Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 659 Wijziging van het Belastingplan 2021
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 8 december 2020
Inhoudsopgave
I.
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
1
2.
Uitwerking van de BIK
2
3.
Notificatie bij de Europese Commissie
5
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties van VVD, CDA, D66, GroenLinks, SP, PvdA en SGP.
Het kabinet is uw Kamer zeer erkentelijk dat u op korte termijn de novelle betreffende
het wetsvoorstel Belastingplan 2021 in procedure heeft genomen. Dit draagt bij aan
het realiseren van mijn streven om met medewerking van beide Kamers der Staten-Generaal
de novelle in beide Kamers in stemming te kunnen brengen voor het kerstreces en de
BIK per 1 januari 2021 in werking te laten treden.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom de aansluiting bij de fiscale eenheid
tot gevolg kan hebben dat Europeesrechtelijk gezien investeringen in het buitenland
ook in aanmerking moeten kunnen komen voor de BIK, niet in een eerder stadium is besproken
en hoe dit betrokken is bij de opstelling van de regeling. In dat verband vragen deze
leden in te gaan op de wijze waarop dit wetsvoorstel tot stand is gekomen. Ook de
leden van de fractie van D66 vragen hoe het kan dat de Europeesrechtelijke bezwaren
niet tijdens het wetgevend proces zijn opgemerkt. Tot slot hebben ook de leden van
de fractie van de PvdA vragen over het proces rondom de regeling. De BIK is een maatregel
die ertoe moet bijdragen dat Nederland weer zo snel mogelijk uit de crisis komt. Daarom
is het van belang dat de BIK zo snel mogelijk in werking treedt om de door het CPB
geraamde teruggang in de private investeringen waar mogelijk tegen te gaan. Een inwerkingtreding
later dan 1 januari 2021 doet dan ook afbreuk aan het gewenste doel. Dat had ook tot
gevolg dat de voor de BIK benodigde wetgeving na de besluitvorming in korte tijd moest
worden voorbereid. De aansluiting bij de fiscale eenheid kan tot gevolg hebben dat
Europeesrechtelijk gezien investeringen in het buitenland ook in aanmerking moeten
kunnen komen voor de BIK. Daarom wordt de BIK nu voorgelegd aan de Europese Commissie.
Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van het
verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde
liggende vragen tezamen zijn beantwoord.
2. Uitwerking van de BIK
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet kan aangeven hoeveel bedrijven,
onderverdeeld in grootbedrijf en het midden- en kleinbedrijf (mkb), onder een fiscale
eenheid vallen. Ook vragen zij hoeveel van deze bedrijven een of meerdere entiteiten
in landen buiten Nederland hebben en hoeveel bedrijven een fiscale eenheid met alleen
entiteiten in Nederland hebben. Van de 215.000 bedrijven met investeringen in een
jaar zijn naar schatting 58.000 georganiseerd als een fiscale eenheid. Van de 58.000
fiscale eenheden zijn er circa 900 die vallen onder de definitie van het grootbedrijf
en 57.000 mkb-bedrijven. Een fiscale eenheid kan (onder voorwaarden) worden gevormd
met Nederlandse entiteiten en buitenlandse lichamen alleen voor zover die over een
vaste inrichting in Nederland beschikken.
De leden van de fractie van de VVD vragen aan het kabinet waarom de administratieplicht
van de BIK-inhoudingsplichtige wordt gewijzigd en of het mogelijk wordt om direct
na de aanvraag de benodigde stukken in te kunnen zien. Dat is inderdaad de strekking
van de wijziging. RVO richt het aanvraagformulier zodanig in dat een inhoudingsplichtige
geen administratie of bewijsstukken hoeft aan te leveren bij de aanvraag. Dit levert
de ondernemer een flinke tijdsbesparing op. Voor een goede beoordeling van een ingediende
aanvraag kan het in enkele gevallen nodig zijn dat RVO gegevens moet opvragen. In
de huidige formulering hoeft de aanvrager die informatie pas beschikbaar te hebben
nadat de aanvraag is goedgekeurd en de BIK-verklaring is afgegeven. De gevolgen voor
de ondernemer zijn beperkt omdat hij op het moment van aanvragen de investeringsverplichting
al moet zijn aangegaan en de investering is betaald. De opgevraagde gegevens zijn
dus al beschikbaar.
De leden van de fracties van het CDA, D66 en de SGP vragen in hoeverre de 25% daling
in investeringen ziet op het mkb en in hoeverre op investeringen van grotere ondernemingen.
De leden van de fractie van de SGP vragen of hierin inzage moet zijn zodat wederom
65% van de BIK-middelen bij het mkb terechtkomt. Ook vragen zij of het kabinet het
er mee eens is dat deze verdeling invloed heeft op de relatieve stijging van de percentages.
De leden van de fracties van het CDA, GroenLinks en de SGP vragen of de verhouding
mkb-/grootbedrijf gelijk blijft als de tarieven daadwerkelijk 5% en 2,08% zouden worden.
De leden van de fractie van de SGP vragen of het kabinet kan bevestigen dat ook in
dat geval minimaal 65% van de BIK-gelden naar het mkb gaat.
De daling van circa 20% in investeringsgrondslag ziet ongeveer evenredig op het mkb
en het grootbedrijf. Het kabinet is het er mee eens dat inzage hierin nodig is om
de staffelpercentages bij het standhouden van de novelle zo in te richten dat de verdeling
mkb-/grootbedrijf gelijk blijft. De verhoogde percentages zijn zo herberekend dat
de verdeling mkb-/grootbedrijf gehandhaafd blijft op 65%/35%.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet kan aangeven of al met de
uitwerking is gestart van de leidraad door vaktechniek van RVO en de Belastingdienst
en wanneer de Kamer een dergelijke leidraad kan inzien. Er is uiteraard al zeer veel
in gang gezet in het belang van de goede uitvoering van de BIK. Daar onder zijn ook
werkzaamheden op het gebied van de vaktechniek. De door deze leden gevraagde uitwerking
zal ter hand worden genomen. Ik zal de Kamer de toegezegde inzage geven.
De leden van de fractie van het CDA stellen een aantal vragen over het ontbreken van
een desinvesteringsregeling in de BIK. In plaats van voor een complexe desinvesteringsbijtelling
te kiezen, heeft het kabinet er voor gekozen dat van de BIK alleen kan worden geprofiteerd
als er sprake is van een nieuw bedrijfsmiddel en als het bedrijfsmiddel ook daadwerkelijk
binnen zes maanden in de eigen onderneming in gebruik wordt genomen. Indien niet de
intentie bestaat een investering structureel in de eigen onderneming in gebruik te
nemen, of ingeval een al gebruikt bedrijfsmiddel wordt verworven, kwalificeert de
investering dus niet voor de BIK. Hierdoor worden opzetjes waarbij investeringen worden
gepleegd met de intentie deze over te dragen of ter beschikking te stellen aan een
andere onderneming die bij rechtstreekse investering niet voor de BIK zouden kwalificeren,
voorkomen. Als een ondernemer een bedrijfsmiddel verwerft en na een korte periode
van bijvoorbeeld enkele dagen alweer overdraagt aan een andere ondernemer, is het
niet aannemelijk dat deze investering is gepleegd met de intentie deze in de eigen
onderneming in gebruik te nemen.
RVO zal zowel aan de hand van steekproeven risicogericht toezicht houden op het gebruik
van de BIK. Indien blijkt dat een bedrijfsmiddel niet in de eigen onderneming in gebruik
is genomen kan met een «correctie BIK-verklaring» de toegekende afdrachtvermindering
worden teruggedraaid en afhankelijk van de situatie een bestuurlijke boete worden
opgelegd.
Een desinvesteringsregeling heeft een ander, meer generiek karakter. Een dergelijke
regeling neemt het voordeel van de regeling geheel of gedeeltelijk terug bij vervreemding
van het bedrijfsmiddel, ook als dit al – conform de bestemming op het moment van investering
– in de eigen onderneming is gebruikt. Daar staat tegenover dat voor het bedrijf dat
het bedrijfsmiddel overneemt eventueel weer recht kan bestaan op een investeringsregeling.
Een desinvesteringsregeling vergt de inrichting van een nieuw werkproces, is naar
haar aard bovendien complex en betekent een administratieve last voor de BIK-inhoudingsplichtige
en een uitvoeringslast voor de uitvoeringsorganisaties, in dit geval met name RVO.
Daarbij geldt dat op de juiste toepassing van een desinvesteringsregeling uiteraard
ook toezicht moet worden gehouden. Daar komt bij dat de aan een desinvesteringsregeling
verbonden uitvoeringslast in principe langdurig is (ook ná 2022) en niet past bij
het tijdelijke karakter van de regeling.
Gezien het voorgaande is het kabinet niet voornemens om alsnog een desinvesteringsregeling
bij nota van wijziging voor te stellen. Het is ook niet realistisch om ter zake van
een dergelijke wijziging in dit stadium een toets te verkrijgen van RVO en de Belastingdienst
over de uitvoeringsconsequenties.
De leden van de fractie van D66 vragen of het een ongelukkige woordkeuze is om te
spreken van een ontmoediging als er geen aanspraak kan worden gemaakt op de BIK. De
aangehaalde passage uit de toelichting op de novelle was ingegeven vanuit de gedachte
dat de BIK bedoeld is om investeringen in Nederland te stimuleren. Ik ben het met
de leden eens dat als er sprake is van een reguliere investeringsafweging in een andere
lidstaat zonder toepassing van de BIK er niet gesproken hoeft te worden van een ontmoediging.
De leden van de fractie van D66 vragen of in miljoenen kan worden uitgedrukt welke
budgettaire opbrengst gepaard gaat met deze aanpassing zonder ophoging van de tarieven.
De leden van de fractie van D66 constateren dat het kabinet inzicht kan hebben in
de budgettaire gevolgen wanneer de BIK toegepast wordt. Ook vragen zij of het kabinet
kan toezeggen eerst een inschatting te maken van het budgettaire effect van het koninklijk
besluit voordat dit besluit daadwerkelijk geslagen wordt. De budgettaire opbrengst
is ingeschat en zou zonder ophoging van de percentages per jaar in 2021 en 2022 naar
schatting circa € 400 miljoen bedragen.
De leden van de fractie van D66 vragen waarom de BIK bij overschrijding van het budget
niet bij koninklijk besluit kan worden stopgezet. In de BIK-regeling is voorzien in
een toetsmoment aan het einde van 2021 om te kijken of op basis van de tot dan toe
gedane aanvragen blijkt dat het budgettair beslag over 2021 naar verwachting de beschikbare
€ 2 miljard voor 2021 (fors) onderschrijdt of overschrijdt. Als dat het geval is worden
de percentages voor de BIK voor het jaar 2022 bij ministeriële regeling opwaarts dan
wel neerwaarts bijgesteld. Het voorstel voor de BIK voorziet in die mogelijkheid.
Als blijkt dat het budgettair beslag over 2021 dermate groot is dat het voor de beide
jaren totale budgettaire budget van € 4 miljard wordt overschreden kunnen de percentages
voor 2022 op nihil worden gesteld. Daarmee wordt de facto de BIK-regeling beëindigd.
RVO heeft aangegeven in de uitvoeringtoets dat het gedurende een jaar terugdraaien,
de regeling onuitvoerbaar maakt. Een beëindiging per koninklijk besluit zoals deze
leden voorstellen is derhalve niet nodig.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet erkent dat het met terugwerkende
kracht verhogen van de tarieven leidt tot een grotere deadweight loss. Wanneer zoals
in het voorbeeld van de leden van de fractie van GroenLinks in februari wordt besloten
dat de tarieven per 1 januari 2021 omhoog gaan, wordt er namelijk extra belastinggeld
uitgetrokken voor investeringen die toch al zijn gedaan en kan het niet leiden tot
extra investeringen in januari omdat de periode reeds verstreken is. Naar verwachting
heeft het in februari in plaats van januari verschaffen van ex-ante duidelijkheid
over de tarieven een beperkt effect op de totale deadweight loss. Niettemin blijft
de maatregel naar verwachting effectief om de investeringen aan te jagen.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe het kabinet tot de conclusie komt dat
de CPB-analyse stelt dat een tijdelijke BIK investeringen aan zal jagen, gezien het
feit dat de analyse juist zegt dat met een tijdelijke BIK investeringen hoofdzakelijk
naar voren worden gehaald en dat daadwerkelijke verhoging van bedrijfsinvesteringen
alleen plaats vindt als de BIK permanent zal zijn.
Het CPB concludeert dat de tijdelijke BIK-regeling cumulatief leidt tot ruim € 7,5
miljard aan extra investeringen.1 Hiermee draagt de BIK volgens het CPB – beter dan alternatieven – bij aan het herstellen
van het investeringsniveau.
De leden van de fractie van de PvdA vragen wat de onderliggende raming is van de verwachting
dat als de novelle stand houdt er een kwart minder aanspraak op de BIK wordt gedaan.
Deze raming is gebaseerd op aangiftes vennootschapsbelasting. Er is gekeken naar het
aandeel fiscale eenheden in de investeringen en in hoeverre die investeringen nog
verzilverd konden worden in de losse entiteiten. Op basis hiervan is berekend dat
circa 20% van de investeringen wegvalt. Hierin is ook een gedragseffect begrepen van
het verschuiven van investeringen en loonafdrachten tussen de entiteiten van een fiscale
eenheid.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of het niet voor de hand ligt de eventuele
besparing van circa jaarlijks € 500 miljoen euro elders in te zetten en niet in de
verhoging van het percentage van de BIK. Het kabinet constateert dat door de coronacrisis
de investeringen langdurig achterblijven. Het kabinet heeft zich als doel gesteld
om dit zoveel mogelijk te voorkomen en is hierbij uitgekomen op de BIK. De analyse
van het CPB bevestigt dat een tijdelijke BIK-regeling leidt tot extra investeringen,
en het opwaartse effect blijft naar verwachting ongeveer gelijk door het budget te
houden op jaarlijks € 2 miljard in 2021 en 2022. Het kabinet zet daarom de budgettaire
besparing – naar schatting jaarlijks ruim € 400 miljoen in 2021 en 2022 – in voor
hetzelfde doel; het aanjagen van de investeringen.
De leden van de fractie van de SGP vragen of het klopt dat het nu en in de toekomst
niet mogelijk is voor een in het buitenland gevestigde vennootschap om gebruik te
maken van de BIK-afdrachtvermindering. Tevens vragen zij of dit ook niet mogelijk
is via een constructie met een vaste inrichting, met dien verstande dat de voordelen
aan de (moeder)vennootschap in het buitenland toekomen.
Op basis van de wettekst kan een in het buitenland gevestigde vennootschap alleen
gebruikmaken van de BIK-afdrachtvermindering indien deze vennootschap in Nederland
een vaste inrichting heeft en wordt geïnvesteerd in een kwalificerend bedrijfsmiddel
dat toerekenbaar is aan (en gebruikt wordt in) die vaste inrichting. De in het buitenland
gevestigde vennootschap moet immers in Nederland belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting
(derhalve een vaste inrichting in Nederland hebben) en kan slechts in aanmerking komen
voor de BIK-afdrachtvermindering voor zover die vennootschap voor die investeringen,
afgezien van de omvang daarvan, in aanmerking komt voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
(bedoeld in artikel 3.41 van de Wet inkomstenbelasting 2001). In zoverre wordt er
ook een bijdrage aan de binnenlandse (Nederlandse) productiecapaciteit geleverd. Op
basis van de wettekst kan de BIK-afdrachtvermindering niet worden geclaimd voor investeringen
in bedrijfsmiddelen die toerekenbaar zijn aan (gebruikt worden in) het buitenlandse
hoofdhuis van de vennootschap. Om in aanmerking te komen voor de BIK-afdrachtvermindering
moet de vennootschap tevens inhoudingsplichtige zijn voor de Nederlandse loonheffing
en moet er voldoende loonheffing zijn om de afdrachtvermindering mee te verrekenen.
De beperking tot de vaste inrichting in Nederland is een uitvloeisel van de verdeling
van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten en zo dit al een beperking van de vrijheid
van vestiging zou zijn, is dit te rechtvaardigen met een beroep op de noodzaak tot
het verzekeren van de evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid en de samenhang
van het fiscale stelsel.
3. Notificatie bij de Europese Commissie
Verschillende leden hebben vragen gesteld over de notificatie van de BIK bij de Europese
Commissie.
De leden van de fractie van de VVD vragen wanneer de BIK ter notificatie is voorgelegd.
Op woensdag 25 november jl. zijn de eerste stukken aan de Europese Commissie gestuurd
en op dinsdag 1 december jl. is een eerste (informeel) contact geweest met het toegewezen
behandelteam van de Europese Commissie over de BIK. Het kabinet onderschrijft, net
als de leden van de fractie van de SGP, het belang van snelle duidelijkheid over de
toepassing van de BIK. De Europese Commissie verzamelt op dit moment alle benodigde
informatie om de BIK te kunnen beoordelen. Nederland heeft bij de Europese Commissie
aangegeven dat de BIK een bijdrage moet leveren aan de bestrijding van de crisis en
dat Nederland het daarom op prijs zou stellen als het proces spoedig kan verlopen.
Nederland doet er uiteraard alles aan om de notificatie soepel en snel te laten verlopen
en verleent daartoe alle medewerking. Zo zijn alle stukken van het wetgevingsproces,
zoals de nota van wijziging2, het amendement van het lid Lodders c.s.3 en de novelle waarin de inwerkingtreding wordt aangepast reeds aan de Europese Commissie
verstrekt. Daarmee is ook de vraag van de leden van de fractie van D66 beantwoord
of de Europese Commissie op de hoogte is van het feit dat de inwerkingtreding aangepast
is.
De leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66, de PvdA en de SGP vragen wanneer
het kabinet uitsluitsel verwacht van de Europese Commissie. Er valt op dit moment
weinig te zeggen over de termijn waarop de Europese Commissie duidelijkheid gaat geven.
Vanwege de tot nu toe coöperatieve houding van de Europese Commissie heb ik wel goede
hoop dat dit snel zal zijn. Ook voor de duidelijkheid over de uitkomst van de beoordeling,
waar de leden van de fractie van D66 naar vragen, geldt dat hier nu niet veel over
is te zeggen. Omdat de gehele BIK in de beschouwing kan worden betrokken om een goed
beeld te kunnen vormen, is er totdat de Europese Commissie een besluit genomen heeft,
geen zekerheid dat aspecten van de BIK niet tot bezwaren van de Europese Commissie
leiden. Dit in antwoord op de vraag van de leden van de fractie van GroenLinks. Er
zijn helaas geen mogelijkheden voor een voorlopig of versneld oordeel, waar de leden
van de fractie van de VVD naar vragen, maar ik heb goede hoop dat dat de Europese
Commissie snel met een reactie komt.
De leden van de fractie van het CDA vragen wat er zal gebeuren als het besluit positief
is en wat er gebeurt wanneer het besluit negatief is. Als de Commissie besluit dat
de BIK, inclusief de fiscale eenheid, verenigbare staatssteun is, kan de aansluiting
bij de fiscale eenheid met terugwerkende kracht tot 1 januari in werking treden. Als
de Europese Commissie tot de conclusie komt dat de BIK een staatssteunmaatregel is
die in de huidige vorm niet verenigbaar is met de interne markt zal de BIK mogelijk
nog aangepast moeten worden.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen tenslotte wat er gebeurt als de Europese
Commissie toch bezwaar blijkt te hebben tegen onderdelen die al vanaf 1 januari 2021
zijn ingegaan. In dat geval zal de BIK zo spoedig mogelijk aangepast worden om de
bezwaren van de Europese Commissie weg te nemen.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de gevolgen van de terugwerkende kracht
die zal worden verleend bij notificatie. Als de aansluiting bij de fiscale eenheid
met terugwerkende kracht wordt hersteld, betekent dat dat de BIK in meer gevallen
toch kan worden aangevraagd dan wel verzilverd. Dat betekent dat bedrijven die nu
investeringen willen doen en die alleen van de BIK kunnen profiteren indien de notificatie
slaagt, zelf moeten afwegen of ze gegeven de onzekerheid dat de notificatie slaagt
de investering willen of kunnen doen. De leden van de fractie van de VVD stellen tevens
enkele vragen over de communicatie over de BIK. Het kabinet vindt het belangrijk dat
er zo duidelijk mogelijk wordt gecommuniceerd over de BIK aan ondernemers. In ieder
geval zal de communicatie langs de gebruikelijke kanalen plaatsvinden. Ondernemers
worden via de website van rijksoverheid.nl geïnformeerd over de stand en ontwikkelingen
rond de BIK en meer specifiek over de fiscale eenheid.
De leden van de fractie van het CDA vragen wat de uiterste termijn is waarbinnen het
kabinet een reactie van de Europese Commissie wil hebben om de impact op investeringsbeslissingen
zo veel mogelijk te beperken. In het verlengde daarvan vragen zij wat de uiterste
termijn is waarop het kabinet zekerheid wil geven aan ondernemers over de percentages
die voor de BIK zullen gelden. Ik heb er goede hoop op dat de Europese Commissie snel
met een reactie komt. Hoe sneller die reactie komt, hoe sneller het bedrijfsleven
duidelijkheid kan worden gegeven over de reikwijdte van de BIK (met of zonder aansluiting
bij de fiscale eenheid) en de hoogte van de percentages. Van onze kant wordt in ieder
geval alles in het werk gesteld om die reactie zo snel als kan mogelijk te maken.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe het kabinet de stand van zaken ziet
als de Europese Commissie pas in april of mei een besluit neemt en wat er dan zal
gebeuren in het geval het besluit positief is en wanneer het besluit negatief is.
Als de Europese Commissie onverhoopt pas in april of mei een besluit neemt kan de
BIK nog steeds effectief zijn, immers, de bedrijven die geen deel uitmaken van een
fiscale eenheid worden niet beïnvloed door het al dan niet doorgaan van de aansluiting
bij de fiscale eenheid. De onzekerheid die zij wellicht hebben, is de mogelijkheid
dat de percentages die vanaf 1 januari 2021 van kracht worden, nog met terugwerkende
kracht tot en met 1 januari 2021 worden verhoogd ingeval de aansluiting bij de fiscale
eenheid door de Europese Commissie wordt afgewezen. Enkel voor die bedrijven die en
deel uitmaken van een fiscale eenheid en investeren en zelf geen personeel in dienst
hebben, maar een andere entiteit binnen de fiscale eenheid wel, is het onzeker of
zij (met terugwerkende kracht) van de BIK gebruik kunnen maken.
De leden van de fractie van D66 vragen of dezelfde EU-rechtelijke bezwaren ook kunnen
spelen bij de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO). Aangezien de WBSO
ook open staat voor onderzoek verricht in andere lidstaten van de EU is er geen reden
om aan te nemen dat er sprake is van EU-rechtelijke bezwaren.
De leden van de fractie van D66 vragen of hieruit kan worden geconcludeerd dat het
consolidatieregime van de fiscale eenheid in verband met het EU-recht spoedig moet
worden aangepast en vragen naar het verwachte tijdpad van de aanpassing hiervan. Als
reactie op Unierechtelijke rechtspraak zijn in de Wet spoedreparatie fiscale eenheid
enkele spoedreparatiemaatregelen getroffen om de meest kwetsbare elementen van het
fiscale-eenheidsregime te repareren. Daarmee zijn de meest acute budgettaire risico’s
voorkomen. Met betrekking tot overige elementen is het EU-rechtelijke risico mogelijk
echter niet volledig geweken. Bij de parlementaire behandeling van de Wet spoedreparatie
fiscale eenheid is daarom aangekondigd dat de huidige fiscale-eenheidsregeling door
een robuuste en toekomstbestendige fiscale groepsregeling moet worden opgevolgd en
dat het bedrijfsleven, belangenorganisaties en de wetenschap betrokken zullen worden
bij het ontwerpen van die nieuwe fiscale groepsregeling.4 Op 15 september 2020 heb ik aan uw Kamer een hoofdlijnenbrief gestuurd met daarin
de reactie op de in dit kader gehouden internetconsultatie en een schets van de beoogde
toekomstige groepsregeling. Met die brief hoop ik een goede aanzet te hebben gegeven
voor een vruchtbare gedachtewisseling met uw Kamer. De komende periode zal gebruikt
worden om daarover verder te praten met uw Kamer en diverse organisaties uit het bedrijfsleven,
belangenorganisaties en met wetenschappers. Als wordt gekozen voor het afschaffen
van de huidige regeling van de fiscale eenheid gevolgd door de introductie van een
nieuwe groepsregeling is dat een omvangrijk, ingrijpend en zeer complex wetsvoorstel
met een uitgebreid voorbereidingstraject dat niet van de ene op de andere dag is te
realiseren. Het zal een paar jaar duren om een goed doordacht en goed werkend groepsregime
te ontwerpen en te implementeren. Het kabinet meent dat daarbij zorgvuldigheid voor
snelheid gaat. De beslissing om een toekomstige groepsregeling, en de daarbij gekozen
richting, te introduceren, wordt daarom aan een volgend kabinet overgelaten.
De leden van de fractie van D66 vragen waarom aan RVO geen nieuwe uitvoeringstoets
is gevraagd. Het aanvragen van een nieuwe uitvoeringstoets is niet noodzakelijk. RVO
heeft aangegeven de voorgestelde wijzigingen uitvoerbaar te achten indien er duidelijkheid
over de regeling vóór 1 februari 2021 komt. Het loket kan dan nog steeds op 1 september
2021 worden geopend. Het kabinet zet alles op alles om deze duidelijkheid tijdig te
verkrijgen. Daarnaast is het zo dat wanneer een goedkeuring van de Europese Commissie
ontvangen wordt en de BIK inclusief de fiscale eenheid, geoorloofde staatssteun is,
de regeling niet verandert ten opzichte van hoe deze eruit zou zien als er geen novelle
was ingediend. Mocht naar aanleiding van het oordeel van de Europese Commissie blijken
dat de BIK niet van toepassing kan zijn op de fiscale eenheid, dan perkt dit de reikwijdte
van de regeling in. Er is derhalve geen nieuwe uitvoeringstoets aangevraagd.
De leden van de fractie van de SP vragen naar de duiding van de notificatieverplichting.
Het antwoord daarop is dat er twijfels gerezen zijn over de vraag of de in de BIK
voorziene aansluiting bij de fiscale eenheid EU-rechtelijk houdbaar is. De aan die
twijfel ten grondslag liggende redenen en de mogelijke gevolgen indien die aansluiting
in strijd zou zijn met het Unie-recht, zijn omschreven in zowel de toelichting op
de novelle als in mijn brief van 27 november 2020 aan de beide Kamers der Staten-Generaal.5 Om die twijfel weg te kunnen nemen, heb ik ervoor gekozen de BIK aan de Europese
Commissie voor te leggen ter goedkeuring als geoorloofde staatssteun. Het doen van
deze notificatie verandert op zichzelf beschouwd niets aan het EU-recht en beïnvloedt
toekomstige wetgeving dan ook niet. Ook daar hebben deze leden naar gevraagd.
De leden van de fractie van de SP vragen naar de invloed van de overige vrijheden
op het nationaal economisch beleid, en vragen of bestaande fiscale wetgeving die van
toepassing is bij een fiscale eenheid ook ten goede komt aan het buitenland. In beginsel
moet bij het formuleren van nationaal economisch beleid altijd rekening worden gehouden
met mogelijke begrenzingen door het EU-recht. Naar aanleiding van de arresten van
het Hof van Justitie EU van 22 februari 20186 is de bestaande fiscale wetgeving in samenhang met de fiscale eenheid doorgelicht.
Waar nodig zijn toen aanpassingen aangebracht om te voorkomen dat voordelen van de
fiscale eenheid ook in grensoverschrijdende situaties dienden te worden toegekend.7 Deze aanpassingen hadden echter tot gevolg dat een aantal voordelen van de fiscale
eenheid ook in binnenlandse situaties kwam te vervallen. Als de onderhavige notificatie
inzake de fiscale eenheid resulteert in een goedkeuring als steunmaatregel door de
Europese Commissie dan kan het voordeel van de BIK in combinatie met de fiscale eenheid
juist tot binnenlandse situaties beperkt blijven.
Bij deze keuze speelt ook dat de BIK een crisismaatregel is die ertoe moet bijdragen
dat ondernemers extra investeren en zo mogelijk investeringen naar voren halen. Het
CPB heeft in zijn nadere analyse aangegeven dat de BIK investeringen stimuleert. Gelet
op de crisis is het daarom van belang dat de BIK op 1 januari 2021 in werking treedt.
Om die reden beperk ik de «voorwaardelijke inwerkingtreding» tot de aansluiting bij
de fiscale eenheid. Dat is ook mijn antwoord op de vragen van de leden van de fractie
van de PvdA waarom niet de hele BIK op de goedkeuring wacht.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of de hele BIK door de Europese Commissie
beoordeeld wordt. Het notificeren van de BIK inclusief de aansluiting bij de fiscale
eenheid betekent dat de gehele BIK in de beschouwing van de Europese Commissie kan
worden betrokken om zich een goed beeld te kunnen vormen. Gelet op de concrete aanleiding
van de notificatie, namelijk de aansluiting bij fiscale eenheid in verhouding tot
de vrijheid van vestiging in de EU, heb ik er voor gekozen om de aansluiting bij de
fiscale eenheid voorwaardelijk te maken, dat wil zeggen dat dat onderdeel van de BIK
pas in werking treedt (met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2021) op het
moment dat voor dat onderdeel goedkeuring is verkregen van de Europese Commissie.
De leden van de fractie van de SGP vragen te bevestigen dat fiscale eenheden blijvend
uitgesloten worden van de regeling, indien blijkt dat na consultatie van de Europese
Commissie ook buitenlandse ondernemingen aanspraak moeten kunnen maken op de BIK-regeling.
Kort door de bocht klopt het dat, als de Europese Commissie besluit dat de aansluiting
bij de fiscale eenheid ertoe leidt dat ook buitenlandse ondernemingen aanspraak moeten
kunnen maken op de BIK, fiscale eenheden blijvend worden uitgesloten van de BIK. Hierbij
past wel een kanttekening, namelijk dat als een onderneming binnen een fiscale eenheid
een investering pleegt en die onderneming heeft zelf personeel in dienst heeft waardoor
de afdrachtvermindering op de loonheffing van dat personeel kan worden toegepast,
de BIK op die investering kan worden toegepast. Dit mede in reactie op de vraag van
de genoemde leden ter zake. Alsdan wordt immers geen gebruik gemaakt van de faciliteit
binnen de fiscale eenheid dat de investering wordt gedaan door de ene onderneming
en de afdrachtvermindering wordt toegepast op de loonheffing van een andere onderneming.
De leden van de fractie van de SGP lezen dat indien vóór 1 februari 2021 geen duidelijkheid
komt vanuit de Europese Commissie, de openingsdatum van het loket op 1 september 2021
in gevaar komt. Gevraagd wordt of dit enkel geldt voor gevallen waarin sprake is van
een fiscale eenheid, of dat dit geldt voor alle investeringen. Voor RVO geldt, dat
indien er duidelijkheid van de regeling vóór 1 februari 2021 komt, RVO de voorgestelde
wijzigingen uitvoerbaar acht. Indien deze termijn opschuift naar achteren, zal dit
mogelijk gevolgen hebben voor de openingsdatum van het loket. Dit heeft te maken met
de voorbereidingstijd die RVO nodig heeft om onder andere de nieuwe ICT-infrastructuur
te bouwen. De basiselementen daarvoor, zoals wie een aanvraag mag indienen, moeten
eerst vaststaan, voordat aan die bouw begonnen kan worden.
De Staatssecretaris van Financiën,
J.A. Vijlbrief
Indieners
-
Indiener
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën