Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 470 XVI Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2023 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Nr. 4
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 18 december 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 11 december 2023 voorgelegd aan de Ministers van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en voor Langdurige Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport. Bij brief van 15 december 2023 [vul in: is of zijn] ze door de Ministers
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Langdurige Zorg en Sport en de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
Adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Vragen en antwoorden
Vraag 1:
Hoeveel aanvragen zijn er gedaan voor de Regeling zorgmedewerkers met langdurige post-COVID?
Antwoord:
In totaal zijn circa 800 aanvragen ingediend bij deze regeling.
Vraag 2:
Is er al een bestemming voor het resterende bedrag dat beschikbaar was gesteld voor
de Regeling zorgmedewerkers met langdurige post-COVID?
Antwoord:
In december 2023 worden eenmalige financiële ondersteuningen toegekend aan zorgmedewerkers
die voldoen aan de voorwaarden uit de regeling. Dat maakt dat bij Slotwet inzichtelijk
wordt of en zo ja welk gedeelte van de financiële middelen niet wordt uitgegeven.
Volgens de begrotingssystematiek vloeien de niet-bestede financiële middelen terug
naar de staatskas.
Vraag 3:
Hoeveel geld was er in 2023 gereserveerd voor de behandeling van post-COVID?
Antwoord:
Er is geld gereserveerd om de voorwaardelijke toelating paramedische herstelzorg voor
patiënten met post–COVID te verlengen. In 2023 is voor deze regeling € 50 miljoen
geraamd, gebaseerd op de declaratiecijfers uit 2022. Omdat de aard van de klachten
bij mensen met post-covid zeer divers is, kunnen zij naast de paramedische herstelzorg
ook andere zorg krijgen binnen de reguliere zorg, zowel in de eerstelijn als in de
tweedelijn. Het totale bedrag dat aan behandeling van post–COVID wordt besteed is
niet bekend.
Vraag 4:
Hoeveel geld is er in 2023 besteed aan de behandeling van post-COVID?
Antwoord:
De behandeling van post–COVID wordt binnen de reguliere zorg geboden door zowel de
eerste als tweede lijn. Het totale bedrag dat aan behandeling van post–COVID wordt
besteed is niet bekend.
Voor de regeling paramedische herstelzorg is, op basis van de actuele declaratiecijfers,
de verwachting dat de daadwerkelijke kosten waarschijnlijk lager zullen uitvallen
dan wat voor 2023 is geraamd, namelijk rond de € 33 miljoen.
Vraag 5:
Hoeveel geld was er in 2023 gereserveerd voor onderzoek naar post-COVID?
Antwoord:
Vanuit het Ministerie van VWS wordt op verschillende manieren onderzoek naar post–COVID
gefinancierd. Dit gaat via verschillende partijen en de onderzoeken kennen verschillende
looptijden. Daarnaast wordt wereldwijd geïnvesteerd in onderzoek naar post–COVID,
bijvoorbeeld vanuit de Europese Unie en door private partijen (zoals in Nederland
door de Stichting LongCovid).
Hieronder een overzicht van de middelen die door het Ministerie van VWS zijn gereserveerd
voor onderzoek naar post–COVID:
• Voor het ZonMw programma «diagnostiek en behandeling post–COVID» is € 4,75 miljoen
beschikbaar gesteld voor onderzoek in de periode 2023 t/m 2025.
• Voor het ZonMw programma «onderzoeksprogramma, kennisinfrastructuur en expertisenetwerk
post–COVID» is in 2023 € 1,75 miljoen beschikbaar gesteld. Het bedrag voor het totale
programma betreft € 32,25 miljoen. Dit programma loopt van 2023 t/m 2026.
• Er is in 2023 opdracht verleend aan TNO voor onderzoek naar (post)COVID–19 voor € 3,3
miljoen in de periode 2023–2024. € 0,7 miljoen daarvan is specifiek bestemd voor onderzoek
naar post–COVID.
• C-support is geen onderzoeksinstelling, maar adviseert bij onderzoek, verzamelt gegevens
en communiceert over onderzoek. Daarnaast voert C-support met het Erasmus MC onderzoek
uit. Voor deze onderzoeksactiviteiten is in 2023 door C-support € 0,3 miljoen gereserveerd.
Vraag 6:
Hoeveel geld is er in 2023 besteed aan onderzoek naar post-COVID?
Antwoord:
Over de uitputting van middelen worden gerapporteerd bij Slotwet. Het huidige inzicht
staat beschreven in het antwoord op vraag 5.
Vraag 7:
Kunt u per onderuitputting aangeven of het beleidsdoel waarvoor het budget beschikbaar
was gesteld, wel is gehaald? Als dit niet is gehaald, kunt u dan aangeven waarom alsnog
sprake is van onderuitputting?
Antwoord:
Alle mutaties die leiden tot onderuitputting zijn toegelicht in de memorie van toelichting
bij de suppletoire wet onder de verschillende (beleids)artikelen.
In het jaarverslag over 2023 wordt de onderuitputting per begrotingshoofdstuk als
focusonderwerp toegevoegd. In het jaarverslag zal ik in gaan op de specifieke onderuitputting
per (beleids)artikel). Daarbij wordt de onderuitputting zowel in absolute termen (miljoenen
euro) als relatief (percentage van de vastgestelde begroting 2023) toegelicht. Dit
wordt voorzien van een artikelsgewijze toelichting waarin ik zal ingaan op de belangrijkste
oorzaak van de onderuitputting en de gevolgen ervan.
Vraag 8:
Wat is de reden dat verplichtingenmutaties in uw brief van 24 november 2023[1] en
in de suppletoire wet alleen worden opgesomd en nauwelijks worden toegelicht? Hoe
verhoudt zich dat tot uw toezegging (in antwoord op vraag 11 bij de 2e suppletoire
wet VWS 2021) om in het vervolg toelichtingen op te nemen op verplichtingenmutaties
die substantieel afwijken van de uitgavenmutaties?
Antwoord:
De toezegging die gedaan is in de beantwoording van de vragen bij de 2e suppletoire begroting 2021 heeft betrekking op het opnemen van toelichtingen op verplichtingenmutaties
die substantieel afwijken van de uitgavenmutaties. In de 2e suppletoire begroting 2023 zijn daarom de verplichtingenmutaties die afwijken van
de uitgavenmutaties toegelicht.
Waar de verplichtingen mutaties substantieel afwijken van de uitgaven mutaties betreft
het in vele gevallen verplichtingen die in 2023 worden aangegaan om uitvoering te
geven aan lopend beleid in 2024. Dit betreft geen nieuw beleid. Er is daarom gekozen
om een korte toelichting op te nemen waarbij wordt uitgelegd voor welk beleid het
noodzakelijk is om de verplichting vast te leggen in 2023 waarbij de kasuitgaven in
2024 volgen. Hierbij zijn toelichtingen opgenomen op basis van de ondergrenzen zoals
aangegeven in de Rijksbegrotingsvoorschriften.
In de brief is gekozen voor enkel een opsomming van de mutaties waarbij beroep is
gedaan op artikel 2.27, eerste lid van de Comptabiliteitswet 2016.
Vraag 9:
Kunt u alle verplichtingenmutaties in deze wet die leiden tot meerjarige kasuitgaven
alsnog van een toelichting voorzien?
Antwoord:
De verplichtingenmutaties die leiden tot meerjarige verplichtingen (in 2024 of 2024
en verder) zijn artikelsgewijs toegelicht in de 2e suppletoire wet.
Vraag 10:
Wat is de reden dat ruim € 21 miljard aan verplichtingen pas zo laat in het begrotingsjaar
in de 2e suppletoire wet wordt verwerkt en aan de Kamer wordt gemeld en niet eerder
(bij de 1e suppletoire wet in juni of bij de Prinsjesdag suppletoire wet in september)?
Antwoord:
De verplichtingenmutaties die in de 2e suppletoire wet worden toegelicht zijn soms
afhankelijk van uitvoeringsinformatie die niet eerder bekend is. Zo wordt voor bijvoorbeeld
de opdracht aan het Zorginstituut voor de Rijksbijdrage 18- altijd in het jaar voorafgaand
aan de uitgaven, verstrekt. De informatie die hiervoor benodigd is, was nog niet bekend
op het moment van het opmaken van de 1e suppletoire begroting of de Prinsjedag suppletoire begroting.
Vraag 11:
Klopt het dat in uw brief met een overzicht van de verplichtingenmutaties zo’n € 370
miljoen aan verplichtingenmutaties niet wordt genoemd? Wat verklaart het verschil?
Antwoord:
In de brief aan uw Kamer staat een overzicht van de grootste wijzigingen in de verplichtingen.
Dit betreft verplichtingen die nog in 2023 worden aangegaan om uitvoering te geven
aan lopend beleid in 2024. Dat is slechts een onderdeel van alle verplichtingen en
verplichtingenmutaties in de 2e suppletoire begroting. Daarom kunnen de bedragen verschillen.
Vraag 12:
Voor welk deel van de ruim € 21 miljard aan nieuwe verplichtingen is voorzien dat
deze nog tot uitgaven leiden na het jaar 2024? Kunt u daarvan een overzicht geven?
Antwoord:
De verhoging van de verplichtingen in 2023 met circa € 21 miljard heeft grotendeels
betrekking op kasuitgaven in 2024. In onderstaand overzicht is inzichtelijk gemaakt
welke verhoging van de verplichtingen is opgenomen in de 2e suppletoire wet. In het overzicht is tevens opgenomen of de verplichtingen betrekking
hebben op kasuitgaven in 2024 of dat deze meerjarig zijn.
Tabel: Verhoging verplichtingenmutatie in 2e suppletoire wet
Bedrag (afgerond, x € 1.000)
Betrekking op
Artikel 1
GGD
121.000
2024
RIVM vaccinatieprogramma
29.000
2024
ZonMw
218.000
Meerjarig
NVWA
41.000
2024
RIVM pandemische paraatheid
66.000
2024
Covid-19 vaccins
52.000
2024
Lokaal gezondheidsbeleid
46.000
Meerjarig
PrEP
22.000
Meerjarig
Heroïnebehandeling
16.000
Meerjarig
Preventie schadelijk middelengebruik Alcohol, Drugs en Tabak
20.000
Meerjarig
Intravacc
27.000
Meerjarig
Voeding en Gezond Gewicht
21.000
Meerjarig
Overige mutaties
3.000
2024
Artikel 2
Rijksbijdrage 18-
3.303.000
2024
Zorginstituut (Veelbelovende Zorg)
23.500
2024
Artikel 3
Rijksbijdrage Wlz
10.900.000
2024
BIKK
5.345.000
2024
Bijdrage ZBO Sociale Verzekeringsbank
49.700
2024
Subsidies langdurige zorg
6.700
Meerjarig
Subsidies geweld in afhankelijkheidsrelaties en sociale werkplaatsen
21.000
Meerjarig
Artikel 4
Arbeidsmarktbeleid
115.000
2024
Patiënten- en gehandicaptenorganisaties
17.500
2024
NZa
63.000
2024
Zorginstituut Nederland
69.000
2024
CAK
40.000
2024
NEN (gegevensuitwisseling)
5.100
Meerjarig
Artikel 5
Subsidies Zorg voor de Jeugd
9.500
Meerjarig
Artikel 6
Sportakkoord
85.700
Meerjarig
Administratieve correctie
5.000
2024
Artikel 9
WHO
13.300
Meerjarig
CEPI
9.000
Meerjarig
AMR
3.000
Meerjarig
Artikel 10
WOO-verzoeken
6.600
2024
OpenKAT
1.500
2024
Vraag 13:
Kunt u een overzicht geven van de onderuitputting van € 5 miljoen of meer die is opgetreden
op de VWS-begroting waarbij per post wordt aangegeven of het betreffende budget definitief
vervalt of in 2024 (via de eindejaarsmarge) straks bij de Voorjaarsnota 2024 weer
ten goede komt aan de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport?
Antwoord:
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de onderuitputting van € 5 miljoen
of meer. Van een eindejaarsmarge kan gebruik worden gemaakt bij overlopende verplichtingen
van het ene naar het andere jaar. Dit kan gerelateerd zijn aan de onderuitputting
die reeds is opgetreden op de VWS-begroting. De hoogte van de eindejaarsmarge wordt
bepaald op basis van de Slotwet en bedraagt maximaal 1% van de plafondrelevante uitgaven
van de Ontwerpbegroting 2023 inclusief nota’s van wijzigingen en amendementen. Over
de inzet wordt besloten tijdens de voorjaarsbesluitvorming. Ik zal uw Kamer hierover
informeren via de 1e suppletoire wet 2024.
Artikel
Omschrijving
Bedrag (x € 1.000)
1
Pandemische paraatheid
– 6.000
LCCB
– 17.500
Meerkosten GGD’en
– 45.000
Opdrachten covid
– 14.000
Ontvangsten IC opschaling
– 14.0001
Topzorg en Citrienfonds
– 13.000
2
Ontvangst CIBG (LCH)
– 12.2731
FLO/VUT
– 6.226
COZO (uitgaven)
– 14.000
Compensatieregeling apothekers
– 10.000
3
Eigen bijdrage huishoudelijke hulp (CAK)
– 6.800
Meerkosten Oekraïne
– 25.720
Revolverend fonds WOZO
– 18.600
Scheiden Wonen en Zorg
– 6.364
4
Ontvangsten COZO
– 21.0001
Ontvangsten zorgbonus
– 250.0001
Sectorplanplus (2017–2022)
– 22.800
Gegevensuitwisseling
– 7.470
5
Continuïteitsregeling cruciale jeugdzorg
– 10.000
Regeling slachtoffers geweld in jeugdzorg
– 7.100
6
Sportregelingen
– 27.375
Energiecompensatie zwembaden
– 44.900
10
Personeel
– 7.969
11
Onverdeelde middelen
– 19.795
X Noot
1
Dit betreft ontvangsten. Een ontvangstenmeevaller wordt in de begroting als opwaartse
bijstelling opgenomen. Omdat het een meevaller betreft en daarmee saldoverbeterend
werkt is ervoor gekozen deze tabel als negatieve bedragen te presenteren.
Vraag 14:
Wat is de verwachting van de totale onderuitputting in 2023 op de begroting van het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Antwoord:
Bij de 2e suppletoire wet is per saldo € 640 miljoen onderuitputting opgetreden. Hiervan had
€ 414 miljoen betrekking op uitgaven gerelateerd aan covid en Oekraïne.
Over de totale onderuitputting in 2023 wordt u in het jaarverslag geïnformeerd.
Vraag 15:
Kunt u een overzicht geven van de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling
(OvA)-ramingen en definitieve OvA-percentages van 2010–2023? Kunt u daarbij ook de
absolute bedragen noemen die als OvA-bijdrage zijn toegekend?
Antwoord:
Hieronder vindt u een overzicht van de ramingen en definitieve OVA-percentages voor
de jaren 2010 tot en met 2023. Per jaar is de raming van de OVA weergegeven bij de
raming van het Centraal Economisch Plan (CEP) in het jaar ervoor, bij de Macro-economische
Verkenning (MEV) voor dat jaar en bij de CEP in het lopende jaar. De OVA wordt bij
deze laatste raming definitief vastgesteld.
Daarnaast vindt u hierover een overzicht van de OVA-bijdrage in bedragen voor de periode
2013–2023, zoals opgenomen in de jaarlijkse begroting. Helaas is het door wijzigingen
in de opzet van de bronbestanden niet mogelijk om de cijfers voor 2010–2012 te reconstrueren.
Tevens wijs ik u erop dat voor de OVA-ruimte in de begroting wordt gewerkt met een
systeem van voor- en nacalculatie voor de Wlz en de Zvw en dat daarmee percentages
en bedragen niet synchroon lopen.
Geraamde en vastgestelde ova-percentages voor de jaren 2010 tot en met 2023
2010
2011
2012
2013
20141
20151
20161
CEP t-1
1,92%
2,55%
3,24%
2,98%
2,96%
1,30%
1,71%
MEV t
2,08%
2,47%
3,30%
2,91%
2,74%
0,72%
1,87%
CEP t
1,75%
3,11%
2,95%
2,64%
1,94%
0,08%
1,74%
2017*
2018
2019
2020
2021
2022
2023
CEP t-1
1,54%
2,68%
4,08%
2,52%
3,24%
1,72%
3,72%
MEV t
1,76%
3,30%
4,12%
2,96%
1,72%
3,87%2
4,74%
CEP t
2,04%
2,96%
3,42%
3,28%
2,01%
4,42%2
6,36%
X Noot
1
In de jaren 2014 tot en met 2017 is de ilo-component in de OVA beleidsmatig op nul
gezet.
X Noot
2
Inclusief de 1,13 procentpunt beleidsmatige verhoging van de OVA
OVA-ruimte in miljarden euro’s voor de jaren 2013 tot en met 2023
2013
2014
2015
2016
2017
OVA
0,9
1,4
0
0,7
0,9
2018
2019
2020
2021
2022
2023
OVA
1,7
1,9
1,1
1,0
2,2
3,0
Vraag 16:
Kunt u een meerjarig overzicht geven van de budgetten voor COVID-19 die nu nog op
de VWS-begroting staan?
Antwoord:
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de budgetten voor Covid-19 uitgesplitst
naar maatregel die nu nog op de VWS-begroting staan. Voor de corona uitgaven, waaronder
vaccinaties, zijn geen structurele middelen beschikbaar.
Tabel 1: Totaal Covid-19 gerelateerde maatregelen van het Ministerie van Volksgezond,
Welzijn en Sport (bedragen x € 1 miljoen)
Art.
Omschrijving maatregel
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
1,2 en 3
1) Aanschaf en distributie medische beschermingsmiddelen
25
2
2
– 7
– 1
0
0
1
2) GGD'en en veiligheidsregio's
593
212
0
0
0
0
0
1
3) IC-capaciteit
– 13
0
0
0
0
0
0
6
4) Ondersteuning sportsector
36
0
0
0
0
0
0
4
5) Ondersteuning zorgpersoneel
0
0
0
0
0
0
0
1,2 en 4
6) Onderzoek inzake COVID-19
76
35
2
0
0
0
0
1
7) Testcapaciteit
44
79
0
0
0
0
0
1 en 9
8) Vaccin ontwikkeling, implementatie en medicatie
224
81
58
47
0
0
0
4
9) Zorgbonus
– 249
0
0
0
0
0
0
4
10) Omscholen personeel voor arbeidsmarkt zorg
– 5
0
0
0
0
0
0
4
11) Zorgkosten en bijstand Caribisch Nederland
3
0
0
0
0
0
0
1,2,3,4,9 en 10
12) Overige maatregelen (plafond Rijksbegroting)
58
21
0
0
0
0
0
13) Garanties
0
0
0
0
0
0
0
Totaal
792
430
62
40
– 1
0
0
Vraag 17:
Welke raming is gebruikt bij het begroten van de zorgbonus? Wat is de oorzaak van
het verschil?
Antwoord:
De raming van de uitgaven zorgbonus is gebaseerd op het subsidiebedrag per bonus van
de netto bonus vermeerderd met de over de bonus verschuldigde eindheffing. Voor bonus
2020 leverde dit een subsidiebedrag op van in totaal maximaal € 1.800 per bonus (netto
bonus van € 1.000 vermeerderd met maximaal 80% eindheffing). Voor bonus 2021 leverde
dit een subsidiebedrag op van in totaal maximaal € 692,50 per bonus (netto bonus van
€ 384,71 vermeerderd met 80% eindheffing).
Om de door het kabinet en uw Kamer in COVID tijd gewenste spoedige uitbetaling van
de bonus te realiseren, heeft de zorgaanbieder bij verlening van de subsidie een 100%
voorschot ontvangen op de maximaal over de bonus verschuldigde eindheffing. Voor de
volledigheid: dit bedroeg voor werknemers een bedrag van 80% verschuldigde eindheffing
en voor derden een bedrag van 75% eindheffing.
Bij de verantwoording over de subsidie diende de zorgaanbieder aan te tonen welk bedrag
aan eindheffing verschuldigd is geweest over de bonus. Hierbij rekening houdende met
mogelijk nog ter beschikking staande vrije ruimte binnen de werkkostenregeling en
eventueel minder uitbetaalde bonussen dan waarvoor subsidie is aangevraagd. Deze subsidies
zijn in 2021, 2022 en 2023 verantwoord en vastgesteld, afhankelijk van het moment
waarop de zorgaanbieder de bonus aan de zorgprofessional heeft uitbetaald. Indien
bleek dat de zorgaanbieder blijkens de ingediende verantwoording of uitgevoerde steekproef
minder eindheffing verschuldigd was geweest dan vooraf bij de subsidieverlening was
bevoorschot, is de subsidie gelijk aan de lagere verschuldigde eindheffing vastgesteld.
De teveel bij voorschot ontvangen subsidie is dan binnen de hiervoor geldende wet-
en regelgeving van de zorgaanbieder teruggevorderd. Het verschil tussen de begrote
en gerealiseerde kosten zorgbonus is hiermee verklaard.
In de brieven van de Minister van Langdurige Zorg en Sport van 1 april 20221 en van 23 mei 20222 zijn de systematiek van de bonus en de wijze van verantwoording van de hiervoor verstrekte
subsidies nader aan u toegelicht.
Vraag 18:
Op basis van welke afkadering is de zorgbonus toegekend en is deze afkadering nog
aangepast nadat bleek dat er geld zou overblijven?
Antwoord:
Het kabinet stelde in 2020 via de subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19
(hierna: bonusregeling) een bonus beschikbaar voor zorgverleners die een uitzonderlijke
prestatie hadden verricht in de strijd tegen COVID-19 in de periode 1 maart 2020 tot
1 september 2020. De bonusregeling komt voort uit de breed aangenomen Kamermotie3 die de regering verzocht «de mogelijkheid te onderzoeken om de zorgverleners van
wie nu extra inzet wordt gevraagd in de bestrijding van het corona-virus, als blijk
van waardering, een bonus toe te kennen, en de Kamer over de uitkomst te informeren».
In 2021 stelde het kabinet opnieuw een bonus beschikbaar, ditmaal voor werkzaamheden
verricht in de periode 1 oktober 2020 tot 15 juni 2021.
Op basis van deze subsidie zijn zorgaanbieders vanuit hun rol als werkgever/opdrachtgever
in de gelegenheid gesteld in 2020 en 2021 een bonus uit te keren aan zorgverleners.
Daarbij was het aan de zorgaanbieder om te beoordelen welke zorgverleners een uitzonderlijke
prestatie in het kader van COVID-19 hadden verricht en daarmee in aanmerking kwamen
voor de bonus. Zij hadden immers het beste zicht op welke medewerkers daadwerkelijk
COVID-zorg hebben verleend of hieraan ondersteuning hebben geboden (doel bonus 2020)
of onder uitzonderlijke omstandigheden zorg hebben geboden (doel bonus 2021). De voorwaarden
voor subsidieverlening zijn vastgelegd in de bonusregeling.
Pas bij verantwoording van de subsidie kon worden vastgesteld of zorgaanbieders de
vooraf 100% bevoorschotte eindheffing over de bonus verschuldigd waren geweest of
dat er bij (gedeeltelijk) beschikbare vrije ruimte binnen de werkkostenregeling een
deel van het subsidiebedrag niet besteed was gebleven. Het doel van verantwoording
was niet om de werkingssfeer van de bonusregeling nog aan te passen, maar om de rechtmatige
aanwending van de subsidiegelden te kunnen vaststellen en onverschuldigde subsidie
terug te vorderen. Overigens is de subsidie voor beide bonussen ruim aangevraagd.
Voor bonus 2020 is subsidie verleend voor 1,144 miljoen zorgprofessionals en voor
bonus 2021 voor 1,042 miljoen zorgprofessionals. Daarmee heeft het overgrote deel
van de zorgprofessionals binnen Zorg en Welzijn de bonus ontvangen. In de brieven
van de Minister van Langdurige Zorg en Sport van 14 april 20214 en 20 mei 20215 is het aantal ontvangen subsidieaanvragen ten behoeve van deze bonussen nader aan
u toegelicht.
Vraag 19:
Kunt u aangeven of sprake is van langdurige onderuitputting van Zorgverzekeringswet
(Zvw)-uitgaven?
Antwoord:
In onderstaande tabel zijn de ontwikkelingen van de netto-Zvw-uitgaven opgenomen voor
de periode 2015–2023. De bijstellingen zijn onderverdeeld in actualisering (bijstelling
op basis van realisatiecijfers), overig autonoom (onder andere aanpassing loon- en
prijsbijstelling), beleidsmatig en technisch (onder andere overhevelingen).
Tot slot is in de tabel opgenomen hoe hoog de actualisering is als aandeel van de
stand ontwerpbegroting.
Voor 2023 is de meest recente informatie opgenomen in de 2e suppletoire begroting 2023.
Ontwikkeling Zvw-uitgaven 2015–2022 (bedragen x € 1 miljoen)
2015
2016
2017
20181
2019
2020
2021
20222
20233
Stand ontwerpbegroting netto Zvw-uitgaven
41.146
42.665
43.269
45.310
47.245
47.855
47.668
51.601
55.608
Stand jaarverslag netto Zvw-uitgaven
39.625
40.874
42.190
43.493
45.532
47.434
48.110
51.111
54.376
Bijstellingen netto Zvw-uitgaven
– 1.522
– 1.791
– 1.079
– 1.816
– 1.713
– 421
442
– 489
– 1.232
wv. actualisering
– 515
– 877
– 883
– 1.806
– 1.160
– 256
209
– 516
– 1.1794
wv. overig autonoom
– 177
– 187
– 40
– 100
– 25
– 36
158
19
– 72
wv. beleidsmatig
– 806
– 654
– 9
104
– 346
– 52
80
8
18
wv. technisch
– 23
– 73
– 148
– 14
– 181
– 77
– 5
0
0
Procentuele bijstelling actualisatie
– 1,3%
– 2,1%
– 2,0%
– 4,0%
– 2,5%
– 0,5%
0,4%
– 1,0%
– 2,1%
X Noot
1
stand ontwerpbegroting incl. mutaties van de Startnota
X Noot
2
stand ontwerpbegroting incl. de nota van wijziging
X Noot
3
bij de stand jaarverslag is de stand 2e suppletoire begroting 2023 opgenomen.
X Noot
4
Het Zorginstituut Nederland (ZiNL) heeft aangegeven dat zij over nieuwere informatie
beschikken dan de 3e kwartaalrapportage die zij geleverd hebben, waar het Ministerie
van VWS de mutaties voor de 2e suppletoire begroting op gebaseerd heeft. Daaruit blijkt
dat ZiNL de sector Medisch-Specialistische Zorg (MSZ) abusievelijk gecorrigeerd had.
Zonder deze correctie verandert de totale neerwaartse bijstelling van de Zvw van € 192,5
miljoen in een opwaartse bijstelling van € 31,9 miljoen. Dit wordt in het jaarverslag
van VWS over 2023 samen met de verdere actualisatie op basis van de 4e kwartaalcijfers verwerkt
Het Ministerie van VWS raamt de zorguitgaven op basis van informatie over de uitgaven
van zorgkantoren en zorgverzekeraars. Hiervoor wordt o.a. gebruik gemaakt van informatie
van het Zorginstituut, de NZa en de onafhankelijke (zorg)ramingen van het CPB.
Gedurende de kabinetsjaren kunnen er ontwikkelingen bij de zorguitgaven van zorgverzekeraars
en zorgkantoren zijn, waardoor de cijfers over de daadwerkelijke zorguitgaven aangepast
worden. Dit gebeurt in de voorjaarsnota, ontwerpbegroting, najaarsnota en jaarverslag.
Dit is hetzelfde proces als de uitgaven bij andere sectoren binnen de rijksoverheid.
De post actualisering bevat het saldo van mee- en tegenvallers bij de verschillende
Zvw-sectoren. Met name bij de Zvw-sector wijkverpleging was de afgelopen jaren sprake
van forse onderschrijdingen. Voor deze sector zijn op basis van hoofdlijnenakkoorden
en thans het Integraal Zorgakkoord meerjarige afspraken over het financieel kader
van toepassing. Onderschrijdingen in enig jaar werken daardoor niet automatisch door
in het financiële kader van latere jaren.
Vraag 20:
Kunt u toelichten in de vorm van een overzichtstabel voor de periode 2023–2027 wat
de totale omvang is van de reeds in de begrotingen opgenomen verplichtingen met de
stand van eind 2023? Kunt u dit meerjarig toelichten, gespecificeerd op het niveau
van de beleids(sub)artikelen?
Antwoord:
In de Ontwerpbegroting 2024 is per beleidsartikel de budgetflexibiliteit toegelicht.
In de budgetflexibliteit wordt onderscheid gemaakt in 4 categorieën: juridisch verplicht,
bestuurlijk gebonden, beleidsmatig gereserveerd en nog niet ingevuld/vrij te besteden.
De budgetflexibiliteit wordt jaarlijks vastgesteld in de ontwerpbegroting en richt
zich daarom op het jaar 2024. De gevraagde overzichtstabel voor de periode tot en
met 2027 is niet beschikbaar. Het aandeel juridisch verplicht zal in de jaren 2025
-2027 dalen ten opzichte van het aandeel bestuurlijk gebonden en beleidsmatig gereserveerd.
Dit is het gevolg van de wijze waarop verplichtingen worden vastgelegd. Een jaarlijkse
instellingssubsidie is bijvoorbeeld meerjarig bestuurlijk gebonden maar wordt per
jaar juridisch verplicht. Dat heeft als gevolg dat het percentage juridisch verplichte
uitgaven in latere jaren daalt.
Tabel: Geschatte budgetflexibiliteit in 2024 (Kamerstukken II 2022–2023, 36 410 XVI,
nr. 2)
Juridisch verplicht
Bestuurlijk gebonden
Beleidsmatig gereserveerd
Nog niet ingevuld/vrij te besteden
Artikel 1
78%
3%
19%
0%
Artikel 2
96,3%
3%
0,5%
0%
Artikel 3
98,17%
0,84%
0,98%
0,01%
Artikel 4
90%
9%
1%
0%
Artikel 5
45,5%
47,8%
6,7%
0%
Artikel 6
94,2%
1,2%
3,8%
0,8%
Artikel 7
98,6%
1,0%
0,4%
0%
Artikel 8
100%
0%
0%
0%
Vraag 21:
Hoeveel wordt op dit moment in totaal besteed aan leefstijlpreventie? Hoeveel aan
medische preventie?
Antwoord:
Preventie is een breed begrip waarvan het afhankelijk is van de definitie wat hieronder
te scharen.
In het huidige Coalitieakkoord is jaarlijks t/m 2025 € 60 miljoen vrijgemaakt voor
de preventie aanpak met oog op leefstijl en mentale gezondheid. Dit wordt ingezet
voor tabaksontmoediging, het terugdringen van problematisch alcoholgebruik, het tegengaan
van overgewicht, beweegstimulering, mentale gezondheid en lokaal preventiebeleid.
Vanuit de enveloppe Volksziekten is over de periode 2023 tot en met 2025 in totaal
circa € 225 miljoen vrijgemaakt voor een gezonde leefstijl en omgeving en de aanpak
van overgewicht en obesitas bij kinderen en volwassenen. In 2024 gaat het om € 61
miljoen. Daarnaast zijn vanuit het huidige Coalitieakkoord grotendeels tijdelijk extra
middelen voor gemeenten beschikbaar gesteld voor het versterken van de sociale basis.
Het gaat om circa € 50 tot € 60 miljoen per jaar over de periode van 2023 t/m 2026
die bedoeld zijn voor de wijkaanpak sociale basis, mantelzorg, Eén tegen Eenzaamheid
en Welzijn op Recept. Deze middelen zijn onderdeel van de brede SPUK voor gemeenten.
Voor medische preventie worden in 2023 in ieder geval de volgende bedragen begroot:
Medische preventie
Uitgaven (in €) 2023
Bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker
Bevolkingsonderzoek naar borstkanker
Bevolkingsonderzoek naar darmkanker
PSIE
Neonatale hielprikscreening (NHS)
Nationaal Programma Grieppreventie
Pneumokokkenvaccinatie
Rijksvaccinatieprogramma (RVP)
Inhaalcampagne HPV vaccinatie 18–26 jaar
Rotavirusvaccinatie
Aanvullende seksuele gezondheid
PrEP
33,6 mln.
82,5 mln.
28,6 mln.
21,6 mln.
26,4 mln.
83,9 mln.
32,8 mln.
81,8 mln
33,9 mln.
4,0 mln.
37,7 mln.
4,7 mln.
Totaal
471,5 mln.
Vraag 22:
Wat is de huidige vaccinatiegraad, uitgesplitst per ziekte waartegen wordt gevaccineerd?
Antwoord:
Op 29 juni jl. publiceerde het RIVM de meest recente jaarlijkse cijfers van de vaccinatiegraad
voor het Rijksvaccinatieprogramma6. In onderstaande tabel is de vaccinatiegraad per vaccinatie en geboortecohort weergegeven,
op basis van op persoon geregistreerde vaccinaties, exclusief anonieme vaccinaties.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal in de volgende voortgangsbrief
«Vol vertrouwen met vaccineren», begin 2024, de Kamer informeren over de voorlopige
opkomstcijfers van 2023.
Cohort
Vaccinatie
Vaccinatiegraad exclusief vaccinaties die later zijn gegeven
Vaccinatiegraad inclusief vaccinaties die later zijn gegeven
Zuigelingen (cohort 2020)
DKTP
87,3%
88%
Hib
89%
89,6%
Hep B
87,6%
88,2%
Pneu
90%
90%
BMR
88,8%
89,4%
MenACWY
88,3%
89,4%
Volledig, alle RVP-vaccinaties volgens schema op tweejarige leeftijd
83,6%
84,2%
Kleuters (cohort 2017)
DKTP
88,7%
89,1%
Schoolkinderen (cohort 2012)
DTP
82,5%
85%
BMR
82,7%
85,1%
Adolescenten (cohort 2008/2007)
HPV meisjes
58,5%
63,6%
MenACWY
80,3%
81,3%
Betekenis afkortingen: D(K)TP = difterie, kinkhoest, tetanus, poliomyelitis, Hib =
Haemophilus influenzae type b-ziekte, Hep B = hepatitis B, Pneu = pneumokokkenziekte, BMR = bof, mazelen,
rodehond, MenACWY = meningokokken ACWY-ziekte, HPV = humaan papillomavirus infectie.
Vraag 23:
Kent het verplichtingenbeheer bij VWS tekortkomingen? Is verplichtingenbeheer ook
onderdeel van het verbeterplan financieel beheer?
Antwoord:
Het financieel beheer van VWS kent tekortkomingen. Deze tekortkomingen worden ook
beaamd door de Auditdienst Rijk en Algemene Rekenkamer. Het verplichtingenbeheer wordt
daarbij niet expliciet bestempeld als tekortkoming. Wel is het verplichtingenbeheer
onderdeel van de verbeterplannen rondom het financieel beheer, hierbij gaat het om
de juistheid en volledigheid van verplichtingen in de financiële administratie.
Vraag 24:
Hoe kan de Kamer beoordelen dat de verplichtingen niet leiden tot nieuw beleid? Wie
controleert dat?
Antwoord:
De Comptabiliteitswet schrijft voor dat nieuw beleid geautoriseerd moet zijn door
het parlement voordat er verplichtingen aan kunnen worden gegaan. De Minister van
VWS, via de concerncontroller, ziet hierop toe dat er wordt voldaan aan artikelen
2.25 en 2.27 van de Comptabiliteitswet waarin dit voorschrift is opgenomen. Dit wordt
gedaan door in afwachting van autorisatie van budgettaire besluitvorming en bijbehorende
begrotingsstukken binnen het departement te communiceren dat er geen verplichtingen
worden aangegaan voor nieuw beleid. Indien de autorisatie nog niet verleend is, leidt
het aangaan van verplichtingen voor nieuw beleid tot een begrotingsonrechtmatigheid.
Hier wordt door de concerncontroller ook een interne controle op uitgevoerd. De Auditdienst
Rijk en Algemene Rekenkamer toetsen tevens of verplichtingen op nieuw beleid pas worden
aangegaan na parlementaire autorisatie en rapporteren daarover in het Auditrapport
en het Verantwoordingsonderzoek. Hierbij nemen ze de interne controle vanuit de concerncontroller
als uitgangspunt.
Vraag 25:
Komt de onderbesteding van € 22,7 miljoen in de wijkverpleging bovenop de in de VWS-begroting
2024 genoemde onderbesteding voor 2023 in de wijkverpleging van € 811,8 miljoen?
Antwoord:
Ja. Het bedrag van € 22,7 miljoen komt bovenop de in de VWS-begroting 2024 verwachte
onderbesteding voor 2023 in de wijkverpleging van € 811,8 miljoen.
Het Zorginstituut kan naarmate het jaar vordert een steeds nauwkeurigere raming maken
van de zorguitgaven op basis van de ontvangen declaraties en geactualiseerde verwachtingen
van zorgverzekeraars. De derdekwartaalcijfers van de wijkverpleging zijn gebaseerd
op circa 67% van de te ontvangen declaraties in 2023, terwijl de tweedekwartaalcijfers
waren gebaseerd op circa 42% van de te ontvangen declaraties. De onderbesteding van
€ 811,8 miljoen is exclusief de uitgaven die betrekken hebben op het fonds Wijkverpleging
van € 75 miljoen waarover in het Integraal Zorgakkoord afspraken zijn gemaakt.
Vraag 26:
Wat is de reden van de verdere onderbesteding van € 22,7 miljoen in de wijkverpleging?
Is de mate waarin gedurende het jaar onderbesteding optreedt nu aan het verminderen
en wat betekent dit voor de vooruitzichten voor 2024?
Antwoord:
Het Zorginstituut kan naarmate het uitvoeringsjaar vordert een steeds nauwkeurigere
raming maken van de zorguitgaven op basis van de ontvangen declaraties en de verwachtingen
van zorgverzekeraars. De derdekwartaalcijfers van de wijkverpleging zijn gebaseerd
op circa 67% van de te ontvangen declaraties in 2023, terwijl de tweedekwartaalcijfers
waren gebaseerd op circa 42% van de te ontvangen declaraties.
Over de verwachte besteding in 2024 kan ik op dit moment nog geen uitspraken doen.
In het kader van het Integraal Zorgakkoord wordt hard gewerkt aan de aanpak van de
oorzaken van de onderbesteding. Zo hebben de zorgverzekeraars expliciet toegezegd
dat zij IZA-conform gaan inkopen en verwachten zij daardoor in 2023 € 250 miljoen
aan extra omzet in de wijkverpleging te zullen realiseren. Het IZA-fonds wijkverpleging
van € 75 miljoen maakt daar onderdeel van uit. Met dat fonds wordt tevens, parallel
aan het Investeringsakkoord Opleiden Wijkverpleging, ingezet op de aanpak van de toenemende
krapte op de arbeidsmarkt.
Vraag 27:
Wat is de reden dat gekozen is om enkel een toelichting te geven indien sprake was
van een mutatie boven de € 20 miljoen?
Antwoord:
In de 2e suppletoire begroting zijn de toelichtingen op de mutaties geschreven op basis van
de ondergrenzen zoals opgenomen in de Rijksbegrotingsvoorschriften (zie tabel hieronder).
Dit betreft ook de verplichtingen mutaties die gepresenteerd zijn in de budgettaire
tabellen op artikel niveau. Per abuis is in de leeswijzer een zin opgenomen dat verplichtingenmutaties
worden toegelicht wanneer de mutatie groter is dan € 20 miljoen. De toelichtingen
in de 2e suppletoire begroting zijn op basis van onderstaande ondergrenzen geschreven. Indien
politiek relevant kan hiervan worden afgeweken door mutaties van kleinere omvang ook
toe te lichten.
Ondergrenzen conform RBV
Omvang begrotingsartikel (stand ontwerpbegroting) in € miljoen
Beleidsmatige mutaties (ondergrens in € miljoen)
Technische mutaties (ondergrens in € miljoen)
< 50
1
2
=>50 en <200
2
4
=>200 en <1.000
5
10
=>1.000
10
20
Vraag 28:
Waarom is in het kader van de energiecompensatie voor de ondersteuning van de sportsector
€ 44,9 miljoen minder nodig dan geraamd? Hoe is dat te rijmen met al die sportverenigingen
die in de problemen kwamen?
Antwoord:
De energiecompensatie die de Minister voor Langdurige Zorg en Sport afgelopen winter
ter beschikking heeft gesteld voor de sportsector bestond uit twee niet-structurele
specifieke uitkeringen, namelijk de SPUK Meerkosten energie openbare zwembaden (SPUK
MEOZ) en de SPUK noodfonds energie amateursportverenigingen (SPUK NEAS). Inmiddels
zijn beide specifieke uitkeringen gesloten voor aanvragen.
Voor de SPUK MEOZ is € 205,5 miljoen ter beschikking gesteld, waarvan € 156,5 miljoen
is verleend. Deze regeling is hiermee niet uitgeput. De genoemde 44,9 miljoen betreft
dus niet de regeling voor amateursportverenigingen, maar voor de regeling voor openbare
zwembaden. Voor de SPUK NEAS is € 6 miljoen ter beschikking gesteld, waarbij er voor
€ 8,3 miljoen is aangevraagd. Deze regeling is op basis van de aanvragen door gemeenten
uitgeput.
Vraag 29:
Is het doel van de energiesteun aan sportverenigingen wel behaald, gezien het feit
dat er € 44,9 miljoen over is gebleven?
Antwoord:
De energiecompensatie die de Minister voor Langdurige Zorg en Sport afgelopen winter
ter beschikking heeft gesteld voor de sportsector bestond uit twee niet-structurele
specifieke uitkeringen, namelijk de SPUK Meerkosten energie openbare zwembaden (SPUK
MEOZ) en de SPUK noodfonds energie amateursportverenigingen (SPUK NEAS).
Voor de openbare zwembaden is € 205,5 miljoen ter beschikking gesteld, waarvan € 156,5
miljoen is verleend doordat er voor een lager dan geraamd bedrag op de regeling is
aangevraagd. Deze regeling is hiermee niet uitgeput. Het bedrag van € 44,9 miljoen
dat minder nodig is dan geraamd betrof daarmee de regeling voor openbare zwembaden
en dus niet de regeling voor de amateursportverenigingen. Voor deze laatste regeling
is € 6 miljoen ter beschikking gesteld, waarbij er voor € 8,3 miljoen is aangevraagd.
Naast deze regelingen is een deel van de sportsector gesteund middels generieke maatregelen
vanuit het Rijk: het prijsplafond voor kleinverbruikers en de TEK-regeling. Met het
beschikbaar stellen van deze middelen heeft het kabinet een bijdrage geleverd aan
het dempen van de effecten van de gestegen energieprijzen voor de sportsector.
Vraag 30:
Waarom is het normbedrag per Oekraïense ontheemde voor zorg en ondersteuning vanuit
de gemeente naar beneden bijgesteld?
Antwoord:
Voor de gemeentelijke meerkostenregeling Oekraïne Sociaal Domein is er onderzocht
wat de werkelijke zorgkosten (P) van gemeenten zijn. Daarnaast is het werkelijk aantal
opgevangen ontheemden (Q) vastgesteld op basis van het aantal BRP geregistreerde ontheemden.
Het te verdelen bedrag per gemeente wordt in de decembercirculaire 2023 bepaald aan
de hand van deze (P*Q) berekening. Het meest recente onderzoek naar werkelijke kosten
van gemeenten aan Oekraïners in het kader van de Wmo, Jeugdwet en Wet Publieke Gezondheid7 wijst uit dat gemeenten in 2022 minder geld uitgaven aan deze zorg dan vooraf geraamd.
Gemeenten besteedden in 2022 gemiddeld € 206,– aan gemeentelijke zorgkosten per opgevangen
Oekraïense ontheemde. Dat is minder dan het normbedrag dat voor 2022 is verstrekt.
Het bedrag per ontheemde voor 2023 is als gevolg van dit onderzoek conform de bestuurlijke
afspraak tussen het Rijk en de VNG verlaagd tot € 206,– per opgevangen ontheemde.
Tegelijkertijd is het aantal opgevangen ontheemden in 2023 hoger geworden, waardoor
het macro-budgettaire effect van dit lagere bedrag per ontheemde niet zo groot is.
Het totaal te verdelen budget is licht gedaald van 25,5 miljoen (2022) naar 20,2 miljoen
(2023). Hierover is de Tweede Kamer recent geïnformeerd in de Kamerbrief Opvang Oekraïne
van 24 november jl.8
Vraag 31:
Welke soorten uitgaven bij de gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD-en) waren in
2023 ter grootte van € 45 miljoen begroot die nu niet nodig blijken?
Antwoord:
Dit betrof uitgaven van de GGD’en onder de meerkostenregeling. Via deze regeling kunnen
GGD’en onder specifieke voorwaarden kosten bij het Rijk in rekening brengen terzake
Covid-bestrijding. Deze uitgaven waren in 2023 lager dan eerder verwacht vanwege de
veranderende Covid-situatie.
Vraag 32:
Zijn de € 45 miljoen lager uitvallende kosten van de GGD vrij besteedbaar? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord:
Deze middelen worden niet specifiek voor een ander doel ingezet. De middelen die gereserveerd
waren voor Covid-19, worden niet aan voor een ander doel ingezet. Daarom vloeien deze
terug naar de staatskas.
Vraag 33:
Is de vrijgevallen € 22,8 miljoen door minder gerealiseerde sectorplanplus vrij besteedbaar?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Deze middelen worden niet specifiek voor een ander doel ingezet. De meevallers in
deze 2e suppletoire begroting zijn ingezet om tegenvallers op te vangen. Het totaal
aan mutaties in deze 2e suppletoire begroting levert per saldo een meevaller op die
terugvloeit naar de staatskas.
Vraag 34:
Om welke reden wordt het normbedrag per Oekraïense ontheemde voor zorg en ondersteuning
van de gemeente naar beneden bijgesteld? Wat is de hoogte van het normbedrag nu?
Antwoord:
Voor de gemeentelijke meerkostenregeling Oekraïne Sociaal Domein is er onderzocht
wat de werkelijke zorgkosten (P) van gemeenten zijn. Daarnaast is het werkelijk aantal
opgevangen ontheemden (Q) vastgesteld op basis van het aantal BRP geregistreerde ontheemden.
Het te verdelen bedrag per gemeente wordt in de decembercirculaire 2023 bepaald aan
de hand van deze (P*Q) berekening. Het meest recente onderzoek naar werkelijke kosten
van gemeenten aan Oekraïners in het kader van de Wmo, Jeugdwet en Wet Publieke Gezondheid9 wijst uit dat gemeenten in 2022 minder geld uitgaven aan deze zorg dan vooraf geraamd.
Gemeenten besteedden in 2022 gemiddeld € 206,– aan gemeentelijke zorgkosten per opgevangen
Oekraïense ontheemde. Dat is minder dan het normbedrag dat voor 2022 is verstrekt.
Het bedrag per ontheemde voor 2023 is als gevolg van dit onderzoek conform de bestuurlijke
afspraak tussen het Rijk en de VNG verlaagd tot € 206,– per opgevangen ontheemde.
Tegelijkertijd is het aantal opgevangen ontheemden in 2023 hoger geworden, waardoor
het macro-budgettaire effect van dit lagere bedrag per ontheemde niet zo groot is.
Het totaal te verdelen budget is licht gedaald van 25,5 miljoen (2022) naar 20,2 miljoen
(2023). Hierover is de Tweede Kamer recent geïnformeerd in de Kamerbrief Opvang Oekraïne
van 24 november jl.10
Vraag 35:
Kunt u toelichten hoe de toename van de verplichtingen op artikel 1 is verdeeld over
de in de toelichting genoemde bestemmingen?
Antwoord:
De toename van de verplichting op artikel 1 is verdeeld over de volgende instrumenten:
Instrument
Bestemmingen
1.10 Gezondheidsbeleid
Subsidies:
(Lokaal) gezondheidsbeleid
Bijdrage aan agentschappen:
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
Bijdrage aan ZBO's/RWT's:
ZonMw: Programmering
€ 46 miljoen voor de (meerjarige) verlening van subsidies op het terrein van (Lokaal)
gezondheid
€ 41 miljoen voor de opdrachtverlening aan de NVWA
€ 218 miljoen voor de (meerjarige) opdrachtverlening aan ZonMw
1.20 Ziektepreventie
Opdrachten:
Ziektepreventie
Bijdrage aan agentschappen:
RIVM: Opdrachtverlening aan kenniscentra
Pandemische paraatheid
Bijdrage medeoverheden:
Overig
€ 27 miljoen voor de (meerjarige) opdrachtverstrekking aan Intravacc
€ 29 miljoen voor het RIVM-vaccinatieprogramma Covid-19 in 2024 en 52 miljoen voor
de aankoop en donatie van Covid-19 vaccins
€ 66 miljoen voor de RIVM-programma's op het terrein van Pandemische paraatheid;
€ 121 miljoen voor de GGD'en voor het in stand houden van de basiscapaciteit voor
Covid-19 vaccinaties;
1.30 Gezondheidsbevordering
Subsidies:
Preventie van schadelijk middelengebruik
Gezonde leefstijl en gezond gewicht
Bijdrage medeoverheden
Heroïnebehandeling op medisch voorschrift
Seksuele gezondheid
€ 20 miljoen voor verlening subsidies Preventie schadelijk middelengebruik Alcohol,
Drugs en Tabak
21 miljoen voor verlening subsidies Voeding en Gezond Gewicht
€ 16 miljoen voor de uitvoering van de specifieke uitkering Heroïnebehandeling
€ 22 miljoen voor de specifieke uitkeringen Aanvullende seksuele Gezondheid en PrEP
Overige instrumenten artikel 1
De overige circa 25 mutaties bedragen per saldo € 3 miljoen
Vraag 36:
Met hoeveel vaccinaties en vaccinatierondes voor 2024 wordt rekening gehouden bij
de € 121 miljoen voor het in stand houden van de basiscapaciteit voor COVID-19-vaccinaties,
de € 29 miljoen voor het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-vaccinatieprogramma
COVID-19 en de € 52 miljoen voor aankoop en donatie van vaccins?
Antwoord:
De € 121 miljoen voor de GGD’en is budget voor het in stand houden van de basiscapaciteit,
dat wil zeggen de COVID-19-vaccinatiecapaciteit die gedurende het jaar wekelijks beschikbaar
moet zijn (buiten eventuele campagnes om). Hierin is dus nog geen rekening gehouden
met een eventuele vaccinatieronde. De hoeveelheid vaccinaties voor de basiscapaciteit
is inmiddels naar beneden bijgesteld en bedraagt gemiddeld 1.000 prikken per week.
Het besluit over een eventuele vaccinatieronde volgt op een later moment.
De € 29 miljoen voor het RIVM is budget voor de regievoering op de COVID-19-vaccinatie.
Ook hierin is nog geen rekening gehouden met een eventuele vaccinatieronde. De € 52
miljoen voor aankoop en donatie van vaccins is voor de aankoop van de verwachte benodigde
vaccins in 2024 voor zowel de basiscapaciteit als een eventuele vaccinatieronde.
Vraag 37:
Hoe wordt de € 22 miljoen voor de specifieke uitkeringen Aanvullende seksuele Gezondheid
en pre-expositie profylaxe (PrEP) besteed? Hoeveel mensen kunnen er na afloop van
de pilot gebruikmaken van PrEP-zorg in Nederland?
Antwoord:
In de tweede suppletoire begroting 2023 is € 22 miljoen aan verplichtingenruimte naar
voren geschoven om verplichtingen voor de Regeling specifieke uitkering Aanvullende
Seksuele Gezondheid (ASG-regeling) en voor de Regeling specifieke uitkering PrEP (PrEP-regeling)
aan te kunnen gaan voor het begrotingsjaar 2024. Voor deze specifieke uitkeringen
is in 2024 in totaal ruim € 46 miljoen beschikbaar. Deze middelen worden besteed bij
GGD’en voor het aanbieden van gratis en (desgewenst) anonieme soa-zorg aan hoog-risicogroepen,
gratis en (desgewenst) anonieme seksualiteitshulpverlening aan jongeren onder de 25
jaar, PrEP-zorg aan personen met een hoger risico op hiv en de coördinatie bij deze
activiteiten. Daarnaast wordt PrEP medicatie nu nog centraal ingekocht door het RIVM,
tot augustus 2024 wanneer de PrEP-pilot afloopt.
De verwachting is dat in de nieuwe regeling, na afloop van de pilot, ca. jaarlijks
12.500 personen gebruik kunnen maken van PrEP-zorg via de GGD. Het is lastig een precieze
inschatting te maken van het aantal personen. Dit is mede afhankelijk van het gebruik
(dagelijks, rondom seks of in een bepaalde periode) en van de gebruiker (veel of weinig
begeleiding nodig, medische bijzonderheden).
Vraag 38:
Is het bedrag van € 14,0 miljoen dat minder is uitgegeven aan kosten voor het coronadashboard,
data- en ontwerpkosten en aan (gedrags)onderzoek, vrij besteedbaar? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord:
De middelen die gereserveerd waren voor Covid-19, worden niet aan voor een ander doel
ingezet. Daarom vloeien deze terug naar de staatskas.
Vraag 39:
Wat gebeurt er met de meevaller van € 45 miljoen ter bestrijding van COVID-19? Is
deze vrij besteedbaar? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De middelen die gereserveerd waren voor Covid-19, worden niet aan voor een ander doel
ingezet. Daarom vloeien deze terug naar de staatskas.
Vraag 40:
Kunt u toelichten uit welke mutaties de toename van de verplichtingen op artikel 2
met een saldo van plus € 5,6 miljoen is opgebouwd?
Antwoord:
De verplichtingen in 2023 zijn in totaal met € 3,3 miljard verhoogd voor onder andere
het aangaan van verplichtingen voor 2024. De ophoging van de verplichtingen heeft
geen consequenties voor de uitgaven 2023, maar is noodzakelijk om ook uitvoering te
kunnen geven aan lopend beleid in 2024 en hiervoor tijdig een verplichting aan te kunnen
gaan.
Het betreft hoofdzakelijk een verhoging van de verplichtingenraming met ruim € 3,3
miljard voor de Rijksbijdrage 18-. Dit betreft de Bijdrage aan het Zorgverzekeringsfonds
(Zvf) voor de zorgkosten van kinderen onder de 18 jaar waarvoor de verplichting voor
de bijdrage 2024 reeds in 2023 wordt aangegaan. Daarnaast is er een verhoging van
de verplichtingenraming voor het Zorginstituut Nederland met € 23,5 miljoen in het
kader van Veelbelovende Zorg (VEZO). De toekenningsbrief inzake het budget 2024 wordt
al in 2023 verzonden en daarmee moet ook de verplichting in 2023 worden vastgelegd.
Vraag 41:
Wat was het beleidsdoel achter de ondersteuningsmaatregel voor eerstelijns leveranciers
van medische producten? Hoe wordt dat beleidsdoel bereikt nu de aangekondigde regeling
geen doorgang kan vinden?
Antwoord:
Met de regeling wilde de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een gebaar
maken richting apotheken als blijk van waardering voor het werk dat zij doen om de
impact van tekorten voor patiënten zo klein mogelijk te houden. De Minister is nu
met apothekersorganisatie KNMP in gesprek over hoe we het omgaan met tekorten op een
andere manier makkelijker kunnen maken voor apothekers, mogelijk door het faciliteren
van afspraken over substitutie of communicatie richting patiënten.
Vraag 42:
Kunt u toelichten uit welke mutaties de toename van de verplichtingen op artikel 3
is opgebouwd?
Antwoord:
De raming van verplichtingenbudget in 2023 is in totaal met € 16,3 miljard gemuteerd
voor het aangaan van verplichtingen voor 2023 en verder. Daar waar de mutatie betrekking
heeft op de geraamde uitgaven 2023 (-€ 96,7 miljoen), is een toelichting gegeven bij
de uitgaven. Daarnaast is de raming van het verplichtingenbudget gemuteerd ten laste
van het verplichtingenbudget 2024 en verder (€ 16,4 miljard), waardoor meerjarige
verplichtingen aangegaan kunnen worden. Deze mutatie heeft onder andere betrekking
op:
– € 5,3 miljard voor de BIKK (Rijksbijdrage In Kosten van Kortingen).
– € 11,0 miljard voor de bijdrage Wlz (Wet langdurige zorg).
– € 49,7 miljoen voor de bijdrage ZBO aan de sociale verzekeringsbank.
– € 6,7 miljoen voor subsidies op het terrein van langdurige zorg zoals ouderenzorg,
gehandicaptenzorg, dementie en de Regeling subsidies aardbevingsbestendige zorg.
– € 21,0 miljoen voor subsidies in het kader van opleidingen van vertrouwensartsen en
de sociale werkplaatsen.
Vraag 43:
Waarom wordt het overgrote deel van de middelen voor de Stimuleringsregeling wonen
en zorg niet besteed?
Antwoord:
Bij de opzet van de regeling is afgesproken dat de middelen voor de planontwikkelfase
van de stimuleringsregeling wonen en zorg revolveren zolang de regeling bestaat. In
de eerste jaren zullen er naar verwachting relatief nog veel beschikbare middelen
worden doorgeschoven naar een volgend jaar. Op termijn zou een evenwicht tussen terugbetalingen
aan leningen en nieuwe leningen moeten ontstaan. Ook de middelen voor de bouw- en
nafinancieringsfase zijn meerjarig beschikbaar. We zien dat het gebruik op dit moment
achter blijft bij de verwachtingen, mede omdat ook sociaal ondernemers en bewonersinitiatieven
te maken hebben met de hogere bouwkosten, hogere rente en het moeilijk verkrijgen
van een locatie. De stimuleringsregeling wordt op dit moment geëvalueerd. De evaluatie
zal naar verwachting voor het einde van 2023 worden afgerond.
Vraag 44:
Wat is de reden dat nog niet is gestart met het voornemen om verpleegzorgorganisaties
te ondersteunen bij het maken van de omslag naar digitale/hybride zorg? Wanneer zal
hier wel mee gestart worden?
Antwoord:
De opmerking in de 2e suppletoire wet heeft betrekking op een specifieke nieuwe ondersteuningsregeling
die was voorzien in 2023, speciaal voor verpleegzorgaanbieders. Vanwege signalen vanuit
aanbieders dat zij het aantal regelingen lastig kunnen overzien, is ervoor gekozen
deze aanvullende regeling niet te laten starten. Er zijn echter ook andere maatregelen
die worden ingezet om verpleegzorgorganisaties te ondersteunen bij de omslag naar
digitale/hybride zorg. Zo hebben verpleegzorgorganisaties het afgelopen jaar gebruik
gemaakt van de regionale stimuleringsbudgetten van de zorgkantoren om de omslag naar
digitaal/ hybride zorg te maken. Verder hebben er in 2023 waardebepalingen plaatsgevonden
waardoor verpleegzorgaanbieders inzicht krijgen in welke digitale toepassingen voor
hun organisatie van toegevoegde waarde kunnen zijn.
Vraag 45:
Wat gebeurt er met de meevaller van € 14 miljoen voor de subsidieregeling coronabanen
in de zorg? Is deze vrij besteedbaar? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Deze middelen worden niet specifiek voor een ander doel ingezet. De meevallers in
deze 2e suppletoire begroting zijn ingezet om tegenvallers op te vangen. Het totaal
aan mutaties in deze 2e suppletoire begroting levert per saldo een meevaller op die
terugvloeit naar de staatskas.
Vraag 46:
Waar is de meevaller van € 25,5 miljoen voor Oekrainse ontheemden ingeleverd? Is deze
vrij besteedbaar? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Deze middelen worden niet specifiek voor een ander doel ingezet. De middelen die gereserveerd
waren m.b.t. de oorlog in Oekraïne, worden niet aan voor een ander doel ingezet. Daarom
vloeien deze terug naar de staatskas.
Vraag 47:
Waar zijn de resterende middelen voor de implementatie van de eigen bijdrage huishoudelijke
hulp ingeleverd? Zijn deze middelen vrij besteedbaar? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Deze middelen worden niet specifiek voor een ander doel ingezet. De meevallers in
deze 2e suppletoire begroting zijn ingezet om tegenvallers op te vangen. Het totaal
aan mutaties in deze 2e suppletoire begroting levert per saldo een meevaller op die
terugvloeit naar de staatskas.
Vraag 48:
Kunt u toelichten uit welke mutaties de toename van de verplichtingen op artikel 4
is opgebouwd en hoe deze meerjarig in de begroting worden opgenomen?
Antwoord:
Zoals toegelicht in de 2e suppletoire begroting wordt de verplichtingenruimte in 2023
in totaal met circa € 293 miljoen verhoogd om verplichtingen te kunnen aangaan voor
uitgaven in 2023, 2024 en verder. De ophoging van de verplichtingenramingen heeft
geen consequenties voor de geraamde uitgaven in 2023 en verder, maar is noodzakelijk
om uitvoering te kunnen geven aan lopend beleid in 2024 en hiervoor tijdig een verplichting
aan te kunnen gaan. De kasramingen blijven voor de komende jaren gelijk, de verplichtingenramingen
daarentegen worden meerjarig (vanaf 2024 en verder) verlaagd door deze mutaties. Deze
verlaging zal zichtbaar worden bij de 1ste suppletoire begroting.
De toenamen van de verplichtingsruimte wordt onder andere opgebouwd uit:
• € 115 miljoen voor de vastlegging van verschillende subsidies en behorende uitgaven
in 2024 voor opleidingen en arbeidsmarktbeleid;
• € 17,5 miljoen voor de instellingssubsidie aan de patiënten- en gehandicaptenorganisaties;
• € 63 miljoen voor de uitvoeringskosten 2024 van de Nederlandse Zorgautoriteit;
• Aangaan van verplichtingen aan het Zorginstituut Nederland en het CAK. Beide toekenningsbrieven
inzake het beheerskostenbudget 2024 worden in 2023 verzonden en daarmee moeten beide
verplichtingen in 2023 worden vastgelegd. Het gaat hier om een verhoging van de verplichtingenruimte
(€ 69,0 miljoen) ten behoeve van het Zorginstituut Nederland en een verhoging van
de verplichtingenruimte (€ 40,0 miljoen) ten behoeve van het CAK.
• Voor de NEN wordt in 2023 een meerjarige overeenkomst (2024 – 2027) aangegaan inzake
de elektronische gegevensuitwisseling in de zorg. Het betreft een ophoging van de
verplichting met € 5,1 miljoen.
Vraag 49:
Kunt u de totale ontvangstenmeevaller van € 293 miljoen op artikel 4 uitsplitsen en
toelichten? Waarom werden deze ontvangsten in september 2023 ten tijde van de vorige
suppletoire wet nog niet voorzien?
Antwoord:
De ontvangstenmeevaller van € 279 miljoen op artikel 4 heeft grotendeels betrekking
op de zorgbonus (€ 250 miljoen) en COZO (€ 21 miljoen). Er was reeds € 14 miljoen
aan ontvangsten geraamd, wat het totaal van de ontvangsten op artikel 4 op € 293 miljoen
brengt.
Een substantieel deel van de ontvangsten van de zorgbonus en COZO is begin 2023 ontvangen
door het ministerie. Per abuis zijn deze ontvangsten niet verwerkt in de 1e suppletoire wet of de suppletoire begroting prinsjesdag. Dit is hersteld bij de 2e suppletoire wet.
Vraag 50:
Wat is de verklaring voor het feit dat het beroep in het laatste tijdvak van SectorplanPlus
2017–2022 groter was dan de eerst drie tijdvakken samen?
Antwoord:
In tijdvak 4 is er met de subsidie SectorplanPlus voor het eerst specifiek ingezet
op het «behoud» van medewerkers voor de zorgsector. Dat betekent dat er door zorgorganisaties
vanaf die periode subsidie is aangevraagd voor korte opleidingen en cursussen die
bij konden dragen aan het behoud van zorgmedewerkers (zie activiteit E in de tabel
bij de beantwoording van vraag 51). Daarnaast was de looptijd van tijdvak 4 langer,
afgezet tegen tijdvakken 1 t/m 3. Tijdvak 4 is namelijk verlengd vanwege de Covid-periode.
Tot slot zal meer bekendheid met het instrument Sectorplanplus vermoedelijk ook hebben
bijgedragen aan een toename.
Vraag 51:
Hoeveel aanvragen zijn er binnengekomen in totaal en hoeveel aanvragen zijn uiteindelijk
gerealiseerd?
Antwoord:
Onderstaande tabel geeft het aantal aangevraagde opleidingstrajecten voor tijdvak
4 van SectorplanPlus 2017 – 2022 weer, afgezet tegen de maximale realisatie op basis
van de bij VWS bekende gegevens. De verschillen tussen de aanvraag en de realisatie,
die het gevolg zijn van hoe het project is ingericht en de voorwaarden waaronder subsidie
wordt verleend, worden nader toegelicht in het antwoord op vraag 52.
SectorplanPlus 2017 – 2022 – Tijdvak 4
Categorie
Aangevraagd
Maximale realisatie
A
MBO BBL
33.442
€ 133.720.000,00
31.053
€ 92.112.514,00
B
HBO duaal
6.654
€ 27.447.500,00
3.561
€ 11.772.461,00
C1
HBO/BBL overig
7.248
€ 11.622.800,00
1.816
€ 1.826.846,00
C2
Training en ontwikkeling lang
6.690
€ 10.750.800,00
1.987
€ 3.088.030,00
C3
Orientatiebaan
2.669
€ 5.338.000,00
671
€ 1.072.394,00
D
Training en ontwikkeling middellang
22.347
€ 13.567.835,00
6.367
€ 6.417.285,00
E
Training en ontwikkeling kort
343.731
€ 68.504.265,00
135.374
€ 20.901.161,00
Totaal
422.781
€ 270.951.200,00
180.829
€ 137.190.691,00
Vraag 52:
Welke opleidingen zijn niet doorgegaan en waarom zijn deze niet doorgegaan? Om hoeveel
beoogd deelnemers gaat het?
Antwoord:
Zie vraag 51 voor een overzicht van de aangevraagde opleidingstrajecten voor tijdvak
4 van SectorplanPlus 2017 – 2022, afgezet tegen de maximale realisatie en uitgesplitst
naar de verschillende soorten opleidingsactiviteiten waarvoor subsidie is verleend.
Een traject staat voor de deelname van een individuele medewerker aan een bestaande
opleidingsactiviteit. Het wel of niet realiseren van een aangevraagd traject voor
een deelnemer heeft geen gevolgen voor of die opleidingsactiviteit wordt aangeboden.
Het feit dat er meer is aangevraagd dan er uiteindelijk gerealiseerd zal worden, hangt
samen met de wijze waarop de subsidie is vormgegeven. Regioplus is penvoerder voor
deze subsidie en krijgt van de aangesloten arbeidsorganisaties een eerste inschatting
van het aantal deelnemers. Op basis van deze eerste inschatting dient Regioplus een
subsidieaanvraag in. Een verschil tussen aangevraagde en gerealiseerde trajecten heeft
geen budgettaire redenen, maar wordt veroorzaakt doordat het lastig is voor arbeidsorganisaties
om vooraf een juiste inschatting te maken of doordat deelnemers voortijdig zijn gestopt
of gewisseld van opleiding, waardoor het aangevraagde bedrag niet volledig benut is.
Vraag 53:
Wat wordt gedaan met het bedrag van € 23 miljoen voor deze regeling dat in 2023 vrijvalt?
Antwoord:
Deze middelen worden niet specifiek voor een ander doel ingezet. De meevallers in
deze 2e suppletoire begroting zijn ingezet om tegenvallers op de VWS-begroting van
dekking te voorzien. Het totaal aan mutaties in deze 2e suppletoire begroting levert
per saldo een meevaller op die terugvloeit naar de staatskas.
Vraag 54:
Wat zijn de verschillende redenen dat voor € 250 miljoen aan zorgbonussen is teruggevorderd?
Is er ook sprake geweest van onrechtmatig aangevraagde zorgbonussen? Zo ja, door wie
en om welke bedragen gaat dat? Wat is gedaan met de constatering dat deze bonussen
onrechtmatig waren aangevraagd? Zijn er sancties toegepast?
Antwoord:
De raming van de uitgaven zorgbonus is gebaseerd op het subsidiebedrag per bonus van
de netto bonus vermeerderd met de over de bonus verschuldigde eindheffing. Voor bonus
2020 leverde dit een subsidiebedrag op van in totaal maximaal € 1.800 per bonus (netto
bonus van € 1.000 vermeerderd met maximaal 80% eindheffing). Voor bonus 2021 leverde
dit een subsidiebedrag op van in totaal maximaal € 692,50 per bonus (netto bonus van
€ 384,71 vermeerderd met 80% eindheffing).
Om de door het kabinet en uw Kamer in COVID tijd gewenste spoedige uitbetaling van
de bonus te realiseren, heeft de zorgaanbieder bij verlening van de subsidie een 100%
voorschot ontvangen op de maximaal over de bonus verschuldigde eindheffing. Voor de
volledigheid: dit bedroeg voor werknemers een bedrag van 80% verschuldigde eindheffing
en voor derden een bedrag van 75% eindheffing.
Bij de verantwoording over de subsidie diende de zorgaanbieder aan te tonen welk bedrag
aan eindheffing verschuldigd is geweest over de bonus. Hierbij rekening houdende met
mogelijk nog ter beschikking staande vrije ruimte binnen de werkkostenregeling en
eventueel minder uitbetaalde bonussen dan waarvoor subsidie is aangevraagd. Deze subsidies
zijn in 2021, 2022 en 2023 verantwoord en vastgesteld, afhankelijk van het moment
waarop de zorgaanbieder de bonus aan de zorgprofessional heeft uitbetaald. Indien
bleek dat de zorgaanbieder blijkens de ingediende verantwoording of uitgevoerde steekproef
minder eindheffing verschuldigd was geweest dan vooraf bij de subsidieverlening was
bevoorschot, is de subsidie gelijk aan de lagere verschuldigde eindheffing vastgesteld.
De teveel bij voorschot ontvangen subsidie is dan binnen de hiervoor geldende wet-
en regelgeving van de zorgaanbieder teruggevorderd. Het verschil tussen de begrote
en gerealiseerde kosten zorgbonus is hiermee verklaard.
In de brieven van de Minister van Langdurige Zorg en Sport van 1 april 202211 en van 23 mei 202212 zijn de systematiek van de bonus en de wijze van verantwoording van de hiervoor verstrekte
subsidies nader aan u toegelicht.
Vraag 55:
Worden de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 (bonusregeling) en de
Subsidieregeling coronabanen in de zorg nog geëvalueerd zodra de eindafrekening is
opgemaakt?
Antwoord:
De Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 en de Subsidieregeling Coronabanen
in de zorg worden na afronding van de subsidieregeling geëvalueerd. Evaluatie van
deze subsidieregeling staat daarmee gepland voor 2024.
Vraag 56:
Wat gebeurt er met de vrijgevallen € 23 miljoen van het gereserveerde budget voor
het laatste tijdvak van sectorplanplus 2017–2022? Is dit vrij besteedbaar? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord:
Deze middelen worden niet specifiek voor een ander doel ingezet. De meevallers in
deze 2e suppletoire begroting zijn ingezet om tegenvallers op te vangen. Het totaal
aan mutaties in deze 2e suppletoire begroting levert per saldo een meevaller op die
terugvloeit naar de staatskas.
Vraag 57:
Hoeveel is uitgegeven aan de tegemoetkomingsregeling voor slachtoffers van geweld
in de jeugdzorg? Hoe kan het dat er € 7,1 miljoen euro minder was vereist dan geraamd?
Zijn alle aanvragen al behandeld? Hoeveel aanvragen zijn toegekend en hoeveel zijn
er afgewezen?
Antwoord:
Het bedrag dat in totaal meerjarig samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid
is uitgegeven aan de tegemoetkomingsregeling voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg
bedraagt € 125.513.497. Van dit bedrag is € 112.340.000 toegekend aan slachtoffers
en is € 13.173.497 besteed aan de uitvoering van de regeling. De reden dat er in 2023
minder middelen waren vereist dan geraamd, is gelegen in het feit dat bij de raming
van de middelen voor 2023 geen rekening is gehouden met de middelen die voor deze
regeling in 2022 al waren overgeboekt. Hierdoor is een deel van het bij VWS gereserveerde
bedrag in 2023 vrij komen te vallen. Van de 27.231 ingediende aanvragen zijn er 22.468
toegekend, 3.939 afgewezen en nog 48 nog in behandeling. De resterende aanvragen zijn
ingetrokken of niet in behandeling genomen.
Vraag 58:
Wat gebeurt er met de vrijgevallen € 7,1 miljoen van de tegemoetkomingsregeling voor
slachtoffers van geweld in de jeugdzorg? Is dit vrij besteedbaar? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Deze middelen worden niet specifiek voor een ander doel ingezet. De meevallers in
deze 2e suppletoire begroting zijn gebruikt om tegenvallers op te vangen. Het totaal aan
mutaties in deze 2e suppletoire begroting levert per saldo een meevaller op die terugvloeit naar de staatskas.
Vraag 59:
Hoe verklaart u dat incidenteel € 10 miljoen euro niet tot besteding is gekomen voor
de Subsidieregeling continuïteit cruciale Jeugdzorg, terwijl bekend is dat veel jeugdzorginstellingen
in de rode cijfers zitten? Waarom is dit geld niet uitgegeven? Hoeveel geld is wel
uitgegeven van de Subsidieregeling continuïteit cruciale Jeugdzorg? Kunt u uiteenzetten
in een tabel waaraan dit geld is uitgegeven?
Antwoord:
De subsidieregeling continuïteit cruciale jeugdzorg maakt onderdeel uit van een breder
pakket aan maatregelen voor de continuïteit van cruciale jeugdzorg zoals het convenant
bevorderen continuïteit jeugdhulp en het draaiboek continuïteit jeugdhulp, de inzet
van de jeugdautoriteit en afspraken uit de Hervormingsagenda Jeugd.
In dit bredere pakket is de subsidieregeling bedoeld voor het borgen van de continuïteit
van cruciale vormen van jeugdzorg. Zoals beschreven in de nota van toelichting13 wordt de subsidie alleen verstrekt in uitzonderlijke situaties en onder bepaalde
voorwaarden. Kort samengevat geldt dat aanbieders van jeugdhulp en gecertificeerde
instellingen subsidie kunnen aanvragen voor activiteiten voor het borgen van continuïteit
van cruciale jeugdzorg, als sprake is van een aantoonbaar liquiditeitsprobleem en
als de subsidie uiterlijk binnen een jaar na de subsidieverlening wordt terugbetaald.
In 2023 is er op basis van deze voorwaarden geen subsidieaanvraag gedaan. Het betreft
een subsidie met terugbetaling waardoor deze middelen in latere jaren beschikbaar
blijven voor aanbieders in financiële problemen zodat de continuïteit van cruciale
jeugdzorg gewaarborgd is.
Vraag 60:
Waar bestaat de incidentele onderuitputting van circa € 2,2 miljoen euro op jeugdbeleid
uit? Welk geld is niet uitgegeven en waarom niet?
Antwoord:
Deze incidentele onderuitputting bestaat uit diverse opdrachten en subsidies, o.a.
op het gebied van zorg voor de Jeugd, onderwijs-zorg, gezond opgroeien, zo thuis mogelijk
en veilig opgroeien, die lager zijn uitgevallen dan initieel begroot. Dit komt mede
door een aantal reguliere subsidies en opdrachten die later zijn begonnen waardoor
de realisatie hiervan deels in 2024 valt.
Vraag 61:
Wat gebeurt er met de onderbesteding in de uitvoering van het Sportakkoord? Is dit
vrij besteedbaar? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Meevallers worden ingezet voor tegenvallers elders op de VWS-begroting. Als er middelen
resteren nadat tegenvallers zijn gedekt, vloeien de middelen terug naar de staatskas.
Vraag 62:
Wat verklaart de onderbesteding van € 13,2 miljoen van het Sportakkoord?
Antwoord:
De verklaring van de onderbesteding van € 13,2 miljoen op het subsidie instrument
Sportakkoord is tweeledig. Eerder in het jaar heeft er een budgettaire loon- en prijsbijstelling
plaatsgevonden waarvan een deel niet tot besteding is gekomen. Daarnaast is van een
aantal voornemens uit de oorspronkelijke begroting van sport de realisatie op de uitgaven
lager dan geraamd of zijn voornemens niet tot besteding gekomen waardoor vrijval van
budget is ontstaan. Het betreft zowel coalitieakkoordmiddelen als reguliere middelen
op de thema’s binnen het onderdeel Sportakkoord (Inclusieve sport, Vaardig in bewegen,
Positieve sportcultuur, Vitale Sportaanbieders, Evenementen, Topsport, Duurzaamheid
en Financiering en de Beweegalliantie).
Vraag 63:
Wat wordt met deze € 13,2 miljoen euro gedaan?
Antwoord:
Meevallers worden ingezet voor tegenvallers elders op de VWS-begroting. Als er middelen
resteren nadat tegenvallers zijn gedekt, vloeien de middelen terug naar de staatskas.
Vraag 64:
Welke technische problemen lossen de verschuivingen van € 2,6 miljoen bij Duurzame
en toegankelijke sportaccommodaties op?
Antwoord:
De mutatie van € 2,6 miljoen is een technische mutatie naar een ander instrument om
uitvoeringskosten te dekken. Om uitvoering te geven aan diverse sport regelingen zijn
ook uitvoeringskosten (personele kosten) gemaakt. Verantwoording van deze uitvoeringskosten
(personele kosten) vindt plaats via een ander financieel instrument.
Vraag 65:
Hoe komt het dat deze technische wijziging omtrent de zorgtoeslag ruim een half miljard
bedraagt?
Antwoord:
Om aan te sluiten bij de ramingen van het Centraal Planbureau worden in de VWS-begroting
de netto uitgaven aan zorgtoeslag weergegeven.
Dat wil zeggen de geraamde uitgaven aan zorgtoeslag verminderd met de geraamde terugvorderingen
en ontvangsten. Bij Slotwet/Jaarverslag worden de uitgaven en de ontvangsten daarentegen
afzonderlijk gepresenteerd. Vooruitlopend op deze desaldering wordt reeds nu een technische
bijstelling gedaan aan de uitgaven- en ontvangstenkant ten aanzien van de zorgtoeslag,
zodat de bijstelling bij Slotwet beperkt kan blijven. De totale netto-uitgaven aan de
zorgtoeslag wijzigen niet. Het betreft een opwaartse bijstelling van € 570 miljoen aan
de uitgavenkant en een opwaartse bijstelling van € 570 miljoen aan de ontvangstenkant.
Dit bedrag is een raming op basis van de gerealiseerde ontvangsten zorgtoeslag tot
en met augustus 2023.
Vraag 66:
Klopt het dat op de Subsidieregeling post-COVID in 2023 een bedrag van € 27 miljoen
overblijft, zoals vermeld in de toelichting? Wat is de reden dat dit lager uitvalt
dan begroot?
Antwoord:
Nee, dat klopt niet. De budgettaire middelen zijn overgeheveld van Artikel 11 naar
Artikel 4. Daardoor worden de uitgaven op Artikel 11 € 27 miljoen lager. Op Artikel
4 is voor 2023 een totaalbedrag van € 35 miljoen (incl. uitvoeringskosten) gereserveerd
voor de Regeling zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten. In december 2023
worden eenmalige financiële ondersteuningen toegekend aan zorgmedewerkers die voldoen
aan de voorwaarden uit de regeling. Dat maakt dat bij Slotwet inzichtelijk wordt wat
de daadwerkelijke besteding is.
Vraag 67:
Wordt het in 2023 vrijgevallen bedrag via de eindejaarsmarge weer aan de begroting
2024 toegevoegd ten behoeve van de subsidieregeling? Zo ja, hoeveel is dan in 2024
straks beschikbaar voor de subsidieregeling post-COVID? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Van de eindejaarsmarge kan gebruik worden gemaakt bij overlopende verplichtingen van
het ene naar het andere jaar. Indien aanvragen bij de Regeling zorgmedewerkers met
langdurige post-COVID ertoe leiden dat de uitbetaling pas in 2024 volgt, kan bij voorjaarsbesluitvorming
2024 een beroep worden gedaan op de eindejaarsmarge. In beginsel wordt toekenning
van de regeling in december 2023 voorzien. De hoogte van de eindejaarsmarge wordt
bepaald op basis van de realisatiecijfers bij Slotwet, en over de inzet wordt besloten
tijdens de voorjaarsbesluitvorming. Ik zal uw Kamer hierover informeren via de 1e
suppletoire wet.
Vraag 68:
Wat gebeurt er met de vrijgevallen € 27 miljoen bestemd voor de uitvoering van de
Subsidieregeling post-COVID? Is dit vrij besteedbaar? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Deze middelen worden niet specifiek voor een ander doel ingezet. De meevallers in
deze 2e suppletoire begroting zijn ingezet om tegenvallers op te vangen. Het totaal
aan mutaties in deze 2e suppletoire begroting levert per saldo een meevaller op die
terugvloeit naar de staatskas.
Vraag 69:
Hoeveel mensen hebben aanspraak gemaakt op de Regeling voor zorg medewerkers met post-COVID?
Antwoord:
In totaal zijn circa 800 aanvragen ingediend bij deze regeling.
Vraag 70:
Kunt u van de verschillende verlagingen van de Zvw-uitgaven in tabel 1A per post een
duiding geven van de oorzaken dat er minder uitgaven worden verwacht in 2023?
Antwoord:
Elk kwartaal sturen de zorgverzekeraars hun meest recente ramingen (actualisaties)
naar het Zorginstituut Nederland (ZiNL). ZiNL stuurt de gecombineerde ramingen door
naar het Ministerie van VWS. Die ramingen zijn deels gebaseerd op ontvangen declaraties
en deels op inschattingen van nog te verwachten declaraties. Op basis van de derde
kwartaalrapportage zijn de VWS-ramingen bijgesteld. De bijstellingen zijn verwerkt
in tabel 1a. Tabel 1a beschrijft alleen de bijstellingen die voortkomen uit de derde
kwartaalrapportage over 2023 ten opzichte van de rapportages over de eerste twee kwartalen
die is gemeld bij de ontwerpbegroting 2024.
De kosten van wijkverpleging, ambulancevervoer en apotheekzorg waren aanvankelijk
hoger geraamd dan nu blijkt op basis van feitelijke gegevens die binnenkomen via de
verzekeraars. In de uitgebreide verdiepingsbijlage Zvw van de ontwerpbegroting 2024
zijn eerder al toelichtingen over de grote bijstellingen opgenomen (Overzicht Datasets | Ministerie van Financiën – Rijksoverheid (rijksfinancien.nl)).
Op basis van gegevens van de NZa over de verleende beschikbaarheidbijdragen voor medische
vervolgopleidingen is de verwachting dat er dit jaar circa 3% minder wordt uitgegeven
aan Zvw-gefinancierde opleidingen dan begroot, doordat de kosten voor lopende opleidingstrajecten
– circa 75% van de totale uitgaven – lager uitvallen. De achterliggende oorzaak hiervan
is niet exact bekend, maar kan bijvoorbeeld samenhangen met het sneller afronden van
een opleiding of door hogere uitval tijdens de opleiding.
Tot slot heeft het ZiNL aangegeven dat zij over nieuwere informatie beschikken dan
de 3e kwartaalrapportage die zij geleverd hebben, waar het Ministerie van VWS de mutaties
voor de 2e suppletoire begroting op gebaseerd heeft. Daaruit blijkt dat ZiNL de sector
Medisch-Specialistische Zorg (MSZ) abusievelijk gecorrigeerd had. Zonder deze correctie
verandert de totale neerwaartse bijstelling van de Zvw van € 192,5 miljoen in een
opwaartse bijstelling van € 31,9 miljoen. Dit wordt in het jaarverslag van VWS over
2023 samen met de verdere actualisatie op basis van de 4e kwartaalcijfers verwerkt.
Vraag 71:
Wat is de oorzaak van het ruim € 42 miljoen hoger uitvallen van geraamde kosten grensoverschrijdende
zorg?
Antwoord:
Op de sector worden uitgaven geraamd en verantwoord voor grensoverschrijdende zorg
binnen en buiten het macroprestatiebedrag (mpb). Binnen het mpb betreft het zorgkosten
gemaakt in het buitenland door verzekerden bij Nederlandse zorgverzekeraars. De grensoverschrijdende
zorg buiten het mpb betreft de lasten vanuit internationale verdragen. Het gaat om
kosten van zorg aan personen die buiten Nederland wonen en niet aan Nederlandse sociale
verzekeringswetgeving zijn onderworpen, maar die op grond van een Europese verordening
of een door Nederland gesloten verdrag inzake sociale zekerheid recht hebben op geneeskundige
zorg ten laste van Nederland. Het betreft ook de kosten van medische zorg voor personen
die verzekerd zijn in het buitenland en langdurig of kortdurend verblijven in Nederland.
Deze kosten worden doorberekend aan de internationale verdragspartners. Deze kosten
laten zich lastig ramen en zijn (uiteraard) sterk afhankelijk van het aantal reisbewegingen
en het moment van declareren. Het komt voor dat een land de declaraties gedurende
kortere of langere tijd op de plank laat liggen en dan in één keer verstuurt. Dat
kan fluctuaties in de uitgavenrealisatie veroorzaken.
Vraag 72:
Hoe verklaart u de onderuitputting binnen de Zvw-uitgaven gezien de toenemende vraag
naar zorg?
Antwoord:
De actualisering van de Zvw-uitgaven heeft in de 2e suppletoire begroting 2023 geleid tot een neerwaartse bijstelling van € 192,5 miljoen
ten opzichte van de stand ontwerpbegroting 2024. Op de totale netto Zvw-uitgaven van
€ 54,4 miljard (stand 2e suppletoire begroting 2023) is dit 0,35%. Het Zorginstituut Nederland (ZiNL) heeft
bovendien aangegeven dat zij over nieuwere informatie beschikken dan de 3e kwartaalrapportage die zij geleverd hebben, waar het Ministerie van VWS de mutaties
voor de 2e suppletoire begroting op gebaseerd heeft. Daaruit blijkt dat ZiNL de sector
Medisch-Specialistische Zorg (MSZ) abusievelijk gecorrigeerd had. Zonder deze correctie
verandert de totale neerwaartse bijstelling van de Zvw van € 192,5 miljoen in een
opwaartse bijstelling van € 31,9 miljoen. Dit wordt in het jaarverslag van VWS over
2023 samen met de verdere actualisatie op basis van de 4e kwartaalcijfers verwerkt
Deze bijstelling op basis van de 3e kwartaalrapportages is ten opzichte van de neerwaartse bijstelling van € 986 miljoen
die is gemeld in de ontwerpbegroting 2024. Deze onderschrijding hangt met name samen
met een onderschrijding bij de sector wijkverpleging. De totale netto Zvw-uitgaven
zijn over de periode 2015–2023 gestegen van € 39,6 miljard (stand jaarverslag 2015)
naar € 54,4 miljard (stand 2e suppletoire begroting 2023). Een stijging van € 14,8 miljard. Hieruit blijkt dat
in de afgelopen jaren de uitgaven aan de Zvw flink gestegen zijn, onder andere door
de toenemende vraag naar zorg.
Vraag 73:
Komt de onderbesteding van € 22,7 miljoen in de wijkverpleging bovenop de in de VWS-begroting
2024 genoemde onderbesteding voor 2023 in de wijkverpleging van € 811,8 miljoen?
Antwoord:
Ja. Het bedrag van € 22,7 miljoen komt bovenop de in de VWS-begroting 2024 verwachte
onderbesteding voor 2023 in de wijkverpleging van € 811,8 miljoen.
Het Zorginstituut kan naarmate het jaar vordert een steeds nauwkeurigere raming maken
van de zorguitgaven op basis van de ontvangen declaraties en geactualiseerde verwachtingen
van zorgverzekeraars. De derdekwartaalcijfers van de wijkverpleging zijn gebaseerd
op circa 67% van de te ontvangen declaraties in 2023, terwijl de tweedekwartaalcijfers
waren gebaseerd op circa 42% van de te ontvangen declaraties. De onderbesteding van
het budgettair kader wijkverpleging is exclusief de uitgaven aan het fonds Wijkverpleging
van € 75 miljoen waarover in het kader van het Integraal Zorgakkoord afspraken zijn
gemaakt.
Vraag 74:
Kunt u de onderbesteding in de wijkverpleging van de afgelopen jaren op rijtje zetten
van de jaren in de periode 2018 -2023? Neemt de onderbesteding af?
Antwoord:
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Kader
3.860
4.018
3.817
3.995
4.257
4.049
Realisatie
3.627
3.521
3.418
3.270
3.083
3.214
Onderschrijding
233
497
400
725
1.174
835
In bovenstaande tabel is de onderschrijding van het budgettair kader voor de wijkverpleging
voor de jaren 2018–2023 opgenomen (voor 2023 gaat het om voorlopige cijfers). Er is
een stijging van de onderbesteding te zien in de periode van 2018 tot en met 2022.
In 2023 is ten opzichte van 2022 sprake van een daling van de onderbesteding. Het
kader voor de wijkverpleging is vanaf 2023 verlaagd met een structureel bedrag van
€ 600 miljoen te verlagen, conform de afspraken in het Integraal Zorgakkoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier