Brief regering : Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kosovo; ‘s-Gravenhage, 17 september 2020
35 948 Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kosovo; ’s-Gravenhage, 17 september 2020
A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
19 oktober 2021.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven
uiterlijk op 18 november 2021.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 oktober 2021
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van
de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb
ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 17 september
2020 te Kosovo tot stand gekomen verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en de Republiek Kosovo, (Trb. 2020, nr. 103 en Trb. 2020, nr. 106).
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het Europese deel van Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.P.M. Knapen
TOELICHTENDE NOTA
1. Algemeen
In 1977 werd tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Socialistische Federatieve
Republiek Joegoslavië (hierna: Joegoslavië) een socialezekerheidsverdrag gesloten
(zie Trb. 1977, nr. 156). Dit betrof een verdrag waarin zowel de export van socialezekerheidsuitkeringen,
als coördinatiebepalingen voor de toepasselijke wetgeving waren vastgelegd. Dit verdrag
is nog steeds van toepassing in relatie tot respectievelijk Servië (zie Trb. 2002, nr. 182), Montenegro (zie Trb. 2007, nr. 51) en Bosnië en Herzegovina (Trb. 1998, nr. 269).
Op 17 februari 2008 verklaarde Kosovo zich onafhankelijk van Servië. Nederland heeft
op 4 maart 2008 de onafhankelijkheid van Kosovo erkend. Vanaf dit moment bleven de
afspraken met Kosovo op het terrein van sociale zekerheid gebaseerd op het bovengenoemde
verdrag van 1977. Op 1 mei 2019 werd tussen Kosovo en Nederland afgesproken dat de
afspraken op basis van het verdrag van 1977 met Joegoslavië per 1 januari 2020 zouden
worden beëindigd. Op grond van artikel 49, eerste lid, van het verdrag met Joegoslavië
worden de rechten die met toepassing van dit verdrag zijn verkregen gehandhaafd na
de opzegging van het verdrag. Rechten verkregen vóór 1 januari 2020 op grond van het
verdrag met Joegoslavië zullen daarom worden geëerbiedigd. Het betreft hier alle uitkeringsrechten
opgenomen in de materiële werkingssfeer zoals vermeld in artikel 2, eerste lid en
onder A van het verdrag met Joegoslavië, wetende de: prestaties bij ziekte en moederschap,
prestaties bij arbeidsongeschiktheid, uitkeringen bij ouderdom, uitkeringen aan nagelaten
betrekkingen, werkloosheidsuitkeringen, gezinsuitkeringen en de bijzondere pensioenregelingen
voor mijnwerkers.
Op 1 mei 2019 werd eveneens een intentieverklaring ondertekend waarin Nederland en
Kosovo hebben verklaard zich in te zetten voor het aangaan van een nieuwe verdragsrelatie
op het terrein van sociale zekerheid. Naar aanleiding hiervan heeft in december 2019
een onderhandelingsronde met Kosovo plaatsgevonden over een nieuw te sluiten socialezekerheidsverdrag.
Tijdens deze onderhandelingsronde is overeenstemming bereikt over de tekst van een
nieuw verdrag. Op 17 september 2020 werd het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen
het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kosovo (hierna: het Verdrag) ondertekend.
De materiële werkingssfeer van het Verdrag ziet voor Nederland op de export van AOW-uitkeringen
en het mogelijk maken van vermogensonderzoeken in Kosovo in het kader van de sociale
bijstand. Voor Kosovo betreft het de wettelijke pensioengerelateerde uitkeringen.
De verschillen in de materiele werkingssfeer tussen het Verdrag en het verdrag met
Joegoslavië vinden hun grondslag voornamelijk in het feit dat het socialezekerheidsstelsel
van Kosovo minder uitgebreid en ontwikkeld is dan het oude stelsel van Joegoslavië,
waardoor de materiële werkingssfeer van het oude verdrag niet meer aansloot bij de
huidige situatie.
Daarnaast is het Nederlandse verdragsbeleid inzake sociale zekerheid de afgelopen
jaren restrictiever geworden.1 Deze overwegingen hebben geleid tot een beperktere materiële werkingssfeer van het
Verdrag.
Naar het oordeel van de regering bevatten de navolgende bepalingen van het Verdrag
een ieder verbindende bepalingen in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet, die
een rechtssubject rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen.
In de artikelen 1 tot en met 12 van het Verdrag zijn materiële bepalingen opgenomen.
Het gaat daarbij om zaken als begripsomschrijvingen, materiële werkingssfeer, informatie-uitwisseling
en privacy.
Artikel 14, derde lid, van het Verdrag voorziet in de terugwerkende kracht van artikel
4, eerste lid, waardoor de bestaande afspraken vanaf 1 januari 2020 worden gewaarborgd.
2. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
Dit artikel geeft een omschrijving van de belangrijkste begrippen die worden gebruikt
in het Verdrag. In de definitiebepalingen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij
de terminologie in andere (bilaterale) verdragen op het gebied van sociale zekerheid.
Begrippen die voorkomen in het onderhavige Verdrag en die niet zijn gedefinieerd,
hebben de betekenis die de toepasselijke wetgeving van de betrokken verdragspartij
eraan toekent.
Artikel 2
In dit artikel is de materiële werkingssfeer van het Verdrag vastgelegd. Voor Nederland
betreft het de AOW-pensioenen, en in het kader van het doen van vermogensonderzoeken
in Kosovo, de sociale bijstand. Voor Kosovo betreft het de wettelijke pensioengerelateerde
uitkeringen.
Artikel 3
Dit artikel legt vast dat het Verdrag van toepassing is op de uitkeringsgerechtigde
en een familielid zolang deze wonen op het grondgebied van een van de verdragspartijen.
Artikel 4
In dit artikel is het exportregime van het Verdrag uiteengezet. Het eerste lid stelt
dat er door een verdragspartij geen beperkingen opgelegd mogen worden op het uitbetalen
van een uitkering aan een persoon die op het grondgebied van de andere verdragspartij
woont. Desalniettemin biedt het tweede lid de mogelijkheid om in de toekomst dergelijke
restricties in te voeren met betrekking tot het ouderdomspensioen. In het derde lid
wordt bepaald dat reeds verkregen rechten op ouderdomspensioen worden gewaarborgd,
mits de uitkeringsgerechtigde aan alle voorwaarden blijft voldoen. In het vierde lid
staat dat dit artikel niet van toepassing is op de Nederlandse wetgeving met betrekking
tot bijstandsuitkeringen.
Artikel 5
In dit artikel is een identificatieverplichting opgenomen voor de betrokkene in verband
met de vaststelling van zijn uitkeringsrechten of de beoordeling van de rechtmatigheid
van betalingen aan hem. Het tweede lid van het artikel schrijft voor op welke wijze
de uitkeringsgerechtigde of een gezinslid zich ten overstaan van de uitvoeringsorganen
kan identificeren en de procedure die door de uitvoeringsorganen ten behoeve van de
identificatie dient te worden gevolgd.
Artikel 6
Artikel 6 van het Verdrag ziet toe op het verifiëren van de rechtmatigheid van aanvragen
en uitbetalingen van uitkeringen. De uitvoeringsorganen van beide verdragspartijen
kunnen rechtstreeks informatie die relevant is voor het vaststellen van de rechtmatigheid
van een uitkering bij elkaar opvragen en verifiëren. Ook kunnen de uitvoeringsorganen
direct contact opnemen met de uitkeringsgerechtigde, diens partner of vertegenwoordiger.
Artikel 7
Artikel 7 legt het specifieke verificatieproces vast voor controles in het kader van
de Nederlandse sociale bijstand. Het betreft hier voornamelijk het mogelijk maken
van het opvragen of verifiëren van gegevens met betrekking tot inkomen en vermogen
in Kosovo van personen die in Nederland sociale bijstand ontvangen of aanvragen.
Artikel 8
Dit artikel regelt de wederzijdse erkenning van administratieve beslissingen inzake
de terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen of administratieve sancties
uit hoofde van toepasselijke wetgeving, die zijn genomen door het bevoegde uitvoeringsorgaan
van een van de verdragspartijen. Het Verdrag verschaft derhalve een executoriale titel
voor tenuitvoerlegging van deze beslissingen in Nederland en Kosovo.
Artikelen 9 en 10
In deze artikelen staan administratieve bepalingen opgenomen met betrekking tot de
wederzijdse uitwisseling van informatie ten behoeve van de implementatie van het Verdrag.
Artikel 11
In het geval van een geschil met betrekking tot de implementatie of toepassing van
het Verdrag, zijn er in artikel 11 procedures vastgelegd.
Artikel 12
Dit artikel regelt de bescherming van persoonlijke gegevens die in het kader van het
Verdrag worden uitgewisseld. Uitgangspunt is dat terzake de wetgeving van het verstrekkende
land van toepassing is. Voor Nederland is de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees
parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke
personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije
verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene verordening
gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119), (hierna: AVG), terzake relevant. De AVG kent
twee basisprincipes in relatie tot internationale gegevensuitwisseling: er moet een
juridische grondslag zijn voor de gegevensuitwisseling en de betrokken partijen zijn
allen verplicht om passende waarborgen te bieden ter bescherming van persoonsgegevens.
Uitgangspunt is dat persoonsgegevens slechts worden doorgegeven naar een land buiten
de Europese Unie indien dat land een passend beschermingsniveau waarborgt. Regels
met betrekking tot de uitwisseling en verwerking van persoonsgegevens zijn in Kosovo
verankerd in nationale wetgeving, wetende de «Law no. 06/-082 on Protection of Personal
Data» (LPPD) van 30 januari 2019. Deze wet heeft de Kosovaarse privacywetgeving uit
2010 in lijn gebracht met de AVG. De LPPD is op 25 februari 2019 gepubliceerd en is
op grond van artikel 111 van de LPPD 15 dagen na de publicatie in werking getreden.
De herziene privacywetgeving baseert zich op dezelfde basisprincipes wat betreft het
verzamelen en verwerken van gegevens zoals vastgelegd in artikel 5 van de AVG. Deze
principes waarborgen onder andere transparantie, vertrouwelijkheid en wettelijkheid
van het verzamelen en verwerken van gegevens.
In de artikelen 12 tot en met 21 van de LPPD zijn bepalingen opgenomen die toezien
op bescherming van, en transparantie richting datasubjecten. Hierin zijn onder andere
het recht op rectificatie, het recht om «vergeten te worden» en het recht om bezwaar
te maken tegen het verwerken van data opgenomen. Wanneer een persoon zich geschaad
voelt in diens rechten, zoals in de LPPD vastgelegd, dan biedt de wetgeving ook waarborgen
tot het starten van een (juridische) procedure. Deze waarborgen zijn vastgelegd in
de artikelen 52 tot en met 56 van de LPPD. De verantwoordelijke autoriteit voor de
handhaving van de LPPD kan, wanneer geconstateerd is dat regels niet worden nageleefd,
onder andere boetes opleggen. Aldus beschikken betrokkenen in Kosovo over afdwingbare
rechten en doeltreffende rechtsmiddelen.
Gegevens uitgewisseld op basis van dit Verdrag, mogen daarnaast niet gebruikt worden
voor andere doeleinden dan voor de toepassing van dit Verdrag.
Artikel 13
Artikel 13 regelt de geldingsduur van het Verdrag. Overeengekomen is dat het Verdrag
een geldigheidsduur heeft van tien jaar, die na iedere periode van tien jaar opnieuw
met eenzelfde periode verlengd wordt tenzij beide partijen overeenkomen om het Verdrag
te beëindigen. Desalniettemin kan een van de verdragspartijen het Verdrag ook tussentijds
opzeggen met een opzegtermijn van 12 maanden. In het geval dat het Verdrag beëindigd
of opgezegd wordt, worden reeds verkregen rechten gewaarborgd, mits de uitkeringsgerechtigde
diens woonplaats niet veranderd, en tevens aan alle overige uitkeringsvoorwaarden
blijft voldoen.
Artikel 14
Artikel 14 betreft een standaardbepaling met betrekking tot de inwerkingtreding van
het Verdrag. In het derde lid wordt bepaald dat artikel 4, eerste lid, van het Verdrag
met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020 zal worden toegepast, zodat de betaling
van ouderdomspensioenen aan personen op het grondgebied van de andere verdragspartij
ononderbroken wordt voortgezet op basis van het nieuwe Verdrag.
3. Koninkrijkspositie
Het Verdrag zal, voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor het
Europese deel van Nederland gelden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.P.M. Knapen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.P.M. Knapen, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.