Brief regering : Fiche: Mededeling EU-missies gerelateerd aan Horizon Europe
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3226
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 november 2021
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 2 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Mededeling EU-missies gerelateerd aan Horizon Europe
Fiche: Mededeling – Toepassing Richtlijn Tegengaan Illegale Tewerkstelling (Kamerstuk
22 112, nr. 3227)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.P.M. Knapen
Fiche: Mededeling EU-missies gerelateerd aan Horizon Europe
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Mededeling van de Europese Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, Het Europees
Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over EU-missies
b) Datum ontvangst Commissiedocument
29 september 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM (2021)609
d) EUR-Lex
EUR-Lex – 52021DC0609 – EN – EUR-Lex (europa.eu)
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor Concurrentievermogen
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in nauwe samenwerking met het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
2. Essentie voorstel
Met deze mededeling lanceert de Europese Commissie vijf EU-missies1. De EU-missies vinden hun oorsprong in Horizon Europe, het Europese Kaderpogramma
voor Onderzoek en Innovatie (periode 2021–2027)2. EU-missies hebben ambitieuze en aansprekende doelstellingen voor de aanpak van maatschappelijke
problemen op het gebied van gezondheid, klimaat en het milieu, binnen een bepaalde
tijdshorizon (2030). Het gaat om een nieuwe en innovatieve manier van samenwerken
over sectoren, disciplines en bestuurslagen heen om het leven van mensen in de Europese
Unie en daarbuiten tastbaar te verbeteren.
De vijf missiegebieden uit de Horizon Europe-verordening zijn in 2020 ontwikkeld door
missieraden, bestaande uit deskundigen (Mission Boards). De raden hebben de missies verder ontwikkeld op basis van breed overleg met belanghebbenden,
waaronder met burgers.
In deze mededeling lanceert de Commissie de volgende vijf EU-missies.
Ten eerste om ten minste 150 Europese regio's en lokale gemeenschappen te ondersteunen
om tegen 2030 klimaatbestendig te worden («aanpassing aan klimaatverandering»). Ten
tweede om samen te werken met het Europese kankerbestrijdingsplan3 om het leven van meer dan 3 miljoen mensen tegen 2030 te verbeteren door preventie
en genezing van kanker en oplossingen te bieden om langer en beter te leven («kanker»).
Ten derde om oceanen en andere wateren tegen 2030 te herstellen («gezonde oceanen,
zeeën, kust- en binnenwateren»). Ten vierde om 100 klimaatneutrale en slimme steden
tegen 2030 te hebben («klimaatneutrale en slimme steden»). Ten vijfde om 100 «living
labs4» en «lighthouses5» te hebben om het voortouw te nemen in de transitie naar gezonde bodems tegen 2030
(«bodemdeal voor Europa»).
De Commissie benadrukt dat deze missies de prioriteiten van de Commissie ondersteunen
zoals weergegeven in de Europese Green Deal6, het Europese kankerbestrijdingsplan7 en het Nieuw Europees Bauhaus8. Hiermee zijn de missies een Commissiebrede aangelegenheid. Ze geven tevens invulling
aan aspecten van de vernieuwde Europese Onderzoeksruimte (ERA) voor onderzoek en innovatie
(O&I)9. Ook dragen de missies bij aan de Duurzame Ontwikklingsdoelen van de Verenigde Naties
en het Klimaatakkoord van Parijs.
Het voorstel kondigt aan dat middelen vanuit Horizon Europe gebruikt zullen worden
om de doelen van de missies aan te jagen en O&I te stimuleren. Beoogd wordt een totaal-aanpak
met verschillende instrumenten en publieke en particuliere investeringen op EU-, nationaal,
regionaal en lokaal niveau. Ook het internationale profiel wordt nog verder ontwikkeld.
Om de implementatie te sturen, heeft de Commissie een bestuursmodel opgezet om de
coördinatie te waarborgen. Nauwe betrokkenheid van lidstaten en geassocieerde landen10, alsmede complementariteit met regionale (slimme specialisatie) strategieën worden
van cruciaal belang geacht voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de missies.
De mededeling sluit af met de conclusie dat de missies gezamenlijk leren en experimenteren
in heel Europa mogelijk moeten maken en met de aankondiging dat de komende maanden
besprekingen met alle relevante actoren worden gevoerd over samenwerking bij het bereiken
van de doelstellingen van de missies.
Gelijktijdig met de mededeling heeft de Commissie implementatieplannen per missie
openbaar gemaakt11.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet hecht belang aan EU-investeringen in O&I vanwege de toegevoegde waarde
voor een excellent niveau van de Europese wetenschap, het versterken van ecosystemen
en de innovatie- en concurrentiekracht en het oplossen van maatschappelijke uitdagingen.
In het nationale missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid staan de economische
kansen van de maatschappelijke uitdagingen en de ambitie om een vooraanstaande rol
te spelen op een aantal sleuteltechnologieën centraal12. De publieke en private krachten worden gebundeld en de innovatiekracht van de topsectoren
wordt gebruikt om via missies en cross-sectorale samenwerking de transitie naar een
duurzame, gezonde, veilige en klimaatneutrale samenleving te versnellen en de concurrentiekracht
van Nederland te versterken. Er wordt voortgebouwd op de stevige basis die in de topsectorenaanpak
is gelegd en waarbij een intensieve publiek-private samenwerking is ontstaan via thematische
missies en Kennis- en Innovatieagenda’s (KIA’s). Deze missies werken sturend bij de
inzet van middelen en zorgen voor gemeenschappelijke agendering en een programmatische
aanpak. De private cofinanciering is in het algemeen aanzienlijk, wat zorgt voor een
hefboomeffect waardoor met publieke middelen meer kan worden bereikt13.
Naast publiek-private samenwerking draagt Nederland actief bij aan het versterken
van burgerbetrokkenheid en wetenschapscommunicatie. In de Nationale Wetenschapsagenda
(NWA)14 zijn beide aspecten geïntegreerd. Binnen die agenda wordt wetenschappelijk onderzoek
gedaan naar maatschappelijke vraagstukken die volledig door burgers, ministeries of
andere maatschappelijke actoren zijn ingebracht. De 25 onderzoeksroutes binnen de
NWA zijn bijvoorbeeld volledig tot stand gekomen door vragen die bij burgers zijn
opgehaald. Wetenschapscommunicatie is een belangrijke programmalijn binnen de NWA.
Bovengenoemde vormen van samenwerking en betrokkenheid van belanghebbenden, waaronder
burgers, sluiten goed aan bij de EU-aanpak via de missies en de partnerschappen15 uit Horizon Europe16.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet verwelkomt de mededeling over EU-missies. De gepresenteerde missie-aanpak
is voor een deel vergelijkbaar met het nationale missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid.
De maatschappelijke uitdagingen en de klimaat- en gezondheidscrisis vragen om nieuwe
instrumenten, sturing en samenwerking over grenzen heen. Het kabinet heeft in dat
licht bij de onderhandelingen over Horizon Europe een goede introductie van missies
als nieuw instrument ten opzichte van Horizon 2020 omarmd. Daarnaast is impact, naast
excellentie, voor Nederland een leidend uitgangspunt voor Horizon Europe. Met de EU-missies
wordt beoogd de impact van O&I te vergroten en de maatschappelijke transitie te versnellen.
Het kabinet onderschrijft dat de missies niet op zichzelf staan maar de prioriteiten
van de Commissie ondersteunen die voortvloeien uit o.a. de Europese Green Deal, het
Europese kankerbestrijdingsplan en het nieuw Europees Bauhaus.
In het debat rondom de introductie van de missies in Horizon Europe heeft het kabinet
naast de nationale belangen ook de EU-belangen voor ogen gehouden en zich tevreden
getoond met de gebieden voor missies zoals vastgelegd in de Horizon Europe-verordening17. Het kabinet kan zich in het algemeen vinden in de vertaalslag die heeft plaats gevonden
van de missiegebieden naar de concrete vijf missies en de te bereiken doelen in 2030
zoals opgenomen in de mededeling. Ook zijn er gelijkenissen tussen de gebieden, richting
en tijdshorizon (2030) van de nationale doelen en de EU-missies. Dit neemt niet weg
dat er accentverschillen kunnen zijn wat betreft beleidsprioriteiten. Het kabinet
heeft meer in het algemeen de volgende aandachtspunten bij de EU missie-aanpak en
voorgenomen implementatie en zal hiervoor aandacht vragen tijdens de onderhandelingen.
Het kabinet beaamt dat O&I drijvende krachten zijn voor de gewenste maatschappelijke
transities en dat daarmee de missies logisch onderdeel vormen van Horizon Europe.
Voor het kabinet is het van belang dat de implementatie van de missies ten aanzien
van het budget dat vanuit Horizon Europe komt, zich op O&I blijft richten. Ook dienen
de kaders en comitologieprocedures van Horizon Europe leidend te blijven voor het
alloceren van onderzoeks- en innovatiebudget. Het kabinet zal aandacht vragen tijdens
de onderhandelingen dat voor acties anders dan gericht op O&I ter implementatie van
de missies, het budget uit andere EU-fondsen of -programma’s moet komen. Tevens zal
het kabinet benadrukken dat bottom-up geïnitieerd fundamenteel onderzoek door toponderzoekers
uit alle wetenschapsdisciplines van groot belang blijft voor oplossingen voor de mondiale
uitdagingen op de lange termijn. Daarnaast zou het kabinet bij de implementatie van
de EU-missies een expliciete rol voor sleuteltechnologieën willen zien naar analogie
van het nationale missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid. Dit sluit aan bij
de vaststelling in de mededeling dat incrementele innovatie niet voldoende zal zijn
om de mondiale uitdagingen te adresseren. Disruptieve innovaties, nieuwe ideeën en
risico’s vormen een onlosmakelijk onderdeel van het transitieproces. Tegelijkertijd
onderschrijft het kabinet dat er naast (technologische) innovatie extra aandacht nodig
is voor interdisciplinaire samenwerking en proces- en sociale innovatie om de doelen
van de missies te bereiken.
In de mededeling wordt de ambitie uitgesproken dat ook vanuit andere EU-programma’s
en door nationale, lokale en regionale overheden wordt bijgedragen aan implementatie
van de missies. Het kabinet onderschrijft in het algemeen deze interbestuurlijke aanpak
en de verbinding met nationaal beleid. Het kabinet zal een precieze afweging maken
over de vorm en mate waarin vanuit nationaal beleid kan worden bijgedragen op het
moment dat er besluitvorming plaatsvindt over specifieke instrumenten of wanneer concrete
projecten worden gestart door de Commissie. Wat betreft het direct betrekken van gemeenten
en provincies bij de implementatie ziet het kabinet graag dat ook lidstaten hier op
nationaal niveau in gekend worden vanwege de samenhang van nationaal, lokaal en regionaal
beleid en de hechte samenwerking van het Rijk, gemeenten en regio’s op de gebieden
waar de missies zich op richten. Het kabinet concludeert dat de mededeling niet concreet
ingaat op de specifieke verwachtingen, rolverdeling en verhouding tussen Europese,
nationale, regionale en lokale instrumenten en bestuurslagen en of de lidstaten zelf
moeten gaan bijdragen18. Tevens wordt in de mededeling onvoldoende duidelijk in hoeverre de missies aansluiten
bij andere EU-programma’s en of de Commissie beoogt om budget buiten Horizon Europe
vrij te maken gezien het feit dat de EU-missies de prioriteiten van Commissie zoals
de Europese Green Deal ondersteunen.
De maatschappelijke uitdagingen vragen niet alleen een Europees antwoord maar ook
een internationale respons. Aangegeven wordt dat het internationale profiel van de
EU-missies zal worden uitgewerkt. Het kabinet onderschrijft het belang hiervan. Voor
wat betreft O&I is internationale samenwerking belangrijk om nieuwe excellente kennis
te ontwikkelen, het Europese concurrentievermogen te versterken en maatschappelijke
vraagstukken op te lossen. Het kabinet zal daarbij de uitgangspunten hanteren zoals
in reactie op de recente mededeling over de Mondiale benadering van Onderzoek en Innovatie
is aangegeven19. Het algemene uitgangspunt daarbij is: «zo open als mogelijk, zo gesloten als nodig»
bij het aangaan van internationale wetenschaps- en innovatiesamenwerkingen.
Positief is dat monitoring en evaluatie integraal onderdeel zijn van de implementatieplannen
zodat bijstelling kan plaatsvinden. Het kabinet is van mening dat lidstaten goed betrokken
moeten worden bij tussentijdse resultaten en bij eventuele bijsturing. Daarnaast is
van belang dat de monitoring breed wordt opgepakt en aansluit op lopende initiatieven
voor het harmoniseren van monitoring en evaluatie. Er zal niet alleen naar Horizon
Europe gekeken moeten worden maar ook naar de impact van andere EU-programma’s die
mogelijk gaan bijdragen aan de missies.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Recent heeft de Commissie de mededeling gepresenteerd aan de lidstaten. De eerste
reacties vanuit de lidstaten zijn in het algemeen positief. De mededeling werd al
enige tijd verwacht. Bij diverse lidstaten leven vragen over betrokkenheid van lidstaten
in het verdere proces, bijvoorbeeld bij de monitoring. Ook is aandacht gevraagd voor
het betrekken en informeren van bestaande structuren onder Horizon Europe (o.a. thematische
programma comités, National Contact Points). Daarnaast is aangegeven dat er meer duidelijkheid
moet komen over coördinatiemechanismen om budget, anders dan voor O&I, vanuit andere
EU-programma’s dan Horizon Europe te mobiliseren. Genoemd in dit verband zijn de fondsen
die vallen onder het Cohesiebeleid en waar de regio’s een belangrijke speler zijn.
De positie van het Europees Parlement is nog onbekend.
4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële
gevolgen en gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
a) Bevoegdheid
De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. De mededeling
heeft betrekking op het terrein van onderzoek en technologische ontwikkeling. Op grond
van artikel 4, lid 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
beschikt de EU over een parallelle bevoegdheid op het terrein van onderzoek en technologische
ontwikkeling. De uitoefening van die bevoegdheid door de EU belet de lidstaten niet
om hun eigen bevoegdheid uit te oefenen op dit terrein. De overkoepelende gebieden
waar de missies uit de mededeling zich op richten hebben betrekking op milieu, energie,
landbouw en visserij, met uitsluiting van de instandhouding van de biologische rijkdommen
van de zee, en de bescherming en verbetering van de menselijke gezondheid. Op de terreinen
van milieu, energie en landbouw en visserij, met uitsluiting van de instandhouding
van de biologische rijkdommen van de zee, is sprake van gedeelde bevoegdheden tussen
de Unie en lidstaten (artikel 4, lid 2, sub d, sub e, sub i, VWEU). Op het terrein
van bescherming en verbetering van de menselijke gezondheid geldt op grond van artikel
6, onder a, VWEU dat de EU bevoegd is om het optreden van de lidstaten te ondersteunen,
te coördineren of aan te vullen.
b) Subsidiariteit
De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De
mededeling heeft primair tot doel om maatschappelijke doelstellingen te bereiken door
middel van missies en met behulp van O&I. Gezien de grote grensoverschrijdende uitdagingen
die er liggen, kan dit door lidstaten individueel lastiger worden verwezenlijkt, waardoor
een EU-aanpak wel nodig is. Vanwege een breed scala aan beleid en programma’s op EU-niveau
is de EU een belangrijke katalysator voor de beoogde transities door middel van de
EU-missies. Ook de omvang van de bedragen, de schaalgrootte en betrokkenheid van de
verschillende belanghebbenden die nodig zijn om impact te bereiken, rechtvaardigen
een EU-aanpak. Optreden op EU-niveau biedt meerwaarde vanwege de bundeling van krachten
en middelen met een gemeenschappelijk doel en richting.
c) Proportionaliteit
De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief.
De mondiale uitdagingen vragen om integraal en cross-sectoraal beleid, een innovatieve
aanpak, inzet van de EU, nationale overheden en regio’s en betrokkenheid van belanghebbenden
en burgers. Daar richten de voorgestelde missies zich op, waardoor het voorstel geschikt
is om de doelstelling van het optreden te bereiken. De implementatie ligt in eerste
instantie bij de Commissie en er wordt voorzien dat reeds bestaande EU-programma’s
en -fondsen hiervoor worden ingezet. De mededeling bevat geen verplichtingen, zodat
het aan lidstaten is om te bezien welke maatregelen op hun grondgebied noodzakelijk
zijn. Het aangekondigde optreden laat daarom voldoende ruimte aan de lidstaten en
gaat niet verder dan noodzakelijk om de doelstellingen van het optreden te bereiken.
d) Financiële gevolgen
Het primaire instrument voor financiering van de implementatie van de missies is Horizon
Europe onder het MFK 2021–2027. Om de implementatie van de vijf missies te starten,
stelt de Commissie 1,89 miljard euro beschikbaar uit het Horizon Europe budget voor
de periode 2021–2023. Deze bijdrage komt specifiek uit pijler 2 van Horizon Europe
en is in lijn met de budgettaire afspraken over Horizon Europe. De eerste hoofdtranche
zal eind 2021 van kracht zijn. Uiterlijk in 2023 zal de Commissie een beoordeling
maken van de vijf missies en toekomstige financiële behoeften vanuit Horizon Europe.
Daarnaast geeft de Commissie aan andere benodigde instrumenten en middelen te gaan
mobiliseren om de doelstellingen van de missies te verwezenlijken. Niet in de mededeling,
maar in implementatieplannen van de missies worden indicatieve bedragen genoemd voor
bijdragen vanuit andere EU-programma’s. Het kabinet zal de Commissie hier nadere vragen
over stellen, omdat het gealloceerde budget binnen Horizon Europe voor de EU-missies
ontoereikend lijkt te zijn om de doelen van de missies te verwezenlijken. Het kabinet
is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in
de Raad afgesproken financiële kaders van het MFK 2021–2027 en dat deze moeten passen
bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
De mededeling brengt in beginsel geen financiële gevolgen voor Nederland met zich
mee. Alleen wanneer er sprake is van participatie vanuit Nederland aan één van de
voorgenomen acties/projecten ter implementatie van de missies, kan er sprake zijn
van cofinanciering. Dit zal per actie/project worden afgewogen. Zowel universiteiten,
kennisinstellingen, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties als overheden kunnen
de keuze maken om al dan niet deel te nemen en financieel bij te dragen aan een actie/project.
Zij kunnen daarnaast in aanmerking komen voor de Europese middelen die ter beschikking
worden gesteld ten behoeve van het bereiken van de doelstellingen. Eventuele budgettaire
gevolgen voor de nationale begroting worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
e) Gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Aangezien in de mededeling niet is voorzien in nieuwe regelgeving, noch in concrete
nieuwe beleidsvoorstellen zijn er geen gevolgen voor de regeldruk of administratieve
lasten. Omdat de EU-missies verder strekken dan O&I, kan niet uitgesloten worden dat
in de periode 2021–2030 alsnog nieuwe beleidsvoorstellen of regelgeving op tafel komen
waar regeldruk of administratieve lasten uit voortvloeien. Op het moment dat organisaties
besluiten mee te doen aan de EU-programma’s worden zij geconfronteerd met de administratieve
en financiële regelgeving. De verwachting is dat de missies bij gaan dragen aan het
versterken van de Europese concurrentiepositie omdat ze op impact van investeringen
in O&I gericht zijn en oplossingen gaan aandragen voor maatschappelijke uitdagingen.
Het internationale profiel van de EU-missies wordt nog verder ontwikkeld. Het internationale
profiel zal aansluiten bij de nieuwe Europese strategie inzake een mondiale benadering
van O&I20. Hierin bevestigt de Commissie dat openheid bij samenwerking op het gebied van O&I
het uitgangspunt blijft, terwijl een gelijk speelveld en wederkerigheid op basis van
fundamentele waarden gestimuleerd moeten worden. Ook wil de Commissie maatwerk toepassen
in O&I samenwerkingen met derde landen, zodat deze verenigbaar zijn met de Europese
belangen en waarden en de open strategische autonomie van de EU versterkt wordt. Met
zowel de missies als de nieuwe Europese strategie inzake een mondiale benadering van
O&I benoemt de Commissie het belang van multilaterale wereldwijde samenwerking op
het gebied van O&I om maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden. Voor het kabinet
is het van belang dat de EU weerbaar is in een verbonden wereld, waar op geopolitiek
vlak veel veranderingen optreden. De missies beogen bij te dragen aan deze weerbaarheid.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.P.M. Knapen, minister van Buitenlandse Zaken