Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 106 (R2115) Wijziging van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid in verband met enkele aanpassingen
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 12 juni 2019
1. Inleiding
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging
van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid in verband met enkele aanpassingen.
(Hierna het wetsvoorstel) Zij zien de Onderzoeksraad voor veiligheid als een waardevol
instituut dat met haar onderzoeken bijdraagt aan een veiliger Nederland. De voorgenoemde
leden zijn dan ook blij te lezen dat de evaluatiecommissie tot de conclusie komt dat
de Onderzoeksraad voor veiligheid op zowel doeltreffendheid als doelmatigheid goed
scoort. Over onderhavig wetsvoorstel naar aanleiding van de evaluatie hebben deze
leden nog enkele vragen.
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor
Justitie en Veiligheid over haar bevindingen inzake bovenvermeld wetsvoorstel. Ik
dank de leden van de CDA-fractie voor hun bijdragen. Hieronder ga ik graag in op hun
vragen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar het pas recentelijk verschijnen
van onderhavig wetsvoorstel, terwijl de evaluatie werd afgerond in januari 2014 en
de daaropvolgende kabinetsreactie verscheen medio 2015. Wat heeft ervoor gezorgd dat
onderhavig wetsvoorstel pas in december 2018 naar de Tweede Kamer is gezonden? Ook
vragen deze leden wanneer de volgende evaluatie van de Onderzoeksraad voor veiligheid
zal plaatsvinden? Zij lezen in de kabinetsreactie op de evaluatie, de reactie van
de Onderzoeksraad voor veiligheid op de verschillende aanbevelingen. Kan de regering
aangeven hoe de Onderzoeksraad voor veiligheid sinds het verschijnen van de kabinetsreactie
verder opvolging heeft gegeven aan de aanbevelingen, zo vragen de leden van de CDA-fractie?
Het wetsvoorstel betreft een wijziging van een Rijkswet, zo constateren de leden van
de CDA-fractie. Zij vragen de regering welke bevoegdheid en welke feitelijke onderzoeken
de Onderzoeksraad voor veiligheid tot nu toe heeft uitgeoefend in de Caribische delen
van het Koninkrijk?
De regering begrijpt de vraag van de leden van de CDA-fractie waarom de indiening
van het voorliggende wetsvoorstel lang op zich heeft laten wachten, nu het strekt
tot enkele aanpassingen van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid die grotendeels
verband houden met de evaluatie uit 2014 en de daaropvolgende kabinetsreactie dateert
van medio 2015. In de kabinetsreactie is nader onderzoek naar de wenselijkheid van
het opheffen van de onderzoeksbeperking met betrekking tot onderzoeken naar openbare
orde-voorvallen aangekondigd. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer bij brief van 21 maart
2016 (Kamerstukken II, 2015/16, 32 008 (R1883), nr. 3) bericht dat de wettelijke onderzoeksbeperking niet langer noodzakelijk is. Vervolgens
is het opstellen van het wetsvoorstel ter hand genomen en heeft afstemming met de
betrokken partijen plaatsgevonden. Dit heeft geresulteerd in aanbieding voor advies
aan de Raad van State in april 2018. Gelet op de inhoud van het advies van de Raad
van State is ten slotte een aantal maanden nodig gebleken om het nader rapport uit
te brengen en het wetsvoorstel in te dienen.
In antwoord op de vragen van deze leden over de volgende evaluatie van de Onderzoeksraad
kan ik melden dat conform de verplichting van artikel 83 van de Rijkswet Onderzoeksraad
voor veiligheid de volgende evaluatie reeds is gestart en nog dit jaar wordt afgerond.
De evaluatiecommissie is ingesteld met ingang van 1 april 20191 en de evaluatie zal de periode 2013 tot en met 2018 betreffen. Na afronding van de
evaluatie zal het verslag worden toegezonden aan de Staten-Generaal, de Staten van
Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten.
Op hun vraag over de opvolging van de aanbevelingen door de Onderzoeksraad, antwoord
ik deze leden dat de evaluatiecommissie vier aanbevelingen heeft gedaan die primair
gericht waren tot de Onderzoeksraad. In de hierboven genoemde kabinetsreactie is gemeld
dat de Onderzoeksraad de aanbevelingen heeft omarmd en aan de slag is gegaan met de
implementatie ervan. Ik heb de evaluatiecommissie verzocht om bij de evaluatie die
in 2019 wordt verricht te bezien hoe het met de implementatie van de aanbevelingen
staat.
Ten slotte antwoord ik deze leden dat de Onderzoeksraad twee onderzoeken heeft uitgevoerd
in de Caribische delen van het Koninkrijk. In 2009 is een onderzoek gestart naar een
ongeval met een klein passagiersvliegtuig dat in zee is gestort nabij Bonaire.2 In 2010 heeft de Onderzoeksraad onderzoek uitgevoerd naar de brand in een tweetal
opslagtanks van het bedrijf Bonaire Petroleum Corporation (BOPEC) op Bonaire.3
In het advies van de Afdeling advisering Raad van State (hierna de Afdeling) lezen
de leden van de CDA-fractie enkele principiële bezwaren tegen het verruimen van de
onderzoekstaken van de Onderzoeksraad voor veiligheid naar voorvallen op het terrein
van de openbare orde. Naast de opmerkingen over het ontbreken van de motivering, lezen
zij dat de Afdeling constateert dat handhaving van de openbare orde in hoge mate een
lokale aangelegenheid is, terwijl veiligheid, aldus de Afdeling, in de regel betrekking
heeft op algemene aspecten van het menselijk welzijn. Deelt u de mening dat er niet
een dermate duidelijk onderscheid tussen veiligheid en openbare orde te maken is?
Kan de regering aangeven hoe deze tweedeling van de Afdeling zich verhoudt tot onderzoeken
naar lokale incidenten zoals in Haaksbergen en onlangs in Scheveningen, zo vragen
de leden van de CDA-fractie?
Daarnaast signaleert de Afdeling dat de uitbreiding van de taken van de Onderzoeksraad
voor veiligheid een verschuiving van de verantwoordingsstructuur als gevolg heeft.
Waar nu de Onderzoeksraad voor veiligheid primair onderzoeken doet naar voorvallen
die onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt, krijgt de Onderzoeksraad met
de taakuitbreiding naar de openbare orde ook een rol in lokale aangelegenheden waar
de gemeenten primair verantwoordelijk zijn. Kan de regering aangeven hoe zij van plan
is tegemoet te komen aan deze principiële bezwaren van de Afdeling, die duidelijk
verder strekken dan enkel het ontbreken van een motivatie, zo vragen de leden van
de CDA-fractie? Ook vragen de aan het woord zijnde leden een overzicht van de argumenten
voor en tegen de uitbreiding van de onderzoeksbevoegdheid van de Onderzoeksraad voor
veiligheid? In hoeverre zijn deze onderwerpen aan bod gekomen in de gesprekken met
de VNG waarover gesproken wordt in de brief met nadere informatie over de Wijziging
Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid van 21 maart 2016? Kan de regering tevens
aangeven of de VNG sinds het verschijnen van het advies van de Afdeling met bezwaren
is gekomen ten aanzien van de taakuitbreiding van de Onderzoeksraad voor veiligheid?
In reactie op de vragen van de leden van de CDA-fractie over het verruimen van de
onderzoekstaken van de Onderzoeksraad met openbare orde-voorvallen stel ik voor alle
duidelijkheid voorop dat deze verruiming géén onderdeel meer uitmaakt van het wetsvoorstel.
In het nader rapport heb ik aangegeven dat het advies van de Afdeling advisering van
de Raad van State aanleiding heeft gegeven het onderdeel dat betrekking heeft op de
opheffing van de onderzoeksbeperking uit dit wetsvoorstel te schrappen. Dat maakt
het mogelijk om verder te gaan met de andere onderdelen van het wetsvoorstel (waarover
de Afdeling advisering geen opmerkingen heeft gemaakt) en voldoende tijd te nemen
voor heroverweging van de opheffing van de onderzoeksbeperking waartoe de bezwaren
en conclusie van de Afdeling aanleiding geven. Daaraan is in het nader rapport toegevoegd
dat het advies niet met zich meebrengt dat ik op dit moment definitief afzie van uitbreiding
van de onderzoeksbevoegdheid. Daarbij acht ik van belang dat het advies duidelijk
maakt dat de onderbouwing van het wetsvoorstel op dit onderdeel tekort is geschoten,
maar dat naar mijn mening niet zonder meer vaststaat dat een nadere, wel dragende
onderbouwing niet kan worden gegeven, inclusief een onderbouwing van het nut en de
noodzaak van de opheffing van de onderzoeksbeperking naar openbare-orde-voorvallen.
De door de leden van de CDA-fractie gestelde vragen zullen in het kader van de genoemde
heroverweging van de opheffing van de onderzoeksbeperking naar openbare orde-voorvallen
aan de orde komen. Op hun vragen is nu nog geen antwoord te geven, juist omdat deze
onderdeel zijn van die heroverweging. Ik streef ernaar uw Kamer eind 2019 te informeren
over de stand van zaken van de heroverweging en ben voornemens dit te doen bij gelegenheid
van de jaarlijkse rapportage over de opvolging van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.