Brief regering : Verslag extra Raad Algemene Zaken van 17 februari 2020
21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken
Nr. 2117 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 februari 2020
Hierbij bied ik u het verslag aan van de extra Raad Algemene Zaken van 17 februari
2020.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
VERSLAG EXTRA RAAD ALGEMENE ZAKEN VAN 17 FEBRUARI 2020
Op maandag 17 februari 2020 vond een extra ingelaste Raad Algemene Zaken plaats over
het Meerjarig Financieel Kader, ter voorbereiding van de discussie in de Europese
Raad van 20 februari a.s. Lidstaten reageerden op de afgelopen vrijdag verspreide
nieuwe versie van de negotiating box (het onderhandelingsvoorstel t.b.v. de Europese Raad). Dit document is opgesteld onder
verantwoordelijkheid van de voorzitter van de Europese Raad, Charles Michel, en bouwt
voort op de versie die op 2 december jl. door het Finse Raadsvoorzitterschap was opgesteld.
Een kabinetsappreciatie van deze negotiating box ging uw Kamer op 17 februari jl.
toe (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1523). De discussie vond grotendeels plaats langs bekende lijnen en standpunten en bood
daarmee vooralsnog weinig zicht op mogelijke overeenstemming in de Europese Raad.
In de meeste interventies was een aantal vaste elementen te onderscheiden: omvang/uitgavenplafond,
prioriteiten en posterioriteiten, conditionaliteiten, en aan de inkomstenzijde kortingen
en nieuwe eigen middelen.
Ten aanzien van de omvang van het nieuwe MFK zijn de opvattingen van lidstaten onveranderd.
Enerzijds was er een aantal lidstaten, waaronder Nederland, dat opriep tot beperking
van de omvang van het MFK. Ook door o.a. Duitsland, Denemarken, Oostenrijk en Zweden
werd het vertrek van het Verenigd Koninkrijk als grote nettobetaler aangevoerd als
noodzaak om te bezuinigen. Andere, vooral Centraal- en Zuid-Europese lidstaten, wezen
op het belang van een hoger uitgavenplafond, om zowel bestaand beleid als nieuwe programma’s
te kunnen financieren. Een klein aantal lidstaten toonde zich tevreden met het eerste
compromisvoorstel van de voorzitter van de Europese Raad; 1,074% van het gezamenlijke
EU27 bruto nationaal inkomen.
Nederland wees het voorliggende voorstel expliciet af. De stijging van het MFK-totaalplafond
tot 1,074% van het EU27 BNI, in combinatie met een aflopende afdrachtenkorting en
een verlaging van de perceptiekostenvergoeding leidt voor Nederland tot een ongewenste
stijging van de afdrachten. In een uitgebreide interventie pleitte Nederland daarom
voor een MFK van 1% van het EU27 BNI waarin duidelijke keuzes worden gemaakt om ambitie
te kunnen tonen op terreinen zoals onderzoek, innovatie, migratie, klimaat en veiligheid.
Daarbij merkte Nederland op dat er nog substantiële besparingen mogelijk zijn op bijvoorbeeld
het cohesiebeleid en dat ook uitgaven op andere terreinen kritisch afgewogen moeten
worden. Bovendien drong Nederland aan op een substantiële en permanente korting op
de afdrachten. Ook de andere lidstaten die nu een korting ontvangen willen deze behouden.
Een grote groep lidstaten bracht daartegen in dat, met het vertrek van het VK uit
de EU, alle afdrachtenkortingen beëindigd zouden moeten worden.
Ten aanzien van de inhoudelijke vormgeving van het MFK, d.w.z. de verdeling van het
budget tussen de beleidsterreinen, lopen de opvattingen en de belangen van lidstaten
eveneens uiteen. Hoewel het belang van aandacht voor nieuwe prioriteiten breed wordt
onderschreven en lidstaten vinden dat de EU-begroting uitvoering moet kunnen geven
aan de strategische agenda van de Raad, tekende zich in de discussie een duidelijk
verschil af. Enerzijds zijn er lidstaten waaronder Nederland die deze nieuwe prioriteiten
(grotendeels) willen financieren door te bezuinigen op bestaand beleid, zoals Cohesiebeleid
en Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Anderzijds is er een grote groep lidstaten die
zich verzet tegen bezuinigingen op deze twee «traditionele» beleidsterreinen en nieuwe
programma’s vooral als complementair ziet. Deze lidstaten voeren daarbij aan dat het
cohesiebeleid en GLB bijdragen aan het verwezenlijken van de Europese klimaatambities
en verhoging van de concurrentiekracht van de EU. Verder noemden lidstaten uiteenlopende
fondsen en programma’s die naar hun mening van (verdere) bezuinigingen gevrijwaard
zouden moeten blijven.
Inhoudelijk bepleitte Nederland dat de focus op innovatie en duurzaamheid goed verankerd
moet worden, o.a. door behoud van het excellentiecriterium voor het Horizon Europe
programma. Nederland en andere lidstaten spraken expliciet steun uit voor het Commissievoorstel
dat de ontvangst van EU-middelen koppelt aan de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen.
Daar stonden verschillende lidstaten tegenover die van mening zijn dat het oorspronkelijke
voorstel de Commissie te veel discretionaire bevoegdheid geeft en overlapt met de
procedure onder artikel 7 van het EU-Verdrag. Het kabinet maakt zich sterk om een
effectieve conditionaliteit t.a.v. rechtsstatelijkheid in het nieuwe MFK op te nemen.
Ook plaatste Nederland kritische kanttekeningen bij een aantal voorstellen die tot
doel hebben om de begrotingsflexibiliteit te verruimen of de bestedingsvoorwaarden
versoepelen. Nederland verzette zich tegen het voorstel om de directe inkomenssteun
uit de eerste pijler van het GLB gelijk te trekken tussen lidstaten (externe convergentie).
Ook plaatste Nederland kritische kanttekeningen bij de noodzaak, het doel en de haalbaarheid
van het voorstel voor een EIB-kapitaalverhoging van 100 miljard. Een aantal andere
lidstaten stelden hierover vergelijkbare vragen.
Ten aanzien van de voorstellen voor nieuwe eigen middelen (een grondslag op basis
van niet-gerecycled plastic verpakkingsmateriaal en een ETS eigen middel) stelde Nederland
zich terughoudend op. Diverse andere lidstaten plaatsten eveneens kritische kanttekeningen.
Er waren echter ook lidstaten die bereidheid toonden om de voorstellen verder te bespreken
of hun steun voor nieuwe eigen middelen uitspraken.
De discussie over het onderhandelingsvoorstel werd zonder conclusie afgesloten. De
Europese Raad zal deze donderdag voortzetten.
Conferentie over de toekomst van Europa
Onder het agendapunt «any other business» bracht een lidstaat de raadspositie inzake
de conferentie over de toekomst van Europa op. Zoals toegelicht in de kamerbrief met
de kabinetsinzet voor de conferentie1 wordt momenteel in Coreper onderhandeld over het raadsmandaat (DP 5675/2/20), dat
goed aansluit bij de Nederlandse inzet. De Raad is dicht bij het bereiken van een
akkoord over het raadsmandaat. De betreffende lidstaat wilde onderstrepen dat verdragswijziging
niet op voorhand uitgesloten moet worden. De overgrote meerderheid van lidstaten,
waaronder Nederland, is van mening dat de huidige verdragskaders voldoende ruimte
bieden voor de inhoudelijke bespreking die de conferentie beoogt, en acht verdragswijziging
niet opportuun. Zodra de Raad een mandaat heeft vastgesteld, zal het Kroatisch voorzitterschap
met het Europees Parlement en de Commissie gaan onderhandelen over een gezamenlijke
verklaring, ter oprichting van de conferentie. Het kabinet vraagt er aandacht voor
dat de Raad tussentijds wordt geïnformeerd en geraadpleegd over deze onderhandelingen,
zodat ook nationale parlementen erover kunnen worden geïnformeerd. Uw kamer zal daarnaast,
zoals gebruikelijk, worden geïnformeerd wanneer de conferentie ter bespreking staat
geagendeerd in een Raad Algemene Zaken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken