
266
252
251
Negatief
VO3002
285
288
284
272
241
Positief
VO3003
773
785
782
805
784
Positief
VO3004
603
606
662
697
739
Negatief
VO3005
820
775
762
788
759
Negatief
VO3006
533
543
572
609
640
Negatief
VO3007
1.046
990
1.049
1.067
1.056
Negatief
VO3008
759
705
683
700
663
Negatief
VO3009
242
232
230
240
239
Positief
VO3101
591
582
539
493
452
Negatief
VO3102
471
441
410
410
398
Negatief
VO3103
218
195
179
177
159
Negatief
VO3104
392
347
325
318
319
Negatief
VO3105
454
438
396
403
386
Negatief
VO3106
679
630
578
596
582
Negatief
102
Hoeveel startende leraren die geen begeleidingsprogramma hebben gevolgd, stoppen?
Hierover zijn geen data bekend. Wel weten we uit onderzoek dat een goede begeleiding
van startende leraren voor minder uitval zorgt. In de Loopbaanmonitor 2018 is meer informatie te vinden over de arbeidsmarktpositie en begeleiding van pas afgestudeerde
leraren.
103
Hoeveel startende leraren die wel een begeleidingsprogramma hebben gevolgd, stoppen?
Hierover zijn geen data bekend. Wel weten we uit onderzoek dat een goede begeleiding
van startende leraren voor minder uitval zorgt. In de Loopbaanmonitor 2018 is meer informatie te vinden over de arbeidsmarktpositie en begeleiding van pas afgestudeerde
leraren.
104
Blijft de bekostiging per leerling gelijk bij dalende leerlingaantallen?
Ja, de bekostiging per leerling blijft gelijk. Het beschikbare budget op de begroting
stijgt of daalt bij hogere of lagere aantallen leerlingen met een vast bedrag per
leerling. Daarnaast zijn er in de bekostiging vaste voeten die minder afhankelijk
zijn van de ontwikkeling van het aantal leerlingen.
105
Welke middelen uit de prestatiebox worden niet ingezet in de vorm van ondersteuning
in de school, zoals een conciërge, rekenexpert of remedial teacher?
Hoe scholen uitvoering geven aan de doelen van de prestatiebox is aan de scholen zelf.
Besturen hebben bestedingsvrijheid bij de inzet van middelen uit de prestatiebox.
Komend jaar worden de sectorakkoorden geëvalueerd.
106
Hoeveel middelen krijgen scholen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden? Kunt
u een reeks geven van de afgelopen tien jaar en de komende vijf jaar?
Hieronder is de reeks weergegeven van de (verwachte) uitgaven voor het bestrijden
van onderwijsachterstanden vanaf 2009 voor het basisonderwijs. De uitgaven zijn de
afgelopen jaren autonoom afgenomen als gevolg van een daling van het aantal gewichtenleerlingen.
Dit kwam door de stijging van het opleidingsniveau en de leerlingendaling. In de begroting
was er een hoger budget beschikbaar, maar dit werd niet volledig uitgeput doordat
het aantal schoolgewichten afnam en het bedrag per schoolgewicht niet mee veranderde.
107
Wat gebeurt er met de middelen voor brede scholen?
De «Impuls Brede Scholen» is sinds 2012 onderdeel van de «Brede Impuls Combinatiefuncties».
Hierbinnen stellen VWS en OCW jaarlijks € 58 miljoen aan gemeenten beschikbaar om
onderwijs, sport en cultuur meer in samenhang aan te bieden. Met deze middelen stellen
gemeenten combinatiefunctionarissen aan: deze mensen zijn in meerdere werkvelden of
sectoren aan de slag, bijvoorbeeld op een school en bij een sportvereniging. Per 1 september
2017 zijn 2.911 formatieplaatsen gerealiseerd: het gaat in totaal om 5.059 mensen.
108
Wanneer zijn de resultaten voldoende om de tweede tranche werkdrukmiddelen volledig
uit te keren?
De tweede tranche werkdrukmiddelen is dit voorjaar beschikbaar gekomen. Op basis van
de uitkomsten van de tussenevaluatie in 2020 wordt bekeken of bijsturing binnen de
laatste tranche van de werkdrukmiddelen nodig is. Deze tussenevaluatie heeft tot doel
om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van hoe de werkdruk in de praktijk wordt
tegengegaan. Er wordt gekeken of het beschikbare geld is besteed aan een aanpak voor
werkdruk, of het afgesproken proces is gevolgd en of de aanpak merkbaar effect heeft
gehad. De onderzoekers kijken onder meer naar de verantwoording in de jaarverslagen
en nemen enquêtes en interviews af. Begin 2021 wordt de Kamer over de uitkomsten van
de evaluatie geïnformeerd.
109
Wat gebeurt er met de werkdrukmiddelen als scholen niet aan de voorwaarden voldoen
voor het uitkeren van de tweede tranche?
Op basis van de uitkomsten van de tussenevaluatie die in 2020 plaatsvindt, wordt bekeken
of bijsturing voor de laatste tranche nodig is. De tweede tranche werkdrukmiddelen
is dit voorjaar beschikbaar gekomen en toegevoegd aan de lumpsum.
110
Hoeveel extra gymdocenten zijn aangenomen van het geld bestemd voor werkdrukverlichting?
Het aantal (extra) vakleerkrachten dat is aangesteld met de werkdrukmiddelen wordt
niet centraal geregistreerd. Wel is in juni 2019 een peiling uitgevoerd onder schoolbestuurders
in opdracht van de PO-Raad. Hieruit blijkt dat 49 procent van de scholen de werkdrukmiddelen
(deels) gebruikt om een vakleerkracht aan te stellen. Het is niet bekend welk aandeel
vakleerkrachten bewegingsonderwijs hier in hebben.
111
Hoeveel scholen geven inmiddels drie uur gym? Hoeveel door een ALO4-opgeleide docent?
Uit het rapport Bewegingsonderwijs en sport in het primair onderwijs 2017: 1-meting
(Mulier Instituut, 2017) is gebleken dat voor de groepen 1–2 in totaal 23% ALO opgeleide
leerkracht is. Voor de groepen 3–8 is dat 59% in het basisonderwijs. Voor het geven
van bewegingsonderwijs in het voortgezet onderwijs is een ALO-opleiding een vereiste.
Voor het aantal uren dat scholen bewegingsonderwijs geven, zie vraag 118,
112
Wat kost het om op alle basisscholen drie uur gymles te geven?
Er is bij benadering € 180 miljoen nodig om het mogelijk maken dat alle scholen drie
lesuren bewegingsonderwijs geven, blijkt uit de berekeningen uit het onderzoek Bewegingsonderwijs
en vakleerkrachten (Regioplan 2017. Dit betreft zowel structureel (extra vakleerkrachten
en gymlokalen) als incidenteel kosten (opleidingskosten, omscholing en wervingskosten).
113
Hoe is de verhouding tussen private en publieke bekostiging in het primair onderwijs?
Op basis van de jaarrekeninggegevens van de afgelopen jaren blijkt dat van de totale
baten van besturen in het bekostigde primair onderwijs circa 0,7% afkomstig is van
schenkingen, sponsoring en ouderbijdragen.
114
klopt het dat per schooljaar 2023/2024 het bedrag voor werkdrukmiddelen kan worden
verhoogd naar structureel € 430 miljoen, terwijl op pagina 27 een ander bedrag weergegeven
wordt? Wat is de reden voor dit verschil?
Het klopt dat het bedrag voor aanpak van werkdruk in het primair onderwijs kan worden
verhoogd naar structureel € 430 per schooljaar 2023/2024. Deze laatste verhoging van
de werkdrukmiddelen staan nog op de Aanvullende Post bij het Ministerie van Financiën
en zijn daarom nog niet opgenomen in de werkdrukreeks in de begroting van OCW.
115
Als er na de evaluatie niet wordt voldaan aan de bepaalde voorwaarden, wat gebeurt
er dan met het bedrag van € 76,5 miljoen, waar nu rekening mee wordt gehouden?
Zie het antwoord op vraag 109.
116
Kunt u het aantal scholen en schoollocaties voor speciaal basisonderwijs sinds de
invoering van passend onderwijs, in tabelvorm aangeven? Kunt u dit tevens uitsplitsen
naar samenwerkingsverband met daarbij de positieve of negatieve verevening als gegeven?
Zie antwoord vraag 117.
117
Kunt u het aantal scholen en schoollocaties voor (voortgezet) speciaal onderwijs sinds
de invoering van passend onderwijs, in tabelvorm aangeven? Kunt u dit tevens uitsplitsen
naar samenwerkingsverband met daarbij de positieve of negatieve verevening?
In de eerste tabel wordt getoond hoeveel scholen en schoollocaties er binnen het speciaal
basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs zijn sinds de invoering van het
passend onderwijs. Het gaat hier alleen om hoofd- of nevenvestigingen. Eventuele dislocaties
worden buiten beschouwing gelaten. In de tweede tabel wordt per samenwerkingsverband
aangegeven naar hoeveel verschillende hoofd- of nevenvestigingen het samenwerkingsverband
een leerling heeft doorverwezen. Bij het (voortgezet) speciaal onderwijs worden gesloten
instellingen (GJI of JJI) en instellingen behorende bij cluster 1 en 2 niet meegeteld.
Voor het speciaal basisonderwijs is er geen rekening gehouden met grensverkeer. Dit
wordt door scholen onderling geregeld en verrekend. Voor deze tabel is gebruik gemaakt
van teldatum 1 oktober 2018.
Aantal vestigingen (v) so
Aantal vestigingen so
Verevening
PO0001
47
8
Positief
PO2001
28
11
Positief
PO2101
41
11
Positief
PO2201
15
2
Positief
PO2202
11
2
Positief
PO2203
17
4
Negatief
PO2301
19
4
Negatief
PO2302
23
5
Negatief
PO2303
16
1
Negatief
PO2304
16
3
Positief
PO2305
22
6
Negatief
PO2401
22
3
Positief
PO2402
7
1
Negatief
PO2403
21
3
Negatief
PO2501
23
2
Negatief
PO2502
13
3
Negatief
PO2503
14
2
Negatief
PO2504
13
1
Positief
PO2505
18
3
Negatief
PO2506
28
5
Negatief
PO2507
32
8
Negatief
PO2508
22
2
Negatief
PO2509
34
4
Negatief
PO2510
29
4
Negatief
PO2601
23
4
Positief
PO2602
34
6
Positief
PO2603
33
3
Positief
PO2604
35
2
Positief
PO2605
23
4
Positief
PO2701
18
3
Negatief
PO2702
17
5
Positief
PO2703
17
3
Negatief
PO2704
24
5
Positief
PO2705
19
3
Positief
PO2706
19
3
Positief
PO2707
43
12
Positief
PO2708
18
3
Positief
PO2709
25
5
Positief
PO2710
21
4
Positief
PO2711
24
2
Negatief
PO2801
21
1
Positief
PO2802
30
2
Positief
PO2803
16
1
Positief
PO2804
9
2
Positief
PO2805
22
1
Positief
PO2806
43
13
Positief
PO2807
25
3
Positief
PO2808
27
3
Negatief
PO2809
12
2
Positief
PO2810
16
2
Positief
PO2811
7
2
Positief
PO2812
21
3
Positief
PO2813
16
1
Positief
PO2814
40
3
Positief
PO2815
35
12
Positief
PO2816
19
2
Positief
PO2817
31
2
Positief
PO2818
18
3
Negatief
PO2902
18
5
Negatief
PO2903
7
2
Positief
PO3001
10
1
Negatief
PO3002
15
2
Negatief
PO3003
24
3
Negatief
PO3004
16
4
Negatief
PO3005
29
4
Negatief
PO3006
31
3
Negatief
PO3007
22
4
Negatief
PO3008
26
5
Negatief
PO3009
23
3
Negatief
PO3010
13
2
Negatief
PO3101
28
7
Negatief
PO3102
23
3
Negatief
PO3103
16
1
Negatief
PO3104
17
2
Negatief
PO3105
18
2
Negatief
PO3106
17
4
Negatief
VO0001
53
n.v.t.
Positief
VO2001
20
n.v.t.
Positief
VO2002
32
n.v.t.
Positief
VO2101
21
n.v.t.
Positief
VO2102
41
n.v.t.
Negatief
VO2103
17
n.v.t.
Positief
VO2201
26
n.v.t.
Negatief
VO2202
27
n.v.t.
Positief
VO2203
33
n.v.t.
Negatief
VO2301
34
n.v.t.
Negatief
VO2302
33
n.v.t.
Negatief
VO2303
34
n.v.t.
Negatief
VO2305
57
n.v.t.
Negatief
VO2307
27
n.v.t.
Negatief
VO2401
35
n.v.t.
Negatief
VO2402
21
n.v.t.
Negatief
VO2403
26
n.v.t.
Negatief
VO2501
30
n.v.t.
Negatief
VO2502
44
n.v.t.
Negatief
VO2503
21
n.v.t.
Negatief
VO2504
18
n.v.t.
Negatief
VO2505
39
n.v.t.
Negatief
VO2506
41
n.v.t.
Negatief
VO2507
40
n.v.t.
Negatief
VO2508
48
n.v.t.
Negatief
VO2509
42
n.v.t.
Negatief
VO2510
31
n.v.t.
Negatief
VO2511
40
n.v.t.
Positief
VO2601
36
n.v.t.
Positief
VO2602
44
n.v.t.
Positief
VO2603
45
n.v.t.
Negatief
VO2604
37
n.v.t.
Positief
VO2605
31
n.v.t.
Positief
VO2701
27
n.v.t.
Positief
VO2702
29
n.v.t.
Negatief
VO2703
30
n.v.t.
Positief
VO2704
21
n.v.t.
Positief
VO2705
31
n.v.t.
Positief
VO2706
31
n.v.t.
Positief
VO2707
29
n.v.t.
Positief
VO2708
56
n.v.t.
Positief
VO2709
47
n.v.t.
Positief
VO2710
35
n.v.t.
Positief
VO2801
21
n.v.t.
Positief
VO2802
52
n.v.t.
Positief
VO2803
28
n.v.t.
Positief
VO2804
32
n.v.t.
Positief
VO2805
17
n.v.t.
Positief
VO2806
61
n.v.t.
Positief
VO2807
32
n.v.t.
Positief
VO2808
24
n.v.t.
Positief
VO2809
27
n.v.t.
Positief
VO2810
74
n.v.t.
Positief
VO2811
45
n.v.t.
Positief
VO2812
38
n.v.t.
Positief
VO2813
32
n.v.t.
Positief
VO2814
42
n.v.t.
Positief
VO2815
15
n.v.t.
Positief
VO2901
13
n.v.t.
Positief
VO2902
19
n.v.t.
Positief
VO2903
12
n.v.t.
Positief
VO3001
19
n.v.t.
Negatief
VO3002
15
n.v.t.
Positief
VO3003
31
n.v.t.
Positief
VO3004
32
n.v.t.
Negatief
VO3005
42
n.v.t.
Negatief
VO3006
39
n.v.t.
Negatief
VO3007
41
n.v.t.
Negatief
VO3008
32
n.v.t.
Negatief
VO3009
25
n.v.t.
Positief
VO3101
29
n.v.t.
Negatief
VO3102
26
n.v.t.
Negatief
VO3103
15
n.v.t.
Negatief
VO3104
18
n.v.t.
Negatief
VO3105
21
n.v.t.
Negatief
VO3106
23
n.v.t.
Negatief
118
Kunt u een overzicht sturen van het aantal scholen dat een uur, twee uur of drie uur
gymonderwijs geeft, zowel voor het basis- als voortgezet onderwijs?
Het aantal gegeven uren bewegingsonderwijs wordt niet centraal geregistreerd bij OCW
of DUO.
Wel is er in 2017 een peiling uitgevoerd door het Mulier Instituut. Uit het rapport
Bewegingsonderwijs en sport in het primair onderwijs 2017: 1-meting blijkt het volgende:
Uit het rapport «Lichamelijke opvoeding en sport in het voortgezet onderwijs november
2018: 1-meting» eveneens van het Mulier Instituut blijkt dat meer dan de helft van
het voortgezet onderwijs (vmbo, havo, vwo) twee of drie tot vijf lesuren per week
geeft.
119
Hoeveel onbevoegde leerkrachten geven gymlessen op de basisscholen?
Uit de peiling uitgevoerd door Regioplan blijkt dat gemiddeld wordt 79% van de lessen
bewegingsonderwijs in 2018 bevoegd gegeven (Monitor Bestuursakkoord PO).
120
Hoeveel basisscholen maken gebruik van ALO-opgeleide leerkrachten voor gymlessen?
Zie het antwoord bij vraag 111.
121
Hoeveel basisscholen en middelbare scholen bieden natte gymlessen (zwemonderwijs)
aan?
Scholen zijn vrij in hun keuze om schoolzwemmen aan te bieden en die keuzes worden
niet landelijk geregistreerd. Uit de peiling van het Mulier Instituut Bewegingsonderwijs
en sport in het primair onderwijs 2017: 1-meting (2017) blijkt dat 32 procent van
de basisscholen een vorm van schoolzwemmen aanbiedt. Bij 43 procent richt zich dit
op het behalen van een zwemdiploma, bij 36 procent is het een natte gymles en bij
20 procent op beide. Over de middelbare scholen zijn geen gegevens beschikbaar.
122
Hoeveel en welke basis- en middelbare scholen in Nederland laten hun kinderen dagelijks
sporten en bewegen?
Op ruim de helft van de basisscholen worden wekelijks of dagelijks beweegmomenten
tussen/in de lessen aangeboden (58%). Zo blijkt uit Bewegingsonderwijs en sport in het primair onderwijs 2017: 1-meting (Mulier Instituut) dat scholen sportactiviteiten tijdens de pauze organiseren, of
dans en expressie aanbieden.
Uit de 1-meting Lichamelijke opvoeding en sport in het voortgezet onderwijs door het Mulier Instituut (november 2018) blijkt dat 85% van de vo-scholieren aangeeft
elke dag naar school te fietsen en 78% wekelijks te sporten. Ook blijkt dat op bijna
de helft van de vo-scholen een buurtsportcoach actief is.
123
Waaraan wordt het bedrag voor aanvullende bekostiging specifiek uitgegeven?
In onderstaande tabel wordt de onderverdeling van het budget voor aanvullende bekostiging
PO verstrekt.
124
Hoeveel leerlingen volgden er in schooljaar 2018/2019 een aanvullend onderwijsprogramma,
zoals tweetalig onderwijs of technasium, naast het reguliere onderwijsprogramma in
zowel basis- als voortgezet onderwijs? Kunt u dit per aanvullend onderwijsprogramma
in tabelvorm aangeven?
Het Ministerie van OCW en de Inspectie van het Onderwijs houden niet bij hoeveel leerlingen
in het basis- en voortgezet onderwijs een «aanvullend onderwijsprogramma» volgen.
Dat is ook niet goed mogelijk omdat er geen eensluidend antwoord gegeven kan worden
op de vraag wat al dan niet een «aanvullend» programma is. Alle scholen bieden wel
lesstof of activiteiten aan die niet tot het verplichte curriculum behoren en zodoende
als «aanvullend onderwijsprogramma» aangemerkt kunnen worden.
Specifiek wat betreft de in de vraag genoemde voorbeelden van tweetalig onderwijs
(tto) en technasia is weliswaar bekend hoeveel scholen een tto- respectievelijk technasiumstroom
aanbieden (volgens nuffic zijn er ruim 130 scholen lid van het netwerk tto en volgens Technasium zijn er zo’n 95 scholen met het predicaat Technasium), maar hoeveel leerlingen in
de verschillende leerjaren een dergelijke stroom volgen wordt niet centraal bijgehouden.
125
Hoeveel leerlingen volgen er dit schooljaar een aanvullend onderwijsprogramma, zoals
tweetalig onderwijs of technasium, naast het reguliere onderwijsprogramma in zowel
basis- als voortgezet onderwijs? Kunt u dit per aanvullend onderwijsprogramma in tabelvorm
aangeven?
Zie het antwoord op vraag 124.
126
Hoe ziet de verdeling van de prestatieboxmiddelen eruit? Kunt u hiervan een uitsplitsing
geven?
In het bestuursakkoord PO is een overzicht gegeven van de verdeling van het totaal
van de middelen over de verschillende actielijnen (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2014/07/10/bestuursak…). In het sectorakkoord VO is een overzicht gegeven van het totaal van deze middelen
over de verschillende actielijnen uit het sectorakkoord (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/convenanten/2014/04/17/sectorak…–2017).
127
Klopt het dat de bestuurlijke afspraak is gemaakt dat de prestatieboxmiddelen in de
lumpsum zullen gaan?
In het bestuursakkoord PO en sectorakkoord zijn doelstellingen vastgelegd. Op basis
van de geboekte voortgang zal bepaald worden of er aanleiding is tot aanpassing van
de afspraken en de aanpak en daaraan gekoppeld de inzet van de middelen. Bij voldoende
realisatie van de doelstellingen wordt bepaald welk deel van de prestatiebox-middelen
aan de reguliere lumpsum wordt toegevoegd.
128
Wat is de hoogte van de totale bekostiging voor hoogbegaafdheid?
Samenwerkingsverbanden ontvangen middelen voor de onderwijsondersteuning aan leerlingen.
Daarnaast is er sinds 2015 structureel 29 miljoen extra toegevoegd aan de lumpsum
van de samenwerkingsverbanden. Dit extra geld is bedoeld om de brede doelstelling
van passend onderwijs vorm te geven: passend onderwijs voor alle leerlingen met een
ondersteuningsbehoefte, niet alleen voor leerlingen met een beperking of leerprobleem
maar nadrukkelijk ook voor (hoog)begaafde leerlingen. In aanvulling op deze middelen
is in het regeerakkoord opgenomen dat er 15 miljoen per jaar structureel beschikbaar
komt voor onderwijs(ondersteuning) aan (hoog)begaafde leerlingen.
129
Wat is het totale bedrag binnen de specifieke uitkering voor bewegingsonderwijs? Kan
hiermee op elke school in het funderend onderwijs twee uur per klas per week bewegingsonderwijs
gegeven worden?
Voor het primair en voortgezet onderwijs is er geen specifieke uitkering voor bewegingsonderwijs,
maar worden de lessen betaald uit de lumpsum. Daarnaast kunnen scholen wel de werkdrukmiddelen
voor een vakleerkracht inzetten, gebruik maken van de buurtsportcoachregeling en is
er een subsidie voor de leergang bewegingsonderwijs.
130
Waaraan wordt het geld voor bewegingsonderwijs uitgegeven?
De subsidie voor de leergang bewegingsonderwijs wordt alleen ingezet voor groepsleerkrachten
die hun bevoegdheid voor bewegingsonderwijs willen verkrijgen.
131
Worden er in overleg met werkgevers- en werknemersorganisaties nieuwe sectorakkoorden
opgesteld, na afloop van het Bestuursakkoord PO en het Sectorakkoord VO in 2020? Zo
ja, is dit proces van opstellen van sectorakkoorden al opgestart? Zo nee, wat gebeurt
er met de middelen die nu in de sectorakkoorden staan vermeld? Blijven deze middelen
structureel beschikbaar voor het onderwijs of kan het gebeuren dat als de eindevaluatie
in 2020 negatief uitvalt deze middelen niet meer beschikbaar komen voor het onderwijs?
Het bestuursakkoord PO loopt einde schooljaar 2019–2020 af. Het sectorakkoord vo verloopt
eind 2020. De komende tijd zal dan ook worden gebruikt om met alle betrokkenen toe
te werken naar een grondige eindevaluatie. De eindevaluatie bepaalt het vervolg van
de sectorakkoorden. Op basis van de eindevaluatie wordt een besluit genomen over de
inzet van de middelen die gekoppeld zijn aan de sectorakkoorden. Deze middelen staan
structureel op de begroting van OCW.
Mocht uit de eindevaluatie blijken dat het wenselijk is om nieuwe sectorakkoorden
op te stellen dan zullen de werkgevers- en werknemersorganisaties worden betrokken.
Op dit moment wordt er nog niet toe gewerkt naar het opstellen van nieuwe sectorakkoorden.
132
Kunt u het percentage van het aandeel lessen dat gegeven wordt door bevoegde en benoembare
docenten uitsplitsen naar bevoegde leraren en benoembare leraren?
De meest recente cijfers over bevoegdheid gaan over 2017. In totaal werden 87,2% van
de lessen in het voortgezet onderwijs bevoegd gegeven, 8,5% van de lessen benoembaar,
en 4,3% onbevoegd (IPTO: bevoegdheden en vakken in het vo, 2017 Centerdata).
133
Hoeveel leraren staan dit schooljaar voor de klas die benoembaar zijn? Hoe groot was
dit aantal vorig schooljaar?
We hebben geen beeld van het absolute aantal leraren dat benoembaar voor de klas staat.
Veel personen die onbevoegd of benoembaar lesgeven beschikken wel over een bevoegdheid,
maar dan voor een ander vak of een andere doelgroep (bijvoorbeeld en pabo-gediplomeerde
die in het vmbo Nederlands geeft, of een leraar scheikunde die ook natuurkunde doceert).
We zouden veel dieper en privacygevoelig onderzoek moeten doen om te weten welke leraren
enkel «benoembaar» voor de klas staan.
Wel hebben we cijfers over het aantal lesuren dat benoembaar wordt gegeven. In 2017
waren dat 92.178 uur (8,5% van in totaal 1.084.448 uren), in 2016 92.080 uur (8,3%
van in totaal 1.109.395 uren) (IPTO: bevoegdheden en vakken in het vo, 2017 Centerdata;
IPTO: bevoegdheden en vakken in het vo, 2016 Centerdata).
134
Hoe verklaart u de terugloop van het aantal startende leraren dat een begeleidingsprogramma
heeft gevolgd in 2017?
De oorzaak van de daling is niet bekend. We bekijken welke nadere analyse mogelijk
is.
135
Op welke manier(en) zet u in op het terugbrengen van het aandeel thuiszittende leerlingen
dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod in het voortgezet
onderwijs?
In de brief die afgelopen februari naar de Kamer is gestuurd over de stand van zaken
thuiszitters is aangegeven welke acties en maatregelen er in het laatste jaar van
het Thuiszitterspact worden ingezet om het aantal thuiszittende leerlingen terug te
brengen. Dit zijn extra maatregelen waarmee bestaande acties worden geïntensiveerd.
Een voorbeeld van deze acties is het onderzoek van Ingrado naar de aanwezigheid van
een doorbraakprojectleider binnen de regio’s en de daaruit volgende versnellingsgemeenten.
Momenteel worden met de versnellingsgemeenten gesprekken gevoerd om de concrete ondersteuningsvraag
naar boven te halen. Ter preventie van thuiszitten werken de ministeries van OCW en
VWS gezamenlijk aan een breed pakket van maatregelen om meer maatwerk en adequate
ondersteuning te kunnen bieden, om kinderen op voor hen passende wijze op school te
houden. Naast preventief, werkt OCW ook aan het eind van de escalatieladder.
136
Hoeveel van de 80% van de startende leraren die een begeleidingsprogramma heeft gevolgd,
zijn daarna gestopt? Hoeveel van de 20% die het niet gevolgd hebben, stopt?
De loopbaanmonitor is een jaarlijkse monitor waarin aan zittende, startende leraren
gevraagd wordt of ze begeleid worden. We maken gebruik van een andere database om
de uitval van docenten in kaart te brengen. Het is technisch gezien en vanuit privacy
overwegingen moeilijk om een koppeling te maken tussen de gegevens van deze databestanden.
We bekijken in overleg met de onderzoekers wat mogelijk is.
137
Wat is de reden dat de uitgaven per leerling de komende jaren gaan dalen?
De reden dat de uitgaven per leerling in het vo licht dalen is het feit dat er een
afloop zit in de middelen voor de regeling technisch vmbo. Per saldo zorgt dit voor
een iets lager bedrag per leerling.
138
Waarom gaan er meer leerlingen naar het praktijkonderwijs, terwijl we een terugloop
zien in het aantal leerlingen dat naar het voortgezet onderwijs gaat? Hoe verklaart
u dit?
In het speciaal basisonderwijs is een kleine toename in het aantal leerlingen te zien.
Vanuit het sbao stromen relatief veel leerlingen door naar het praktijkonderwijs,
daarom laten de prognoses een stijging in het aantal leerlingen op het praktijkonderwijs
zien.
139
Klopt het dat po en vo samen in 2024 met 115.000 leerlingen zullen krimpen? Welk percentage
van het totaal is dit? Hoeveel leraren zijn hierdoor minder nodig? Is dit aantal reeds
verrekend met de cijfers die berekend zijn met betrekking tot het lerarentekort?
In het po en vo samen zullen naar verwachting in 2024 circa 110.000 minder leerlingen
zijn door krimp. Dit is ruim 4% van het totaal aantal leerlingen in het po en vo.
Uitgaande van de gemiddelde groepsgrootte in het po (23 leerlingen) en de gemiddelde
ratio in het vo (1/20) zijn hier ongeveer 5.000 leraren minder voor nodig. Dit is
echter een theoretische raming, gebaseerd op gemiddelden. Het is niet mogelijk om
met zekerheid te zeggen hoe dit in de praktijk uit pakt. In de ramingen van het lerarentekort
wordt rekening gehouden met de leerlingendaling, aangezien de referentieraming onderdeel
is van de berekeningen van het verwachte lerarentekort (zie voor berekening lerarentekort
Kamerstuk is 27 923, nr. 344).
140
Hoeveel minder schoolgebouwen zijn er nodig bij een daling van de leerlingenpopulatie
met 115.000 leerlingen?
Dat is niet in aantallen te zeggen omdat het louter een theoretisch beeld zou geven
en weinig zou zeggen over de werkelijkheid. Het hangt immers af van de spreiding van
de leerlingendaling, zowel qua regio/locatie, per onderwijssoort als per leeftijdsgroep.
Er zullen daarbij grote verschillen zijn. Het is echter wel aannemelijk dat als gevolg
van de leerlingendaling niet alle scholen komende jaren in stand gehouden kunnen worden.
Dit kan uiteraard ook consequenties hebben voor het aantal schoolgebouwen.
141
Hoe kan gegarandeerd worden dat de kinderen in het praktijkonderwijs de ondersteuning
en het onderwijs krijgen die zij nodig hebben, aangezien er geen geld naar de lichte
ondersteuning in het praktijkonderwijs gaat terwijl de leerlingenaantallen in het
praktijkonderwijs wel stijgen?
Het bedrag dat pro-scholen ontvangen voor een leerling is opgesplitst in een budget
voor basisbekostiging en een budget voor ondersteuningsbekostiging (lichte ondersteuning).
Dit zijn vaste budgetten. De pro-school ontvangt beide budgetten rechtstreeks van
DUO. Voor iedere leerling ontvangt het pro dus altijd de volledige bekostiging, net
als alle andere schoolsoorten. Als er meer leerlingen naar het praktijkonderwijs gaan
wordt dat in mindering gebracht op het lichte ondersteuningsbudget van het samenwerkingsverband.
Dat betekent dat alle scholen in het samenwerkingsverband gezamenlijk de extra kosten
dragen voor een stijging van het aantal pro-leerlingen.
142
Wat is de reden dat het budget voor het College voor Toetsen en Examens fors afneemt?
Het budget ten behoeve van het College voor Toetsen en Examens (CvTE) staat op artikel
1, 3 en 4. Gedurende het jaar worden de benodigde middelen vanuit artikel 1 en artikel
4 overgeboekt naar artikel 3 waardoor het budget op artikel 3 nog zal toenemen. Het
budget van het CvTE blijft in 2020 nagenoeg gelijk met 2019.
143
Hoe is de verhouding tussen private en publieke bekostiging in het voortgezet onderwijs?
Het aandeel van de Rijksbijdragen in de totale baten van de vo-scholen was eind 2017
93,7 procent. In 2016 was dit aandeel 93,4 procent. Er is dus sprake van een lichte
toename van de publieke bekostiging van vo-scholen ten opzichte van de overige baten
(waaronder private inkomsten van scholen). Het aandeel van de Rijksbijdrage in de
totale baten over het jaar 2018 wordt inzichtelijk gemaakt in de Financiële Staat
van het Onderwijs 2018. Dit rapport ontvangt uw Kamer later dit najaar.
144
Kunt u een uitgesplitst overzicht geven van waar de middelen uit de prestatiebox naartoe
gegaan zijn?
De middelen uit de prestatiebox worden door besturen en scholen op eigen manieren
ingezet om de inhoudelijke doelstellingen de sectorakkoorden te behalen. Een uitgesplitst
overzicht waar de middelen uit de prestatiebox naartoe gaan kunnen wij niet geven.
Schoolbesturen verantwoorden in hun jaarrekening/jaarverslag over de rechtmatige besteding
van de prestatieboxmiddelen. Schoolbesturen worden in hun verantwoording niet gevraagd
om aan te geven waar zij specifiek de prestatieboxmiddelen aan besteden. Zij verantwoorden
over de gehele lumpsumbekostiging, inclusief prestatiebox.
145
Gaat het bij de verhoging van de subsidieregeling praktijkleren met ruim € 10 miljoen,
om de verhoging van € 10,6 miljoen voor de komende vijf jaar om de sectoren landbouw,
horeca en recreatie tegemoet te komen met een extra investering in scholen van werknemers
conform de motie-Pieter Heerma c.s.5? Of gaat het om een verhoging van € 10,1 miljoen conform de bedragen uit de begroting
2020 vergeleken met de begroting OCW 2019, zoals tabel 4.3 vermeldt bij de Subsidieregeling
Praktijkleren?
Het gaat hier om de motie Heerma, waarbij er € 10,6 miljoen beschikbaar is voor de
komende vijf jaar om de sectoren landbouw, horeca en recreatie tegemoet te komen met
een extra investering in het opleiden van werknemers. Daarnaast wordt € 0,5 miljoen
overgemaakt naar het RVO voor extra uitvoeringskosten.
146
Hoe verklaart u dat, ondanks een aantrekkende economie, het arbeidsmarktrendement
van mbo-niveau 1 (entree) afgenomen is?
Een eerste mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat het aantal gediplomeerde bbl-studenten
in de entree de afgelopen jaren sterk is gedaald. De Inspectie van het Onderwijs beschrijft
in het themaonderzoek naar entreeopleidingen dat jongeren met alleen een bol-diploma
in de entree aanzienlijk kwetsbaarder zijn op de arbeidsmarkt dan jongeren met een
bbl-diploma. Een andere mogelijke verklaring in het themaonderzoek naar entreeopleidingen
is dat entreeteams meer en zwaardere complexiteit in de problematiek van de studenten
ervaren. Het kan zijn dat dit later op de arbeidsmarkt zorgt voor meer aansluitingsproblemen.
Er is geen beeld waar deze jongeren naar toestromen.
Het Kabinet neemt in de reactie op het Interdepartementaal beleidsonderzoek naar jongeren
met een afstand tot de arbeidsmarkt van 4 oktober jl. een aantal maatregelen om deze
jongeren beter in beeld te houden en zo snel mogelijk terug te geleiden naar het onderwijs
of naar een baan.
147
Is er een verklaring voor het feit dat, ondanks alle inspanning ten aanzien van techniek,
er geen groei is te zien in het aandeel mbo-studenten techniek?
Er is geen onderzoek of andere informatie beschikbaar, wat dit kan verklaren. Wel
zijn er onderzoeken gedaan naar determinanten van de vervolgkeuzen van vmbo-leerlingen
in het mbo. Dit onderzoek laat zien dat in de ogen van de leerlingen zelf interesse
in vakgebied, het carrièreperspectief (imago van de sector) en beïnvloeding door anderen
een rol spelen bij de keuze van een vervolgopleiding. Er is steeds meer twijfel of
bij studiekeuze wel sprake is van een rationele afweging van kosten en baten; studiekeuzen
zouden veeleer gebaseerd zijn op ervaringen en intuïtie. Dit onderstreept het belang
van goed technisch onderwijs en goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) gedurende
de gehele onderwijsloopbaan van leerlingen. Dit is dan ook onderdeel van de doelen
van het Techniekpact. Dit Kabinet heeft bovendien structureel extra geld beschikbaar
gesteld voor een dekkend aanbod van goed technisch vmbo, via de regeling Sterk Techniekonderwijs
(€ 100 miljoen per jaar).
148
Is er een verklaring voor het feit dat het arbeidsmarktrendement van mbo-niveau entree
daalt? Is het bekend waarnaartoe deze studenten uitstromen?
Zie het antwoord op vraag 146.
149
Waar in de begroting zijn de middelen vrijgemaakt bestemd voor de introductie van
het mbo-studentenfonds? Hoe hoog is dit bedrag?
De regeling tegemoetkoming schoolkosten MBO loopt tot en met het studiejaar 2019–2020.
Deze regeling is te vinden op artikel 4. De beschikbare middelen, € 10 miljoen per
jaar, zijn vanaf 2020 toegevoegd aan de lumpsum bekostiging van de instellingen voor
het inrichten van een mbo-studentenfonds.
150
Waar in de begroting is de tijdelijke voorziening leermiddelen ten behoeve van het
middelbaar beroepsonderwijs te vinden? Wat is het totaalbedrag voor deze voorziening?
Zie het antwoord op vraag 149.
151
Wat zijn de onderwijsuitgaven per mbo-, hbo- en wo-student in België, Duitsland, Denemarken
en Finland?
De uitgaven van de opgegeven landen zijn als volgt.
In USD, zoals in brief aan TK over Education at a Glance 2019
mbo
hbo en wo
Nederland
14.530
12.517
België
13.881
11.848
Duitsland
16.323
9.863
Denemarken
m
m
Finland
8.270
10.314
– m: Data over uitgaven in Denemarken zijn niet beschikbaar
– Er is geen uitsplitsing naar hbo en wo gemaakt in het tertiaire onderwijs
– De cijfers zijn afkomstig uit Education at a Glance 2019 tabel c1.1.
152
Wat zijn de onderwijsuitgaven per hbo- en wo-student? Kan er een vergelijkbare tabel
voor het mbo (tabel 4.2) voor het hbo en wo aangeleverd worden?
Zie antwoord op vraag 151.
153
Hoe komt het dat er alleen in 2020 een toename is van bbl-studenten (beroepsbegeleidende
leerweg) ten opzichte van 2019, maar vanaf 2021 het aantal studenten sterk daalt?
Ten opzichte van de Referentieraming 2018 stijgt het aantal bbl-studenten in de raming
van 2019 in alle jaren. De daling van het geraamde aantal bbl-studenten vanaf 2021
heeft twee belangrijke redenen. Ten eerste daalt het aantal mbo-studenten over de
hele linie en dus ook in de bbl. Ten tweede is er een duidelijke correlatie tussen
de werkloosheid en het aantal bbl-studenten. Als de werkloosheid laag is, dan wordt
de bbl-opleiding populairder ten opzichte van de bol-opleiding. Dit wordt in de Referentieraming
meegenomen. Vanaf 2020 wordt verwacht dat de werkloosheid gaat stijgen. In de Referentieraming
betekent dit dat het aantal bbl-studenten neerwaarts wordt bijgesteld en het aantal
bol-studenten opwaarts.
154
Welke criteria zijn benoemd ten behoeve van de pilots praktijkleren? Wanneer zijn
de pilots succesvol? Hoeveel pilots zijn voorzien?
De criteria voor deelname aan de pilots praktijkleren betreffen de bereidheid van
de partijen in het samenwerkingsverband om rollen en verantwoordelijkheden op zich
te nemen voor werving van potentiële deelnemers, werving van leerbedrijven en uitvoering
van de opleidingstrajecten. De pilots zijn succesvol als de samenwerking van partijen
daadwerkelijk leidt tot realisatie van gewenste opleidingstrajecten en als het volgen
van de opleidingstrajecten voor de deelnemers daadwerkelijk de overgang naar duurzaam
werk vergroot. Aan de pilots nemen 23 regionale samenwerkingsverbanden en 3 landelijke
samenwerkingsverbanden deel.
155
Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat de aanvullende bekostiging in verband
met gelijke kansen in 2020 omlaaggaat naar € 2 miljoen en er vanaf 2021 niets meer
van overblijft, terwijl daaraan in 2018 nog bijna € 19 miljoen werd uitgegeven? Zijn
naar verwachting in 2021 voor iedereen gelijke onderwijskansen gerealiseerd?
Deze middelen waren bestemd voor het actieplan Gelijke Kansen dat in oktober 2016 naar de Tweede Kamer is gestuurd. Conform de toezegging in deze
brief zijn de middelen na het aflopen van het actieprogramma in 2020 structureel toegevoegd
aan het budget van de nieuwe kwaliteitsafspraken en worden zij niet langer als aparte
post genoemd.
156
Klopt het dat er voor het jaar 2020 en verder ca. € 1,5 miljoen extra voor de salarismix
Randstadregio’s mbo beschikbaar is?
Vanaf 2019 is er € 1,5 miljoen vanuit de loonbijstelling tranche 2019 structureel
toegevoegd aan de salarismix randstadregio’s.
157
Is er bezuinigd op schoolmaatschappelijk werk in het mbo of vallen deze kosten ergens
anders onder (bijvoorbeeld lumpsum)?
In 2019 zijn de nieuwe kwaliteitsafspraken tussen de Minister van OCW en de mbo-instellingen
gestart. Aan het budget voor de kwaliteitsafspraken zijn vanaf 2019 structureel de
middelen van schoolmaatschappelijk werk in het mbo toegevoegd. Deze middelen zijn
onderdeel van het investeringsbudget van de kwaliteitsafspraken.
158
Is het verschil tussen 2020 en 2021 voor de subsidie voor Leven Lang Ontwikkelen volledig
te verklaren uit het bedrag dat naar het Ministerie van Financiën is gegaan om de
fiscale scholingsaftrek te continueren?
Ja, dit verschil wordt grotendeels verklaard door de overboeking naar Ministerie van
Financiën voor de fiscale scholingsaftrek. Daarnaast zijn er nog overboekingen geweest
naar het Ministerie van EZK en SZW in het kader van de uitvoering van Leven Lang Ontwikkelen.
159
Hoe komt het dat het totaalbedrag voor het actieplan Laaggeletterdheid/Tel mee met
Taal in 2021 en verder lager is dan in 2018 en 2019, terwijl er € 5 miljoen extra
geïnvesteerd wordt?
In de Kamerbrief Samen aan de Slag voor een Vaardig Nederland 2020–2024 is aangegeven dat de komende jaren een bedrag van € 5 miljoen in 2020 oplopend naar
€ 7,3 miljoen in 2024 aan gemeenten ter beschikking wordt gesteld voor de regionale
aanpak van laaggeletterdheid. Deze middelen worden overgeboekt van de OCW-begroting
naar de BZK-begroting. Daardoor neemt het bedrag op de OCW-begroting af. De extra
investering van € 5 miljoen uit het Regeerakkoord is reeds in 2018 beschikbaar gekomen
en heeft in dat jaar, samen met een eenmalige impuls van € 4 miljoen uit het actieplan Gelijke Kansen, geleid tot uitgaven van € 22,8 miljoen ten opzichte van € 14,1 miljoen in 2017.
160
Wat is de reden dat de LOB-middelen (loopbaanoriëntatie en -begeleiding) voor 2020
bijna gehalveerd zijn ten opzichte van 2019? Bestond de portal «kies mbo» in 2019
ook al? Aan welke projecten worden in 2020 minder middelen uitgegeven dan in 2019?
Het budget op artikel 4 voor LOB blijft hetzelfde; namelijk € 1,3 miljoen. Het bedrag
in 2018 en 2019 is inclusief de financiële bijdragen van directie VO en het Ministerie
van SZW voor respectievelijk LOB Expertisepunt en LOB gelijke kansen. Dergelijke financiële
bijdragen in 2020 en verder zijn nog niet verwerkt in de OCW-begroting. De portal
«kies mbo» werd eind 2018 gelanceerd en het LOB Expertisepunt zal met 2,5 jaar worden
verlengd en over de voortzetting van LOB gelijke kansen wordt nog een besluit genomen.
161
Klopt het dat € 12.782.000 van de subsidies momenteel juridisch nog niet verplicht
is?
Van de subsidies is 5% nog niet juridisch verplicht voor 2020. Het gaat om € 12.782.000.
Dit betekent in veel gevallen echter niet dat dit bedrag geheel vrij besteedbaar is.
Er zijn naast juridische verplichtingen ook bestuurlijke toezeggingen, zoals toezeggingen
aan de Tweede Kamer waar we rekening mee houden.
162
Klopt het dat € 1.247.000 van de opdrachten momenteel juridisch nog niet verplicht
is?
Van de opdrachten is 25% nog niet juridisch verplicht voor 2020. Het gaat € 1.247.000.
Dit betekent in veel gevallen echter niet dat dit bedrag geheel vrij besteedbaar is.
Er zijn naast juridische verplichtingen bijvoorbeeld ook bestuurlijke toezeggingen,
zoals toezeggingen aan de Tweede Kamer.
163
Kunt u uitleggen of voor het regionaal investeringsfonds circa € 100 miljoen beschikbaar
is voor de periode 2019 tot en met 2022, waarvan € 25 miljoen voor het jaar 2020,
zoals de begroting vermeldt onder het kopje Aanvullende bekostiging? Of is juist,
zoals valt af te lezen uit tabel 4.3: € 89,315 miljoen voor de periode 2019 tot en
met 2022, waarvan € 23,075 miljoen voor het jaar 2020? Hoe verhouden deze bedragen
zich tot elkaar?
Voor het Regionaal Investeringsfonds (RIF) 2019–2022 is in totaal € 100 miljoen beschikbaar
inclusief uitvoerings- en evaluatiekosten. Voor het jaar 2020 is € 25 miljoen beschikbaar
inclusief uitvoerings- en evaluatiekosten. De betalingen voor uitvoerings- en evaluatiekosten
vinden plaats op andere instrumenten binnen artikel 4 zoals opdrachten en subsidies.
Het RIF betreft meerjarige projecten met een looptijd van 4 of 5 jaar. De betalingen
voor de RIF-projecten vinden gedurende de looptijd plaats op het instrument aanvullende
bekostiging RIF. Hierdoor is de beschikbare € 100 miljoen en € 25 miljoen in 2020
niet herkenbaar in de budgettaire tabel.
In het jaar 2020 is € 23,075 miljoen beschikbaar op het instrument aanvullende bekostiging
RIF. Deze middelen zijn bedoeld voor betalingen aan projecten die in 2019 en 2020
gestart zijn op basis van de regeling RIF 2019–2022, betalingen aan de projecten uit
de RIF-regeling 2014–2018 die in 2020 nog doorlopen en een gedeelte van de uitvoerings-
en evaluatiekosten. In de periode 2019 tot en met 2022 is hiervoor een totaalbedrag
beschikbaar van € 89,315 miljoen.
In 2017 was op het budget van het RIF een bedrag van € 7,3 miljoen niet tot besteding
gekomen. Dit bedrag werd in de eerste aanvraagperiode van 2018 ingezet ter dekking
van de tegenvaller op de leerling- en studentenraming en de studiefinancieringsraming
op de begroting van OCW. Dit leidt ook tot lagere betalingen in 2019–2022, aangezien
de projecten bekostigd worden gedurende de looptijd van het project.
164
Welke overwegingen liggen ten grondslag aan de daling van de subsidies voor het Actieplan
Laaggeletterdheid/Tel mee met Taal van nog bijna € 23 miljoen in 2018 naar amper € 14
miljoen in 2024? Wat blijft er per saldo over van de extra impuls die het regeerakkoord
aankondigde als een intensivering van € 5 miljoen?
Zie het antwoord op vraag 159.
165
Wat is de totaalomvang van het publiek bekostigd onderwijsbudget van Caribisch Nederland?
De totale omvang van het publiek bekostigd onderwijsbudget Caribisch Nederland bedraagt
in 2020 € 43,6 miljoen (zie tabel hieronder). Voor artikel 1 betreft dit inclusief
de bekostiging van de onderwijsinstellingen en de bekostiging van aanverwante organisaties
zoals Expertisecentra Onderwijszorg (EOZ). Voor artikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
is dit bedrag inclusief de bijdrage aan de Sociale Kanstrajecten Jongeren (SKJ) en
de Raad Onderwijs Arbeidsmarkt Caribisch Nederland (ROA CN). Zie voor een nadere uitsplitsing
ook de begroting Koninkrijksrelaties en BES fonds: http://rijksbegroting.nl/2020/voorbereiding/begroting,kst264828_29.html
Overzicht onderwijsbekostiging Caribisch Nederland (x € 1.000)
Ministerie
Artikelonderdeel
Instrument
2020
VIII Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Artikel 1 Primair Onderwijs
Bekostiging
17.981
Artikel 3 Voortgezet onderwijs
Bekostiging
15.921
Artikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Bekostiging
7.220
Artikel 16 Onderzoek en Wetenschapsbeleid
Bekostiging
2.500
Totaal
Bekostiging
43.622
166
In welke mate blijkt de Subsidieregeling praktijkleren effectief, en tot gevolg te
hebben dat werkgevers beroepspraktijkvormingsplaatsen aanbieden en dat stagetekorten
verdwijnen? In welke mate doen zich nu stagetekorten voor bij mbo-opleidingen?
Uit de evaluatie van de subsidieregeling praktijkleren door Regioplan in 2018 is geconcludeerd
dat het aantal praktijkleerplaatsen groeit en het aanbod ervan zou kunnen verminderen
wanneer de subsidieregeling zou worden afgeschaft. Regioplan geeft aan dat – hoewel
de subsidieregeling niet de belangrijkste reden is om praktijkleerplaatsen aan te
bieden – voor de helft van de werkgevers wel van invloed lijkt te zijn op het aantal
praktijkleerplaatsen dat zij aanbieden. De mate waarin de subsidieregeling effectief
is, laat zich volgens Regioplan echter moeilijk vaststellen vanwege de diversiteit
van het veld en de invloed van de conjunctuur op de ruimte voor praktijkleerplaatsen
bij werkgevers.
Een algemene uitspraak over stagetekorten is niet te doen. De kansen op een stageplek
worden elk jaar door de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)
per opleiding en voor de afzonderlijke UWV-arbeidsmarktregio's bepaald.
De huidige regeling loopt t/m 2022. Het voornemen is om deze regeling in 2022 te evalueren.
167
Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat de extra € 10,6 miljoen subsidie praktijkleren
voor de sectoren landbouw, horeca en recreatie ook daadwerkelijk in die sectoren terechtkomt?
Voor de bepaling van de leerbedrijven die in aanmerking zullen komen voor deze extra
subsidie worden de codes van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal
Bureau voor de Statistiek gehanteerd. Op deze wijze wordt er voor gezorgd dat de extra
€ 10,6 miljoen subsidie praktijkleren voor de sectoren landbouw, horeca en recreatie
ook daadwerkelijk in die sectoren terecht komt.
168
Waarom gaat er van die extra 10,6 miljoen geen geld naar de sector zorg?
Voor de sector Zorg bestaat al een vergelijkbare subsidieregeling, namelijk het Stagefonds
Zorg. Daarnaast is de € 10,6 miljoen vanuit de motie Heerma bestemd voor seizoensarbeid
en dus niet gericht op zorg.
169
Waaraan wordt de € 11,75 miljoen in 2020 concreet besteed als het gaat om het verbeteren
van de randvoorwaarden voor Leven Lang Ontwikkelen?
Zie het antwoord op vraag 59.
170
Wat is de positie van associatedegree- en hbo-opleidingen bij de flexibilisering van
het Leven Lang Ontwikkelen? Wat is de reden dat alleen het mbo wordt genoemd bij dit
onderwerp?
Een belangrijke randvoorwaarde voor Leven Lang Ontwikkelen is de beschikbaarheid van
een flexibel scholingsaanbod dat aansluit op de vraag van volwassenen. Voor de flexibilisering
van het hoger onderwijs bestaan sinds 2015 de subsidieregeling flexibel hoger onderwijs
voor volwassenen en sinds 2016 het experiment leeruitkomsten en het experiment vraagfinanciering;
AD en andere HBO opleidingen vallen daar onder.
Voor de flexibilisering van het mbo is recent de Subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs
derde leerweg in werking getreden. Omdat laatstgenoemde regeling alleen betrekking
heeft op het mbo, worden AD en andere HBO opleidingen in dit kader niet genoemd.
171
Hoeveel wordt volgend jaar in totaal uitgegeven (interdepartementaal) aan Leven Lang
Ontwikkelen?
Zie het antwoord op vraag 17.
172
Kan er een overzicht gegeven worden van de investeringen en kortingen op het hoger
onderwijs?
173
Kunt u in een overzicht per begrotingsjaar 2019–2024 aangeven welke taakstellingen
ten laste zijn gekomen van de bekostiging van hogescholen (art. 6) en universiteiten
(art. 7) sinds het regeerakkoord, uitgesplitst naar doorlopende bezuinigingsmaatregelen
van vorige kabinetten, afzonderlijke maatregelen uit het regeerakkoord en nieuwe kortingen,
inclusief niet-volledige compensatie van loon- en/of prijsontwikkelingen? Kunt u tevens
aangeven welk budget per begrotingsjaar beschikbaar komt via de bekostiging van hogescholen
(art. 6) en universiteiten (art. 7) aan studievoorschotmiddelen, plus het saldo hiervan
voor het hoger beroepsonderwijs (hbo) respectievelijk het wetenschappelijk onderwijs
(wo) ten opzichte van het totaal aan taakstellingen?
In de onderstaande tabellen is conform uw vraag respectievelijk voor het hbo en het
wo een overzicht gegeven voor de begrotingsjaren 2019 t/m 2024 van 1) alle ombuigingen
en intensiveringen op de bekostiging van instellingen sinds de start van dit kabinet,
2) het deel van de lpo dat niet is uitgekeerd in 2019, 3) de studievoorschotmiddelen
en het saldo van 1 t/m 3.
Kanttekening hierbij is dat in dit overzicht niet is meegenomen welke technische verhogingen
er zijn toegepast op de onderwijsbudgetten van het hbo en wo, te weten de verhoging
van het budget ter compensatie van studentenaantallen (in 2020 resp. € 32 miljoen
en € 47 miljoen) en de wel uitgekeerde lpo (in 2020 resp. € 76 miljoen en € 102 miljoen).
174
Kunt u een overzicht geven van het aantal vroegtijdige studieverlaters in zowel het
eerste, tweede, derde als vierde jaar op het hbo en wo van de afgelopen tien jaar?
Aantallen
studenten
JAAR
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
soort
hoger
onderwijs
hbo
instroom
90.506
95.535
95.131
93.935
91.935
97.902
93.867
86.154
91.101
96.421
hbo
uitval na 1 jaar
13.579
14.381
14.894
15.586
13.796
15.450
14.918
12.910
13.780
15.692
hbo
uitval na 2 jaar
11.320
11.901
12.418
12.910
11.610
13.118
12.097
10.018
10.720
—
hbo
uitval na 3 jaar
10.482
11.121
11.546
12.038
10.934
12.313
11.200
9.300
—
—
hbo
uitval na 4 jaar
9.998
10.669
11.065
11.612
10.451
11.727
10.701
—
—
—
wo
instroom
36.679
39.865
39.954
41.387
41.859
45.645
44.865
45.957
50.228
54.590
wo
uitval na 1 jaar
1.702
1.769
1.897
2.038
1.897
2.143
2.249
2.413
2.676
3.424
wo
uitval na 2 jaar
1.290
1.387
1.468
1.561
1.589
1.804
1.745
1.882
2.121
—
wo
uitval na 3 jaar
1.203
1.299
1.360
1.485
1.532
1.700
1.648
1.803
—
—
wo
uitval na 4 jaar
1.151
1.256
1.317
1.448
1.492
1.669
1.603
—
—
—
Als % van
instroom 1e jaars
JAAR
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
soort
hoger
onderwijs
hbo
instroom
90.506
95.535
95.131
93.935
91.935
97.902
93.867
86.154
91.101
96.421
hbo
uitval na 1 jaar
15,0%
15,1%
15,7%
16,6%
15,0%
15,8%
15,9%
15,0%
15,1%
16,3%
hbo
uitval na 2 jaar
12,5%
12,5%
13,1%
13,7%
12,6%
13,4%
12,9%
11,6%
11,8%
—
hbo
uitval na 3 jaar
11,6%
11,6%
12,1%
12,8%
11,9%
12,6%
11,9%
10,8%
—
—
hbo
uitval na 4 jaar
11,0%
11,2%
11,6%
12,4%
11,4%
12,0%
11,4%
—
—
—
wo
instroom
36.679
39.865
39.954
41.387
41.859
45.645
44.865
45.957
50.228
54.590
wo
uitval na 1 jaar
4,6%
4,4%
4,7%
4,9%
4,5%
4,7%
5,0%
5,3%
5,3%
6,3%
wo
uitval na 2 jaar
3,5%
3,5%
3,7%
3,8%
3,8%
4,0%
3,9%
4,1%
4,2%
—
wo
uitval na 3 jaar
3,3%
3,3%
3,4%
3,6%
3,7%
3,7%
3,7%
3,9%
—
—
wo
uitval na 4 jaar
3,1%
3,2%
3,3%
3,5%
3,6%
3,7%
3,6%
—
—
—
Bron: DUO, 1cijferHO
In bovenstaand overzicht zijn de studenten gevolgd die in een bepaald jaar voor het
eerst in het hoger onderwijs ingeschreven zijn en geen ho-diploma hebben behaald binnen
4 jaar. Vervolgens is gekeken hoeveel van deze studenten (dus zonder diploma) na 1,
2, 3 of 4 jaren niet meer ingeschreven staan in het hoger onderwijs.
Dat betekent dat de uitvalcijfers in de meest recente jaren uiteindelijk lager kunnen
uitvallen omdat studenten misschien tijdelijk stoppen maar wel binnen 4 jaar hun diploma
kunnen halen. Die gegevens zijn nu nog niet bekend.
Dat betekent dat de uitvalcijfers in de meest recente jaren uiteindelijk lager kunnen
uitvallen omdat studenten misschien tijdelijk stoppen maar wel binnen 4 jaar hun diploma
kunnen halen. Die gegevens zijn nu nog niet bekend.
175
Hoeveel studenten vielen in het eerste jaar uit in het hbo en wo de afgelopen tien
jaar?
Zie het antwoord op vraag 174.
176
Kunt u een overzicht geven van de gemiddelde telefonische wachttijd bij de Dienst
Uitvoering Onderwijs (DUO) per week én per maand van de afgelopen twee jaar?
In onderstaand overzicht is dit per week en maand in minuten aangegeven.
177
Welke effecten zijn er in de eerste drie jaar, zowel absoluut als relatief, zichtbaar
van de besluiten die genomen zijn naar aanleiding van het advies van de commissie-Van
Rijn?
In de bijlage bij de kabinetsreactie op het advies van de Commissie Van Rijn zijn
de effecten van de herziening van de bekostiging op instellingsniveau weergegeven
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/06/21/Kamerbr…). De effecten op instellingsniveau zijn geactualiseerd naar aanleiding van de definitieve
gegevens voor het bekostigingsjaar 2020 die gedurende de zomer beschikbaar zijn gekomen.
In onderstaande tabellen zijn de actuele cijfers weergegeven:
Tabel 1: effecten reallocatie op instellingsniveau hbo.
als % van rijksbijdrage 2019
absoluut bedrag
2020 e.v.
2020 e.v.
Hogeschool INHolland
1,89%
€ 3.236.076
Hogeschool Van Hall Larenstein
1,59%
€ 605.025
De Haagse Hogeschool
1,58%
€ 2.510.317
HAS Hogeschool
1,10%
€ 376.980
Hogeschool Utrecht
0,74%
€ 1.693.441
Hogeschool voor de Kunsten Utrecht
0,61%
€ 289.030
Hogeschool Rotterdam
0,60%
€ 1.507.848
Hogeschool Leiden
0,58%
€ 423.007
Hogeschool van Amsterdam
0,19%
€ 562.035
Christelijke Hogeschool Windesheim
0,18%
€ 266.702
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
0,00%
€ 0
Avans Hogeschool
0,00%
€ 0
ArtEZ
0,00%
€ 0
Fontys Hogescholen
0,00%
€ 0
Hogeschool IPABO Amsterdam Alkmaar
0,00%
€ 0
Aeres Hogeschool
0,00%
€ 0
NHL Stenden Hogeschool
0,00%
€ 0
Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten
0,00%
€ 0
Gerrit Rietveld Academie
0,00%
€ 0
Hogeschool der Kunsten Den Haag
0,00%
€ 0
Hanzehogeschool Groningen
0,00%
€ 0
Iselinge Hogeschool
0,00%
€ 0
Saxion Hogeschool
0,00%
€ 0
Christelijke Hogeschool Ede
0,00%
€ 0
Katholieke PABO Zwolle
0,00%
€ 0
Codarts, Hogeschool voor de Kunsten
0,00%
€ 0
Zuyd Hogeschool
0,00%
€ 0
Marnix Academie
0,00%
€ 0
Hogeschool Thomas More
0,00%
€ 0
HZ University of Applied Sciences
0,00%
€ 0
Pedagogische Hogeschool De Kempel
0,00%
€ 0
Breda University of Applied Sciences
0,00%
€ 0
Driestar educatief
0,00%
€ 0
Viaa-Gereformeerde Hogeschool
0,00%
€ 0
Hotelschool The Hague
0,00%
€ 0
Design Academy Eindhoven
0,00%
€ 0
Noot: in de eerste kolom worden de effecten uitgedrukt als percentage van de omvang
van de rijksbijdrage per instelling in 2019 (stand 2e rijksbijdragebrief 2019)
Tabel 2: effecten reallocatie op instellingsniveau wo (relatief)
als % van rijksbijdrage 2019
2020
2021
2022
2023 e.v.
Technische Universiteit Delft
3,13%
3,46%
7,56%
7,56%
Technische Universiteit Eindhoven
2,94%
3,26%
7,12%
7,12%
Wageningen University
1,65%
1,83%
3,99%
3,99%
Universiteit Twente
1,63%
1,80%
3,93%
3,93%
Universiteit Utrecht
0,12%
0,13%
0,29%
0,29%
Theologische Universiteit Apeldoorn
0,07%
0,07%
0,16%
0,16%
Protestantse Theologische Universiteit
0,00%
0,00%
-0,32%
-0,25%
Open Universiteit
0,00%
0,00%
-0,37%
-0,29%
Vrije Universiteit Amsterdam
0,00%
0,00%
-0,50%
-0,40%
Universiteit van Amsterdam
0,00%
0,00%
-0,61%
-0,48%
Universiteit Leiden
0,00%
0,00%
-0,96%
-0,77%
Rijksuniversiteit Groningen
0,00%
0,00%
-1,11%
-0,89%
Universiteit voor Humanistiek
0,00%
0,00%
-1,14%
-0,91%
Radboud Universiteit Nijmegen
0,00%
0,01%
-1,25%
-0,99%
Theologische Universiteit Kampen
0,01%
0,01%
-1,39%
-1,10%
Erasmus Universiteit Rotterdam
0,01%
0,01%
-2,00%
-2,00%
Universiteit Maastricht
0,01%
0,01%
-2,00%
-2,00%
Tilburg University
0,01%
0,01%
-2,00%
-2,00%
Noot 1: in deze tabel worden de effecten uitgedrukt als percentage van de omvang van
de rijksbijdrage per instelling in 2019 (stand 2e rijksbijdragebrief 2019)
Noot 2: Het onderzoek naar de toereikendheid en doelmatigheid macrobudget en kosten(-toerekening)
mbo, ho en (wetenschappelijk en praktijkgericht) onderzoek wordt in 2020 uitgebracht.
Op basis van de resultaten kan een nieuwe herijking van de bekostiging plaatsvinden.
Tabel 3: effecten reallocatie op instellingsniveau wo (absoluut)
absoluut bedrag
2020
2021
2022
2023 e.v.
Technische Universiteit Delft
€ 13.401.707
€ 14.837.605
€ 32.390.611
€ 32.390.611
Technische Universiteit Eindhoven
€ 6.681.492
€ 7.397.366
€ 16.148.511
€ 16.148.511
Wageningen University
€ 3.633.205
€ 4.022.476
€ 8.781.099
€ 8.781.099
Universiteit Twente
€ 3.527.554
€ 3.905.506
€ 8.525.751
€ 8.525.751
Universiteit Utrecht
€ 622.762
€ 689.486
€ 1.505.154
€ 1.505.154
Theologische Universiteit Apeldoorn
€ 841
€ 931
€ 2.031
€ 2.031
Protestantse Theologische Universiteit
€ 115
€ 127
-€ 30.546
-€ 24.280
Open Universiteit
€ 667
€ 739
-€ 177.591
-€ 141.165
Vrije Universiteit Amsterdam
€ 6.488
€ 7.183
-€ 1.727.210
-€ 1.372.937
Universiteit van Amsterdam
€ 10.547
€ 11.677
-€ 2.807.986
-€ 2.232.031
Universiteit Leiden
€ 13.417
€ 14.855
-€ 3.572.151
-€ 2.839.456
Rijksuniversiteit Groningen
€ 17.379
€ 19.241
-€ 4.626.827
-€ 3.677.805
Universiteit voor Humanistiek
€ 248
€ 274
-€ 65.948
-€ 52.421
Radboud Universiteit Nijmegen
€ 15.158
€ 16.783
-€ 4.035.671
-€ 3.207.902
Theologische Universiteit Kampen
€ 75
€ 82
-€ 19.836
-€ 15.767
Erasmus Universiteit Rotterdam
€ 31.674
€ 35.067
-€ 6.233.335
-€ 6.233.335
Universiteit Maastricht
€ 26.165
€ 28.968
-€ 5.332.271
-€ 5.332.271
Tilburg University
€ 10.508
€ 11.634
-€ 2.723.789
-€ 2.723.789
Naast de hierboven weergegeven effecten naar aanleiding van de herziening van de bekostiging
hoger onderwijs heeft het kabinet met de Kamerbrief van 12 september 2019 aangegeven
de motie Van Meenen uit te voeren en de sectorplanmiddelen bètatechniek (€ 18 miljoen),
die worden overgeheveld van de tweede geldstroom naar de eerste geldstroom, volledig
bij de bètatechniek van algemene universiteiten te laten landen. (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/09/13/Kamerbr…).
Deze middelen worden verdeeld op basis van dezelfde verdeelsleutel als de verdeling
van de sectorplanmiddelen voor bètatechniek via de eerste geldstroom over universiteiten.
Omdat niet bekend is welke deel van deze middelen universiteiten in de tweede geldstroom
(in competitie) zouden hebben verworven is het niet mogelijk om de herverdeeleffecten
per instelling van deze maatregel weer te geven.
178
Waarom zijn er geen extra middelen beschikbaar gesteld voor een zachte landing van
het advies van de commissie-Van Rijn?
Voor een zachte landing van het advies van de commissie-Van Rijn is vanaf 2019 structureel
€ 37 miljoen beschikbaar gesteld in het ho.
179
Waarom wordt er geen investering gedaan om de almaar toenemende werkdruk van docenten
in het hoger onderwijs aan te pakken?
In 2020 zal de toereikendheid van het macrobudget in het licht van de veronderstelde
kwaliteit worden onderzocht. Beeld is echter dat werkdruk niet eenvoudig en snel met
geld op te lossen is. Vele factoren veroorzaken werkdruk. De instellingen zijn als
werkgever bezig werkdruk bij docenten aan te pakken. Bij de universiteiten gaat het
daarbij bijvoorbeeld om het waarderen en belonen van onderwijs naast onderzoek. VSNU,
KNAW en NWO komen op mijn verzoek eind dit jaar ook nog met een gezamenlijk plan om
de werkdruk omlaag te brengen.
Een factor is ook het verzorgen van onderwijs bij toenemende studentenaantallen. De
overmatige groeiprikkel die voortvloeit uit de studentgebonden bekostiging zal, naar
aanleiding van het advies van de commissie Van Rijn, per 2020 gereduceerd worden (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/06/21/kamerbr…). Op de werkdrukdiscussie is al eerder ingegaan (bijvoorbeeld Kamerstukken II, 2018–2019,
31 288, nr. 772).
180
Wat zullen de bezuinigingen van € 226 miljoen op het hoger onderwijs voor (geschat)
effect hebben op de lange termijn?
Het tekort dat ontstaan is door het intrekken van het wetsvoorstel Wijziging van de
Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf voor
de lening hoger onderwijs is generaal gedekt in 2025. Het tekort loopt na 2025 geleidelijk
op tot structureel € 226 miljoen in 2060 en is technisch ingeboekt ten laste van artikel
6 & 7. De dekking van dit structurele tekort kan indien gewenst bij een volgende formatie
weer anders worden ingevuld.
181
Hoe gaat voorkomen worden dat investeringen in technische studies niet ten koste gaan
van andere wetenschapsgebieden?
Een herziening van de bekostiging binnen het bestaande macrokader brengt herverdeeleffecten
met zich mee. Dat is onvermijdelijk. Het kabinet heeft daarom bij de Voorjaarsnota
2019 extra middelen beschikbaar gesteld die worden ingezet ter verzachting van de
negatieve herverdeeleffecten. Tevens is in het wo gekozen voor een ingroeipad van
3 jaar (in plaats van 2 jaar zoals de commissie Van Rijn had voorgesteld). Hierdoor
zijn er bij de hogescholen geen negatieve herverdeeleffecten op de bekostiging en
zijn de negatieve herverdeeleffecten op de bekostiging bij universiteiten stevig gedempt.
Universiteiten ontvangen de bekostiging via de lumpsum, waarbij bestuurders eigen
keuzes kunnen maken in het intern toedelen van middelen aan opleidingen. Instellingen
hoeven de verdeelsleutel die de rijksoverheid hanteert, niet over te nemen en hoeven
dus ook niet te realloceren van alfa, gamma en medisch. De regering heeft er begrip
voor dat brede universiteiten deze verschuiving niet één op één doorvoeren in de interne
allocatie omdat zij het belang van de verschillende wetenschapsgebieden in balans
willen houden. Tegelijkertijd kunnen algemene universiteiten ook hun middelen richten
op bijvoorbeeld interdisciplinaire samenwerking. Iedere instelling heeft haar eigen
profiel en kan dus ook in de interne verdeelsystematiek eigen keuzes maken. Daarnaast
heeft het kabinet met de Kamerbrief van 12 september 2019 aangegeven de motie Van
Meenen uit te voeren en de sectorplanmiddelen bètatechniek (€ 18 miljoen), die worden
overgeheveld van de tweede geldstroom naar de eerste geldstroom, volledig bij de bètatechniek
van algemene universiteiten te laten landen.
182
Kunt u aangeven hoe een bètastudie af te bakenen is?
Het Platform Talent voor Technologie (PTVT) heeft in het kader van de groeiambitie
van het techniekpact een definitie van bètatechniek ontwikkeld. Alle opleidingen in
het hoger onderwijs die behoren tot de CROHO-sectoren Natuur en Techniek en de opleidingen
van buiten de CROHO-sectoren Natuur en Techniek met meer dan 50% bètatechniek vallen
onder de definitie van bètatechniek.
Het kabinet heeft zich voor de reallocatie naar aanleiding van het advies van de Commissie
Van Rijn gebaseerd op deze definitie van bètatechniek en heeft daar de lerarenopleidingen
die betrekking hebben op bètatechniek aan toegevoegd.
183
Zijn volgens u de begrippen «rechtsstaat», «democratie» en «gelijkheidsbeginsel» voortgevloeid
uit de alfa-, de gamma-, of de bètawetenschappen?
Deze begrippen verwijzen naar een geheel van waarden en idealen die voortvloeien uit
een rijke geschiedenis van politiek-filosofische ideeën en praktijken. Ze vormen belangrijke
bouwstenen voor onze moderne samenleving en staatsinrichting. Deze ideeën zijn ouder
dan de disciplinaire indeling van de moderne wetenschappen. De hedendaagse wetenschappen
hebben een belangrijke rol in het bestuderen van hoe de rechtsstaat, de democratie
en het gelijkheidsbeginsel vandaag de dag functioneren en welke betekenis ze hebben
voor onze samenleving.
184
Wat is de omvang van de verschuiving van rijksbijdragen per CROHO6-sector per universiteit en per hogeschool in de jaren 2020 t/m 2022 vanwege de verschuiving
naar de sectoren bèta en techniek naar aanleiding van het advies van de commissie-Van
Rijn?
De herverdeeleffecten tussen universiteiten en hogescholen zijn opgenomen in de bijlage
van de kabinetsreactie op het advies van de Commissie Van Rijn (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/06/21/Kamerbr…) en de geactualiseerde cijfers zijn opgenomen in het antwoord op vraag 10. De verschuiving
per CROHO-sector kan het kabinet niet geven, omdat dit afhankelijk is van de keuzes
van de besturen van universiteiten en hogescholen over de interne herverdeling van
de rijksbijdrage.
185
Kunt u een overzicht geven van alle bezuinigingen die sinds het kabinet-Rutte II in
mindering zijn gebracht op de lumpsum van universiteiten en hogescholen door taakstellingen,
niet- of niet geheel uitgekeerde loon- of prijscompensatie, en doelmatigheidskortingen?
In onderstaande tabellen zijn voor het hbo en wo opgenomen 1) alle intensiveringen
en ombuigingen weergegeven van het kabinet Rutte II en het huidige kabinet (Rutte
III), 2) de ingehouden lpo op de onderwijsbudgetten in 2019, 3) de studievoorschotmiddelen
en het saldo van 1 t/m 3.
Sinds Rutte II is, met uitzondering van 2019, de lpo op onderwijsbekostiging in het
ho voor elk jaar uitgekeerd. Wel is in een aantal jaren (2016, 2017 en 2018) de lpo
op subsidies en opdrachten in het ho ingehouden ter dekking van problematiek op de
OCW-begroting, deze zijn in de onderstaande tabellen buiten beschouwing gehouden.
Tevens buiten beschouwing gehouden zijn technische aanpassingen op de onderwijsbudgetten
van het hbo en wo, zoals de aanpassing van het budget ter compensatie van studentenaantallen
(in 2020 een verhoging van resp. € 32 miljoen en € 47 miljoen) en de wel uitgekeerde
lpo (in 2020 resp. € 76 miljoen en € 102 miljoen). Kanttekening hierbij is dat voor
de bedragen bij de maatregelen van Rutte II uit is gegaan van het lopende prijspeil,
deze bedragen zijn dus niet geïndexeerd naar prijspeil 20197.
186
De voorgenomen maximale tarieven van het instellingscollegegeld voor studenten uit
de Europese Economische Ruimte (EER) en tevens de minimale tarieven voor het instellingscollegegeld
voor studenten van buiten de EER zullen dalen door de overheveling van de variabele
naar de vaste bekostiging vanwege de invoering van de adviezen van Van Rijn. Wat is
– ceteris paribus – de omvang van het verlies aan inkomsten uit instellingscollegegelden
voor universiteiten en hogescholen voor beide categorieën studenten? Bent u voornemens
de instellingen hiervoor te compenseren?
De maximale tarieven van het instellingscollegegeld voor studenten uit de EER (tweede
studies) en de minimale tarieven voor het instellingscollegegeld voor studenten van
buiten de EER zullen inderdaad dalen door de overheveling van variabele naar vaste
bekostiging. Het uitgangspunt bij de berekening van het maximumbedrag van het instellingscollegegeld
voor EER-studenten (en het minimumbedrag voor niet-EER-studenten) zal zijn dat de
student op wie het maximumbedrag van toepassing is, geen hoger bedrag aan instellingscollegegeld
betaalt dan het bedrag ter hoogte van het volledig wettelijk collegegeld, vermeerderd
met het bedrag dat de instelling aan bekostiging ontvangt op basis van het studentafhankelijke
bedrag. Op die manier wordt de instelling via de hoogte van het instellingscollegegeld
gecompenseerd voor de misgelopen studentgebonden bekostiging. Door de verschuiving
van variabele naar vaste bekostiging, en bijbehorende verlaging van de variabele tarieven,
zal het maximum instellingscollegegeld voor de student lager vastgesteld kunnen worden.
Dat betekent voor instellingen dat inkomsten uit instellingscollegegeld voor EER-studenten
zullen dalen. Daar staat echter tegenover dat instellingen door de verlaging van de
tarieven ook minder bekostiging mislopen wanneer een student niet voor bekostiging
in aanmerking komt. Instellingen zullen hier dan ook niet voor gecompenseerd worden.
187
Hoeveel extern geld halen hogescholen voor praktijkgericht onderzoek op?
Hogescholen halen € 24,3 miljoen (2017) extern geld op voor praktijkgericht onderzoek.
188
Hoeveel geld wordt er door de overheid uitgegeven aan het praktijkgericht onderzoek
in het hoger beroepsonderwijs?
Door OCW wordt er € 83,7 miljoen uitgegeven aan praktijkgericht onderzoek op hogescholen
via de eerste geldstroom (bekostiging, 2019), en € 48,5 miljoen via de tweede geldstroom
(competitieve onderzoeksfinanciering via Regieorgaan SIA, 2019).
Daarnaast ontvangen hogescholen ook middelen via andere competitieve financieringsbronnen,
zoals ZonMW, NRO en NWO (bijvoorbeeld door deelname aan de Nationale Wetenschapsagenda),
Europese financiering (bijvoorbeeld Interreg en Horzion2020) en innovatiefinanciering
(bijvoorbeeld TKI-toeslag en de MIT regeling). Hogescholen geven aan dat deze bronnen
gezamenlijk optellen tot € 79,3 miljoen (2017) aan tweede geldstroom, dit is inclusief
de bovenstaande € 48,5 miljoen die via het regieorgaan SIA wordt bekostigd.
189
Hoeveel potentiële pabostudenten worden er jaarlijks afgewezen als gevolg van de entreetoets?
In december ontvangt de Tweede Kamer de evaluatie van de toelatingseisen inclusief
kabinetsstandpunt. Bij de evaluatie wordt ook uitgebreid ingegaan op de invloed van
de toelatingseisen op de in- en doorstroom van studenten op de pabo. Ook het aantal
studenten dat niet aan de toelatingseisen voldoet en daardoor niet instroomt krijgt
daarbij aandacht.
190
Kunt u specificeren hoeveel geld uit het regeerakkoord direct (eerste geldstroom)
naar hogescholen en universiteiten is gegaan?
Zie het antwoord op vraag 89.
191
Kunt u een simulatie delen van wat netto de financiële effecten zijn van «van Rijn»
op universiteitsniveau per domein alfa/gamma, bèta/techniek en medisch? Hoeveel fte
(fulltime-equivalenten) zullen in 2020 moeten verdwijnen bij alfa-/gamma- en medische
faculteiten als de verandering in de rijksbijdrage een-op-een intern wordt doorgevoerd
door universiteiten?
De herverdeeleffecten tussen universiteiten zijn opgenomen in de bijlage van de kabinetsreactie
op het advies van de Commissie Van Rijn (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/06/21/Kamerbr…) en de geactualiseerde cijfers zijn opgenomen in het antwoord op vraag 10. De herverdeeleffecten
binnen universiteiten kan het kabinet niet geven, omdat dit een afweging is die bij
de bestuurders van instellingen zelf ligt.
In 2020 en 2021 zijn er geen negatieve herverdeeleffecten voor universiteiten. Vanaf
2022 bedragen de negatieve herverdeeleffecten maximaal -2% van de Rijksbijdrage. Daar
staan andere investeringen in hoger onderwijs en onderzoek tegenover waardoor de budgetten
van alle universiteiten jaarlijks stijgen. Het kabinet kan zich op basis van deze
cijfers niet voorstellen dat ontslagen aan de orde zijn. Maar uiteindelijk is dat
de verantwoordelijkheid van de universiteiten, die zijn werkgever.
192
Kunt u een inschatting maken van hoeveel het jaarlijks kost als de eerste generatie
afgestudeerden uit het hoger onderwijs die geen recht meer had op een basisbeurs,
15 jaar lang geen rente zou betalen op het aflossen van de studielening?
Deze inschatting zou op teveel aannames gebaseerd zijn. De rente wordt in de terugbetaalfase
telkens voor 5 jaar vastgezet. Het is niet bekend wat de rente voor deze groep de
komende 15 jaar wordt en wat het dus zou kosten. Ook moet bepaald worden wat de definitie
is van de eerste generatie afgestudeerden. Overigens heeft deze groep volgens de terugbetaalvoorwaarden
35 jaar de tijd om terug te betalen.
193
Kunt u een overzicht geven van alle investeringen en bezuinigingen die sinds het kabinet-Rutte
II in meerdering en mindering zijn gebracht op de lumpsum van universiteiten en hogescholen
door taakstellingen, niet- of niet geheel uitgekeerde loon- of prijscompensatie, en
doelmatigheidskortingen, waarbij de studievoorschotmiddelen worden uitgesloten?
Zie het antwoord op vraag 185.
194
Hoe hoog is het bedrag dat aan de lumpsum per jaar wordt toegevoegd vanuit de middelen
voor studievoorschot, en hoeveel blijft hierdoor per saldo over?
De studievoorschotmiddelen bestaan uit drie componenten: dit zijn de middelen voor
kwaliteitsafspraken, middelen voor specifieke landelijke doelstellingen en de middelen
voor de studievoorschotvouchers. In de tabellen hieronder is de verdeling van de studievoorschotmiddelen
over deze drie reeksen inzichtelijk gemaakt. Over de besteding van de Studievoorschotmiddelen
ontvangt de onderwijscommissie nog een aparte brief voor de begrotingsbehandeling.
HBO (artikel 6)
2019
2020
2021
2022
2023
2024
1 Kwaliteitsafspraken
120
141
239
299
315
357
2 Landelijke specifieke doelstellingen
13
16
26
32
34
38
3 Vouchers
0
0
0
1
4
24
Totaal HBO studievoorschotmiddelen
133
156
265
332
354
419
WO (artikel 7)
2019
2020
2021
2022
2023
2024
1 Kwaliteitsafspraken
72
86
146
182
192
217
2 Landelijke specifieke doelstellingen
8
9
16
20
21
24
3 Vouchers
0
0
0
0
0
3
Totaal WO studievoorschotmiddelen
81
95
162
202
213
244
Voor de middelen van de kwaliteitsafspraken (reeks 1) geldt dat deze worden toegevoegd
aan de lumpsum van universiteiten en hogescholen op basis van de kwaliteitsafspraken
(kwaliteitsbekostiging). De middelen voor 2021 tot en met 2024 worden toegevoegd aan
de lumpsum als instellingen voldoen aan de vereisten voor kwaliteitsbekostiging.
Voor de specifieke landelijke doelstelling (reeks 2) geldt dat deze grotendeels ook
worden toegevoegd aan de bekostiging. Het gaat met name om de uitkering van Comeniusbeurzen
en middelen voor regionale samenwerking op het gebied van doorstroom. In deze bestedingsrichting
zitten ook een paar kleine onderdelen die worden betaald via het instrument subsidies/opdrachten:
regeling open- en onlineonderwijs, students-4-students, onderzoek door NWO en de Citydeals
Kennis Maken.
Voor de studievoorschotvouchers geldt dat deze aan de instelling worden uitgekeerd
waar de vouchers worden ingezet.
195
Hoeveel publieke middelen gaan er naar externe accreditatiebureaus (zoals AeQui) in
het hoger onderwijs?
Het periodiek laten visiteren van opleidingen door onafhankelijke deskundigen is een
wettelijke plicht voor de onderwijsinstellingen. Instellingen kunnen ervoor kiezen
om daarbij gebruik te maken van de diensten van een evaluatiebureau ter voorbereiding
op de accreditatie. Een verplichting is dit echter niet. In hoeverre instellingen
hierbij mede gebruik maken van dienstverlening door private partijen (zoals een evaluatiebureau)
wordt niet specifiek gemonitord. Instellingen hebben uiteraard wel een verplichting
om de rijksbijdrage doelmatig te besteden. De verantwoording over besteding van publieke
middelen wordt afgelegd via onder andere het jaarverslag van de instelling.
196
Kunt u per jaar aangeven welk bedrag aan de bekostiging van hogescholen en universiteiten
is toegevoegd vanwege stijgende studentenaantallen?
In onderstaande tabel zijn de uitgavenmutaties verwerkt van de laatste raming (Referentieraming
2019) van de leerlingen- en studentenaantallen in het hoger beroepsonderwijs (hbo)
en wetenschappelijk onderwijs (wo).
(bedragen x € 1 miljoen)
Omschrijving
2019
2020
2021
2022
2023
2024
hbo
31,7
31,7
15,8
-4,9
-24,3
-37,4
wo
47,2
47,2
57,6
64,6
67,1
67,3
197
Kunt u een uitsplitsing maken voor hbo- en wo-studenten naar Nederlandse, internationale
(EER-) en internationale (niet-EER-)studenten, zowel voor de gerealiseerde aantallen
als de ramingen? Kunt u aangeven wat het verschil is tussen de geraamde en gerealiseerde
aantallen Nederlandse, internationale (EER-) en internationale (niet-EER-)studenten
over de jaren 2018/19 en 2019/20?
Voor het jaar 2019/2020 is een vergelijking van raming en realisatie op dit moment
niet mogelijk, omdat cijfers over de realisatie nog niet beschikbaar zijn. Voor het
jaar 2018/2019 kan dit wel. Onderstaande tabellen geven de in referentieraming 2018
geraamde aantallen weer en vergelijkt deze met de gerealiseerde aantallen studenten.
hbo:
Aantal studenten x1000
Referentieraming 2018
Realisatie
Verschil (raming-realisatie)
Nederlands
415,2
422,3
-7,2
Internationaal EER
24,2
24,0
+0,3
Internationaal niet-EER
8,4
9,0
-0,6
wo:
Aantal studenten x1000
Referentieraming 2018
Realisatie
Verschil (raming-realisatie)
Nederlands
230,0
235,0
-5,0
Internationaal EER
38,5
41,6
-3,0
Internationaal niet-EER
14,8
16,2
-1,3
198
Kan tabel 6.2 verder uitgesplitst worden naar aantal Nederlandse studenten, aantal
EER-studenten en aantal niet-EER-studenten?
Ingeschreven studenten (inclusief groen onderwijs, aantallen x 1.000)
18/19
19/20
20/21
21/22
22/23
23/24
24/25
•
hbo Nederlands
422,2
417,0
412,3
407,5
401,4
394,9
386,8
•
hbo EER
24,0
24,5
25,1
25,7
26,3
26,8
27,4
•
hbo niet-EER
9,0
9,2
9,4
9,6
9,9
10,1
10,3
Totaal hbo
455,2
450,7
446,8
442,8
437,6
431,8
424,5
•
wo Nederlands
234,9
239,0
242,9
246,6
249,8
252,1
253,7
•
wo EER
41,6
44,1
46,6
49,1
51,6
54,1
56,6
•
wo niet-EER
16,2
17,1
18,0
19,0
19,9
20,9
21,8
Totaal wo
292,7
300,2
307,5
314,7
321,3
327,1
332,1
199
Betekent de technische inboeking van € 226 miljoen ten laste van de onderwijsbekostiging
in het hoger onderwijs (artikel 6 & 7) dat studenten alsnog de rekening krijgen gepresenteerd
van het intrekken van het wetsvoorstel inzake wijziging van de rentemaatstaf voor
de lening hoger onderwijs? Of ziet u mogelijkheden om dit bedrag te dekken zonder
dat studenten hiervan de gevolgen zullen ondervinden?
Zie het antwoord op vraag 180.
200
Kunt u specificeren hoe de korting in het hoger onderwijs ten gevolge van het intrekken
van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een
wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs van € 226 miljoen die
technisch is ingeboekt, oploopt in het jaar 2025, 2026 en de jaren erna, en hoe deze
bedragen worden uitgesplitst voor hbo en wo?
2026
2027
2028
2029
2030
2031
ART 6
1.170
2.730
6.240
10.140
14.820
19.110
ART 7
1.830
4.270
9.760
15.860
23.180
29.890
2032
2033
2034
2035
2036
2037
ART 6
23.400
27.690
31.980
36.270
40.170
44.070
ART 7
36.600
43.310
50.020
56.730
62.830
68.930
2038
2039
2040
2041
2042
2043
ART 6
47.970
51.480
54.990
58.110
61.230
64.350
ART 7
75.030
80.520
86.010
90.890
95.770
100.650
2044
2045
2046
2047
2048
2049
ART 6
67.470
70.590
74.100
77.220
79.950
83.070
ART 7
105.530
110.410
115.900
120.780
125.050
129.930
2050
2051
2052
2053
2054
2055
ART 6
85.410
87.750
90.090
92.430
94.380
95.940
ART 7
133.590
137.250
140.910
144.570
147.620
150.060
2056
2057
2058
2059
2060
ART 6
97.500
99.060
100.230
101.400
88.140
ART 7
152.500
154.940
156.770
158.600
137.860
201
Waar zijn in de begroting de budgetmutaties als gevolg van de intrekking van het wetsvoorstel
Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf
voor de lening hoger onderwijs, nader toegelicht? Waarom ontbreken deze mutaties en
de bijbehorende toelichting bij de desbetreffende tabellen in de verdiepingsbijlage
bij artikelnummer 6, 7 en 11?
Het wetsvoorstel Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging
van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs was onderdeel van een pakket van
maatregelen in het RA met als doel de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op langere
termijn te verbeteren. De gevolgen van het intrekken van deze maatregel beginnen in
het begrotingsjaar 2025 en lopen daarna geleidelijk op. De begrotingshorizon van de
Begroting 2020 reikt tot 2024. Daarom zijn deze gevolgen niet zichtbaar in de vorm
van budgetmutaties in de begroting 2020.
202
Hoe is de bezuiniging op het hbo- en wo-budget verdeeld als gevolg van de intrekking
van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een
wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs? Hoe wordt deze toegelicht?
Zie het antwoord op vraag 200.
203
Kunt u een overzicht geven van de financiële gevolgen van het inboeken van het intrekken
van het Wetsvoorstel renteverhoging studievoorschotten voor de artikelen 6 en 7 van
de begroting OCW voor de jaren 2025 t/m 2060?
Zie het antwoord op vraag 200.
204
Hoe is de feitelijke rentesubsidie vàn studenten aan de Nederlandse Staat, die voortvloeit
uit de huidige negatieve rente op staatsleningen terwijl de rente die studenten moeten
betalen volgens de wet niet lager is dan 0%, te rijmen met het inboeken van een bezuiniging
op het hoger onderwijs oplopend tot € 226 miljoen? Wat betekent dit voor de gelding
van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wijziging van de Wet studiefinanciering
2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs8, waarin sprake is van een rentesubsidie áán studenten?
De financiële gevolgen van de maatregel in het regeerakkoord om de rentemaatstaf op
de lening hoger onderwijs te wijzigen zijn bij de start van het kabinet ingeschat
op basis van het gemiddelde verschil (0,78%) tussen de 5-jaarsrente en de 10-jaarsrente
van de afgelopen 10 jaar. Met deze budgettaire inschatting is rekening gehouden bij
de afweging over de totale budgettaire gevolgen van het RA en zijn daarmee voor het
kabinet taakstellend. De huidige negatieve rentestanden betekenen niet dat dit budgettaire
tekort verdwijnt, bovendien zijn deze rentestanden naar verwachting niet structureel
van aard.
205
Hoe komt het dat het budget dat beschikbaar is voor de bekostiging van de hogescholen
(tabel 6.3) in 2024 in totaal € 130 miljoen hoger is dan in 2019, terwijl er in de
reeks studievoorschotmiddelen in diezelfde tabel sprake is van een toename met bijna
€ 240 miljoen? Kunt u toelichten in hoeverre sprake is van «extra» investeringen in
onderwijskwaliteit met deze studievoorschotmiddelen, als er tegelijkertijd kennelijk
€ 110 miljoen bezuinigd moet worden over dezelfde periode?
Het beschikbare budget voor de totale bekostiging in het hbo is in 2024 circa € 130
miljoen hoger dan 2019. Rekening houdend met de stijgingen van de 90%-studievoorschotmiddelen
voor de kwaliteitsafspraken (€ 240 miljoen), de studievoorschotvouchers (€ 24 miljoen)
en de 10%-studievoorschotmiddelen voor specifieke stimulering (€ 26 miljoen) daalt
de bekostiging per saldo met € 160 miljoen. Dit is nagenoeg geheel toe te schrijven
aan de per saldo neerwaartse bijstelling de afgelopen jaren van de studentenaantallen
in het hbo in 2024 ten opzichte van 2019 (ca. 25.000 studenten, zie ook tabel in antwoord
op vraag 198). Er is derhalve geen sprake van een bezuiniging van € 110 miljoen van
2019 richting 2024, de extra investeringen in onderwijskwaliteit met de studievoorschotmiddelen
blijven recht overeind.
206
Hoe verhoudt het inboeken van de niet-gerealiseerde besparing vanwege het intrekken
van het wetsvoorstel voor verhoging van de rente op studieleningen zich tot de basisprincipes
van het begrotingsbeleid met betrekking tot scheiding van inkomsten- en uitgavenkaders,
waarin inkomstentegenvallers niet tot bezuinigingen leiden, maar het EMU-saldo (Economische
en Monetaire Unie) belasten?
De renteontvangsten zijn niet-belastingontvangsten en daarom relevant voor het uitgavenplafond
van de rijksbegroting en niet relevant voor de inkomstenkant van de begroting. Het
principe van automatische stabilisatie (scheiding van inkomsten en uitgaven) heeft
daarom geen betrekking op het intrekken van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet
studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf voor de
lening hoger onderwijs.
207
Hoe verhoudt het inboeken van de niet-gerealiseerde besparing vanwege het intrekken
van het wetsvoorstel voor verhoging van de rente op studieleningen zich tot de basisprincipes
van het begrotingsbeleid met betrekking tot scheiding van inkomsten- en uitgavenkaders,
waarin inkomstentegenvallers niet tot bezuinigingen leiden, maar het EMU-saldo belasten?
Zie het antwoord op vraag 206.
208
Waarom is de begrote besparing van structureel € 226 miljoen vanwege het Wetsvoorstel
rentemaatstaf studievoorschot, na intrekking daarvan, ten laste gebracht van de onderwijsbekostiging
hoger onderwijs (artikel 6 en 7 van de begroting OCW), terwijl deze besparing niet
was toegevoegd aan artikel 6 en 7?
De begrote besparing als gevolg van het wijzigen van de rentemaatstaf op de lening
voor het hoger onderwijs was onderdeel van een totaalpakket aan maatregelen in het
regeerakkoord. In dit totaalpakket is aanzienlijk geïnvesteerd in het hoger onderwijs,
bijvoorbeeld door de halvering van het collegegeld eerstejaars HO (incl. Pabo voor
2 jaar en intensivering profileringsfondsen).
Het tekort dat ontstaan is door het intrekken van het wetsvoorstel Wijziging van de
Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf voor
de lening hoger onderwijs is generaal gedekt in 2025. Het tekort loopt na 2025 geleidelijk
op tot structureel € 226 miljoen in 2060 en is technisch ingeboekt ten laste van artikel
6 & 7. De dekking van dit structurele tekort kan indien gewenst bij een volgende formatie
weer anders worden ingevuld.
209
Wat is de verklaring voor de richting 2024 steeds lagere uitgaven aan «bekostiging
flexibel hoger onderwijs voor volwassenen»?
Het experiment vraagfinanciering, waarbij studenten aanspraak maken op vouchers die
zijn in te zetten bij bekostigde of niet bekostigde deelnemende opleidingen, is sinds
2016 gefaseerd ingevoerd. Studenten die tot eind augustus 2019 zijn ingestroomd bij
opleidingen die deelnemen aan het experiment vraagfinanciering kunnen tot het eind
van het experiment (2024) aanspraak blijven maken op vouchers. De raming is dat de
verzilvering van de vouchers, uitgaande van het daarvoor beschikbare budget, in een
aflopende reeks tot en met 2024 geschiedt. Vanaf 2025 worden geen uitgaven meer voorzien.
210
Welke andere opties zijn overwogen om het niet doorgaan van de wijziging van de rentemaatstaf
te dekken?
De dekking van het ontstane tekort door het intrekken van het wetsvoorstel Wijziging
van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf
voor de lening hoger onderwijs, zijn bij augustusbesluitvorming integraal afgewogen.
Het tekort is generaal gedekt in 2025. Het tekort loopt na 2025 geleidelijk op tot
structureel € 226 miljoen in 2060 en is technisch ingeboekt ten laste van artikel
6 & 7. De dekking van dit structurele tekort kan indien gewenst bij een volgende formatie
weer anders worden ingevuld.
211
Wat zijn de effecten op het onderwijs en de kwaliteit daarvan van de minus 264 miljoen
structureel ten gevolge van het niet doorgaan van de wijziging van de rentemaatstaf?
Zie het antwoord op vraag 180.
212
Klopt het dat € 78.000 van de subsidies momenteel juridisch nog niet verplicht is?
Ja, voor 2020 is € 78.000 van de subsidies nog niet juridisch verplicht, maar er is
wel al een bestemming voor het geld.
213
Hoe komt het dat bekostiging voor flexibel hoger onderwijs voor volwassenen de komende
jaren zo terugloopt?
Zie het antwoord op vraag 209.
214
Klopt het dat € 849.000 van de subsidies momenteel juridisch nog niet verplicht is?
Zoals aangegeven in hoofdstuk 2.3 «overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven» van
de begroting van OCW is voor 2020 een bedrag van € 848.000 aan subsidies nog niet
juridisch verplicht, maar er is wel al een bestemming voor het geld.
215
Klopt het dat € 758.000 van de opdrachten momenteel juridisch nog niet verplicht is?
Zoals aangegeven in hoofdstuk 2.3 «overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven» van
de begroting van OCW is voor 2020 een bedrag van € 848.000 aan subsidies nog niet
juridisch verplicht, maar er is wel al een bestemming voor het geld.
216
Hoeveel middelen gaan er vanuit artikel 7 naar bibliotheken, waar zijn deze middelen
voor bedoeld en hoe leggen bibliotheken hierover verantwoording af?
Er zijn op artikel 7 geen middelen geoormerkt voor bibliotheken. Universiteiten kunnen
hun bibliotheken naar eigen inzicht financieren uit de lumpsum bekostiging.
217
Hoeveel studenten hebben in 2020 profijt van de post «deel ondersteuning geneeskundig
onderwijs en onderzoek» in artikel 7? Kan dit uitgesplitst worden naar type opleiding
en het jaar van de opleiding waarin zij zitten?
De meest recente cijfers over ingeschreven studenten betreffen collegejaar 2018/2019
(peildatum 1 oktober 2018). De post «deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en
onderzoek» is bedoeld voor studenten in de opleidingen geneeskunde, geneeskunde-klinisch
onderzoeker en arts-klinisch onderzoeker. Het aantal ingeschreven studenten aan deze
opleidingen, uitgesplitst naar bachelor/master, is als volgt:
Opleiding
Ingeschreven studenten
2018
B Geneeskunde
9.488
M Geneeskunde
9.073
M Geneeskunde, klinisch onderzoeker
185
M Arts – Klinisch Onderzoeker (research)
212
218
Kunt u een overzicht geven van de niet-juridisch verplichte subsidies rond hoger onderwijs?
Het totaal aan niet juridisch verplichte subsidies voor 2020 zijn voor het hbo € 78.000
en voor het wo € 848.000 (zie ook de antwoorden op de vragen 212 en 214). Eventuele
aanvragen hierop komen eerst in het jaar 2020 zelf binnen. Ze zijn weliswaar niet
juridisch verplicht, maar er is wel al een bestemming voor het geld.
219
Kan het Capgemini-model, waarmee universitaire ziekenhuizen de besteding voor het
deel «ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek» van artikel 7 moeten verklaren,
naar de Kamer gestuurd worden?
Het model is eind 2017 geëvalueerd en op basis daarvan hebben enkele kleine aanpassingen
plaatsgevonden, welke zijn afgestemd binnen NFU en met de VSNU. Vooralsnog wordt er
in de toekomst geen evaluatie meer verwacht. Met ingang van het verslagjaar 2017 verantwoorden
alle UMC’s op deze wijze in hun jaarverslag.
Het model is in 2010 opgesteld door Capgemini en wordt gebruikt voor de verantwoording
van de besteding van het werkplaatsbudget.
Het rapport van Capgemini en de aanbiedingsbrief van de begeleidingscommissie uit
2010 zijn als bijlage bij de beantwoording gevoegd9.
220
Wat is de reden dat het begeleiden van geneeskundestudenten op de werkplek bekostigd
wordt uit de OCW-begroting (onder «ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek»),
terwijl er voor alle andere sectoren waar studenten stage lopen geen bekostiging voor
de begeleiding beschikbaar is?
Het compartiment voor geneeskundig onderwijs en onderzoek is gericht op de werkplaatsfunctie
die Universitair Medisch Centra (UMC) vervullen. Deze middelen zijn ter dekking van
de kosten die UMC’s maken in hun functie als werkplaats voor de opleiding van basisartsen
en voor wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast is een deel van het compartiment voor
geneeskundig onderwijs en onderzoek bedoeld voor investeringen in huisvesting van
UMC’s. Op grond van het convenant Decentralisatie Huisvesting Academische Ziekenhuizen
(DHAZ), dat geldt sinds 2004, kunnen de Universitaire Medische Centra (UMC’s) beschikken
over een jaarlijks investeringskader (voor instandhoudinginvesteringen en vervangende
nieuwbouw). Dit convenant is een overeenkomst tussen VWS, OCW en NFU. Het DHAZ-budget
wordt voor ¾ deel bekostigd door VWS en voor ¼ deel door OCW. In andere sectoren is
geen sprake van een werkplaatsfunctie die vergelijkbaar is met die van de UMC’s.
221
Met hoeveel plaatsen gaat de capaciteit omlaag van het aantal opleidingen geneeskunde?
Met hoeveel plaatsen gaat de capaciteit omhoog van het aantal opleidingen voor tandarts?
Kan daarbij onderscheid gemaakt worden in absolute en relatieve aantallen?
Er is geen besluit genomen over het al dan niet verlagen van de capaciteit van de
initiële opleiding geneeskunde. Zoals aangegeven in de begroting van OCW voor het
jaar 2020 hebben de ministeries van OCW en VWS het advies van het Capaciteitsorgaan
over de initiële opleiding geneeskunde nog niet ontvangen. Dat geldt ook voor de eindrapportage
van het Capaciteitsorgaan over de initiële opleiding tandheelkunde. Beide adviezen
worden aan het eind van 2019 verwacht.
222
Wat is de kostenbesparing van de afname van de capaciteit van de opleidingsplekken
geneeskunde?
Zie het antwoord op vraag 221.
223
Op basis van welke redenen is besloten het aantal opleidingsplekken voor geneeskunde
te verminderen? Hoe verhoudt deze keuze zich tot de groeiende tekorten aan artsen?
Zie het antwoord op vraag 221.
224
Wat is de impact op de korte, middellange en lange termijn van de afname van de capaciteit
op de personeelscapaciteit in de zorg? Was is de impact op de kwaliteit van de geleverde
zorg?
Zie het antwoord op vraag 221.
225
Kunt u aangeven wat de budgettaire effecten van het verlagen van de capaciteit van
de initiële geneeskunde voor de universitaire medische centra zijn?
Zie het antwoord op vraag 221.
226
Klopt het dat voor het uitvoeren van motie-Van der Molen/Westerveld10 een kasschuif nodig zou zijn die al in de begroting voor 2020 gerealiseerd zou moeten
worden? Wat zou de omvang van deze kasschuif moeten zijn om deze motie te kunnen realiseren?
Voor uitvoeren van de motie zou een kasschuif noodzakelijk zijn. Het is niet mogelijk
de vouchers naar voren te halen omdat dan een kasschuif noodzakelijk is en omdat DUO
dit niet uit kan voeren. In mijn brief van 8 oktober 2019 geef ik uitgebreid reactie op uitvoering van de motie. Daarin geef ik aan dat ik
geen mogelijkheid zie de vouchers eerder inzetbaar te maken. Deze conclusie is gemaakt
op basis van verschillende factoren. Namelijk dat DUO niet kan garanderen dat de systemen
op tijd zijn aangepast, het de vraag is of de wet op tijd aangepast zal zijn en of
het financieel haalbaar is.
227
Hoeveel studenten zijn er in de periode 2014–2019 geholpen door de diensten van de
Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF?
Uit de gegevens van de Stichting voor Vluchteling Studenten UAF komt naar voren dat
er in de periode 2014 t/m 2018 in totaal 11.595 mbo- en ho-studenten, die onder de
subsidievoorwaarden van OCW vallen, door de diensten van deze stichting geholpen zijn.
228
Kunt u toelichten wat de United Nations University doet voor het verstrekte subsidiebedrag?
De United Nations University, gevestigd in Maastricht, is een onderzoeks- en opleidingsinstituut
van de Universiteit van de Verenigde Naties. Het instituut doet onderzoek en training
over een reeks sociale, politieke en economische factoren die de economische ontwikkeling
in een wereldwijd perspectief sturen. Als uitvloeisel van de gesloten overeenkomst
tussen de Nederlandse Staat en de Universiteit van de Verenigde Naties verleent OCW
jaarlijks een bijdrage ter dekking van de operationele kosten van het Instituut in
Maastricht.
229
Waarom krijgt het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) in 2020 € 53.000 meer subsidie
dan de Landelijke Studentenvakbond (LSVb)?
De reguliere subsidie van de ISO is gelijk aan die van de LSVb (€ 249.000).
Daarnaast ontvangt de ISO voor 2020 als coördinator een extra bijdrage voor het gezamenlijk
opzetten en onderhouden van een digitaal medezeggenschapsloket met partners uit het
hoger onderwijsveld.
230
Klopt het dat € 513.000 van artikel 8 momenteel juridisch nog niet verplicht is?
Bij het opstellen van de begroting was geraamd dat per januari 2020 € 513.000,– juridisch
niet verplicht is. Dit betreft vooral middelen voor incidentele subsidies en opdrachten
die in het lopende jaar worden aangegaan. Daarnaast blijkt inmiddels dat een opvolgende
regeling voor de Internationalisering po en vo(IPV) pas in 2020 gepubliceerd kan worden.
Dit betekent dat de programmamiddelen voor deze regeling (€ 800.000,–) in de loop
van 2020 juridisch verplicht worden.
231
Wordt er binnen de HGIS11-middelen bij OCW ook begroot op het gebied van mbo?
Nee, er zijn geen HGIS-middelen begroot op het gebied van mbo.
232
Wat is de gemiddelde hoogte van een lerarensalaris per maand? Wat verdient een leraar
als startsalaris per maand? Hoe hoog is het salaris in vergelijking met het marktgemiddelde
voor mensen met een vergelijkbaar opleidingsniveau?
De hoogte van de gemiddelde beloning12 van leraren in het po incl. speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (so & vso)
bedraagt ongeveer € 51.000,– per jaar (2018). Dit komt neer op een beloning van circa
€ 4.200,– per maand. Voor leraren in het so en vso is de gemiddelde beloning ongeveer
€ 54.500 per jaar, dat is ongeveer € 4.550 per maand. De hoogte van de gemiddelde
beloning13 in het vo bedraagt ongeveer € 61.000 per jaar (2018). Dit komt neer op een beloning
van circa € 5.000,– per maand.
Per 1 januari 2019 is het startsalaris van een startende leraar in het po volgens
de CAO PO € 2.563,– per maand. Dit komt neer op een beloning van ongeveer € 3.000,–
per maand. Per 1 januari 201914 is het startsalaris van een startende leraar in het vo volgens de CAO VO € 2.689,–
per maand. Dit komt neer op een beloning van ongeveer € 3.100,– per maand.
Beloning kan op verschillende manieren vergeleken worden. Het OESO-onderzoek «Education
at a Glance 2019» is het meest recente onderzoek15. Een belangrijke kanttekening hierbij is dat de OESO gebruik maakt van realisatiecijfers
(actual salaries) uit 2016–2017, waarbij de investering van dit kabinet in lerarensalarissen
dus nog niet is meegenomen.
Uit het onderzoek blijkt dat de beloning van de Nederlandse leraren in de onderbouw
van het vo conform het OESO-gemiddelde is, namelijk 89% van het loon van hoogopgeleide
werknemers.16 In het basisonderwijs hangt de relatieve beloningspositie samen met het moment in
de loopbaan. Starters zitten met 89% vrijwel op het EU-gemiddelde17, gaandeweg wordt deze positie minder goed. Een rol speelt hier dat in Nederland de
vergelijkingsgroep van hoogopgeleide werknemers naar verhouding meer masters kent
dan de groep leraren basisonderwijs. Over het algemeen verdienen masters meer dan
bachelors en het loon van masters neemt ook sneller toe naarmate ze langer werken18.
233
Hoeveel gevallen van burn-out doen zich per jaar voor bij leraren in het basis-, voortgezet
en speciaal onderwijs? Hoeveel leraren hebben daar stressklachten? Hoeveel leraren
overwegen de overstap naar een andere sector?
Uitval door burn-out wordt niet geregistreerd. Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden
(NEA) 2018 blijkt wel dat de bedoelde onderwijssectoren hoog scoren op burn-out klachten
en dat werkstress daar een belangrijke oorzaak van is.
Het overwegen van de overstap naar een andere sector wordt eveneens niet geregistreerd.
234
Hoeveel fte's en hoeveel personen zijn er in Nederland over de periode 2017–2021 werkzaam
als leraar?
In het schooljaar 2017/2018 werkten er ruim 230.000 mensen als leraar in de sectoren
primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Samen vervulden
deze personen 175.000 voltijd banen.19
In het schooljaar 2018/2019 werkten in deze onderwijssectoren 236.000 mensen als leraar.
Samen vervulden deze personen 179.000 voltijd banen.20
Door de overheveling van «groen onderwijs» naar het Ministerie van OCW, worden in
het schooljaar 2018/2019 de leraren van de AOC’s in het mbo ook meegeteld.
235
Kunt u in tabelvorm weergeven hoeveel leraren er werkzaam zijn in het basisonderwijs,
speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs, praktijkonderwijs
en middelbaar beroepsonderwijs?
Schooljaar 2018/2019
BAO
SBAO
SO en VSO
VO (exclusief praktijk
onderwijs)
Praktijk
onderwijs
MBO (inclusief leraren AOC’s)
Aantal personen dat werkzaam is als leraar1
109.684
personen
5.099
personen
13.581
personen
71.797
personen
3.182 personen
32.661
personen
X Noot
1
Op basis van gegevens van DUO, met peildatum 1 oktober 2018.
236
Kunt u in tabelvorm het aantal leraren per salarisschaal weergeven per sector?
Verdeling aandeel leraren op basis van fte per sector21:
Basisonderwijs (exclusief speciaal onderwijs)
Speciaal (basis) onderwijs
VO
MBO
L10
aandeel leraren 72%
L10
aandeel leraren 0,7%
LB
aandeel leraren 42%
LB
aandeel leraren 52%
L11
aandeel leraren 28%
L11
aandeel leraren 85%
LC
aandeel leraren 32%
LC
aandeel leraren 43%
L12
aandeel leraren 0,4%
L12
aandeel leraren 13%
LD
aandeel leraren 26%
LD
aandeel leraren 5%
LE
aandeel leraren 0,1%
237
Waarvoor wordt de bijna € 3 miljoen voor de Wet beroep leraar en lerarenregister specifiek
gebruikt? Kunt u dit in tabelvorm aangeven?
Met de Wet beroep leraar krijgen leraren meer ruimte en zeggenschap in de uitoefening
van hun beroep. We lichten actief voor over het professioneel statuut als hulpmiddel
om afspraken over de professionele ruimte van leraren binnen de school vast te leggen.
Ook ondersteunen we de professionele ontwikkeling van leraren met behulp van het lerarenportfolio.
Leraren krijgen de ruimte om zelf vorm te geven aan de organisatie van de beroepsgroep.
Landelijke initiatieven kunnen hierbij financiële ondersteuning krijgen. In de Kamerbrief over vorming beroepsorganisatie voor belangenbehartiging en verbeteren
imago leraren bent u hierover geïnformeerd.
Een drietal subsidies zijn reeds juridisch verplicht, zie onderstaande tabel.
238
Hoeveel geld wordt er specifiek uitgetrokken voor ondersteuning van de beroepsgroepvorming?
En wie krijgt beschikking over dit geld?
In totaal is ongeveer € 0,5 miljoen beschikbaar voor de ondersteuning van beroepsgroepvorming
in het primair en voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs.
Initiatieven van leraren voor het vormen van een brede, landelijke beroepsgroep organisatie
kunnen aanspraak maken op tijdelijke financiële ondersteuning.
239
Hoeveel leraren zijn niet in loondienst in het primair en voortgezet onderwijs, maar
ingehuurd via onder andere uitzendbureaus?
Onderwijsinstellingen leveren via hun jaarverslagen informatie aan bij DUO over de
uitgaven aan het Personeel-Niet-In-Loondienst (PNIL). Op basis van de jaarverslagen
in 2018 bedragen de PNIL-uitgaven in verhouding tot de totale personeelsuitgaven:
4,2% in het po, 3,7% in het vo en 7,9% in het mbo.
Op dit moment is er geen informatie beschikbaar over het aantal leraren dat niet in
loondienst is. Door DUO vindt daarom een pilot plaats over de wijze waarop deze informatie
het beste kan worden verkregen.
240
Kunt u in tabelvorm weergeven hoe groot het verwachte lerarentekort is per sector
(primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs) in zowel
absolute cijfers als in percentages van 2019 tot en met 2030 bij gelijkblijvende omstandigheden?
Zo niet, kunt u ons dan voorzien van de cijfers die u wel tot uw beschikking heeft?
Zie antwoord 241.
241
Kunt u in tabelvorm weergeven hoe groot het verwachte lerarentekort is voor specifiek
het speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs in zowel absolute cijfers
als percentages van 2019 tot en met 2030 bij gelijkblijvende omstandigheden? Zo niet,
kunt u ons dan voorzien van de cijfers die u wel tot uw beschikking heeft?
Zie ook vraag 42. OCW laat jaarlijks ramingen uitvoeren naar de verwachte tekorten
in de toekomst, gebaseerd op reeds bekende personeelsgegevens uit het verleden. Op
verzoek van de Kamer zijn deze gegevens dit jaar nog actueler dan voorheen gemaakt.
Deze gegevens zullen eind van het kalenderjaarjaar beschikbaar zijn.
Bij de vorige arbeidsmarktbrief (januari 2019) zijn de gevraagde gegevens in de bijlagen
in een rapport opgenomen, gebaseerd op de personeelsbestanden van schooljaar 2016/2017.
242
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die u genomen heeft om het lerarentekort
aan te pakken, en daarbij per maatregel aangeven wat de stand van zaken is, wat de
resultaten tot nu zijn en de bekostiging daarvan (hoeveel geld is ervoor vrijgemaakt
en hoeveel geld is er tot nu toe aan uitgegeven)?
De maatregelen, resultaten en bedragen staan in de brieven over het lerarentekort
die uw Kamer op 11 september en 8 oktober jl. heeft ontvangen. Een voorbeeld is dat
het kabinet structureel € 270 miljoen investeert in de lerarensalarissen in het primair
onderwijs waardoor leraren er gemiddeld 9,5% op vooruit zijn gegaan. Daarnaast is
er voor 2019 nog 285 miljoen beschikbaar als loonruimte via de loonbijstelling. Verder
investeert dit kabinet structureel in de verlaging van de werkdruk in het primair
onderwijs, oplopend tot € 430 miljoen in schooljaar 2023/2024. Scholen kunnen dankzij
het extra geld bijvoorbeeld vakdocenten, onderwijsassistenten en conciërges aannemen,
waardoor leraren zich meer kunnen richten op lesgeven. Ook zijn de subsidieplafonds
voor zijinstroom en de regionale aanpak verhoogd wegens de vele aanvragen. Er gaat
dit jaar in totaal € 25,4 miljoen naar de zijinstroomregeling en € 18,7 miljoen naar
de regio’s.
243
Hoeveel Nederlandse studenten zijn wel ingeschreven als student, maar ontvangen noch
een basisbeurs, noch een aanvullende beurs, noch een studievoorschot?
Hoeveel van die studenten zijn jonger dan 18 jaar?
Voor de beantwoording van deze vraag is alleen gekeken naar voltijd- en duale studenten,
omdat deeltijdstudenten geen recht op studiefinanciering hebben. De gegevens betreffen
voor het hoger onderwijs het jaar 2017–2018 en zijn gebaseerd op de meest recente
monitor beleidsmaatregelen. In het hoger onderwijs kunnen vier groepen worden onderscheiden:
studenten die geen studiefinanciering hebben ontvangen (168 duizend), studenten die
onder het studievoorschotstelsel vallen, maar wel enige vorm van studiefinanciering
hebben ontvangen (384 duizend), studenten in het oude stelsel die basisbeurs ontvangen
(110 duizend) en studenten in het oude stelsel die in de leenfase zitten (67 duizend).
Van de in totaal 729 duizend studenten ontvingen er 168 duizend (of ongeveer 23%)
geen enkele vorm van studiefinanciering. Een uitsplitsing naar 18- en 18+, evenals
een uitsplitsing naar Nederlandse en niet Nederlandse studenten, is niet te maken.
In de bol hebben minderjarige studenten recht op een studentenreisproduct. Zodra zij
18 jaar zijn hebben ze ook recht op de overige vormen van studiefinanciering (basisbeurs,
eventueel een aanvullende beurs en een lening). In 2020 zijn er naar verwachting 352.700
bol-studenten, waarvan er circa 120.000 minderjarig zijn. Het bezit van het reisproduct
geeft in de bol een aardige indicatie van het recht op studiefinanciering, omdat studenten
hier het langst recht op hebben van alle studiefinancieringsproducten. In 2020 zijn
er naar verwachting 309.800 bol-studenten met een reisvoorziening, waarvan ruim 108.000
minderjarigen. Circa 43.000 bol-studenten ontvangen dus geen studiefinanciering, waarvan
er circa 12.000 minderjarig zijn. Deze aantallen zijn niet uit te splitsen naar Nederlandse
en niet Nederlandse studenten. Verschillende redenen kunnen ten grondslag liggen aan
het verschil, zie daarvoor het antwoord op vraag 245
244
Wat is de reden dat studenten in het hoger onderwijs de aanvullende beurs als gift
uitgekeerd krijgen voor de eerste vijf maanden en mbo-studenten in de beroepsopleidende
leerweg niveau 3 en 4 de eerste 12 maanden? Betekent deze gift dat als studenten stoppen
met hun opleiding ze dit bedrag niet terug hoeven te betalen? Wat zou het kosten als
ook studenten in het hoger onderwijs de eerste 12 maanden als gift uitgekeerd zouden
krijgen? Kunt u een onderbouwing van deze berekening geven?
In het hoger onderwijs is gekozen voor 5 maanden, zodat de student – in samenhang
met de 1 februariregeling, die het mogelijk maakt te stoppen met de studie zonder
gevolgen voor de ontvangen prestatiebeurs (deze wordt omgezet in gift) – tegemoet
wordt gekomen als hij binnen 5 maanden besluit te stoppen of te switchen. Studenten
in het mbo kennen geen 1-februariregeling en kunnen pas na een jaar switchen van opleiding.
Daarom is gekozen voor 5 maanden in het ho en 12 in het mbo.
Een beurs als gift verkrijgen betekent inderdaad dat er niet hoeft te worden terugbetaald
indien studenten stoppen met hun opleiding. In de begroting voor 2020 wordt er bijna
€ 275 miljoen direct als gift uitgekeerd. Ongeveer € 220 miljoen hiervan is bestemd
voor BOL-studenten, ongeveer € 55 miljoen voor studenten in het ho. Gemiddeld gaat
het dus om € 11 miljoen per maand. In 7 maanden zou het om ongeveer € 77 miljoen extra
gaan. Hierbij moet wel worden vermeld dat de prestatiebeurzen voor een groot gedeelte
bij afstuderen alsnog omgezet worden in gift, waardoor op de langere termijn de extra
kosten van een dergelijke maatregel lager zijn.
245
Hoe komt het dat er in 2020 352.700 bol-studenten zijn (pagina 51) en er maar 309.800
(pagina 87) bol-studenten zijn die een vorm van een reisvoorziening gebruiken? Weten
die 42.900 bol-studenten bijvoorbeeld niet dat ze aanspraak kunnen maken op een reisvoorziening?
Het verschil kan worden verklaard door verschillende factoren. Zo kan het zijn dat
studenten geen recht (meer) hebben op de reisvoorziening. Dit recht vervalt nadat
een student het reisrecht gebruikt heeft voor de nominale duur van de studie plus
3 extra jaren. Indien een student langer studeert heeft hij of zij geen recht meer
op deze voorziening. Een andere reden kan zijn dat een student pas na de leeftijd
van 30 jaar begint en dus geen recht heeft op studiefinanciering in het algemeen.
Het kan ook gaan om buitenlandse studenten zonder recht op studiefinanciering. Studenten
kunnen er ook voor kiezen om geen gebruik te maken van het recht omdat ze een afweging
maken tussen het nut van de voorziening en de kans dat ze niet op tijd afstuderen
waardoor ze de kosten van de reisvoorziening terug moeten betalen (dit geldt alleen
voor niveau 3 en 4, omdat zij onder de prestatiebeurssystematiek vallen). Het eventuele
niet gebruik van verschillende instrumenten wordt momenteel onderzocht in de beleidsdoorlichting
Studiefinanciering (de Kamerbrief met daarin de opzet daarvoor is recentelijk verstuurd). Daarnaast is er tussen de
twee genoemde aantallen nog een definitieverschil. Het eerste aantal (352.700) betreft
het aantal inschrijvingen op 1 oktober. Het tweede aantal (309.800) betreft een jaargemiddelde
over het kalenderjaar op basis van maandgegevens.
246
Kunnen alleen voltijdstudenten hoger onderwijs aanspraak maken op een reisvoorziening?
Nee. Het studentenreisproduct is onderdeel van de studiefinanciering, dus iedereen
die in aanmerking komt voor studiefinanciering (voltijd- en duale studenten), komt
ook in aanmerking voor het studentenreisproduct. Daarnaast kunnen minderjarige BOL-studenten
sinds 1 januari 2017 ook aanspraak maken op het studentenreisproduct.
247
Wordt er nog € 200 miljoen bezuinigd via het studentenreisproduct en het programma
Beter Benutten?
Zoals in eerdere brieven (1, 2) aan de Kamer is aangegeven22, houdt dit kabinet vooralsnog zowel vast aan het doel van Beter Benutten voor Beter
Onderwijs (de bespaarde middelen investeren in de kwaliteit van het (hoger) onderwijs
en aan onderwijs gerelateerd onderzoek) als aan de opbrengst van € 200 miljoen in
2025. In deze brieven is ook uitgelegd waarom het niet eenvoudig is een dergelijke
besparing te realiseren. Allereerst omdat de Taskforce «Beter Benutten onderwijs en
openbaar vervoer» reeds onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden om een besparing
te realiseren en zij geen alternatieve manieren heeft gevonden (gegeven het uitgangspunt
dat het studentenreisproduct in de huidige vorm blijft bestaan). Verder geldt dat,
gezien het privaatrechtelijke contract dat het Ministerie van OCW rondom het studentenreis-product
heeft met de vervoersbedrijven in Nederland, de benodigde besparing op dit OV-contract
niet zomaar eenzijdig af te dwingen is. Deze situatie geldt nog steeds onverminderd.
Op 6 juni jl. is per brief aan de Kamer gemeld dat de resultaten van de Beter Benutten-trajecten van het Ministerie
van IenW betrokken worden bij het vervolg van de aanpak Beter Benutten voor Beter
Onderwijs.
248
Op welke manier kan er € 200 miljoen uit het programma Beter Benutten worden gehaald
om te investeren in de kwaliteit van het onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 247.
249
Gaat er in de toekomst bezuinigd worden op het studentenreisproduct en de ov-kaart?
Zoals in de brief van 12 juni 201823 aan de Kamer al is aangegeven, is dit kabinet niet voornemens om alternatieve maatregelen
te treffen, waarbij de beoogde besparing wordt gerealiseerd door in te grijpen in
het studentenreisrecht. Uiteraard kan elk nieuw kabinet een ander besluit nemen.
250
Op welke wijze wordt de bezuiniging van 200 miljoen uitgewerkt op het studentenreisproduct
en het programma Beter Benutten?
Zie het antwoord op vraag 247.
251
Bestaat de mogelijkheid dat de uitwerking van de bezuiniging op studentenreisproduct/Beter
Benutten leidt tot verslechtering van de voorwaarden van de ov-studentenkaart?
Zie het antwoord op vraag 249.
252
Wanneer moeten oud-studenten aan wie voor 1986 een studielening is verstrekt, deze
lening aflossen?
Deze studenten hebben in principe na het afronden van de studie 15 jaren de tijd gehad
om de lening terug te betalen voordat de nog resterende schuld vervolgens werd kwijtgescholden.
Toch zijn er nog steeds oud-studenten die een schuld van voor 1986 terugbetalen. Hier
kunnen meerdere factoren aan ten grondslag liggen. Allereerst kan het zo zijn dat
de oud-student gebruik heeft gemaakt van tijdelijk stopzetten (max 5 jaar) of een
opschorting van de terugbetaling omdat hij/zij bijvoorbeeld opnieuw is gaan studeren.
Ook kan een oud-student gebruik maken van de draagkrachtregeling. Onder de oude terugbetaalvoorwaarden
had de draagkrachtregeling, als er ook een partner aanwezig was, als gevolg dat de
aflosperiode werd verlengd. Voor studenten vanaf 2010 geldt dit niet meer. Verder
zou het zo kunnen zijn dat deze oud-studenten tijdelijk onvindbaar waren (en daardoor
niets terugbetaalden). De jaren waarin zij onvindbaar waren worden opgeteld bij de
looptijd van terugbetaling. Tot slot zou het zo kunnen zijn dat er nog oude deurwaarderstrajecten
liepen waar deze oud-studenten in zaten.
253
Wat is de reden er in 2020 minder middelen beschikbaar zijn voor het beheer en behoud
van collecties?
Dit komt doordat in 2019 € 5,5 miljoen incidenteel meer beschikbaar is gesteld aan
Het Nieuwe Instituut ten behoeve van het digitaliseringsproject «Architectuur Dichterbij».
254
Hoe worden de middelen voor beheer en behoud van collecties besteed?
De subsidie vormt een compensatie voor de wettelijke opgedragen zorg voor het beheer
van museale cultuurgoederen van de Staat of andere cultuurgoederen. Die zorg houdt
in dat de cultuurgoederen in goede staat zijn, veiligheidsmaatregelen worden getroffen,
de administratieve organisatie en registratie op orde zijn en aan de andere wettelijke
eisen wordt voldaan, een en ander op basis van planmatig beleid.
Met de subsidie mogen kosten worden gedekt voor huisvesting en klimaatbeheer, beveiliging,
restauratie en registratie. De subsidieontvanger dient de werkzaamheden op een zodanige
manier uit te voeren dat de subsidie op doelmatige wijze voor de zorgtaak wordt gebruikt.
255
Waarom lopen de middelen voor het verbreden van de inzet cultuur volgend jaar op,
daarna weer af en vervolgens weer op?
Oploop van 2019 naar 2020:
Er zijn middelen toegevoegd, op basis van de afspraken in het Regeerakkoord, voor
het programma Cultuurparticipatie. Daarnaast is een overboeking naar het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor de cultuurcoach voor 2019 al uitgevoerd
maar voor 2020 nog niet (waardoor het budget 2020 hoger lijkt).
Afloop van 2020 naar 2021:
Op basis van de afspraken in het Regeerakkoord zijn voor de jaren 2019 en 2020 middelen
toegevoegd voor de digitale toegankelijkheid van erfgoed, archieven en collecties.
Omdat deze middelen niet doorlopen vanaf 2021, daalt het budget ten opzichte van 2020.
Oploop van 2021 naar 2022:
Er zijn middelen toegevoegd, op basis van de afspraken in het Regeerakkoord, voor
het programma Cultuurparticipatie.
256
Wat is het beleid wat de emancipatie van mensen met een niet-westerse achtergrond
betreft?
In het emancipatiebeleid wordt zo veel mogelijk intersectioneel gewerkt. In de aanpak
economische zelfstandigheid van vrouwen, is bijvoorbeeld specifieke aandacht voor
vrouwen met een migratieachtergrond. Voor wat betreft het bredere integratiebeleid
is het Ministerie van SZW coördinerend en wordt de Kamer naar de Minister van SZW
verwezen voor verdere uitleg.
257
In hoeverre zal de € 24,6 miljoen die is bestemd voor de arbeidsmarktagenda ertoe
leiden dat makers in de cultuursector zeker kunnen zijn van een fatsoenlijke beloning?
Kunt u uw antwoord specificeren voor
– de € 15 miljoen die is bestemd voor permanente professionele ontwikkeling in het kader
van verbetering van de arbeidsmarktsituatie van kunstenaars,
– de € 5 miljoen die is bestemd voor een revolverend productiefonds voor innovatie in
de podiumkunsten en
– de € 2,3 miljoen die is bestemd voor het verstrekken van leningen aan individuen en
organisaties uit alle disciplines in de creatieve sector die aantoonbaar een professionele
beroepspraktijk hebben?
Werkgevers en werknemers maken afspraken over fatsoenlijke beloning. De Minister kan
het maken van deze afspraken bevorderen. Daarom stelt de Minister als subsidievoorwaarden
een deelname aan de sociale dialoog en onderschrijving van de principes van de Fair
Practice Code.
Daarnaast schept de Minister randvoorwaarden voor een sterke culturele sector.
Permanente professionele ontwikkeling is daarbij van groot belang. Het vergroot het
loopbaanperspectief van werkenden in de culturele sector. Door het revolverend productiefonds
en leningen wordt de mogelijkheid tot financiering vergroot en verbreed. Dit is nodig
om de culturele sector toekomstbestendiger te maken. Dit is een noodzakelijke randvoorwaarde
voor een gezonde arbeidsmarkt. Het is niet mogelijk om precies per instrument te bepalen
wat het effect gaat zijn op de beloning van makers. Maar juist de mix van maatregelen
maakt dat de sector sterker wordt op meerdere punten.
258
Hoe hoog zullen de tekorten van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) in meerjarenperspectief
gaan oplopen, nu de STER-inkomsten teruglopen, maar de compensatie die het kabinet
daarvoor biedt beperkt blijft tot € 40 miljoen?
Er wordt nu niet vooruit gelopen op mogelijke tekorten bij de landelijke publieke
omroep. Zoals in de Visiebrief 2019 en in het debat is aangegeven, zet het Kabinet een eerste betekenisvolle stap richting
een reclamevrije omroep. In deze brief is een eerste raming van de mogelijke financiële
gevolgen hiervan opgenomen. Ter compensatie van deze inkomstenderving heeft het Kabinet
besloten structureel € 40 miljoen extra beschikbaar te stellen uit de mediabegroting.
De Visiebrief 2019 bevat ook opties en maatregelen voor de landelijke publieke omroep
om inkomsten te verhogen of kosten te verlagen. Uiteindelijk wordt er toegewerkt naar
een nieuwe concessieperiode. De gesprekken hierover worden zorgvuldig gevoerd en hierbij
zullen de laatste financiële ontwikkelingen worden meegenomen.
259
Wat is de stand van zaken rondom de gesprekken tussen de omroepen en de NPO om de
NPO Ombudsman ook een niet-journalistieke taak te geven? Wanneer wordt hier een beslissing
over genomen?
Zoals ik in mijn brief (32 827 Nr. 158) van 9 juli 2019 aan uw Kamer heb geschreven, loopt de termijn van de NPO Ombudsman
aan het einde van dit jaar af. De omroepen en de Ombudsman hebben geconcludeerd dat
dit een natuurlijk moment is om de eerste periode van de Ombudsman te evalueren en
het mandaat van de Ombudsman te herzien. Ik heb daar begrip voor, en zal in het voorjaar
van 2020 bij uw Kamer terugkomen op dit onderwerp.
260
Klopt het dat de NPO Start-app na de laatste update van de app niet meer werkt met
Chromecast? Sinds wanneer is dit bij de NPO bekend? Op welke termijn is dit opgelost?
Ik heb begrepen van de NPO dat het klopt dat de NPO Start-app na de laatste update
tijdelijk niet gewerkt heeft omdat er een incompatibiliteit was ontstaan tussen het
NPO Start-platform en het Google Chromecast-platform. Volgens de NPO is dit enige
tijd geleden al opgelost en werkt sindsdien de NPO Start-app weer via de Google Chromecast.
261
Hoe groot is de gehele mediareserve?
Conform de financiële verantwoording beheer algemene mediareserve van het Commissariaat
voor de Media bedroeg de stand van de liquide middelen ultimo 2018 € 3,7 mln. In de
mediabegrotingsbrief 2020, die naar verwachting in november 2019 aan u wordt aangeboden,
worden zowel de ontwikkeling van de mediareserve in 2019 als de verwachte meerjarige
ontwikkelingen weergegeven.
262
Kunt u de Kamer voorzien van een tabel van de nettobezuinigingen op de Nederlandse
publieke omroep van de afgelopen tien jaar? Wat zou de totaalomvang van de landelijke
en regionale publieke omroep zijn als de bezuinigingen van de afgelopen tien jaar
niet zouden zijn doorgevoerd?
De onderstaande tabellen geven de bezuinigingen weer die de afgelopen 10 jaar hebben
gespeeld bij zowel de landelijke als de regionale publieke omroepen.
Landelijke publieke omroep
Regionale publieke omroep
In de onderstaande tabellen zijn de budgetten van zowel de landelijke als de regionale
publieke omroepen weergegeven wanneer de bezuinigingen van de afgelopen tien jaar
niet zouden zijn doorgevoerd. Voor de indexering van de taakstellingen is uitgegaan
van dezelfde percentages als die gehanteerd zijn bij de budgetten conform de betreffende
mediabegrotingsbrieven.
Landelijke publieke omroep
* Geïndexeerd regulier budget landelijke publieke omroep volgens de betreffende mediabegrotingsbrieven.
Het gaat hierbij om de optelsom van de volgende uitgaven-posten van de mediabegroting:
budget landelijke omroep, dotatie Filmfonds van de Omroep en Telefilm/Teledoc (CoBO),
NOB uitzendgereed maken & uitzenden, stichting Beste van Vlaanderen en Nederland (BVN),
mediavoorziening Antillen (Caribische mediavoorziening) en de doorwerking printprijsregeling.
Regionale publieke omroep
** Geïndexeerd budget regionale publieke omroep volgens de betreffende mediabegrotingsbrief.
Het gaat hierbij om de optelsom van de volgende uitgaven-posten van de mediabegroting:
regionale publieke omroep en de doorwerking printprijsregeling. De regionale publieke
omroepen worden vanaf 2014 niet langer gefinancierd door de provincies, maar door
het Rijk.
263
Wat is het verschil tussen fundamenteel, toegepast en praktijkgericht onderzoek?
Hogescholen verrichten praktijkgericht onderzoek. Dit onderzoek is gericht op het
verhogen van de kwaliteit van de hbo afgestudeerden, op het responsief houden van
het onderwijs en op het innoveren van de beroepspraktijk. Fundamenteel onderzoek wordt
primair gedaan om nieuwe kennis te vergaren van de onderliggende grondslagen van fenomenen
en observeerbare feiten. Bij toegepast onderzoek gaat het ook om kennis vergaren,
maar dan gericht op een specifiek, praktisch doel (OECD, Frascati Manual 2015). De
term toegepast onderzoek wordt vaak gebruikt in relatie tot TO2.
Kennis uit fundamenteel, toegepast en praktijkgericht onderzoek kan maatschappelijke
impact hebben. Fundamenteel onderzoek is niet direct gericht op praktische toepassing,
toch vinden de uitkomsten op langere termijn geregeld hun weg daarnaartoe. Fundamenteel
onderzoek kan worden geïnspireerd en uitgelokt door toegepast en praktijkgericht onderzoek
en vice versa. Ze versterken elkaar. In de praktijk is de scheidslijn tussen de drie
types onderzoek daarom minder eenduidig.24
264
Wat blijft er over van de € 10 miljoen die er aan extra onderzoeksmiddelen beschikbaar
komt voor een sectorplan voor Sociale en Geesteswetenschappen (SSH), nu het kabinetsbesluit
om meer geld vrij te maken voor de vier technische universiteiten volgens de VSNU
leidt tot een bezuiniging van € 100 miljoen op alfa- en gammawetenschappen en potentieel
honderden ontslagen?
De middelen voor het sectorplan SSH zijn afkomstig uit de extra middelen voor fundamenteel
onderzoek vanuit het regeerakkoord en zullen behouden blijven voor dit sectorplan.
Wel is het zo dat alle middelen van de sectorplannen via de eerste geldstroom verstrekt
zullen worden, in plaats van een deel via de tweede geldstroom. De herziening van
de bekostiging heeft geen invloed op de middelen voor dit sectorplan.
265
Waarom worden er in 2022 opeens meer opdrachten verwacht?
In verband met een tussentijdse evaluatie van de uitvoering van de Sectorplannen is
het budget voor Opdrachten in 2022 verhoogd.
266
Kunt u een overzicht geven van welke subsidies in de paragraaf wetenschappen niet
juridisch verplicht zijn?
De subsidies NLBIF, Naturalis, BPRC, NCWT/NEMO, STT en Stichting AAP zijn juridisch
verplicht. De subsidies vallend onder Nationale Coördinatie zijn voor het grootste
deel juridisch verplicht, maar voor een bedrag van € 2,3 miljoen nog niet juridisch
verplicht, maar er is wel al een bestemming voor het geld.
267
Welke stappen heeft het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) de afgelopen maanden
gezet om middels geboortebeperking te starten met het verkleinen van de kolonie apen
die bestemd is voor dierproeven? Wat is het verdere tijdpad met bijbehorende doelen?
Het BPRC huisvestte in december 2018, 1437 apen. Het geboortebeperkingsprogramma is
in 2018 gestart. Zo is een aantal vrouwelijke dieren op Implanon gezet en bij aantal
voorheen actieve fokgroepen worden geen geboortes verwacht omdat een volwassen man
afwezig is. Het BPRC heeft in haar ambitieplan aangegeven dat de vermindering zorgvuldig
dient te gebeuren en het aantal dieren geleidelijk zal worden verminderd tot 1000
dieren in het jaar 2025
268
Hoeveel instellingen in Nederland exporteren laboratoriumapen naar het buitenland?
Eén instelling in Nederland exporteert laboratoriumapen naar het buitenland.
269
Welke instantie controleert de import en export van laboratoriumapen?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
270
Wordt er geregistreerd hoe vaak een controle op het transport van laboratoriumapen
plaatsvindt?
Ja, uitgevoerde controles op het transport van laboratoriumapen worden geregistreerd.
271
Hoeveel controles van het transport van laboratoriumapen zijn er in 2017 en 2018 geweest?
In 2017 is één controle geregistreerd, in 2018 is één controle geregistreerd.
272
Zijn er overtredingen geconstateerd op het transport van laboratoriumapen in 2017
en 2018? Zo ja, welke?
Nee. In 2017 en 2018 zijn er géén overtredingen geconstateerd op het transport van
laboratoriumapen.
273
Welke sancties staan er op overtredingen bij het transport van laboratoriumapen?
Geconstateerde overtredingen worden afgehandeld conform het interventiebeleid van
de NVWA.
274
Zijn er in 2017 en 2018 sancties opgelegd voor overtredingen bij het transport van
laboratoriumapen?
Zie vraag 272.
275
Hoeveel laboratoriumapen zijn er gestorven tijdens het transport in 2017 en 2018?
De NVWA heeft geen gestorven laboratoriumapen tijdens het transport geregistreerd.
276
Zijn er in 2017 en 2018 laboratoriumapen geëxporteerd naar landen buiten Europa?
Hoewel het belangrijk is om bij dierproeven zo transparant mogelijk te zijn, kan deze
informatie vanwege de zogenoemde bescherming van bedrijfsgegevens niet verstrekt worden.
277
Zijn er in 2017 en 2018 laboratoriumapen geëxporteerd naar Israël?
Hoewel het belangrijk is om bij dierproeven zo transparant mogelijk te zijn, kan deze
informatie vanwege de zogenoemde bescherming van bedrijfsgegevens niet verstrekt worden.
278
Hoeveel apen, uitgesplitst naar soort, zijn er in de apenloods van Hartelust in Tilburg
in 2017 en 2018 gestorven?
Hoewel het belangrijk is om bij dierproeven zo transparant mogelijk te zijn, kan deze
informatie vanwege de zogenoemde bescherming van bedrijfsgegevens niet verstrekt worden.
279
Welke adviezen heeft de Instantie voor Dierenwelzijn op de apenloods van Hartelust
te Tilburg de afgelopen drie jaar gegeven?
De NVWA heeft volgende adviezen geregistreerd:
De standard operating pratices (SOP’s) voor gezondheidscontroles, quarantaine en transport
zijn opgesteld en worden minimaal jaarlijks herzien door de Instantie voor Dierenwelzijn
(IvD). Controlelijsten voor de dagelijkse verzorging van de dieren en de dagelijkse
gezondheids- en welzijnscontroles van de dieren zijn opgesteld. Regelmatig worden
er cursussen georganiseerd voor, of bijgewoond door, al het personeel dat met de dieren
omgaat. Alle proefdierverzorgers lopen om de beurt een welzijnscontrole-ronde door
het hele bedrijf, en rapporteren hierover aan de IvD.
280
Wie en met welke deskundigheid zitten er in de Instantie voor Dierenwelzijn op de
apenloods van Hartenlust te Tilburg?
Tijdens de laatste inspectie is door de NVWA geregistreerd dat de volgende deskundigheid
in de Instantie voor Dierenwelzijn op het bedrijf is vertegenwoordigd:
– 1 proefdierverzorger.
– 1 dierenarts gespecialiseerd in niet-humane primaten (NHP) die in dierproeven gebruikt
worden, tevens art. 9 deskundigheid.
– 1 dierenarts/proefdierdeskundige.
281
Hoeveel projectvergunningen zijn er in 2015, 2016, 2017 en 2018 verleend aan het Erasmus
MC die betrekking hebben op dierproeven op apen, uitgesplitst per jaartal?
De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) heeft de volgende aantallen gegeven:
2015:0, 2016:0, 2017:0, 2018:1
282
Hoeveel projectvergunningen zijn er in 2015, 2016, 2017 en 2018 verleend aan de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) die betrekking hebben op dierproeven
op apen, uitgesplitst per jaartal?
De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) heeft de volgende aantallen gegeven:
2015:0, 2016: 0, 2017:4, 2018:1
283
Hoeveel projectvergunningen zijn er in 2015, 2016, 2017 en 2018 verleend aan het BPRC
die betrekking hebben op dierproeven op apen, uitgesplitst per jaartal?
De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) heeft de volgende aantallen gegeven:
2015:0, 2016:2, 2017:6, 2018:7
Het lijkt het er nu op dat er meer vergunningen worden afgegeven. Dat is echter niet
het geval. In 2015 trad het nieuwe vergunningsstelsel in werking en mede door het
overgangsrecht zijn de oude vergunningen nog drie jaar lang geldig.
284
Zijn er apen gestorven 2017 en 2018 in voorraad in het BPRC, uitgesplitst naar aantal,
soort en reden van sterfte?
De gegevens over gestorven dieren in voorraad in 2017 en 2018 wordt gerapporteerd
aan de NVWA en is terug te vinden in de jaarregistratie van de NVWA, genaamd «ZoDoende».
2017
2017
2018
2018
Voor gebruik in fok of dierproef
Na gebruik in fok
Voor gebruik in fok of dierproef
Na gebruik in fok
Resusaap
10
16
22
22
Java-aap
1
10
2
7
Marmoset
6
1
2
7
De dieren zijn gestorven aan natuurlijke dood of aan de hand van een veterinaire interventie.
285
Zijn er in 2017 en 2018 apen in het BPRC die niet langer gebruikt worden voor proeven,
uitgesplitst per soort?
Ja. In de Resus-, Java-aap en Marmoset fokkolonies zitten (oudere) dieren in sociale
huisvesting die nooit worden of zijn gebruikt voor experimenten. Daarnaast zijn er
Resus-, Java-apen en Marmosets die gebruikt zijn in proeven en die teruggaan naar
de kolonie en daar in de sociale huisvesting zitten. Die kunnen daar de rest van hun
leven blijven. Bijvoorbeeld, van de Java-apen zijn enkele volwassen mannen, nadat
ze in een proef zijn geweest, nog ingezet als fokdier in de kolonie. Een groep volwassen
vrouwen is, nadat zij in een proef zijn geweest, ingezet als fokdier.
286
Wat gebeurt er met de apen in het BPRC die niet langer gebruikt worden voor proeven?
Een aantal apen dat niet langer gebruikt wordt voor proeven gaat naar de fokkolonie
en daar in de sociale huisvesting kunnen zij de rest van hun leven blijven. Bijvoorbeeld,
van de Java-apen zijn enkele volwassen mannen, nadat ze in een proef zijn geweest,
nog ingezet als fokdier in de kolonie. Een groep volwassen vrouwen is, nadat zij in
een proef zijn geweest, ingezet als fokdier.
287
Wie financiert de opvang van apen van het BPRC die niet langer gebruikt worden voor
proeven?
Het BPRC.
288
Hoeveel apen zijn er in 2017 en 2018 vanuit het BPRC verhandeld aan andere laboratoria,
uitgesplitst per soort?
In 2017 zijn 11 resusapen verkocht aan andere onderzoekscentra.
In 2018 zijn 5 resusapen verkocht aan andere onderzoekscentra.
289
Op welke manieren vormen ook mannen in het algemeen onderdeel van het emancipatiebeleid?
Het lhbti-beleid is vanzelfsprekend op alle genders gericht. Specifiek bij gendergelijkheid
geldt het volgende. Er zijn veel onderwerpen waarbij een stereotiepe rolverdeling
de individuele keuzevrijheid voor zowel mannen als vrouwen beperkt. Denk aan de verdeling
van arbeid en zorg, of de keuzes die jongeren maken in hun onderwijsloopbaan. Het
emancipatiebeleid is gericht op vergroten van de keuzevrijheid, ook in het belang
van mannen. Daarnaast wordt bij het onderwerp sociale veiligheid gekeken naar de rol
van mannen en de opvattingen over mannelijkheid bij gendergerelateerd geweld.
Diverse gesubsidieerde allianties richten zich o.a. op mannen: Samen Werkt Het (het
combineren van arbeid en zorg); Werk.en.de.Toekomst (stereotypering in onderwijs en
arbeidsmarkt); Iedere patiënt is anders (lhbti- en gendersensitieve zorg); en Act4Respect
(slachtoffers en daders van gendergerelateerd geweld). Ook is er subsidie voor White
Ribbon, een campagne van mannen die in actie komen tegen geweld tegen vrouwen.
290
Wat is het beleid met betrekking tot gelijkheid in de sport?
De Minister van OCW ondersteunt de activiteiten van de alliantie Gelijk Spelen 4.0.
Die activiteiten richten zich op gelijke behandeling en sociale acceptatie van LHBTI-personen
in de sport.
Meer informatie over het beleid met betrekking tot gelijkheid in de sport in den brede
vindt u in de VWS-begroting en het onderdeel Nationaal Sportakkoord met daarin de
deelakkoorden «Inclusief sporten en bewegen» en «Vitale sport- en beweegaanbieders».
291
Op welke andere manieren dan financiële onafhankelijkheid van vrouwen en de evenwichtige
representatie van vrouwen en mannen in de media geeft u gestalte aan beleid voor vrouwenemancipatie
en gendergelijkheid?
De regering streeft naar gendergelijkheid op alle terreinen. Daarom is in het Integraal
Afwegingskader een kwaliteitseis toegevoegd, die verplicht dat bij nieuwe wet- en
regelgeving gekeken moet worden naar de effecten op gendergelijkheid. Specifiek in
het emancipatiebeleid ligt prioriteit bij de arbeidsmarkt (financiële onafhankelijkheid,
arbeidsparticipatie, bestrijden loonkloof, meer vrouwen naar de top, gelijkere verdeling
arbeid en zorg); genderdiversiteit (tegengaan stereotypering in media en onderwijs)
en gelijke behandeling (bijvoorbeeld tegengaan loondiscriminatie en zwangerschapsdiscriminatie);
en sociale veiligheid (bijvoorbeeld lokale aanpak d.m.v. Veilige Steden).
292
Welke steden doen mee aan het programma Veilige Steden?
Almere, Amsterdam, Arnhem, Breda, Den Haag, Dordrecht, Groningen, Rotterdam, Tilburg,
Utrecht, Zaanstad.
293
Wat is de laatste stand van zaken rondom onnodige sekseregistratie?
Op 29 maart jl. heeft de Minister van OCW, mede namens de Staatssecretaris van BZK
en de Minister voor Rechtsbescherming, een brief gestuurd naar de Tweede Kamer. https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/kamerstu… Hierin staan maatregelen vermeld gericht op het waar mogelijk beperking van onnodige
sekseregistratie. Thans wordt gewerkt aan de uitvoering van de maatregelen binnen
de drie actielijnen: opstellen van afwegingskader, bevorderen van bewustwording en
uitvoeren onderzoek en ontwikkelen van handreikingen. Zo heeft de Minister van OCW
opdracht gegeven voor het opstellen van een afwegingskader om te bepalen wanneer het
gerechtvaardigd is om naar geslacht te vragen. Tevens wordt gekeken naar het toevoegen
van derde opties en het facultatief maken van m/v. Daarnaast is opdracht gegeven voor
het ontwikkelen van een online toolbox met het afwegingskader, handreikingen en goede
voorbeelden. Met deze instrumenten kunnen organisaties in de praktijk aan de slag
met het beperken van onnodige registratie van geslacht. De toolbox wordt opgeleverd
in februari 2020.
294
Klopt het dat er vanaf 2020 geen budget meer beschikbaar is voor subsidies op het
gebied van vrouwenemancipatie?
Met ingang van 2017 geldt de Subsidieregeling Gender- en LHBTI-gelijkheid 2017–2022.
Onder deze subsidieregeling kunnen zowel subsidies op het gebied van vrouwenemancipatie
als LHBTI worden aangevraagd. Er is onder deze regeling dus budget beschikbaar voor
subsidies op het gebied van vrouwenemancipatie. De bedragen die nog onder de noemer
«vrouwensubsidies» zijn opgenomen, hebben betrekking op de meerjarige subsidies aangegaan
onder de Subsidieregeling emancipatie 2011 vóór 2017. Deze noemer vervalt vanaf 2020.
295
Welke programma’s die onder de subsidie vrouwenemancipatie vallen worden niet gecontinueerd?
Zie antwoord op bovenstaande vraag.
296
Welke gemeenten doen mee aan het project Regenboogsteden?
Alkmaar, Almere, Alphen a/d Rijn, Amersfoort, Amstelveen, Amsterdam, Arnhem, Assen,
Breda, Capelle aan den IJssel, Delft, Den Haag, Deventer, Dordrecht, Dordrecht (Christelijke
gemeenschap), Eindhoven, Emmen, Enschede, Goes, Gouda, Groningen, Haarlem, Haarlemmermeer,
Heerlen, Helmond, Hengelo, ’s Hertogenbosch, Hilversum, Hoorn, Leidschendam, Leeuwarden,
Leiden, Lelystad, Maastricht, Middelburg, Nijmegen, Nissewaard, Oss, Purmerend, Roermond/Weert,
Roosendaal, Rotterdam, Schiedam, Sittard-Geleen, Súdwest-Fryslân, Tilburg, Utrecht,
Velsen, Venlo, Vlaardingen, Westland, Zaanstad, Zoetermeer, Zwolle.
297
Wat is de verklaring dat de apparaatsuitgaven voor cultuur beduidend hoger zijn dan
voor de andere beleidsartikelen?
Tabel 95.3 geeft een overzicht van de apparaatsuitgaven op artikel 95 die rechtstreeks
toe te rekenen zijn aan de beleidsartikelen. In de tabel is geen splitsing gemaakt
tussen beleidsartikel 14 (Cultuur) en beleidsartikel 15 (Media). Indien deze splitsing
wel wordt toegepast is sprake van apparaatsuitgaven die op het gemiddelde liggen van
de overige beleidsartikelen. Het bedrag voor de apparaatsuitgaven opgenomen onder
Cultuur is opgebouwd uit het budget van de twee beleidsdirecties Erfgoed & Kunsten
(€ 4,5 miljoen) en Media & Creatieve Industrie (€ 5,0 miljoen), totaal € 9,5 miljoen.
298
Welke externe organisaties en adviesbureaus zijn betrokken geweest bij de totstandkoming
van DUO?
Het programmabureau verantwoordelijk voor de fusie stond onder leiding van een DG
en werd bemenst door medewerkers van de toenmalige organisaties CFI en de IB-Groep
en van OCW. Er werd ondersteuning geleverd door de organisatie advies bureaus Turner,
Nolan-Norton en ICT adviesbureau Cap Gemini.
299
Welke externe organisaties en adviesbureaus zijn betrokken geweest bij de ICT-projecten
die zijn uitgevoerd voor DUO?
In de huidige kabinetsperiode gaat het om de volgende organisaties en adviesbureaus:
ICTU
Buy It direct
Logius
Capgemini Nederland B.V.
Andriessen & Partners B.V.
De Staffing Groep Nederland B.V.
Get There business solutions B.V.
Scholten Awater BV
COMPAREX Nederland B.V.
KPN Consulting
Protinus IT B.V.
Sogeti Nederland B.V.
SQL-Integrator BV
Ordina
KPN Corporate Market B.V.
Centric Netherlands B.V.
Cimsolutions B.V.
CGI Nederland B.V.
Atos Nederland B.V.
Telindus-ISIT B.V.
Fast Flex BV
IS Group B.V.
Harvey Nash B.V.
Gartner Nederland BV
SAP Nederland B.V.
Brunel Nederland BV
Get There business solutions B.V.
Citrus B.V.
Canon Nederland NV
Vodafone Libertel NV
LinkiT
Tele2 Nederland BV
PCI Nederland b.v.
PBLQ HEC
EIC B.V.
HeadFirst B.V.
Xerox (Nederland) B.V.
Detron Communication Solutions B.V.
Computacenter B.V.
KPMG
300
Welke externe organisaties en adviesbureaus zijn betrokken geweest bij het uitvoeren
van andere projecten dan ICT-projecten voor DUO?
Nagenoeg alle projecten binnen DUO kennen een ICT component. Alleen rondom de klassieke
HR aangelegenheden is de ICT component minder prominent aanwezig. Bij reorganisaties
en medewerker ontwikkeltrajecten is gebruik gemaakt van ECOP van de rijksoverheid
en Ardis bij het project «Manager aan Zet».
301
Hoeveel managementfuncties zijn er binnen DUO en hoe staat dit in verhouding tot het
aantal uitvoerende functies?
In de maand september 2019 waren er in totaal 110 fte aan managementfuncties ingevuld
binnen DUO tegen in totaal 2.738 fte andersoortige functies. Dit is gemiddeld 25 fte
per manager.
302
Hoeveel communicatiefuncties zijn er binnen DUO en hoe staat dit in verhouding tot
het aantal uitvoerende functies?
In de maand september 2019 waren er in totaal 26 fte aan communicatiefuncties ingevuld
binnen DUO tegen 2.738 andersoortige functies. Per fte communicatiemedewerker zijn
er dus gemiddeld 105 fte uitvoerende medewerkers.
303
Hoeveel medewerkers met tijdelijke contracten werken er bij DUO en hoe staat dit in
verhouding tot het aantal vaste medewerkers?
Bij DUO werkten in de maand september 2019 2.510 vaste interne medewerkers en hadden
123 interne medewerkers een tijdelijk dienstverband. Deze laatste groep betreft voor
een groot deel (ICT-)trainees. Het is de bedoeling deze medewerkers, na een succesvol
traineeship, een vast dienstverband aan te bieden.
304
Wat is de stand van zaken rondom het programma Beter Benutten?
Zie het antwoord op vraag 247.
305
Op basis van welke wetgeving hebben commerciële partijen (bijv. Ockto) het recht om
gegevens bij DUO op te vragen?
De burger heeft op basis van de AVG het recht om zijn eigen persoonsgegevens bij de
overheid digitaal in te zien. Hij hoeft niet nader te motiveren met welk doel hij
de gegevens wil inzien. Hij kan vervolgens zelf besluiten om deze gegevens te delen
met derden, zoals Ockto. In de meeste gevallen vindt dat ook plaats buiten medeweten
van de overheid. Ockto kan dus geen gegevens van burgers bij de overheid opvragen,
maar ontvangt deze uitsluitend met toestemming en met tussenkomst van de burger zelf.
306
Hoeveel mensen worden er ingehuurd voor hoeveel fte voor de genoemde € 34.759?
Voor de in de begroting opgenomen € 34,7 miljoen worden 239 fte ingehuurd (waarbij
1 fte gelijk is gesteld aan 1.830 uur).
307
Welke beleidswijzigingen en nieuwe taken worden bedoeld in de zin «tevens is in de
begroting € 21,8 miljoen opgenomen voor de implementatie van beleidswijzigingen en
€ 19,4 miljoen voor nieuwe taken welke nog geen onderdeel zijn van de lumpsum financiering
van het basiscontract?
Van de € 21,8 miljoen voor beleidswijzigingen is € 12,9 miljoen toe te reken aan Doorontwikkelen
BRON en de overige € 8,9 miljoen aan diverse trajecten waaronder Vereenvoudiging Bekostiging,
Levenlanglerenkrediet en Aanmeldmodule Nederlands als Tweede Taal. De € 19,4 miljoen
aan nieuwe taken omvat onder andere werkzaamheden ten behoeve van het digitaal afnemen
van toetsen (FACET), Persoonsgericht Innen, Intensivering Handhaving en Misbruik Uitwonendenbeurs.
308
Hoe wil DUO het verambtelijken van relatief dure externen op het gebied van automatisering
aanpakken? Welke concrete acties worden er hiervoor opgepakt?
De inzet externen betreft met name ICT-Inhuur. De externen worden grotendeels ingezet
op de ICT-projectenportfolio, VDI OCW en de SSO-taken inzake ICT-hosting.
DUO is bezig de externe inzet af te bouwen en heeft daarvoor een speciaal programma
externe inhuur ingericht. Het is gelukt om de externen deels af te bouwen, echter
de krapte op de arbeidsmarkt met betrekking tot ICT-personeel speelt DUO parten. De
invulling van de ICT-vacatures gaat moeizaam. Niet elke externe wil in dienst komen
tegen de arbeidsvoorwaarden van de rijksoverheid. Daarom neemt DUO deel in het Rijks
ICT Gilde en worden ook medewerkers vanuit I-Interim Rijk ingezet. Deze medewerkers
vallen onder de categorie detacheringen.
309
Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat een deel van de loon-prijsontwikkeling
wordt ingehouden ter dekking van de openstaande taakstelling en voor onderhoud en
vervangingen van de ICT-systemen bij DUO? Wat zullen op lange termijn gevolgen zijn
voor het primaire proces in het onderwijs en voor de aantrekkelijkheid van het lerarenberoep?
Om de taken van DUO uit te kunnen blijven voeren, onder meer voor de bekostiging van
de onderwijsinstellingen, zijn investeringen nodig in onderhoud en vervanging van
de ICT-systemen. Conform de begrotingsregels van dit kabinet dient een dergelijke
toevoeging van budget aan DUO gedekt te worden binnen de OCW-begroting. Dit is gedekt
door het inzetten van een deel van de lpo op onderwijs, onderzoek en apparaat. Hiermee
is het beschikbare budget voor onderwijsinstellingen niet verlaagd, maar is slechts
minder verhoogd dan zonder deze inhouding mogelijk was. Op het totale onderwijsbudget
komt dit neer op gemiddeld een kwart procentpunt minder stijging.
Bijvoorbeeld: een school in het voortgezet onderwijs krijgt dit jaar 2,7% meer budget,
en dat is 0,2%-punt minder dan ze hadden gekregen als de ingehouden prijsbijstelling
wel was uitgekeerd, namelijk 2,9%. In het po wordt conform de wet op het primair onderwijs
zowel alle loon- als alle prijsbijstelling op de bekostiging uitgekeerd. Lange termijn
effecten op het onderwijs liggen niet voor de hand.
310
Waarom ontbreekt in het overzicht met maatregelen uit het Regeerakkoord (tabel 4)
maatregel G50? Kunt u alsnog benoemen op welk(e) begrotingsartikel(en) deze maatregel
drukt?
De begrote budgettaire gevolgen van maatregel G50 10 jaars rente studievoorschot beginnen
in 2025. De begroting 2020 heeft een horizon tot 2024. Daarom is de maatregel G50
niet zichtbaar(geweest) in de tabellen in de begroting.
Het tekort dat ontstaan is door het intrekken van de maatregel is generaal gedekt
in 2025. Het tekort loopt na 2025 geleidelijk op tot structureel € 226 miljoen in
2060 en is technisch ingeboekt ten laste van artikel 6 & 7. De dekking van dit structurele
tekort kan indien gewenst bij een volgende formatie weer anders worden ingevuld.
311
Waar wordt de € 24,9 miljoen van de kasschuif voor leven lang ontwikkelen aan besteed?
De kasschuif is bedoeld om de beschikbare middelen in overeenstemming te brengen met
het (verwachte) betalingsritme. Dit bedrag wordt voor € 4,6 miljoen besteed aan flexibel
beroepsonderwijs derde leerweg, het overige deel wordt gebruikt voor de overboeking
naar het Ministerie van Financiën voor de fiscale aftrek scholingskosten.
312
Waar komt de € 4,6 miljoen van 2019 bij de kasschuif uit?
Zie het antwoord op vraag 311.
313
Wat ligt ten grondslag aan de kasschuif in de latere jaren?
Zie het antwoord op vraag 311.
314
Welke subsidieregeling of projecten liggen aan de kasschuif ten grondslag?
Zie het antwoord op vraag 311.
315
Hoe verhoudt de verschuiving naar bèta en techniek zich tot de op pagina 32 en 33
van het rapport van de commissie-Van Rijn voorspelde tekorten op de arbeidsmarkt in
de sectoren medisch, gedrag en maatschappij en onderwijs? Heeft u het advies van de
commissie getoetst op innerlijke consistentie?
In de bètatechniek bestaat een grote en toenemende vraag vanuit de arbeidsmarkt, en
tegelijkertijd toenemende aantallen studenten die bereid zijn een opleiding in dit
domein te volgen, terwijl de bètatechnische opleidingen deze vraag niet kunnen verwerken.
Gezien het belang van digitalisering en technologisering van de samenleving is het
van belang om te investeren in bètatechnische opleidingen.
Uit de grafieken op pagina 32 en 33 van het rapport van de commissie Van Rijn blijkt
inderdaad dat ook in andere sectoren tekorten op de arbeidsmarkt zijn. Het kabinet
is zich daarvan bewust en neemt ook diverse maatregelen om bijvoorbeeld het lerarentekort
en de tekorten in de zorg te bestrijden.
De commissie Van Rijn geeft echter ook aan dat in de bètatechniek de beschikbare opleidingscapaciteit
achter blijft bij de aanhoudende groei van studentenaantallen en dat de tekorten in
zorg en onderwijs van een andere orde zijn (het gaat daar meer om het genereren van
meer instroom in plaats van dat de opleidingscapaciteit tegen zijn grenzen aan loopt).
De commissie adviseert daarom bij de herziening van de bekostiging in het wo de nadruk
de leggen op bètatechniek. Het kabinet heeft dit advies overgenomen en investeert
daarnaast ook in het hbo in bètatechniek.
316
Kunt u toelichten hoe aan de motie van het lid Jasper van Dijk over maatregelen tegen
ondermijning van basiswaarden25 uitwerking is gegeven?
Bij brief van 18 april 2019 is uw Kamer naar aanleiding van deze motie geïnformeerd
(Kamerstukken vergaderjaar 2018–2019, 29 754, nr. 501). Samenvattend: scholen die in strijd handelen met basiswaarden van de democratische
rechtsstaat worden daar door de inspectie op aangesproken. Als sprake is van een wettelijk
overtreding geeft de inspectie de school opdracht de tekortkoming op te heffen. Als
de school ondanks meerdere mogelijkheden tot herstel in gebreke blijft, zal sprake
zijn van sanctionering en zo nodig melding bij de Minister. Zoals al eerder aan de
Tweede Kamer gemeld, werkt het kabinet aan de uitbreiding van het wettelijk instrumentarium
om in te kunnen grijpen in situaties waarin gehandeld wordt in strijd met de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat (Kamerstukken vergaderjaar 2018–2019, 29 614 en 31 289, nr. 11310).
317
Wat is de planning voor het onderzoek naar knelpunten voor transgenderpersonen op
de arbeidsmarkt?
Op dit moment vindt hier overleg over plaats met SZW. Uit onderzoek van o.a. het Sociaal
Cultureel Planbureau weten we al het nodige over de knelpunten die transgender personen
ervaren op de arbeidsmarkt (LHBT-monitor 2018).
Uit signalen, van bijvoorbeeld lokale anti-discriminatievoorzieningen en het College
van de Rechten van de Mens, blijkt verder dat angst bij werkgevers voor uitval en
ziekteverzuim maakt dat zij minder geneigd zijn transgender personen aan te nemen.
Ziekteverzuim blijkt soms ook een reden om contracten niet te verlengen. In het algemeen
wordt de positie van transgender personen op de arbeidsmarkt belemmerd door onbekendheid
en vooroordelen bij werkgevers. Aan dit punt werkt het Transgender Netwerk Nederland
(TNN) met steun van OCW; bijvoorbeeld via voorlichting bij grote bedrijven en de uitreiking
van de «Transzoen» voor voorbeeld-werkgevers. Ook stimuleert OCW de positie van transgenderpersonen
op de arbeidsmarkt via een project gericht op coaching, arbeidstoeleiding en werkplekbegeleiding
van transgenders die, om verschillende redenen, een afstand hebben tot de arbeidsmarkt.
Het overleg met SZW is bedoeld om te bepalen of er naast deze maatregelen nog meer
nodig is.
318
In hoeveel gemeenten zijn inmiddels kerkenvisies opgesteld en welke inspanningen worden
er gepleegd om dit verder te bevorderen?
Op dit moment stellen 48 gemeenten een kerkenvisie op. Het programma Toekomst Religieus
Erfgoed (samenwerkingsverband van overheden, kerkgenootschappen en erfgoedorganisaties)
stimuleert het opstellen van kerkenvisies. Dit wordt bereikt door kennisdeling (o.a.
een toolkit), draagvlakbevordering en communicatie. Hierbij worden ook de ervaringen
van de zes pilotgemeenten gebruikt.
319
Kunt u naar aanleiding van motie van de leden Tielen en Bruins over het profileringsfonds
meer bekendheid geven26 toelichten hoe het profileringsfonds nu daadwerkelijk meer bekendheid heeft gekregen
en wat daarvan het resultaat is met betrekking tot het aantal studenten die onvrijwillig
studievertraging oplopen?
Naar aanleiding van de motie Tielen/Bruins heeft het expertisecentrum Inclusief Hoger
Onderwijs meermaals per jaar via het Landelijk Netwerk Studentenwelzijn Hoger Onderwijs
de bekendheid van het profileringsfonds bij studentendecanen en studieadviseurs onder
de aandacht gebracht. Ook is in de Werkgroep Studentenwelzijn, waarin VH, VSNU, LSVb
en ISO onder andere zitting nemen, de noodzaak voor betere voorlichting en de bekendheid
van voorzieningen bij studenten en medewerkers van hogescholen en universiteiten.
Daarnaast lanceert het Expertisecentrum op 1 november een landelijke website met informatie
over studeren met een functiebeperking voor mbo- en ho-studenten en welke voorzieningen
er zijn, waaronder het profileringsfonds.
De monitor beleidsmaatregelen 2018–2019 laat geen stijging van het aantal studenten
zien die bekend zijn met het profileringsfonds. Wel laat de monitor zien dat de tevredenheid
over informatievoorziening is gestegen van 27% naar 37%. De € 2 miljoen structureel
voor het fonds is sinds 2018 aan instellingen beschikbaar gesteld. In het najaar van
2020 ontvangt de Tweede Kamer een monitor profileringsfonds waarin de resultaten van
deze extra middelen worden weergegeven.
320
Welke acties en activiteiten worden in het komende jaar ontwikkeld om de mentale gezondheid
van studenten te bevorderen?
Veel hoger onderwijsinstellingen hebben de begeleiding en ondersteuning van studenten
– waaronder studenten met psychische klachten – goed op orde. Er zijn echter ook signalen
dat dit bij sommige instellingen nog niet het geval is. De deelnemers van de Werkgroep
Studentenwelzijn (Handicap + Studie, ISO, Lsvb, vh, vsnu, UvH en OCW) zullen zich
daarom het komende jaar gezamenlijk inzetten om de vele goede voorbeelden die er zijn
te verzamelen en te verspreiden. Daarbij zal niet alleen gekeken worden naar interessante
initiatieven vanuit instellingen, maar vooral ook naar initiatieven waar studenten
zelf tevreden over zijn. Daarnaast werkt het RIVM het komende jaar aan een grootschalige
kwantitatieve nulmeting van de mentale gezondheid van studenten. De resultaten van
dit onderzoek worden eind 2020 verwacht.
321
Beschikt u naar aanleiding van de motie van de leden Tielen en Van der Molen over
criteria voor de numerus fixus27 over een overzicht van hoeveel en in welke richtingen opleidingen nu gebruik maken
van een fixus, maar dan (tegengesteld aan de motie) om juist de instroom te beperken
richting opleidingen die een beperkte uitstroom richting het specifieke beroep op
de arbeidsmarkt hebben dan wel relatief sneller tot werkloosheid opleiden en kunt
u delen wat hier wel/niet over te melden valt?
In deze vraag wordt gerefereerd aan het instrument arbeidsmarktfixus. Het instellen
van een arbeidsmarktfixus op een opleiding (numerus fixus om de instroom te beperken
vanwege de (verwachte) beperkte arbeidsmarktvraag) is mogelijk op grond van een ministeriële
regeling (art. 7.56 in Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek).
Er zijn op dit moment geen opleidingen die op deze manier een numerus fixus hanteren.
Wel kunnen er opleidingen zijn die kiezen voor een capaciteitsfixus waarbij arbeidsmarktoverwegingen
(mede) een rol spelen. Het is niet bekend om welke opleidingen het gaat.
322
Welke indicatoren hanteert u om inzicht te krijgen in de resultaten van de intensiveringen
in fundamenteel en toegepast onderzoek?
De intensiveringen in fundamenteel en toegepast onderzoek, via de OCW-begroting, zijn
toegelicht in de wetenschapsbrief van 28 januari 2019: Nieuwsgierig en betrokken –
de waarde van wetenschap. Het gaat om investeringen in specifieke instrumenten, ieder
met eigen doelstellingen en bijbehorende indicatoren. Het grootste deel van de intensiveringen
betreft de Nationale Wetenschapsagenda (NWA). De NWA heeft als doelstelling om wetenschappelijke
doorbraken te realiseren en maatschappelijke opgaven op te lossen op de 140 geclusterde
vragen en de 25 NWA-routes.
NWO coördineert de NWA. Om de resultaten van de NWA te monitoren, gebruikt NWO indicatoren
zoals wetenschappelijke publicaties, publicaties voor een breder publiek en intellectuele
eigendomsrechten, maar ook indicatoren voor samenwerking. Het betreft de mate waarin
de NWA leidt tot samenwerking tussen verschillende partijen in de kennisketen (bijvoorbeeld
universiteiten, hogescholen en bedrijven), samenwerking met maatschappelijke partijen
(bijvoorbeeld stichtingen en publieke organisaties) en tussen verschillende wetenschappelijke
disciplines. Met kwalitatieve indicatoren wordt gemeten hoe de NWA leidt tot maatschappelijke
resultaten zoals nieuwe producten en processen die bijdragen aan duurzame landbouw
en cybersecurity.
Ook voor de andere instrumenten waar OCW extra in investeert, is een set indicatoren
ontwikkeld. Zo wordt bij investeringen in (digitale) onderzoeksinfrastuctuur bijgehouden
in welke mate Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij de ontwikkeling en bouw van
een onderzoeksinfrastructuur en/of hoeveel organisaties gebruik maken van een onderzoeksinfrastructuur.
Ook de set indicatoren voor de sectorplannen is maatwerk. De commissies sectorplannen
monitoren of de faculteiten de doelen behalen die ze hebben aangegeven in hun faculteitsplannen
zoals het aantal vaste contracten en het percentage aangestelde vrouwen.
323
Hoe staat het met de regionale afspraken over (het beperken van) de inzet van commerciële
uitzend- en bemiddelingsbureaus, naar aanleiding van de motie van de leden Kwint en
Westerveld over het beperken van het gebruik van uitzendbureaus28?
Op verschillende plekken zijn schoolbesturen bezig om tot gezamenlijke afspraken te
komen over de inschakeling van uitzendbureaus. Dit is een positieve ontwikkeling en
wordt toegejuicht.
324
Kunt u naar aanleiding van motie van het lid Rudmer Heerema c.s. over het wettelijk
mogelijk maken van flexibele onderwijstijden29 uitleg geven hoe deze scholen nu verder gaan?
Zoals aangeven in de brief van 5 juli zal er per schooljaar 2020/2021 een nieuw experiment
worden gestart. De scholen uit het huidige experiment kunnen daaraan deelnemen. De
voorwaarden en waarborgen uit de motie zullen het uitgangspunt vormen voor het wel
of niet mogen afwijken van bestaande wet- en regelgeving. In mijn brief van 18 oktober heb ik mijn voornemens rondom de invulling van de voorwaarden en waarborgen met uw
Kamer gedeeld.
325
Wordt op dit moment de problematiek van het lerarentekort al in kaart gebracht door
landelijk te registeren, zoals wordt verzocht in de aangenomen motie van het lid Kwint
c.s. over het landelijk registreren van het lerarentekort30? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, wanneer en hoe gaat dit wel gebeuren?
Zoals in het AO leraren van 9 oktober medegedeeld, worden er momenteel gesprekken
gevoerd over de uitvoering van de motie met onder andere de inspectie, de PO-Raad,
initiatiefnemer van lerarentekortisnu.nl, AOb en AVS. In het najaar informeer ik uw
Kamer over de uitkomst.
326
In hoeverre biedt deze begroting ruimte om leraren in het voortgezet speciaal onderwijs
te laten vallen onder de CAO van het voortgezet onderwijs, wanneer dit ter sprake
komt in het gesprek dat u aangaat met sociale partners om ten behoeve van het onderwijs
aan de kwetsbare leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs een oplossing voor
het lerarentekort te zoeken? Staat daarmee eigenlijk nu al vast wat de inhoud zal
zijn van de brief over de motie van het lid Van den Hul c.s. over het lerarentekort
in het speciaal onderwijs31 die de Kamer in januari 2020 verwacht te ontvangen?
In deze begroting zit geen ruimte om leraren in het vso onder de cao van het voortgezet
onderwijs te laten vallen. Het lerarentekort in het (voortgezet) speciaal onderwijs
is een bespreekpunt op de landelijke tafel lerarentekort. Aan de laatste landelijke
tafel is afgesproken dat de PO-Raad, op basis van de resultaten en in overleg met
de VH, vervolgacties voorstelt.
327
Kunt u specificeren hoeveel er nu nodig zou zijn om het financieel mogelijk te maken
dat leraren in het voortgezet speciaal onderwijs voortaan gaan vallen onder de CAO
voor het voortgezet onderwijs? Kunt u die berekening inzichtelijk maken? Hoe verhoudt
dit zich tot het bedrag dat de Minister-President noemde tijdens de Algemene Politieke
Beschouwingen, van € 120 miljoen?
Om alle leraren in het vso met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs onder de cao
vo te laten vallen is structureel circa € 35 miljoen nodig. Om alle leraren in het
(v)so onder de beloning van de cao vo te laten vallen is structureel circa € 120 miljoen
benodigd. Idee hierbij is dat (v)so-leraren op basis van de huidige schaal en trede
in de cao po worden ingepast in de cao vo. Bij deze bedragen is ervan uitgegaan dat
in het po over 2019 nog een vergelijkbare salarisafspraak wordt gemaakt als in het
vo is gebeurd (te weten 2,15%).
Verder moet bij het onderbrengen onder de cao vo rekening gehouden worden met het
feit dat naast de beloningskosten ook kosten ontstaan doordat ook andere arbeidsvoorwaarden
gaan gelden voor (v)so-leraren zoals een ander aantal lesgevende uren.
(v)so diplomagerichte stroom onder cao VO OP
€ 35 mln.
(v)so alle richtingen cao VO OP
€ 120 mln.
(v)so alle richtingen cao VO OP + OOP + schoolleiders
€ 210 mln.
328
Hoe wordt er in de begroting voor 2020 precies uitvoering gegeven aan motie van de
leden Van Meenen en Westerveld32 over bestemmingsreserve?
Aan de motie is nog geen uitvoering gegeven. De TK zal, zoals opgenomen in de begroting
2020, over de uitvoering op korte termijn worden geïnformeerd.
329
In hoeverre is er op alle onderwijsinstellingen in het hoger en middelbaar onderwijs
laagdrempelige psychische hulpverlening aanwezig en in hoeverre is het aanbod hiervoor
toereikend?
In het voorjaar van 2019 heeft Handicap + Studie in opdracht van OCW en naar aanleiding
van de motie Bruins een inventarisatie gedaan van het aanbod van laagdrempelige psychische hulpverlening
op onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs en mbo. De Kamer is eind augustus
geïnformeerd over de resultaten in een brief over passend onderwijs in het mbo en studeren met een ondersteuningsbehoefte in mbo
en hoger onderwijs. Het aanbod is over het algemeen op orde. Studenten weten het aanbod
echter niet altijd te vinden, omdat de informatievoorziening vanuit instellingen achterblijft.
OCW overlegt met de Werkgroep Studentenwelzijn over hoe deze informatievoorziening
vanuit instellingen verbeterd kan worden. Tegelijkertijd werkt Handicap + Studie in
opdracht van OCW en in overleg met studenten aan een landelijke website met informatie
over studeren met een ondersteuningsbehoefte voor studenten in het mbo en hoger onderwijs.
330
Waarom is er, ondanks het feit dat instellingen die lesmateriaal voor mensen met een
visuele beperking maken te maken hebben gehad met forse kostenstijgingen, al sinds
2009 geen loon- en prijsbijstelling in het subsidiebedrag voor deze instellingen opgenomen?
Zie het antwoord op vraag 74.
331
Is er voor instellingen die lesmateriaal voor mensen met een visuele beperking zicht
op een loon- en prijsbijstelling vanaf 2020, gezien de toenemende kosten die deze
instellingen ervaren?
Zie het antwoord op vraag 75.
332
Waarom is er, ondanks het feit dat instellingen die lesmateriaal voor mensen met een
visuele beperking maken te maken hebben gehad met forse kostenstijgingen, al sinds
2009 geen loon- en prijsbijstelling in het subsidiebedrag voor deze instellingen opgenomen?
Zie het antwoord op vraag 74.
333
Worden er additionele middelen vrijgemaakt om de dienstverlening aan dyslectische
en motorisch beperkte scholieren en studenten te kunnen uitbreiden? Zo nee, waarom
niet?
Hierover is op 19 juni 2019 naar de TK gecommuniceerd (13e voortgangsrapportage Passend
Onderwijs), kenmerk 8987850. Nummer TK 2019212682.
Het verstrekken van additionele middelen is beëindigd. Reden hiervoor is dat de uitgevers
het materiaal digitaal beschikbaar moeten stellen op een manier die voor dyslecten
toegankelijk is. Die verplichting ligt vast in verdragen. De uitgevers hebben het
plan om dat binnen afzienbare tijd te gaan doen. Tot die tijd blijft Dedicon de reeds
omgezette leermiddelen beschikbaar stellen. Daarnaast gaat Dedicon de meest gebruikte
methoden omzetten voor dyslecten. Daarnaast zijn er vanaf 2017 extra middelen ingezet
voor het stimuleringsprogramma Preventieve & Integrale Aanpak Dyslexie & Hulpmiddelen
Onderwijs. Dit loopt ook in 2020 door.
334
Waarom rekent u voor godsdienst- en humanistisch vormingsonderwijs (gvo/hvo) met een
geraamd gewogen gemiddelde leeftijd met bijbehorende gemiddelde personeelslast (gpl)
van 40-jarigen, waar de werkelijke gemiddelde leeftijd bij gvo/hvo ruim 53 jaar bedraagt?
Voor het godsdienst- en humanistisch vormingsonderwijs (gvo/hvo) is er geen sprake
van leeftijdsafhankelijke bekostiging. Bij de oorspronkelijke onderbouwing van het
budget is uitgegaan van de landelijke GPL.
335
Waarom rekent u voor gvo/hvo geen bedrag voor de factor leiding, daar waar deze sector
wel ruim € 1 miljoen besteedt aan de leiding en begeleiding van docenten en ook de
lumpsumsystematiek voor het primair onderwijs (po) is ingesteld op deze factor?
De bekostiging voor gvo/hvo voor de factor leiding is onderdeel van de bekostigde
overhead.
336
Bent u bereid om de berekening van het bekostigingsbedrag voor gvo/hvo te laten aansluiten
bij de praktische werkelijkheid van gvo/hvo, bijvoorbeeld door bij de normbedragen
uit de ministeriële regelingen voor de bekostiging en instandhouding van personeel
uit te gaan van een juiste weging van de bedragen van schooljaren, om tot een bedrag
voor een boekjaar (kalenderjaar) te komen?
Bij het opstellen van het ontwerpbesluit is zorgvuldig gekeken naar de wijze waarop
de subsidie moet worden berekend om ervoor te zorgen dat er sprake is van een adequaat
bedrag voor de instelling door bij de berekening een maatstaf te hanteren die vergelijkbaar
is met de berekening die gebruikt wordt voor de bekostiging van onderwijsinstellingen
als bedoeld in de onderwijswetgeving.
337
Waarop is het totaal bedrag voor de regeling voor zij-instromers gebaseerd?
Het budget in 2019 voor de regeling zij-instroom is in november 2018 met het amendement-Rog
(35000-VIII nr. 38) gelijk gesteld aan de realisatie in 2018, € 17,2 miljoen. Bij voorjaarsnotabesluitvorming
in 2019 is het budget voor de regeling zijinstroom verder opgehoogd met structureel
€ 4 miljoen. Het budget is daarmee structureel € 21,2 miljoen. Het aantal aanvragen
voor de sectoren po en mbo is echter boven verwachting. Om dit jaar nog meer aanvragen
te kunnen honoreren, hebben we het subsidieplafond voor 2019 onlangs verhoogd (Kamerbrief 2019D35033) naar € 25,4 miljoen. Met dit budget kunnen 1274 aanvragen worden gehonoreerd. Na
15 oktober zal eventueel de resterende ruimte in het subsidiebudget worden herverdeeld
tussen sectoren, zodat nog meer aanvragen po en mbo kunnen worden toegekend. Mochten
er toch nog meer aanvragen voor de subsidie zijinstroom binnenkomen dan dat daar nu
budget voor is, dan gaan wij ons inzetten om daar bij najaarsnota dekking voor te
vinden binnen de middelen voor het lerarenbeleid.
338
Worden met de regeling voor zij-instromers alle kosten gecompenseerd?
Met de subsidieregeling zij-instroom kan er € 20.000 aan subsidie worden aangevraagd.
Uit onderzoek blijkt dat de kosten voor een zij-instroomtraject verschilt per sector.
De grootste kostenposten vormen het laten volgen van scholing door de zij-instromer,
het geven van begeleiding en het geven van studieverlof. De hoogte van de kosten is
ook afhankelijk van de keuzes van het schoolbestuur, bijvoorbeeld of de zij-instromers
wel of niet meteen de verantwoordelijkheid over een groep dragen en er voor kortere
of langere tijd wordt gekozen voor een dubbele bezetting (en daarmee dubbele personeelskosten).
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
R. la Rocca, adjunct-griffier