Brief regering : Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Staat Qatar, anderzijds; Luxemburg, 18 oktober 2021
35 960 Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Staat Qatar, anderzijds; Luxemburg, 18 oktober 2021
A/ nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
26 september 2022.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven
uiterlijk op 26 oktober 2022.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 september 2022
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van
de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb
ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 18 oktober
2021 te Luxemburg tot stand gekomen overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese
Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Staat Qatar, anderzijds (Trb. 2021, nr. 156).
Een toelichtende nota bij deze overeenkomst treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het Europese deel van Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
TOELICHTENDE NOTA
1. Inleiding
De luchtvaartrelatie tussen Nederland en Qatar is geregeld in de op 6 december 1980
te ‘s-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en de Staat Qatar inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden
(Trb. 1981, nr. 17) (hierna: de bilaterale Overeenkomst) die op 9 juni 1981 voor het Europese deel van
Nederland in werking is getreden (Trb. 1982, nr. 37).
De Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds,
en de Staat Qatar, anderzijds (hierna: «de Overeenkomst») vervangt de betreffende
bepalingen van het bestaande bilaterale luchtvaartregime tussen Nederland en Qatar,
alsmede die van de overige bestaande bilaterale overeenkomsten tussen andere lidstaten
van de Europese Unie en Qatar. Op grond van het tweede lid van artikel 24 van de Overeenkomst
blijven bestaande gunstiger en/of flexibelere afspraken met betrekking tot de kwesties
die geregeld worden onder de artikelen 2, 3, 8 en 11 van de Overeenkomst, echter van
toepassing. Deze afspraken gelden voor EU-luchtvaartmaatschappijen die aan de daaraan
gestelde voorwaarden voldoen. De bilaterale Overeenkomst blijft dan ook van kracht.
De Overeenkomst vindt haar oorsprong in de machtiging van 7 juni 2016 van de Raad
aan de Europese Commissie om onderhandelingen te openen met Qatar over een regime
van een «Open Aviation Area» tussen de Europese Unie en Qatar. Naar aanleiding van de uitspraak van het Europese
Hof van Justitie op 5 november 2002 in de zaken Commissie/Verenigd Koninkrijk (C-466/98)1, Commissie/Denemarken (C-467/98)2, Commissie/Zweden (C-468/98)3, Commissie/Finland (C-469/98)4, Commissie/België (C-471/98)5, Commissie/Luxemburg (C-472/98)6, Commissie/Oostenrijk (C-475/98)7 en Commissie/Duitsland (C-476/98)8 is gebleken dat de Europese Commissie een aantal exclusieve bevoegdheden heeft met
betrekking tot het externe luchtvaartbeleid, waaronder het reguleren van markttoegang
voor luchtvaartmaatschappijen, de veiligheid van de luchtvaart, een deel van de beveiliging
van de luchtvaart en de regulering van de mededinging. Tot de gedeelde bevoegdheden
behoren naast een ander deel van de beveiliging, de milieu en consumentenbescherming.
De lidstaten van de Europese Unie zijn bevoegd ten aanzien van luchtverkeersrechten
die met derde landen worden uitgewisseld, vastgelegd in bilaterale afspraken.
Op basis van deze bevoegdheden heeft de Europese Commissie in haar mededelingen «Het
externe luchtvaartbeleid van de EU – De aanpak van toekomstige uitdagingen» (COM (2012)
556) en «Een luchtvaartstrategie voor Europa (COM (2015) 598»)9 voorgesteld om onderhandelingen aan te gaan betreffende liberalisering van de luchtvaartmarkt
en een uitgebreide open luchtvaartovereenkomst te sluiten tussen de Europese Unie
en haar lidstaten, enerzijds, en de Staat Qatar, anderzijds, waarbij ernaar gestreefd
wordt markten te openen en samenwerking en/of harmonisering inzake regelgeving tot
stand te brengen, met name op prioritaire gebieden als luchtvaartveiligheid, beveiliging,
milieubescherming en toepassing van de mededingingsregels die gelijke en eerlijke
kansen voor alle marktdeelnemers garanderen.
2. De Overeenkomst
Met deze gemengde Overeenkomst wordt – na een stapsgewijze, geleidelijke overgang
van 5 jaar – een luchtvaartregime tot stand gebracht, waarbij het onder nadere voorwaarden
aan luchtvaartmaatschappijen van de Staat Qatar toegestaan is om naar iedere plaats
binnen de Europese Unie en aan luchtvaartmaatschappijen van de lidstaten van de Europese
Unie om naar iedere plaats binnen Qatar te opereren. Met deze belangrijke uitbreiding
van de wederzijdse markttoegang wordt beoogd de concurrentie tussen de luchtvaartmaatschappijen
van de Staat Qatar en luchthavens en die van de lidstaten van de Europese Unie te
versterken, alsmede gelijke concurrentievoorwaarden, zoals ten aanzien van staatssteun
en financiële transparantie, te regelen. In deze Overeenkomst wordt uitgegaan van
een eindsituatie waarin sprake is van een volledige «Open Skies», welke gefaseerd wordt ingevoerd zoals weergegeven in Bijlage I bij de Overeenkomst,
totdat in het IATA Winter Seizoen 2024/2025 het vrije luchtruim voor het recht vanuit
het eigen land naar het andere land (Qatar) te vliegen (rechten van de derde vrijheid)
en het recht vanuit het andere land (Qatar) naar het eigen land te vliegen (rechten
van de vierde vrijheid) gerealiseerd is, inclusief het recht om passagiers in- en
uit te schepen en vracht te laden en te lossen op bepaalde tussen- en verder gelegen
punten en punten op het grondgebied van de andere partij, op een route die begint
of eindigt in het eigen land (rechten van vijfde vrijheid). Het aanbieden van luchtvervoersdiensten
door een luchtvaartmaatschappij van een partij tussen twee of meer punten binnen het
eigen grondgebied van een andere partij (cabotage) is niet toegestaan.
Tegelijkertijd dient de geliberaliseerde Overeenkomst de belangen van consumenten
en de luchtvaartsector en haar werknemers en vormt het een belangrijke basis voor
harmonisatie tussen de Europese Unie en haar lidstaten en de Staat Qatar op verschillende
terreinen van de luchtvaart die door de Overeenkomst worden bestreken, zoals gelijke
mededinging, veiligheid, beveiliging, milieu, sociale aspecten en consumentenbescherming.
Voor Nederland en de Nederlandse luchtvaartsector is de Overeenkomst van belang omdat
het huidige bilaterale luchtvaartregime met Qatar restrictief is ten aanzien van 1)
het aantal aan te wijzen luchtvaartmaatschappijen, 2) de afspraken ten aanzien van
derde, vierde en vijfde vrijheidsvervoer; en 3) de afspraken over commerciële mogelijkheden
(o.a. codesharing, tariefstelling en de verplichting tot het hebben van een «local sponsor» in Qatar voor EU-luchtvaartmaatschappijen. De Overeenkomst biedt de Nederlandse
luchtvaartmaatschappijen meer mogelijkheden op het gebied van beschikbare frequenties
en toegestane bestemmingen.
Meer nog van belang voor Nederlandse luchtvaartmaatschappijen is dat in de Overeenkomst
afspraken zijn gemaakt over eerlijke concurrentie en financiële transparantie en dat
de Overeenkomst handvatten biedt tot het afdwingen ervan tot en met het opleggen van
sancties aan een luchtvaartmaatschappij wanneer sprake is van schending van de bepalingen
ten aanzien van oneerlijke concurrentie. De uitdrukkelijke wens van de EU-luchtvaartmaatschappijen
tot afdwingbare afspraken hieromtrent is voor het Nederlandse EU-voorzitterschap in
2016 aanleiding geweest om zich in te zetten voor het verlenen van een mandaat aan
de Europese Commissie tot het openen van EU-brede onderhandelingen met onder andere
de Staat Qatar, hetgeen geleid heeft tot deze Overeenkomst. Het parlement is hierover
ingelicht bij brief van 18 april 2019.10
De Overeenkomst beslaat ingevolge artikel 1, onder 19), het gehele grondgebied van
Qatar en die gebiedsdelen van de Europese Unie waarop de EU-verdragen van toepassing
zijn. De Caribische delen van het Koninkrijk zijn niet in het in het eerste lid van
artikel 2 opgenomen routeschema opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat er vijfde vrijheidsverkeer
van personen of vracht plaatsvinden tussen Amsterdam en de Caribische delen van het
Koninkrijk. Uit deze Overeenkomst vloeien derhalve geen rechten voort voor luchtvaartmaatschappijen
van Qatar om luchtvervoer te verrichten tussen het Europese deel van Nederland en
de Caribische gebiedsdelen van het Koninkrijk.
Voor Curaçao is het op 6 december 2017 te Colombo tot stand gekomen Verdrag inzake
luchtdiensten tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van
Curaçao, en de regering van de Staat Qatar op 1 december 2018 in werking getreden.11 Voor Sint Maarten zal een verdrag inzake luchtdiensten tot stand gebracht worden.
Aruba heeft nog niet aangegeven met Qatar in onderhandeling te willen treden over
een verdrag inzake luchtdiensten met Qatar.
3. Een ieder verbindende bepalingen
De Overeenkomst betreft verplichtingen tussen staten, maar bevat naar het oordeel
van de regering een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en
94 van de Grondwet, die aan de door Qatar aangewezen luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks
rechten toekennen. Het betreft de routes vervat in artikel 2, eerste lid, onder a)
(verlening van rechten) en artikel 3, eerste lid, onder a) en d) (exploitatievergunning)
in combinatie met het recht van de lidstaten vervat in artikel 4, eerste lid, onder
a) en c) (weigering, intrekking, opschorting of beperking van vergunningen).
Verder worden aan de door de respectieve partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen
rechtstreeks rechten toegekend of plichten opgelegd over operationele flexibiliteit,
capaciteit en frequentie in artikel 2, derde en vierde lid (verlening van rechten),
artikel 3, tweede lid (exploitatievergunning), artikel 6, eerste en tweede lid (naleving
van wetten en regels), artikel 8, derde tot en met vijfde lid, achtste tot en met
zestiende lid (commerciële opportuniteiten), artikel 9, eerste, tweede, vijfde en
zevende lid (douanerechten), artikel 11, eerste lid (passagiers- en goederentarieven)
en artikel 19, eerste en vierde lid (geautomatiseerde boekingssystemen) en in Bijlage
1 (overgangsbepalingen), onderdelen 1 tot en met 9.
4. Artikelsgewijze toelichting
Preambule (Doelstellingen en werkingssfeer)
De preambule omschrijft het algemene doel van de Overeenkomst, de geleidelijke totstandbrenging
van een vrij toegankelijke luchtvaartmarkt tussen de lidstaten van de Europese Unie
en de Staat Qatar gebaseerd op non-discriminatie en gelijke kansen tot mededinging,
gelijke voorwaarden daarvoor alsmede een gelijk speelveld voor luchtvaartmaatschappijen.
Artikel 1 (Definities)
In dit artikel worden de in de Overeenkomst voorkomende, voor EU- luchtvaartverdragen
gebruikelijke, begrippen omschreven.
Artikel 2 (Verlening van rechten)
Het eerste lid van dit artikel legt het routeschema vast voor beide partijen. Het
tweede lid bepaalt dat de toegestane rechten voor de exploitatie van internationaal
luchtvervoer door luchtvaartmaatschappijen van de ene partij omvatten het recht van
overvlucht en technische landing en om geregelde en niet-geregelde luchtvervoersactiviteiten
voor passagiers, gecombineerde vluchten en vrachtvluchten uit te voeren op basis van
derde en vierde vrijheidsrechten. Deze laatste verkeersrechten zijn voor wat betreft
Nederland gekoppeld aan de in Bijlage I opgenomen overgangsbepalingen die zien op
een geleidelijke opening van de luchtvaartmarkt tussen Nederland en Qatar. De rechten
vallen alleen toe aan een luchtvaartmaatschappij die voldoet aan de voorwaarden vervat
in artikel 3 voor uitgifte van vergunningen. Alle verkeersrechten die al uit hoofde
van een van de bilaterale verdragen tussen Qatar en de lidstaten van de Europese Unie
zijn verleend en die verder gaan dan de bepalingen van de Overeenkomst, mogen verder
worden uitgeoefend zolang geen onderscheid wordt gemaakt tussen luchtvaartmaatschappijen
uit de Europese Unie op basis van hun nationaliteit hetgeen inhoudt dat een lidstaat
bij het toewijzen van deze verkeersrechten niet mag discrimineren tussen de onder
de bilaterale Overeenkomst aangewezen EU-luchtvaartmaatschappijen. Hetzelfde geldt
voor nieuwe rechten uit hoofde van bilaterale overeenkomsten. Vijfde vrijheidsrechten
voor vrachtdiensten naar/van verder gelegen punten zijn beperkt tot 7 frequenties
per week per lidstaat waarbij voor de luchtvaartmarkt tussen Nederland en Qatar een
stapsgewijze uitbreiding van 3 naar uiteindelijk 7 frequenties in IATA Winterseizoen
2024/2025 is afgesproken. Het derde lid verleent operationele flexibiliteit mits met
deze luchtdiensten een punt aangedaan wordt op het grondgebied van de aanwijzende
partij. Het vierde lid verleent het recht om de frequentie en capaciteit te baseren
op commerciële marktgerelateerde overwegingen. Het vijfde lid sluit vervoer door de
luchtvaartmaatschappij(en) van Qatar tussen twee punten binnen het eigen grondgebied
van een lidstaat van de Europese Unie uit (cabotage).
Artikel 3 (Exploitatievergunning)
Dit artikel bepaalt dat aanvragen van luchtvaartmaatschappijen voor een exploitatievergunning
en technische vergunning worden ingewilligd op voorwaarde dat voldaan wordt aan de
voorwaarden van de in dit artikel van de Overeenkomst omschreven wetten en regels
voor de uitgifte van vergunningen en toelatingen en de bepalingen over de veiligheid
en beveiliging van de luchtvaart die zijn neergelegd in artikel 13 en in artikel 14
van de Overeenkomst. Verder omschrijft het artikel de voorwaarden waaraan de luchtvaartmaatschappijen
van partijen moeten voldoen om voor aanwijzing in aanmerking te komen. In het geval
van een luchtvaartmaatschappij uit Qatar dient het eigendom en de effectieve zeggenschap
over de luchtvaartmaatschappij te berusten bij onderdanen van Qatar, dient de luchtvaartmaatschappij
een Qatarese vergunning te hebben en het hoofdkantoor in Qatar gevestigd te zijn.
In het geval van een luchtvaartmaatschappij uit een lidstaat van de Europese Unie
dient het eigendom en de effectieve zeggenschap te berusten bij onderdanen van een
van de lidstaten van de Europese Unie, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen of Zwitserland,
dient de luchtvaartmaatschappij over een vergunning van de Europese Unie te beschikken
en dient het hoofdkantoor in een lidstaat van de Europese Unie gevestigd te zijn of
in een van de hiervoor genoemde landen. Het tweede lid bepaalt dat het verlenen van
een exploitatievergunning en technische vergunning op niet-discriminerende wijze moet
plaatsvinden. Het derde lid bepaalt dat partijen wederzijds de beoordeling van de
financiële gezondheid en nationaliteitsverklaring van elkaars luchtvaartmaatschappij(en)
accepteren met uitzondering van beoordeling op gebied van veiligheidscertificaten
of -vergunningen, beveiligingsregelingen of de verzekeringsdekking.
Artikel 4 (Weigering, intrekking, opschorting of beperking van vergunningen)
Dit artikel bepaalt dat indien niet aan de vereisten voor vergunningverlening voldaan
wordt, deze kan worden geweigerd, ingetrokken, opgeschort, beperkt of daaraan voorwaarden
kunnen worden verbonden, bijvoorbeeld als niet (langer) aan de vereisten voor eigendom
wordt voldaan of de operaties niet (langer) plaatsvinden overeenkomstig de in artikelen
3 en 6 genoemde wetten, regels en voorschriften of als een partij heeft vastgesteld
dat niet is voldaan aan de regels en voorwaarden die normaliter gehanteerd worden
bij het uitvoeren van internationaal luchtvervoer. Tevens worden de voorwaarden vermeld
waaronder de activiteiten op andere wijze kunnen worden opgeschort of beperkt.
Artikel 5 (Liberalisering van eigendoms- en zeggenschapsvereisten)
In dit artikel komen partijen overeen dat in een later stadium gesproken kan worden
over geleidelijke liberalisering van de eigendomsverhoudingen van de respectieve luchtvaartmaatschappijen
en zeggenschap daarover.
Artikel 6 (Naleving van wetten en regels)
In dit artikel wordt bepaald dat bij het vliegen met en de exploitatie van de luchtvaartuigen
van de door een partij aangewezen luchtvaartmaatschappijen dient te worden voldoen
aan de wetten, regels en voorschriften inzake binnenkomst in, verblijf op of vertrek
uit het grondgebied van de andere partij en inzake de exploitatie en navigatie van
de luchtvaartuigen. Dit geldt ook voor passagiers, bemanningen, bagage, goederen en/of
post.
Artikel 7 (Eerlijke mededinging)
In dit artikel worden de regels vastgelegd voor een eerlijk en concurrerend klimaat
voor de exploitatie van luchtdiensten. Het tweede lid verbiedt partijen om discriminatie
of oneerlijke praktijken die nadelige gevolgen hebben voor de eerlijke en gelijke
mededingingskansen van de luchtvaartmaatschappij(en) van de andere partij toe te laten
en verplicht hen deze op te heffen. Tevens is het verboden subsidies toe te kennen
wanneer zij nadelige gevolgen hebben voor de eerlijke en gelijke mededingingskansen
van luchtvaartmaatschappijen van de andere partij. Het derde lid bepaalt dat subsidies
onder strenge voorwaarden en in specifieke gevallen zijn toegestaan. Het vierde lid
bepaalt dat een verplichting wordt opgelegd tot het minimaal op jaarbasis openbaar
maken van een financiële rapportage die voldoet aan de internationaal geldende eisen
en voorwaarden waarbij, in geval er sprake is geweest van subsidieverlening, deze
apart vermeld wordt in de rapportage. Op basis van het vijfde lid van dit artikel
zijn partijen verplicht om, wanneer daarom verzocht wordt, binnen 30 dagen financiële
en andere informatie te verschaffen waarmee het nakomen van de voorwaarden uit dit
artikel geverifieerd kan worden. Het zesde lid verplicht partijen maatregelen te nemen
ter voorkoming van belemmering, beperking of verstoring van concurrentie en het misbruik
maken van marktdominantie. Onder de voorwaarden van het zevende lid kunnen passende
en proportionele maatregelen genomen worden tegen een luchtvaartmaatschappij wanneer
er sprake zou zijn van schending van de bepalingen in de leden 8 tot en met 10 van
het artikel. Het achtste lid biedt de mogelijkheid te verzoeken om overleg. Het negende
lid biedt de mogelijkheid om maatregelen te nemen tegen een maatschappij die zich
niet aan de mededingingsregels gehouden heeft of geprofiteerd heeft van discriminatie,
oneerlijke praktijken of subsidies. Het tiende lid bepaalt dat het toepassingsgebied
en de duur van die maatregelen beperkt moeten blijven tot hetgeen strikt noodzakelijk
is. De leden 11 en 12 verwijzen naar de mogelijkheid tot geschillenbeslechting. Het
dertiende lid bepaalt dat de maatregelen op grond van dit artikel geen afbreuk mogen
doen aan maatregelen die door de exclusief bevoegde mededingingsautoriteiten zijn
genomen bij het handhaven van de mededingingswetgeving.
Artikel 8 (Commerciële opportuniteiten)
Dit artikel omschrijft de commerciële mogelijkheden en samenwerking met betrekking
tot bedrijfsvoering. Het derde lid geeft partijen het recht om op elkaars grondgebied
kantoren te openen voor promotie en verkoop van luchtvervoer en aanverwante activiteiten.
Het vierde lid geeft partijen de mogelijkheid om eigen specialistisch personeel op
het grondgebied van de andere partij binnen te brengen en te laten werken overeenkomstig
de wetten en regels van de andere partij met betrekking tot toegang, verblijf en werk.
Het vijfde lid geeft luchtvaartmaatschappijen het recht op eigen grondafhandeling
(zelfafhandeling) of te kiezen voor concurrerende leveranciers van grondafhandelingsdiensten.
Het zesde lid regelt de toewijzing van slots op luchthavens. Het zevende lid geeft
aan dat voor informatiedoeleinden kennisgevingen omtrent operationele programma’s
of dienstregelingen gevraagd kunnen worden. Het achtste lid omschrijft het recht van
luchtvaartmaatschappijen om luchtvervoer en bijbehorende diensten te verkopen op het
grondgebied van de andere partij. Het negende lid bepaalt dat lokale uitgaven, waaronder
de aankoop van brandstof, in lokale munt of in vrij converteerbare valuta tegen de
geldende wisselkoers betaald kunnen worden. Het tiende lid beschrijft het recht om
lokale inkomsten om te wisselen in vrij converteerbare valuta en over te maken naar
het eigen grondgebied of een land van haar keuze overeenkomstig de toepasselijke wetgeving.
Het elfde tot en met dertiende lid geeft luchtvaartmaatschappijen het recht samenwerkingsregelingen
op het gebied van marketing met andere luchtvaartmaatschappijen te sluiten. Het veertiende
lid bepaalt dat als luchtvaartmaatschappijen via een andere transportmodaliteit vervoer
aanbieden zij daarbij niet gehouden zijn aan de wetten en regels inzake luchtvervoer.
Het vijftiende lid bepaalt dat luchtvaartmaatschappijen zelf of door middel van andere
aanbieders intermodale vrachtvervoersdiensten mogen verrichten tegen een allesomvattende
prijs. Het zestiende en zeventiende lid bevatten bepalingen over het leasen van luchtvaartuigen
met of zonder bemanning van een andere luchtvaartmaatschappij inclusief die van derde
landen (wet-leasing) en het recht onder voorwaarden en volgens de wetten en regels
die partijen op overeenkomsten toepassen, franchising, branding en commerciële concessieregelingen
te treffen met ondernemingen inclusief luchtvaartmaatschappijen van beide partijen
en derde landen.
Artikel 9 (Douanerechten)
Dit artikel bepaalt dat luchtvaartuigen van de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
die onder de Overeenkomst opereren, alsmede de gebruikelijke apparatuur, technische
verbruiksgoederen, reserveonderdelen, voorraden brandstof en smeermiddelen en boordproviand
van de aangewezen luchtvaartmaatschappijen, op basis van wederkerigheid, worden vrijgesteld
van invoerbeperkingen, eigendomsbelastingen en heffingen op activa, douanerechten,
accijnzen, inspectievergoedingen, BTW en soortgelijke vergoedingen en rechten. Ingevolge
het vierde lid geldt dit ook voor alle belastingen, heffingen, rechten en kosten en
lasten, op het grondgebied van de andere partij, op voorwaarde dat de benodigdheden,
voorraden en reserveonderdelen onder toezicht of zeggenschap van de bevoegde autoriteiten
blijven totdat ze opnieuw worden uitgevoerd of opnieuw worden verwijderd. Het derde
lid bepaalt dat een partij belastingen, heffingen, belastingen of vergoedingen in
rekening kan brengen voor brandstof die op haar grondgebied op niet-discriminerende
basis wordt geleverd voor vervoer binnen het eigen grondgebied. De vrijstelling geldt
ingevolge het zevende lid ook voor bagage en vracht in directe transit. Het achtste
lid verplicht de apparatuur en benodigdheden onder toezicht of controle van de bevoegde
autoriteiten te bewaren. Het negende lid van het artikel bepaalt dat de overeenkomst
geen gevolgen heeft voor de bepalingen van een tussen een lidstaat en Qatar toepasselijk
verdrag inzake het vermijden van dubbele belasting op inkomsten.12
Artikel 10 (Gebruikersheffingen)
In dit artikel wordt overeengekomen dat de gebruikersheffingen kostengerelateerd en
niet ten onrechte discriminerend mogen zijn en billijk moeten worden verdeeld over
alle categorieën gebruikers van de desbetreffende luchthavens of luchthavensystemen.
Het tweede lid bepaalt dat de heffingen die aan luchtvaartmaatschappijen van de andere
partij worden opgelegd niet minder gunstig mogen zijn dan de gunstigste voorwaarden
die iedere andere luchtvaartmaatschappij kan verkrijgen op het tijdstip dat de heffingen
worden opgelegd. Ingevolge het derde lid moeten de bevoegde heffingsautoriteiten of
-organen de gebruikers binnen een redelijke termijn in kennis stellen van ieder voorstel
tot wijziging van gebruikersheffingen.
Artikel 11 (Passagiers- en goederentarieven)
Het eerste lid bepaalt dat luchtvaartmaatschappijen de prijzen vrij kunnen vaststellen
op basis van vrije en eerlijke mededinging. Ingevolge het tweede lid mogen partijen
op niet-discriminerende wijze vereisen dat de prijzen worden aangemeld. Het aanmelden
gebeurt uitsluitend ter informatie.
Artikel 12 (Statistieken)
Dit artikel voorziet in de mogelijkheid dat partijen elkaar statistische- en op verzoek
andere informatie verstrekken.
Artikel 13 (Veiligheid van de luchtvaart) en artikel 14 (Beveiliging van de luchtvaart)
Het tweede lid van artikel 13 betreft de erkenning van de bewijzen van luchtwaardigheid,
bevoegdheidsbewijzen en vergunningen die ten minste gelijk moeten zijn aan de minimumnormen.
De overige bepalingen over de veiligheid en de beveiliging van de luchtvaart zijn
neergelegd in de artikelen 13 en 14 van de Overeenkomst. Hierin zijn in het vijfde
en zesde lid van artikel 13 een procedure en een aanpak geregeld (inclusief de zogenaamde
platforminspecties) indien een lidstaat van de Europese Unie of Qatar twijfels heeft
over de wijze waarop de door de ICAO vastgestelde internationale veiligheidsnormen
en beveiligingstandaarden door de andere partij worden nageleefd en gecontroleerd.
Het derde lid van artikel 13 en het tiende lid van artikel 14 bepalen dat bij gerede
twijfel overleg kan plaatsvinden. Indien correctieve maatregelen uitblijven biedt
het vierde, zesde of zevende lid van artikel 13 en het zesde, negende en tiende lid
van artikel 14 de mogelijkheid om onverwijld maatregelen te nemen dan wel de exploitatievergunning
te weigeren, in te trekken, te schorsen, te beperken of daaraan voorwaarden te verbinden.
Het achtste lid van artikel 13 en het elfde lid van artikel 14 bepalen dat de maatregelen
noodzakelijk en evenredig moeten zijn en opgeheven moeten worden wanneer de aanleiding
daartoe niet langer bestaat. Verder wordt verwezen naar de bepalingen in de door de
ICAO vastgestelde veiligheids- en beveiligingsstandaarden (de zogenaamde minimumnormen)
die zijn vastgesteld overeenkomstig het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen
Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Stb. 1947, H 165 en Trb. 1959, nr. 45) (Verdrag van Chicago), die voor zover van toepassing bij de wederzijdse luchtvaartbetrekkingen
tussen lidstaten van de Europese Unie en Qatar in acht moeten worden genomen. Deze
bepalingen worden onverkort gehandhaafd en toegepast bij de verlening van vergunningen.
Artikel 15 (Luchtverkeersbeheer)
Dit artikel beschrijft de samenwerking op het gebied van luchtverkeersbeheer met het
oog op verbetering van efficiency, het reduceren van de kosten, het minimaliseren
van de effecten op het milieu en het verhogen van de veiligheid en capaciteit van
de systemen.
Artikel 16 (Milieu)
In dit artikel wordt bepaald dat partijen alle passende maatregelen nemen om het effect
van de burgerluchtvaart op het milieu tot een minimum te beperken overeenkomstig hun
rechten en plichten krachtens het internationaal recht. Partijen spreken af samen
te werken bij de ontwikkeling van instrumenten om de uitstoot van broeikasgassen zoals
CORSIA, te beperken en om samen te werken op gebied van het reduceren van geluidsoverlast.
Artikel 17 (Aansprakelijkheid van luchtvaartmaatschappijen)
In dit artikel bevestigen partijen hun verplichtingen onder het op 28 mei 1999 te
Montreal tot stand gekomen Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen
inzake het internationale luchtvervoer (Trb. 2000, nr. 32 en Trb. 2001, nr. 91) dat op 28 juni 2004 voor het Europese deel van Nederland (Trb. 2004, nr. 167) en op 14 januari 2005 voor de Staat Qatar in werking is getreden.
Artikel18 (Consumentenbescherming)
Partijen spreken af samen te werken ten behoeve van een hoog niveau van consumentenbescherming.
Artikel 19 (Geautomatiseerde boekingssystemen)
In dit artikel zijn de afspraken over de vrije toegang door partijen van elkanders
computerreserveringssystemen vastgelegd.
Artikel 20 (Sociale aspecten)
Partijen spreken af samen te werken op gebied van fundamentele arbeidsrechten en -omstandigheden,
bescherming en maatschappelijke dialoog. Er zal actief worden toegezien op uitvoering
van rechten en plichten voortkomend uit de respectievelijke wet- en regelgeving alsmede
op verbetering daarvan. Partijen spreken uit zich te houden aan de ILO Declaration on Fundamental Principles and Rights at Work (1998) en de doelstellingen van ILO Declaration on Social Justice (2008) te bevorderen. Dergelijke belangrijke arbeidskwesties kunnen in het Gemengd
Comité geadresseerd worden.
Artikel 21 (Interpretatie en uitvoering)
De rechten die uit de Overeenkomst voortvloeien zijn rechten die toekomen aan de partijen,
niet aan ingezetenen van de partijen. Partijen zullen alle maatregelen nemen om nakoming
van de verplichtingen uit de Overeenkomst te verzekeren. Deze dienen gepast en proportioneel
te zijn. Wanneer sprake is van vermeende inbreuk, kunnen partijen elkaar om informatie
en bijstand vragen. Partijen zullen samenwerken om de Overeenkomst verder te ontwikkelen
en verbeteren.
Artikel 22 (Gemengd comité)
Ter evaluatie van de handhaving alsmede interpretatie van de Overeenkomst is een gemengd
comité ingesteld. Het gemengd comité komt minstens eenmaal per jaar bijeen en werkt
op basis van consensus. De beslissingen zijn bindend voor partijen.
Artikel 23 (Geschillenbeslechting en arbitrage)
Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van geschillenbeslechting en arbitrage in
het geval tussen partijen een geschil over uitlegging of toepassing van de Overeenkomst
ontstaat. Wanneer een geschil niet opgelost kan worden in het gemengd comité kan het
voorgelegd worden voor arbitrage.
Artikel 24 (Verhouding met andere overeenkomsten)
Dit artikel behandelt het verband tussen de Overeenkomst en de reeds bestaande bilaterale
overeenkomsten tussen Qatar en de lidstaten van de Europese Unie, evenals de verhouding
met andere overeenkomsten en/of regelingen, zoals besluiten van internationale organisaties,
met name van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO). Zoals in paragraaf
1 (Inleiding) van deze toelichtende nota is vermeld, blijven specifieke bepalingen
in bilaterale overeenkomsten die gunstiger en/of flexibeler zijn of niet onder de
Overeenkomst vallen gelden op voorwaarde dat geen sprake is van discriminatie tussen
lidstaten van de Europese Unie en hun onderdanen.
Artikelen 25–30 (Procedurele bepalingen)
De artikelen 25 tot en met 30 bevatten louter procedurele standaardbepalingen met
betrekking tot onder meer wijzigingen (artikel 25), toetreding van nieuwe lidstaten
tot de Unie (artikel 26), opzegging (artikel 27), registratie van de overeenkomst
(artikel 28), inwerkingtreding, voorlopige toepassing en depositaris (artikel 29)
(zie ook punt 5 van deze toelichting) en authentieke teksten (artikel 30).
5. Bijlagen
Bijlage I specificeert de overgangsfase naar een situatie van «open skies» in de vorm van een stappenplan van 5 fases, waarbij de datum van 7 juni 2019 geldt
als aanvangsdatum («Baseline»). Voor een aantal lidstaten van de Europese Unie, waaronder Nederland, is een geleidelijke
marktopening overeengekomen om plotselinge en/of ingrijpende markteffecten te voorkomen.
Op Nederland zijn daarbij lid 7.e) (derde en vierde vrijheidsrechten voor passagiers-
en combinaties van luchtdiensten, 8.e) (derde en vierde vrijheid voor vracht) en lid
9 (vijfde vrijheid voor vracht) van toepassing.
De bijlage is aan te merken als uitvoerend van aard. Verdragen tot wijziging van de
bijlagen behoeven, als en voor zover zij vallen onder de exclusieve bevoegdheid van
de lidstaten van de Europese Unie, op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet
goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal
zich thans het recht terzake voorbehouden.
Bijlage II specificeert het geografisch toepassingsgebied voor vijfde vrijheidsvrachtvluchten.
6. Voorlopige toepassing
De Overeenkomst wordt ingevolge het derde lid van artikel 29 overeenkomstig de interne
procedures en/of nationale wetgeving van de partijen vanaf 18 oktober 2021 voorlopig
toegepast. Dit betekent dat de Europese Unie en de Staat Qatar de Overeenkomst vanaf
die datum voorlopig toepassen, en verder die lidstaten van de Europese Unie die een
voorlopige toepassing kennen, waaronder Nederland. Deze voorlopige toepassing is in
het economische belang van Nederland, in verband met de verruiming van de luchtvaartbetrekkingen
met Qatar (zie hiervoor ook paragraaf 2 van deze toelichtende nota) maar vooral met
het oog op de bepalingen met betrekking tot eerlijke concurrentie en de instrumenten
die de Overeenkomst biedt om gelijke concurrentievoorwaarden te handhaven en sancties
in te kunnen stellen wanneer er sprake is van schending van die bepalingen. Verder
is het in het belang van Nederland dat de bepalingen inzake de veiligheid en beveiliging
van de luchtvaart, sociale aspecten en milieubescherming voorlopig worden toegepast.
7. Koninkrijkspositie
De Overeenkomst geldt alleen voor het deel van het Koninkrijk waarop het Verdrag betreffende
de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
(VWEU) van toepassing zijn. De Overeenkomst zal dan ook voor wat het Koninkrijk betreft,
evenals de bilaterale Overeenkomst van 7 september 1993, alleen voor het Europese
deel van Nederland gelden.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.