Brief regering : Verdrag betreffende de automatische erkenning van diploma’s in het hoger onderwijs; Brussel, 14 september 2021
36 466 Verdrag betreffende de automatische erkenning van diploma’s in het hoger onderwijs; Brussel, 14 september 2021
A/ Nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
23 november 2023.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven
uiterlijk op 23 december 2023.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 november 2023
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van
de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb
ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 14 september
2021 te Brussel tot stand gekomen Verdrag betreffende de automatische erkenning van
diploma's in het hoger onderwijs (Trb. 2021, nr. 122).
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het Europese deel en het Caribische deel van Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.G.J. Bruins Slot
Toelichtende nota
1. Inleiding
Op 8 november 2019 hebben de regeringen van de Benelux Unie (het Koninkrijk België1, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden) en de Baltische
staten (de Republiek Estland, de Republiek Letland en de Republiek Litouwen) een intentieverklaring
ondertekend om te komen tot een multilateraal verdrag inzake de wederzijdse automatische
erkenning van diploma’s in het hoger onderwijs.
De wens om tot dit verdrag te komen vloeit voort uit de reeds juridisch bindende regionale
wederzijdse akkoorden inzake automatische erkenning in het kader van de Benelux Unie2 en in het kader van de Baltische staten3, alsmede het verlangen om de automatische erkenning van diploma’s in het hoger onderwijs
in de Europese Hogeronderwijsruimte4 (EHEA) uit te breiden door deze regionale afspraken te integreren in een multilateraal
verdrag tussen de partijen.
Onder leiding van het Secretariaat-Generaal van de Benelux-unie hebben onderhandelingen
plaatsgevonden. Op 14 september 2021 is het Verdrag inzake de automatische erkenning
van diploma’s in het hoger onderwijs (hierna: het Verdrag) tot stand gekomen.
Het Verdrag inzake de erkenning van diploma’s betreffende hoger onderwijs in de Europese
regio, Lissabon, 11 april 1997 (hierna: het Verdrag van Lissabon inzake erkenning)
(Trb. 2002, nr. 113), dat gezamenlijk is opgesteld door de Raad van Europa en de Organisatie van de Verenigde
Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, is voor elk van de partijen in werking
getreden en vormt de basis van de genomen stappen om in het Verdrag te komen tot de
volgende stap: automatische erkenning van diploma’s in het hoger onderwijs. De ambitie
om te komen tot grootschalige automatische erkenning van diploma’s in het hoger onderwijs
door de lidstaten tussen nu en 2025 is opgenomen in een aanbeveling van de Raad van
de Europese Unie5.
Het Verdrag houdt in dat iedereen die in één van de Benelux-landen of de Baltische
staten een onder het Verdrag vallend diploma van hoger onderwijs heeft behaald, ervan
is verzekerd dat het niveau van zijn diploma automatisch wordt erkend in de andere
landen die partij zijn bij het Verdrag. In de praktijk zullen afgestudeerden niet
langer worden geconfronteerd met langdurige erkenningsprocedures en de daarmee gepaard
gaande kosten, noch zullen zij in onzekerheid verkeren of hun kwalificatie geldig
is in het land waar zij willen werken of verder studeren. Voor de houders van dergelijke
kwalificaties betekent dit een onmiddellijke administratieve vereenvoudiging. Het
Verdrag zal het vrije verkeer vergemakkelijken van personen met een diploma uit een
van de zes landen die in het andere verdragsland willen studeren of er hun beroepscarrière
willen voortzetten.
Door diploma's automatisch te erkennen, werken de landen een potentieel obstakel weg
om in een van de landen te studeren of een baan te vinden. Deze maatregel kan ook
het zoeken naar een baan vergemakkelijken door een betere vergelijkbaarheid van de
studieniveaus.
Het Verdrag toont het wederzijdse vertrouwen van de partijen in elkaars hogeronderwijssystemen.
Automatische erkenning van diploma’s draagt bij aan de transparantie omtrent erkenningsvraagstukken,
doordat het Verdrag een basis legt voor toegankelijke informatie over erkenning van
diploma’s voor studenten en voor instellingen. Automatische erkenning van het niveau
van een diploma zonder procedure gaat een stap verder dan het Verdrag van Lissabon
inzake erkenning. In Nederland is de wettelijke basis hiervoor vastgelegd in de Variawet
hoger onderwijs 20216. Hierin wordt bepaald dat indien uit verdragen waarbij het Koninkrijk der Nederlanden
partij is voortvloeit dat het niveau van een buitenlands diploma gelijkwaardig is
aan het niveau van een Nederlands diploma, een instellingsbestuur niet bevoegd is
om een aanzienlijk verschil aan te tonen tussen de algemene toegangseisen tot het
hoger onderwijs in het land waar het diploma werd behaald en de bezitter van een diploma
te vragen om bewijs aan te leveren dat het niveau van het behaalde diploma gelijkwaardig
is aan het niveau van een Nederlands diploma.
De Benelux-landen en Baltische staten vormen nu samen de enige regio in de Europese
Hogeronderwijsruimte waartussen het niveau van diploma’s automatisch wordt erkend
en lopen hiermee als pioniers voorop. Het is de ambitie van de verdragspartijen dat
andere landen dezelfde weg inslaan. Het Verdrag staat dan ook open voor toetreding
door andere landen van de Europese Hogeronderwijsruimte, mits wordt voldaan aan de
kwaliteitsvereisten voor de automatische en algemene wederzijdse erkenning van het
niveau van diploma’s, zoals vastgelegd in het Verdrag.
Naar het oordeel van de regering bevat het Verdrag een eenieder verbindende bepaling
in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet, die aan rechtssubjecten rechtstreeks
rechten toekent of plichten oplegt. Het gaat hierbij om artikel 3, waarin de automatische
erkenning van diploma’s in het hoger onderwijs zonder verdere procedure binnen de
verdragspartijen is vastgelegd.
2. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Doelstellingen en toepassingsgebied
In artikel 1 wordt het hoofddoel van het Verdrag geëxpliciteerd, namelijk waarborgen
dat een uitgereikt diploma hoger onderwijs door een van de partijen gerelateerd is
aan het Europees kwalificatiekader voor levenslang leren (hierna: EQF) en automatisch
wordt erkend op hetzelfde niveau als diploma’s hoger onderwijs die door alle andere
partijen worden uitgereikt. Tevens wordt vermeld waar het Verdrag niet op van toepassing
is. Het Verdrag is niet van toepassing op de erkenning van specifieke programma’s
voor diploma’s in een bepaalde studierichting, studieperioden, diploma’s die geen
deel uitmaken van hogeronderwijsstelsels van de verdragspartijen, of beroepskwalificaties.
Daarbij wordt benoemd dat het Verdrag toepasselijke bepalingen en beginselen van het
Verdrag van Lissabon inzake erkenning, bepalingen die binnen de Europese Unie zijn
vastgesteld en de nationale wetgeving van de partijen, onverlet laat.
Artikel 2. Begripsomschrijvingen
In artikel 2 worden omschrijvingen gegeven van de in het Verdrag gebruikte begrippen.
Artikel 3. Algemene bepaling inzake automatische erkenning
Artikel 3 legt vast voor welke diploma’s de automatische erkenning geldt, mits aan
de in artikel 4 bepaalde voorwaarden is voldaan, en regelt dat automatische erkenning
plaatsvindt zonder verdere procedure.
Artikel 4. Voorwaarden voor automatische erkenning
Artikel 4 schetst de voorwaarden die worden gesteld aan het automatisch erkennen van
Associate degrees, bachelors en masters, en doctoraatsdiploma’s.
Zo geldt voor Associate degrees, bachelors en masters dat de minimumkwaliteit van de genoten opleiding is gewaarborgd door de erkenning
van de bevoegde autoriteiten van de partij waar het diploma is uitgereikt. Ook wordt
verwezen naar bijlagen II en III van het Verdrag waarin typen erkende instellingen
en opleidingen genoemd worden die in overeenstemming zijn met de geldende wetgeving
van de partij waar het diploma is uitgereikt. Voor Nederland wordt in beide bijlagen
verwezen naar het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO).
Voor het doctoraatsdiploma geldt dat dit diploma verleend dient te zijn door een instelling
voor hoger onderwijs ofwel een andere daartoe bevoegde instantie overeenkomstig de
wetgeving van de partij waar het diploma is uitgereikt. Hierbij wordt verwezen naar
bijlage IV van het Verdrag. Voor Nederland wordt verwezen naar de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).
Artikel 5. Vrijwaringsclausule
De vrijwaringsclausule zoals beschreven in artikel 5 bepaalt dat indien de automatische
erkenning overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag in buitengewone omstandigheden
tot aanzienlijke moeilijkheden kan leiden voor het hogeronderwijsstelsel van een partij,
deze partij vrijwaringsmaatregelen kan nemen ten aanzien van het diploma of de diploma’s.
Dit houdt in dat het diploma niet automatisch wordt erkend. Dit kan alleen wanneer
deze maatregel strikt noodzakelijk is en geen afbreuk doet aan het Verdrag van Lissabon
inzake erkenning, de wetgeving van de betrokken partij of andere relevante regelingen.
Buitengewone omstandigheden kunnen aan de orde zijn wanneer de kwaliteit van een specifiek
diploma niet aan de maat lijkt te zijn. Er kunnen bijvoorbeeld tijdelijke kwaliteitsproblemen
zijn bij een specifieke hogeronderwijsinstelling, waardoor het voor de andere landen
problematisch wordt om de daar behaalde diploma’s te erkennen. Een concreet voorbeeld
is de kwaliteitszorg van diploma’s die in een zogenaamde Transnational Education (TNE)
constructie worden verleend. De student behaalt dan een nationaal diploma van een
verdragspartij aan een niet-geaccrediteerde instelling in een derde land. Van sommige
van deze TNE-constructies lijkt de kwaliteit niet altijd voldoende gewaarborgd.
Alle partijen dienen misbruik van het Verdrag te voorkomen. In geval van vernomen
misbruik neemt de betreffende partij maatregelen om deze gevallen uit te sluiten van
toepassing van het Verdrag en deelt dit met de depositaris, die de andere partijen
informeert.
Artikel 6. Informatievoorziening en -uitwisseling
Artikel 6, eerste lid, bepaalt dat de partijen informatie over het Verdrag beschikbaar
stellen voor het brede publiek. Partijen dienen deze informatie te plaatsen op websites
van overheden en ENIC-NARIC (nationale informatiecentra voor academische mobiliteit
en erkenning in de zin van het Verdrag van Lissabon inzake erkenning).
De officiële bekendmaking van het Verdrag vindt plaats in het Tractatenblad van het
Koninkrijk der Nederlanden. Daarnaast zullen de verdragsgegevens en de verdragstekst
raadpleegbaar zijn via de Verdragenbank7 van de overheid.
Nuffic, de Nederlandse organisatie voor internationalisering in onderwijs, is de ENIC-NARIC
voor Nederland. Op de website van Nuffic8 is uitleg beschikbaar over de betekenis van automatische erkenning en de toepassing
van het Verdrag. Ook is het Verdrag raadpleegbaar op de website.
In het tweede lid van artikel 6 wordt vastgelegd dat de partijen elkaar onderling
informatie verstrekken over de toepassing van het Verdrag en over de hogeronderwijsstelsels
van de verdragspartijen. Het uitwisselen van informatie geschiedt in de reguliere
overleggen die plaatsvinden over het Verdrag en de actualiteit, waar zowel het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als Nuffic vertegenwoordigd zijn. Nuffic zal
ook binnen de ENIC-NARIC netwerken relevante informatie uitwisselen met de ENIC-NARIC’s
van de andere partijen.
Artikel 7. Toegang tot hoger onderwijs
Artikel 7 regelt dat partijen onderling informatie uitwisselen over de algemene toegangseisen
tot het hoger onderwijs die voortvloeien uit hun nationale wetgeving om hiermee de
wederzijdse toegankelijkheid van de hogeronderwijsstelsels te waarborgen. Het uitwisselen
van deze informatie geschiedt ook in de reguliere overleggen zoals hierboven bij artikel
6 genoemd, waar zowel het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als Nuffic
vertegenwoordigd zijn. Nuffic zal ook binnen de ENIC-NARIC netwerken relevante informatie
uitwisselen met de ENIC-NARIC’s van de andere partijen.
Artikel 8. Bijlagen
Artikel 8 bepaalt dat bijlagen I tot en met IV integraal onderdeel uitmaken van het
Verdrag. Deze Bijlagen zijn aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Wijziging
van de Bijlagen gebeurt conform de procedure neergelegd in artikel 12. Verdragen tot
wijziging van de Bijlagen behoeven, ingevolge artikel 7, onderdeel f van de Rijkswet
goedkeuring en bekendmaking verdragen, geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal
zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.
Artikel 9. Geschillen
In artikel 9 wordt aangegeven dat, onverminderd de vrijwaringsclausule in artikel
5, de partijen welwillend met elkaar in gesprek zullen treden om eventuele geschillen
met betrekking tot de interpretatie of toepassing van het Verdrag te beslechten.
Artikel 10. Territoriale toepassing
Artikel 10 bepaalt op welk grondgebied het Verdrag van toepassing is. Voor wat het
Koninkrijk der Nederlanden betreft is het Verdrag van toepassing op het Europese deel
en het Caribisch deel van Nederland (Bonaire, Saba en Sint Eustatius). Uitbreiding
naar Aruba, Curaçao en Sint Maarten is op grond van het Verdrag mogelijk, zie paragraaf
3 Koninkrijkspositie.
Artikel 11. Depositaris
Artikel 11 wijst de depositaris van het Verdrag aan, namelijk het Secretariaat-Generaal
van de Benelux Unie.
Artikel 12. Inwerkingtreding, wijziging en beëindiging
Artikel 12 bevat de gebruikelijke slotbepalingen over onder meer bekrachtiging, aanvaarding
en goedkeuring, de taken van de depositaris, inwerkingtreding, wijzigingen en opzegging.
Artikel 13. Toetreding
Artikel 13, eerste lid, biedt de mogelijkheid aan andere staten die het Verdrag van
Lissabon inzake erkenning hebben geratificeerd en deel uitmaken van de Europese Hogeronderwijsruimte
te verzoeken om toetreding tot het Verdrag, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan.
Toetreding tot het Verdrag door nieuwe partijen draagt bij aan de Europese ambitie
van grootschalige automatische erkenning van diploma’s in het hoger onderwijs en wordt
verwelkomd, mits deze partijen aan de gestelde voorwaarden voldoen.
De leden 2 en 3 bevatten de procedure die gevolgd moet worden voor een staat om toe
te kunnen treden tot het Verdrag. Het verzoek om toetreding bevat in ieder geval de
informatie zoals bedoeld in de bijlagen I tot en met IV van het Verdrag. Toetreding
kan alleen plaatsvinden, indien alle partijen het verzoek tot toetreding schriftelijk
bij de depositaris hebben aanvaard.
Bijlagen I t/m IV
Bijlage I biedt een overzicht van de titels van bestaande diploma’s van de partijen
die zijn gelijkgesteld volgens het Europees Kwalificatiekader voor levenslang leren,
dat de onderverdeling van diploma’s in het (hoger) onderwijs toont.
Bijlagen II tot en met IV geven aan welke aan erkende instellingen voor hoger onderwijs
behaalde diploma’s (respectievelijk associate degrees, bachelors en masters, en doctoraats) vallen onder de automatische erkenning van dit Verdrag. Voor Nederland
is hiervoor onder meer een verwijzing naar het Centraal Register Opleidingen Hoger
Onderwijs (CROHO) opgenomen.
3. Koninkrijkspositie
Aanvaarding van het onderhavige Verdrag betreffende de automatische erkenning van
diploma’s in het hoger onderwijs is voor de afzonderlijke delen van het Koninkrijk
mogelijk wanneer het Verdrag van Lissabon inzake erkenning is goedgekeurd en aanvaard
voor het betreffende deel, en wanneer dat deel is aangesloten bij de Europese Hogeronderwijsruimte.
Om te kunnen aansluiten bij de Europese Hogeronderwijsruimte dient wel het op 19 december
1954 te Parijs tot stand gekomen Europees Cultureel Verdrag (Trb. 1955, nr. 117) te gelden voor dat deel van het Koninkrijk. Dit Raad van Europa-verdrag geldt overigens
op dit moment alleen voor het Europese deel van Nederland.
Het Verdrag van Lissabon inzake de erkenning is in 2007 goedgekeurd voor Nederland
en de Nederlandse Antillen (zie Trb. 2008, nr. 82, pag. 1). Aruba had toen aangegeven geen medegelding te wensen. Thans geldt dit verdrag
voor het Europese deel van Nederland en vanaf 1 november 2011 geldt het ook voor het
Caribische deel van Nederland (zie Trb. 2011, nr. 218, pag. 24). Curaçao en Sint Maarten achten het wenselijk dat het Verdrag van Lissabon
inzake de erkenning mede voor hun land gaat gelden, maar zij geven aan dat voor deze
aanvaarding voor hun land uitvoeringswetgeving nodig is.
Het onderhavige Verdrag betreffende de automatische erkenning van diploma’s in het
hoger onderwijs wordt goedgekeurd voor het Europese deel van Nederland en het Caribische
deel van Nederland. Na verkregen parlementaire goedkeuring zal dit Verdrag worden
aanvaard voor het Europese deel van Nederland, aangezien dat deel reeds partij is
bij het Verdrag van Lissabon inzake erkenning en tevens is aangesloten bij de Europese
Hogeronderwijsruimte door partij te zijn bij het Europees Cultureel Verdrag.
Het Verdrag van Lissabon inzake erkenning geldt voor het Caribische deel van Nederland.
Om deel uit te maken van de Europese Hogeronderwijsruimte dient het Europees Cultureel
Verdrag nog wel voor dit deel te worden goedgekeurd en aanvaard. Wanneer de noodzakelijke
voorbereidingen hiertoe zijn getroffen zal het Europees Cultureel Verdrag ter goedkeuring
voor het Caribische deel van Nederland worden voorgelegd aan de Staten-Generaal. Zolang
dit nog niet is gebeurd, kan dat deel nog geen formeel lid worden van de Europese
Hogeronderwijsruimte. Wel kan Nederland alvast het onderhavige Verdrag in het Caribische
deel toepassen overeenkomstig hetgeen in de Europese Hogeronderwijsruimte is overeengekomen
via onder andere de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Die
wet is ingevolge artikel 1.1a mede van toepassing in het Caribische deel van Nederland
zodat op basis daarvan het Caribische deel van Nederland de facto kan worden betrokken
bij de toepassing van het onderhavige Verdrag.
Het onderhavige Verdrag betreffende de automatische erkenning van diploma’s in het
hoger onderwijs wordt nog niet goedgekeurd voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
De regering van Aruba beraadt zich nog over de wenselijkheid van medegelding van het
onderhavige Verdrag en van het Europees Cultureel Verdrag, maar ook van het Verdrag
van Lissabon inzake erkenning. Met het oog op de implementatie van deze verdragen
zal op Aruba uitvoeringswetgeving nodig zijn.
De regering van Curaçao heeft aangegeven medegelding van het onderhavige Verdrag te
wensen. Dit Verdrag zal echter pas ter goedkeuring voor Curaçao aan de Staten-Generaal
worden voorgelegd, wanneer het Verdrag van Lissabon inzake erkenning, na totstandbrenging
van de benodigde uitvoeringswetgeving, alsmede het Europees Cultureel Verdrag, na
verkregen parlementaire goedkeuring en de eventuele benodigde uitvoeringswetgeving,
voor dat land kunnen worden aanvaard. Wanneer de Staten-Generaal het onderhavige Verdrag
heeft goedgekeurd voor Curaçao en dat land de betreffende uitvoeringswetgeving gereed
heeft, zal het onderhavige Verdrag worden aanvaard voor dat land.
De regering van Sint Maarten beraadt zich nog over de wenselijkheid van medegelding
van het onderhavige Verdrag en het Europees Cultureel Verdrag voor het land. Met het
oog op de implementatie van het onderhavige Verdrag, het Verdrag van Lissabon inzake
erkenning en van het Europees Cultureel Verdrag zal op Sint Maarten uitvoeringswetgeving
nodig zijn.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.G.J. Bruins Slot
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.