Brief regering : Fiche: Ouderschapsverordening
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3596 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 februari 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 7 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Ouderschapsverordening
Fiche: Richtlijn Strafbaarstelling schending van beperkende maatregelen van de EU
(Kamerstuk 22 112, nr. 3597)
Fiche: Richtlijn materieel insolventierecht (Kamerstuk 22 112, nr. 3598)
Fiche: Richtlijn en verordening betreffende btw-regels voor het digitale tijdperk
(Kamerstuk 22 112, nr. 3599)
Fiche: Zevende wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn belastingen (Kamerstuk
22 112, nr. 3600)
Fiche: Verordening, richtlijn en mededeling wijziging Europees marktinfrastructuurraamwerk
(EMIR 3 review) (Kamerstuk 22 112, nr. 3601)
Fiche: Een verordening en richtlijnen voor eenvoudigere en flexibelere regels voor
beursnoteringen (mkb-)bedrijven (Kamerstuk 22 112, nr. 3602)
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Fiche: Ouderschapsverordening
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid,
het toepasselijke recht, de erkenning van beslissingen en de aanvaarding van authentieke
akten inzake afstamming en betreffende de invoering van een Europese akte van afstamming.
b) Datum ontvangst Commissiedocument
7 december 2022
c) Nr. Commissiedocument
COM(2022) 695
d) EUR-Lex
EUR-Lex – 52022PC0695 – EN – EUR-Lex (Europa.eu)
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2022) 391,
SWD(2022) 392,
SEC(2022) 432.
f) Behandelingstraject Raad
Raad Justitie en Binnenlandse Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Justitie en Veiligheid, in nauwe samenwerking met het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
h) Rechtsbasis
Artikel 81, lid 3, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Unanimiteit
j) Rol Europees Parlement
Raadpleging
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Voorstel van de Europese Commissie (hierna: Commissie) voor een ouderschapsverordening
die ervoor moet zorgen dat wanneer ouderschap in een bepaald EU-land is gevestigd,
dit in de hele EU wordt erkend zodat kinderen hun rechten in grensoverschrijdende
situaties behouden, ook wanneer een kind binnen de EU reist of verhuist. De verordening
beoogt juridische duidelijkheid te verschaffen voor alle gezinnen die zich in een
grensoverschrijdende situatie binnen de EU bevinden, ongeacht de samenstelling en
ongeacht het doel of de achtergrond van de grensoverschrijdende situatie.
Het EU-recht, zoals uitgelegd door het Europees Hof van Justitie, bepaalt nu ook al
dat de in een lidstaat vastgestelde afstamming, waar dit raakt aan het recht van vrij
verkeer van personen, in alle andere lidstaten moet worden erkend voor zaken als toegang
tot het grondgebied, verblijfsrecht en non-discriminatie ten opzichte van de eigen
onderdanen. Voor de overige rechten die voortvloeien uit het nationale afstammingsrecht
bestaat die verplichting momenteel niet.
Het voorstel biedt kinderen in grensoverschrijdende situaties aanspraak op de rechten
die hen op grond van hun afstamming toekomen. Daarbij gaat het om zaken als naam,
erfopvolging, alimentatie, voogdij of het recht van ouders om als wettelijk vertegenwoordiger
van het kind op te treden.
Op het gebied van afstamming vertoont de nationale wetgeving van de lidstaten belangrijke
verschillen wat betreft de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht en de
mogelijkheden om afstammingsrelaties uit andere lidstaten te erkennen. Hierdoor kunnen
juridische belemmeringen ontstaan voor gezinnen die zich in een grensoverschrijdende
situatie bevinden. Gezinnen moeten soms administratieve of zelfs gerechtelijke procedures
instellen om de afstamming te laten erkennen. Deze zijn niet alleen duur en tijdrovend,
maar hebben ook een onzekere uitkomst. Het voorstel heeft dan ook tot doel de grondrechten
van kinderen te beschermen, gezinnen rechtszekerheid te bieden en de juridische kosten
en lasten te verminderen, zowel voor de betrokken gezinnen als voor de administratieve
en gerechtelijke stelsels van de lidstaten.
De belangrijkste elementen van het voorstel zijn de aanwijzing van de bevoegde rechter
en het toepasselijk recht, de wederzijdse erkenning van de afstamming en de introductie
van een Europees certificaat van afstamming.
Met de aanwijzing van de bevoegde rechter worden in het voorstel de gerechten van
de lidstaten vastgesteld die bevoegd zijn in zaken die verband houden met afstamming.
Met de aanwijzing van het toepasselijk recht wordt geregeld dat in de meeste gevallen
op de vaststelling van de afstamming het recht van toepassing zal zijn van de lidstaat
waar de persoon die bevalt ten tijde van de bevalling haar gewone verblijfplaats heeft.
Als die regel ertoe leidt dat de afstamming voor slechts één ouder wordt vastgesteld,
zorgen alternatieve opties ervoor dat de afstamming ook ten aanzien van de andere
ouder kan worden vastgesteld. De regels voor de wederzijdse erkenning van de afstamming
zien op de erkenning van rechterlijke beslissingen en authentieke akten waarbij de
afstamming wordt vastgesteld of de vastgestelde afstamming wordt bewezen. In de regel
moet de afstamming die in een bepaalde lidstaat is vastgesteld, ook in alle andere
lidstaten worden erkend, zonder dat daar een speciale procedure voor nodig is.
Ten slotte wordt een Europees certificaat van afstamming ingevoerd: kinderen (of hun
wettelijke vertegenwoordigers) kunnen een Europees certificaat van afstamming aanvragen
bij de lidstaat die de afstamming heeft vastgesteld, en dat desgewenst gebruiken om
de afstamming in alle andere lidstaten aan te tonen. De Commissie stelt een geharmoniseerd
modelcertificaat voor, dat in de hele EU geldig is. Een dergelijk certificaat zou
voor gezinnen facultatief zijn; zij krijgen het recht om het aan te vragen en er in
de hele EU de afstamming mee te staven.
Het voorstel vormt een aanvulling op andere regels van het internationaal privaatrecht
van de EU, waaronder die inzake erfopvolging. Het materiële familierecht wordt niet
geharmoniseerd. Dat blijft de bevoegdheid van de lidstaten.
Verder worden in de voorgestelde ouderschapsverordening zaken geregeld met betrekking
tot digitalisering, zoals de toegang tot het recht en technische vereisten voor digitale
communicatie. De ouderschapsverordening volgt hierbij veelal het systeem van de Verordening
digitalisering justitiële samenwerking, maar breidt de reikwijdte van de digitaliseringsverordening
uit met betrekking tot de certificaten van afstamming.
b) Impact assessment Commissie
Het impact assessment van de Commissie concludeert dat het voorstel een vereenvoudiging
en een kostenreductie voor de betrokken gezinnen en overheidsorganisaties tot gevolg
zou hebben. Deze besparing bestaat met name uit het wegvallen van een noodzaak om
procedures te voeren voor de erkenning van beslissingen of handelingen aangaande ouderschap
uit een andere lidstaat. Hiertegenover staan de met de verordening gemoeide kosten,
die volgens het impact assessment gering zijn. Deze lasten zijn met name gelegen in
opleidings- en communicatiekosten én de kosten verbonden aan de eveneens opgenomen
digitale toegang tot de rechter. Dit zijn eenmalige kosten. Daar staat tegenover dat
het impact assessment stelt dat het vereenvoudigde wettelijke kader zal leiden tot
een niet nader gespecificeerde structurele besparing tot 50% voor de overheid.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Nederland kent een ruimhartige regeling voor de erkenning van ouderschap ontstaan
in andere landen (artikel 10:100 BW en artikel 10:101 BW). Een erkenning wordt alleen
geweigerd indien voor de totstandkoming kennelijk geen behoorlijk onderzoek of rechtspleging
heeft plaatsgevonden of indien de erkenning onverenigbaar is met de Nederlandse openbare
orde. Als het gaat om afstamming die tot stand is gekomen op grond van een rechterlijke
beslissing (bijvoorbeeld een gerechtelijke vaststelling ouderschap) dan kan de erkenning
ook worden geweigerd als er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende
aanknoping bestond met de rechtssfeer van diens land. In Nederland worden in vergelijking
met verschillende andere Europese landen relatief veel vormen van ouderschap automatisch
(van rechtswege) erkend. Een regeling voor de erkenning van ouderschap na draagmoederschap
uit het buitenland is in voorbereiding (ter uitvoering van het coalitieakkoord).
Nederland zet zich daarbij in de EU en wereldwijd in voor een versterking van de positie
van regenbooggezinnen, in lijn met de Nederlandse mensenrechtendoelstelling om discriminatie
van lhbti personen tegen te gaan. Nederland steunt dan ook de ambities van de Commissie
ten aanzien van de erkenning van ouderschap binnen de Europese Unie. Het is van groot
belang dat alle kinderen binnen de Unie de rechten die zij aan het ouderschap ontlenen
kunnen uitoefenen binnen de gehele eengemaakte markt. In het bijzonder is het belangrijk
dat deze kinderen en hun ouders deze rechten behouden als zij binnen de EU reizen.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Voor het kabinet staat vast dat alle EU-onderdanen binnen de Unie, in alle lidstaten
vrij moeten kunnen reizen en verblijven. De Unie is een ruimte van vrijheid en veiligheid,
met recht op vrij verkeer binnen haar grenzen. Het is voor het kabinet dan ook niet
acceptabel wanneer een kind bij het passeren van de grens van een lidstaat (één van)
de ouders verliest. Dit uitgangspunt is essentieel voor de verwezenlijking van het
beginsel van het vrij verkeer van personen, het recht op eerbiediging van het privéleven
en het familie- en gezinsleven alsmede het discriminatieverbod. Het Handvest van de
Grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
maken de erkenning van ouderschap onontkoombaar als er gezinsleven bestaat.
Het kabinet verwelkomt dan ook het voorstel van de Commissie voor een verordening
die ervoor moet zorgen dat wanneer ouderschap in een bepaald EU-land is gevestigd,
dit in de hele EU wordt erkend zodat kinderen hun rechten in grensoverschrijdende
situaties behouden, ook wanneer een kind binnen de EU reist of verhuist. Een verordening
die ruimte laat voor onderscheid op grond van geslacht, genderidentiteit, geslachtskenmerken,
genderexpressie of seksuele gerichtheid van ouders is onacceptabel. De verordening
komt overeen met dit uitgangspunt.
Dat neemt niet weg dat een aantal aspecten van het voorstel nog kritische nadere beschouwing
behoeft. Het kabinet heeft in de consultatiefase gesteld dat met name een regeling
voor de erkenning van ouderschap ontstaan in het buitenland gewenst is. Of het daarvoor
ook noodzakelijk is dat Europees wordt geregeld welke rechter bevoegd is, staat voor
het kabinet niet vast. Hetzelfde geldt voor de vraag of het noodzakelijk is te regelen
welk nationaal recht de afstamming bepaalt. Op basis van het wederzijds vertrouwen
onder lidstaten zou het mogelijk voldoende zijn dat de erkenning van in een andere
lidstaat vastgesteld ouderschap enkel kan worden geweigerd als die lidstaat overduidelijk
onvoldoende verbonden is met een situatie om rechtsmacht aan te nemen voor vragen
rond afstamming, bijvoorbeeld indien een kind niet in de desbetreffende lidstaat is
geboren, kind en ouders er niet de gewone verblijfplaats hebben en zij evenmin de
nationaliteit van die lidstaat hebben. Tegelijkertijd staat het kabinet open voor
onderhandeling over een verordening die ook de bevoegdheid van de rechter en het toepasselijk
recht regelt, als dit bijdraagt aan een verbetering van de erkenning van ouderschap
tussen de lidstaten.
Belangrijk aandachtspunt bij de onderhandelingen is de verhouding van de regeling
voor toepasselijk recht tot de Nederlandse regeling voor het toepasselijk recht op
de afstamming, en de daarin opgenomen waarborgen gericht op de bescherming van de
positie van kind en geboortemoeder. Daarbij is tevens een aandachtspunt in hoeverre
de toepasselijk recht-regeling voldoende toekomstbestendig is. In die regeling wordt
met name aangehaakt bij de gewone verblijfplaats op het moment van de geboorte, er
wordt niet voorzien in een wijziging van de aanknoping bij een wijziging van de gewone
verblijfplaats van kind of ouders.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Een meerderheid van de landen lijkt in principe voorstander te zijn van de totstandkoming
van een verordening. Heet hangijzer bij de onderhandelingen zal zijn hoe om te gaan
met draagmoederschap. Veel landen verbieden draagmoederschap in het eigen land, en
hebben grote aarzeling om ouderschap na draagmoederschap te accepteren, ondanks verplichtingen
daartoe op basis van de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens.
Door deze landen wordt gevreesd dat een verordening die draagmoederschap niet expliciet
uitsluit, de deur zal openzetten voor internationaal draagmoederschap van buiten de
EU door erkenning binnen lidstaten die daarin minder terughoudend zijn. Verschillende
lidstaten, waaronder Nederland, hebben daarbij ook nationale wetgeving(-sinitiatieven)
op het gebied van draagmoederschap. Tegenstand valt in ieder geval te verwachten van
lidstaten die bezwaren hebben tegen de erkenning van ouderschap van paren van gelijk
geslacht en andere regenbooggezinnen. Ook de discussie over meerouderschap die in
verschillende lidstaten, waaronder Nederland, wordt gevoerd, speelt hierbij een rol.
Gelet op het unanimiteitsvereiste vormt dit een serieus obstakel voor de totstandkoming
van een verordening.
Op 10 januari jl. is het voorstel ter consultatie voorgelegd aan het Europees Parlement
(EP). Een standpunt wordt twee tot drie maanden na toezending verwacht.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 81,
lid 3, VWEU. Op grond hiervan kan de EU maatregelen vaststellen betreffende het familierecht
met grensoverschrijdende gevolgen. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag.
Op het terrein van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht heeft de EU een gedeelde
bevoegdheid met de lidstaten (zie artikel 4, lid 2, onder j, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De verordening
heeft tot doel de wederzijdse erkenning van ouderschap te waarborgen. De verschillen
in materieel afstammingsrecht en in de mogelijkheden voor de erkenning voor burgers
vormen een daadwerkelijk obstakel voor het vrij verkeer van personen binnen de Unie.
Het is op dit moment voor unieburgers die een gezin stichten in de ene lidstaat niet
vanzelfsprekend dat de daarbinnen bestaande afstammingsrelaties ook zullen worden
erkend in andere lidstaten. Dit kan onder meer leiden tot problemen op het terrein
van de erkenning van ouderlijke verantwoordelijkheid en omgangsrechten, erfrecht en
naam. De doelstelling van het voorstel kan niet door de lidstaten op centraal, regionaal
of lokaal niveau worden verwezenlijkt vanwege de beoogde EU brede toepassing van grensoverschrijdende
erkenning van ouderschap in de gehele EU. Om die reden is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. De verordening
heeft tot doel de wederzijdse erkenning van ouderschap te waarborgen. Het voorgestelde
optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat het uniforme regels biedt
voor de erkenning van afstamming en op positieve wijze bijdraagt aan de positie en
gelijke rechten van gezinnen in de EU. Het voorgestelde optreden gaat bovendien niet
verder dan noodzakelijk, omdat wederzijdse erkenning enkel bereikt kan worden op basis
van EU-brede afspraken. In dit licht is wel een aandachtspunt dat voor het kabinet
zou kunnen worden volstaan met afspraken over de wederzijdse erkenning van ouderschap
dat is ontstaan in andere lidstaten, zonder uniforme regeling van rechtsmacht en toepasselijk
recht. Als dit voor het bereiken van overeenstemming noodzakelijk is, zijn gezamenlijke
afspraken over rechtsmacht en toepasselijk recht voor het kabinet echter niet uitgesloten.
Wat het kabinet betreft zou ook de regeling van het Europees certificaat van afstamming
mogelijk eenvoudiger kunnen, om met minder lasten een vergelijkbaar resultaat te bereiken.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Het voorstel heeft volgens de Commissie geen gevolgen voor de EU-begroting. Het kabinet
is van mening dat eventueel benodigde middelen gevonden dienen te worden binnen de
in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
De Commissie schat in dat de ouderschapsverordening zal leiden tot kostenbesparingen
door de vereenvoudigde erkenning. De eenmalige implementatiekosten zullen volgens
het impact assessment voor publieke autoriteiten laag zijn en beperkt blijven tot
het leren kennen van nieuwe regels, communicatiecampagnes en de hierna uitgebreider
te behandelen IT-aanpassingen. Daarmee wordt volgens het kabinet voorbijgegaan aan
het feit dat de verordening een afzonderlijke verplichting kent tot de opslag van
het Europese ouderschapscertificaat. Dit heeft eenmalige kostengevolgen voor de burgerlijke
stand, nu dit certificaat in iedere gemeente moet kunnen worden afgegeven. Afhankelijk
van de onderhandelingen is het daarbij ook nodig om een register voor deze akten in
te richten en bij te houden aan wie een afschrift is verstrekt. De kostengevolgen
dienen te worden gekwantificeerd om een inschatting te kunnen maken van mogelijke
financiële gevolgen. Deze gevolgen kunnen worden beperkt als het ouderschapscertificaat
meer het karakter krijgt van een afschrift, dan een zelfstandige akte. Voor de lopende
zaken worden bescheiden gevolgen voor de burgerlijke stand verwacht. Voor de afgifte
van dit certificaat worden kosten in rekening gebracht die op hetzelfde niveau liggen
als voor andere meertalige modelformulieren die kunnen worden aangevraagd bij de burgerlijke
stand.
De te verwachten financiële gevolgen voor de rechtspraak zijn nog niet gekwantificeerd.
Voor de IT-gevolgen wordt aansluiting gezocht bij het in de digitaliseringsverordening
opgezette gedecentraliseerde IT-systeem en het European Electronic Access Point (EEAP).
Voor de ouderschapsverordening schat de Commissie in dat de implementatiekosten voor
het aanpassen van nationale IT-systemen beperkt zullen zijn, omdat veel kosten al
gemaakt zijn met de implementatie van de digitaliseringsverordening. Volgens het kabinet
zal dit echter afhangen van de eventuele modulaire opzet van het gedecentraliseerde
IT-systeem vanuit de digitaliseringsverordening, iets dat op dit moment nog niet vaststaat.
Indien voor deze specifieke verordening een beperkte aanpassing van het IT-systeem
zal moeten worden doorgevoerd, zullen de te verwachten financiële gevolgen voor de
rechtspraak naar verwachting beperkt zijn.
Daarnaast is de inzet van het kabinet erop gericht om ook voor de in deze verordening
benodigde digitalisering een realistische implementatietermijn te bereiken. Belangrijk
daarbij is dat de inwerkingtreding van deze verordening in lijn wordt gebracht met
de inwerkingtreding van de digitaliseringsverordening.
Budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het Ministerie van Justitie
en Veiligheid, conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
De verordening heeft in potentie positieve gevolgen voor burgers, doordat de noodzaak
voor het voeren van procedures afneemt. Het voorstel heeft geen gevolgen voor de regeldruk
voor bedrijven.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De verwachting is dat het voorstel bijdraagt aan het waarborgen van Uniewaarden en
grondbeginselen, waaronder respect voor de rechtstaat en het functioneren van de interne
markt. Dit draagt bij aan een krachtigere Unie.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het voorstel in zijn huidige vorm noopt mogelijk tot herziening van Titel V Afstamming
van Boek 10 BW. Voor een inschatting van deze consequenties zal nader worden overlegd
met de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht. Daarnaast raakt het voorstel
aan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de daarin opgenomen regeling voor
de bevoegdheid van de rechter. Het voorstel raakt tevens aan bestaande wensen bij
een deel van de Tweede Kamer voor een regeling van draagmoederschap en meerouderschap
(opgenomen in respectievelijk het coalitieakkoord en het regenboogstembusakkoord).
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel kent in artikel 59 een nieuwe bevoegdheid toe aan de Commissie om uitvoeringshandelingen
vast te stellen overeenkomstig artikel 291 VWEU. Het betreft het vaststellen van technische
specificaties, informatiebeveiligingsdoelstellingen en minimumeisen aan communicatie
langs elektronische weg tussen natuurlijke personen of hun wettelijke vertegenwoordigers
en de gerechten of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten via een Europees
elektronisch toegangspunt. Deze bevoegdheid betreft daarmee de vaststelling van niet-essentiële
onderdelen van de basishandeling, waardoor toekenning van deze bevoegdheid mogelijk
is. Toekenning van deze bevoegdheid is ook wenselijk, omdat eventuele aanpassing van
technische specificaties, informatiebeveiligingsdoelstellingen en minimumeisen uniforme
en tijdige actie kan vereisen. Dergelijke specificaties en eisen behoeven immers regelmatige
updates om o.a. de veiligheid van de gegevens die worden uitgewisseld te garanderen,
bijvoorbeeld nadat er een inbreuk op een systeem heeft plaatsgevonden, die de integriteit
van de elektronische communicatie bedreigd. Zonder de mogelijkheid op uitvoeringshandelingen
zou het betekenen dat de elektronisch communicatie stop gezet zou moeten worden totdat
de verordening is gewijzigd. Dit zou grote consequenties hebben op de uitvoering in
de justitiesector. Het gebruik van uitvoeringshandelingen (i.p.v. gedelegeerde handelingen)
ligt hier voor de hand omdat het gaat over het vaststellen van eenvormige voorwaarden
ter implementatie van het gedecentraliseerde IT-systeem. De uitvoeringshandelingen
worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening
182/2011. Toepassing van deze procedure is hier volgens het kabinet op zijn plaats,
omdat het een uitvoeringshandeling van algemene strekking betreft.
Het voorstel kent daarnaast in Artikel 63 de bevoegdheid van de Commissie om de bijlagen
I tot en met V van de verordening aan te passen overeenkomstig artikel 290 VWEU. Dit
gaat om de tekst van de verschillende certificaten ten behoeve van de uitwisseling
van beslissingen, authentieke akten die ouderschap tot stand brengen, authentieke
akten die ouderschap bewijzen, een formulier voor het voorgestelde Europees Ouderschapscertificaat
en een formulier voor de aanvraag daarvan. Het betreft de vaststelling van niet-essentiële
onderdelen van de basishandeling, waardoor toekenning van deze bevoegdheden mogelijk
is. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat het niet wenselijk
is om de wetgevingsprocedure te belasten met een aanpassing van formulieren met een
technisch karakter. Omdat het gaat om een aanvulling op de wetgevingshandeling, ligt
de keuze voor gedelegeerde handelingen (i.p.v. uitvoeringshandelingen) voor de hand.
De bevoegdheidsdelegatie is daarbij volgens het kabinet voldoende afgebakend tot de
noodzakelijke technische, operationele en procedurele specificaties.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De verordening dient in werking te treden op de twintigste dag na die van de bekendmaking
ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie en zal van toepassing zijn na een
periode van 18 maanden gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding. (zie artikel 72
van de ontwerpverordening). Indien het voorstel leidt tot een noodzakelijke herziening
van de regeling van het toepasselijk recht op de afstamming, dan is deze periode naar
verwachting te kort.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Een evaluatie is voorzien 5 jaar na begin van toepassing van de verordening (artikel 70
van het voorstel). Een horizonbepaling ligt gelet op de aard van het onderwerp niet
voor de hand.
e) Constitutionele toets
Het voorstel versterkt de positie van kinderen en de gelijke behandeling van ouders
in verschillende gezinssamenstellingen. De ontwerpverordening is in overeenstemming
met de Europese Verdragen en het Grondrechtenhandvest.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Voor de Rechtspraak heeft het voorstel de volgende gevolgen:
Ten eerste is de digitalisering van de justitiële samenwerking binnen de EU op dit
moment reeds in ontwikkeling en kan vervolgens ook ingezet gaan worden voor de uitvoering
van deze verordening. Er zullen door de Rechtspraak naar verwachting wel beperkte
aanpassingen/uitbreidingen uitgevoerd dienen te worden. Ook dient een veilig en betrouwbaar
digitaal certificaat ontwikkeld te worden waarbij de ontwikkeling van de Europese
Digitale Identiteit Wallet in het oog gehouden dient te worden. Ten slotte dient de
Rechtspraak het mogelijk te maken dat EU-burgers, net als Nederlanders met hun DigiD,
met hun nationale eID kunnen inloggen, waarbij het voor rechtzoekenden ook steeds
mogelijk moet zijn om een verzoek niet-digitaal in te dienen. Naar verwachting zal
de verordening slechts beperkte gevolgen hebben voor de noodzaak tot het voeren van
procedures over de afstamming bij de rechter, nu deze procedures in veel gevallen
op basis van de huidige regeling ook niet noodzakelijk zijn.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Niet van toepassing.
Indieners
-
Indiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.