Brief regering : Reactie op het verzoek van het lid De Jong, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 26 maart 2019, over het bericht dat het gemiddelde inkomen van Nederlandse werkenden nauwelijks stijgt
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 955 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 oktober 2019
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 26 maart jl. (Handelingen II 2018/19, nr.
66, item 16) heeft de heer De Jong (PVV) het kabinet om een brief verzocht naar aanleiding van
een CBS-bericht met de boodschap dat het doorsnee inkomen van werkenden al tien jaar
vrijwel constant is, en de berichtgeving daarover in het AD. Met deze brief adresseer
ik dat verzoek. Daarnaast ga ik in deze brief in op de inkomenspositie van mensen
die niet meer werken, op verzoek van het lid Van Brenk (50PLUS).
CBS: Doorsnee inkomen van werkenden al tien jaar vrijwel constant
Het CBS heeft onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van het persoonlijk inkomen van
werkenden. Het persoonlijk inkomen van werkenden omvat alle inkomensbestanddelen uit
werk en uit eigen onderneming. Het CBS rapporteert het bruto doorsnee persoonlijk inkomen van werkenden, ook wel het mediane inkomen genoemd. Als alle
werkenden worden gesorteerd naar de hoogte van hun inkomen, is het mediane inkomen
het inkomen van de middelste persoon in de rij. Voor dit onderzoek heeft het CBS het
inkomen van deze middelste persoon met een bepaalde leeftijd – bijvoorbeeld 30 jaar
– in 2017 vergeleken met het inkomen van iemand met dezelfde leeftijd tien jaar eerder,
in 2007. De uitkomst van dit CBS-onderzoek is dat het doorsnee inkomen van werkenden
– gecorrigeerd voor inflatie – is gestegen met 3,2 procent in de periode 2007–2017.
Omdat in het onderzoek van het CBS in feite twee verschillende personen worden vergeleken
kan hiermee overigens geen uitspraak gedaan worden over de inkomensontwikkeling van
de 30-jarige uit 2007 over de afgelopen tien jaar.
Crisis en arbeidsproductiviteit verklaren bescheiden inkomensgroei
De ontwikkeling van het persoonlijk inkomen van werkenden in de periode 2007–2017
hangt nauw samen met de ontwikkeling van de lonen in diezelfde periode, omdat het
leeuwendeel van het persoonlijk inkomen van werkenden bestaat uit inkomen uit looninkomen.
De loongroei wordt op zijn beurt weer sterk beïnvloed door twee andere factoren: de
ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit en de stand van de economie.
De eerste factor is de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Het CPB heeft laten
zien dat de gematigde loonontwikkeling voor het belangrijkste deel te verklaren valt
door de lagere groei van de arbeidsproductiviteit.1 We zien namelijk al enkele decennia dat de groei van de arbeidsproductiviteit afneemt,
zowel in Nederland als internationaal. Over dit onderwerp is Uw kamer voor de zomer
geïnformeerd.2 Het kabinet onderschrijft het belang van groei van de arbeidsproductiviteit, maar
de oorzaken van de lagere groei begrijpen we nog niet volledig. Wel probeert het kabinet
met de groei van de arbeidsproductiviteit te ondersteunen met innovatiebeleid, goed
onderwijs en regels voor een goed functionerende arbeidsmarkt. Daarnaast onderzoekt
het kabinet de mogelijkheden om het verdienvermogen van Nederland op de lange termijn
te versterken. Het bevorderen van de arbeidsproductiviteit is hier onderdeel van.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat informeert Uw Kamer daar voor het eind
van dit jaar over. Tot slot onderzoekt het kabinet hoe een investeringsfonds kan worden
opgericht om het verdienvermogen te versterken. De ministers van Economische Zaken
en Klimaat en Financiën rapporteren hierover begin 2020 aan Uw Kamer.
De tweede factor is de stand van de economie. In het achterliggende decennium heeft
de grootste crisis sinds de jaren »30 plaatsgevonden. Het niveau van de lonen is opmerkelijk
genoeg niet gedaald in de eerste jaren van de crisis. Daar staat tegenover dat de
lonen ook maar beperkt zijn gestegen in de periode van economisch herstel. Het CPB
constateert ook dat de lonen betrekkelijk ongevoelig zijn voor de stand van de economie,
omdat flexibele arbeid een groot deel van de economische fluctuaties blijkt op te
vangen: Als het economisch slecht gaat, daalt de loongroei minder en als het beter
gaat is de loonstijging kleiner.3 Volgens het CPB komt dat doordat bedrijven in een aantrekkende economie relatief
veel werknemers op een tijdelijk contract en uitzendwerkers inzetten. Omdat zij gemiddeld
een lager loon hebben, remt dit de gemiddelde loongroei op nationaal niveau. Tijdens
een recessie werkt dit andersom: dan verliezen tijdelijke werknemers en uitzendkrachten
als eersten hun baan en zwakt de gemiddelde loongroei minder af. Uit het CPB-onderzoek
blijkt overigens niet dat flexibilisering tot structureel lagere lonen heeft geleid.
Het kabinet vindt het echter wel belangrijk om de kloof tussen vaste en flexibele
arbeid kleiner te maken en de balans op de arbeidsmarkt te herstellen. Daarom heeft
het kabinet de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) aan Uw Kamer gezonden, en de Commissie
Regulering van werk de opdracht gegeven om met een advies te komen over de toekomstige
vormgeving van de arbeidsmarkt.
De lagere groei van de arbeidsproductiviteit en de crisis verklaren dus via de lonen
voor een belangrijk deel de gematigde groei van het persoonlijk inkomen. Inmiddels
zien we ook dat de loongroei weer toeneemt: zo zijn de lonen in 2018 met 2,0 procent
gestegen, en raamt het CPB voor 2019 en 2020 een contractloonstijging van 2,5 procent.4
Huishoudens profiteren ook van banengroei
Ondanks dat de loongroei de afgelopen jaren beperkt is geweest, zijn er met het aantrekken
van de economie veel banen zijn bijgekomen. Sinds het tweede kwartaal van 2014 is
het aantal banen onafgebroken toegenomen, in totaal met bijna 1 miljoen. Daarmee is
ook de het niveau van de arbeidsparticipatie fors gegroeid, en inmiddels een stuk
hoger dan voor de crisis. De groepen die toetreden tot de arbeidsmarkt, hebben vaak
een lager inkomen dan gemiddeld, en daardoor remt een hogere arbeidsparticipatie –
op nationaal niveau – de ontwikkeling van het doorsnee inkomen van werkenden. Op individueel
niveau kan het vinden van een baan echter zorgen voor een flinke groei van het inkomen.
Dat blijkt ook uit een recente CBS-publicatie, waarin wordt gesteld dat de koopkracht
van werkenden sinds 2008 met meer dan 15 procent is gestegen.5 Het kabinet probeert daarom de groei van de werkgelegenheid te ondersteunen en om
werk meer te laten lonen door de lasten op arbeid te verlagen, in het bijzonder voor
groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Inkomensontwikkeling van ouderen
Op verzoek van mevrouw Van Brenk (50PLUS) ga ik ook in op de inkomenspositie van mensen
die niet meer werken. CBS-cijfers laten zien dat het doorsnee persoonlijk inkomen
van gepensioneerden, gecorrigeerd voor inflatie, over de periode 2012–2017 met ongeveer
0,4% per jaar gestegen zijn. Daarmee heeft het persoonlijk inkomen van gepensioneerden
zich iets positiever ontwikkeld dan het persoonlijk inkomen van werkenden (zie figuur
1).6 Allereerst hebben de nieuwe generaties ouderen veelal een hoger aanvullend pensioen
opgebouwd, bovendien hebben ook vaak beide partners recht op aanvullend pensioen.
De nieuw generaties ouderen zijn dan ook welvarender dan eerdere generaties. Daarbij
zijn de AOW-uitkeringen de afgelopen jaren ook steeds meegegroeid met de contractlonen.
Deze ontwikkelingen dragen bij aan een hogere groei van het persoonlijk inkomen van
gepensioneerden. Anderzijds is van belang dat de aanvullende pensioenen in deze periode
nauwelijks geïndexeerd zijn, vanwege de lage dekkingsgraden van pensioenfondsen. Deze
ontwikkeling remt juist de groei van het persoonlijk inkomen van gepensioneerden.
Over de periode 2012–2017 lijken deze effecten tegen elkaar weg te vallen. De totale
groei van het persoonlijk inkomen van gepensioneerden komt uit op 2,2% voor de periode
2012–2017.7
Figuur 1 Ontwikkeling persoonlijk mediaan inkomen van werkenden en gepensioneerden.
Bron: CBS Statline.
Kabinet zet in op lastenverlichting voor huishoudens
Het kabinet ziet graag dat huishoudens in hogere mate kunnen meeprofiteren van economische
groei. Daarom heeft het kabinet op Prinsjesdag een pakket aan latenverlichting aangekondigd
dat vooral huishoudens ten goede komt. Samen is dat goed voor structureel € 3 miljard,
bovenop de lastenverlichting die al was afgesproken in het Regeerakkoord. Het tweeschijvenstelsel
wordt een jaar eerder ingevoerd en het kabinet verhoogt de algemene heffingskorting
en de arbeidskorting, terwijl de verlaging van de vennootschapsbelasting voor bedrijven
met een jaar wordt uitgesteld. Bovendien heeft het kabinet eerder dit jaar aangekondigd
om de energierekening van burgers te verlagen, terwijl bedrijven juist een hoger aandeel
van de energierekening gaan betalen.
Tot slot
In deze brief heb ik geschetst dat de ontwikkeling van het persoonlijk inkomen van
werkenden vooral wordt bepaald door de ontwikkeling van de lonen. De achterliggende
jaren is de loongroei als gevolg van de lagere arbeidsproductiviteitsgroei en de economische
crisis gematigd geweest. Volgens de meest recente ramingen trekt de loongroei aan,
maar blijft deze bescheiden ondanks de hoge werkgelegenheidsgroei en de krapte op
de arbeidsmarkt. Hoewel het kabinet beleid voert om de groei van de arbeidsproductiviteit
en de werkgelegenheid te stimuleren, moet de directe invloed van kabinetsbeleid op
het persoonlijk inkomen niet worden overschat. Om huishoudens nu meer mee te laten
profiteren van de economische groei heeft het kabinet voor 2020 een pakket met lastenverlichting
aangekondigd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Indieners
-
Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid