Brief regering : Verslag van de informele JBZ-Raad van 7 en 8 februari 2019 te Boekarest
32 317 JBZ-Raad
Nr. 543
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING EN DE
STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 februari 2019
Hierbij bieden wij u het verslag aan van de informele bijeenkomst van de Raad Justitie
en Binnenlandse Zaken van 7 en 8 februari 2019 in Boekarest.
Tevens informeert de Minister van Justitie en Veiligheid u, conform de toezegging
die is gedaan tijdens het Algemeen Overleg over de informele JBZ-Raad op 6 februari
jl. (Kamerstuk 32 317, nr. 541), graag over de verklaring van de Europese Raad op 13–14 december 2018 over de bestrijding
van antisemitisme. Tijdens deze Europese Raad veroordeelden de regeringsleiders alle
vormen van antisemitisme, racisme en vreemdelingenhaat, en onderstreepten het belang
van de bestrijding van onverdraagzaamheid (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1412). Zij verwelkomden de goedkeuring van de verklaring van de JBZ-Raad op 6 december
2018 betreffende de bestrijding van antisemitisme en de ontwikkeling van een gemeenschappelijke
beveiligingsaanpak voor een betere bescherming van de Joodse gemeenschappen en instellingen
in Europa (Kamerstuk 32 317, nr. 532). Deze verklaring kan geraadpleegd kan worden via de bijgevoegde link1.
In het Algemeen Overleg op 6 februari jl. (Kamerstuk 32 317, nr. 541) heeft de Minister van Justitie en Veiligheid ook toegezegd uw Kamer te informeren
over de in Roemenië gevoerde gesprekken met betrekking tot de rechtsstaat. In algemene
zin kan gedeeld worden dat de dialoog met verschillende gezaghebbende sprekers over
Roemenië het inzicht in de positie van de rechterlijke macht en in de stand van zaken
van de omgang van Roemenië met de aanbevelingen van het laatste rapport onder het
Coöperatie en Verificatie Mechanisme vergroot hebben. Tevens is nader van gedachten
gewisseld over de achtergrond en ontwikkeling van de rechtstaat in Roemenië in de
afgelopen vijftien jaar ook met het oog op de toekomst. Deze gesprekken hadden een
vertrouwelijk karakter.
Daarnaast heeft de Minister van Justitie en Veiligheid toegezegd uw Kamer te informeren
over de mogelijkheid van een overzicht van implementatie van JenV-richtlijnen en verordeningen
door alle EU-lidstaten. Daarbij merk ik in de eerste plaats op dat de taak om toe
te zien op de uitvoering en naleving van EU-regelgeving bij de Europese Commissie
berust en de lidstaten daarom slechts beperkte mogelijkheden hebben om dit toezicht
uit te voeren. Ten aanzien van de implementatie van richtlijnen kunnen al verschillende
bronnen geraadpleegd worden. Hoe een richtlijn geïmplementeerd wordt, wordt bijgehouden
door de Europese Commissie in de EUR-Lex database2. Aangezien EUR-lex geen compleet overzicht biedt voor die gevallen waar lidstaten
bij de implementatie van richtlijnen kunnen kiezen uit lidstaatopties, zal door het
kabinet uitvoering worden gegeven aan de motie van het lid Van der Lee c.s.3 Hierin wordt het kabinet gevraagd zich in Europees verband in te zetten voor het
transparant maken van door lidstaten gekozen lidstaatopties. Voorts informeert de
Minister van Buitenlandse Zaken de Tweede Kamer periodiek 4 over de implementatie van EU-richtlijnen in Nederlandse wet- en regelgeving. Deze
rapportage bevat ook een opsomming van de ingebrekestellingprocedures die de Europese
Commissie tegen Nederland is gestart als gevolg van niet-tijdige implementatie. Een
overzicht van alle door de Europese Commissie uitgebrachte ingebrekestellingen tegen
elk land is overigens te raadplegen via internet5, maar daarbij kan slechts uit de aanduiding van de ingebrekestelling worden afgeleid
wat de exacte strekking daarvan is. De meest actuele stand van zaken met betrekking
tot de implementatie van een richtlijn in Nederland valt ook te raadplegen op de wetgevingskalender
(Externe link:http://wetgevingskalender.overheid.nl, onder de link Implementatie EU richtlijnen). Daarnaast ontvangt u per kwartaal als
bijlage bij de Geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad een kwartaalrapportage met een
voortgangsoverzicht van de EU JBZ-dossiers. Op het gebied van de implementatie van
verordeningen op JenV terrein door alle EU lidstaten is het lastiger om een overzicht
te verschaffen. Verordeningen zijn naar hun aard rechtstreeks werkend en behoeven
daarom in beginsel geen implementatie binnen de lidstaten. Het komt incidenteel voor
dat ter uitvoering van een verordening wel implementatiehandelingen van de lidstaat
worden gevraagd alsmede melding daarvan aan de EU. Deze meldingen worden door de Europese
Commissie echter niet publiek gemaakt zoals in het geval van de implementatie van
richtlijnen. Daarmee kom ik tot de conclusie dat de Tweede Kamer binnen de mogelijkheden
om een overzicht te verstrekken van de implementatie en naleving van JenV-richtlijnen
en -verordeningen door alle EU lidstaten zo goed mogelijk geïnformeerd wordt.
Tot slot hecht het kabinet eraan uw Kamer te informeren dat het tweede rapport onder
het visumopschortingsmechanisme (COM (2018) 256) is gepubliceerd op 19 december 2018.
Dit rapport gaat over de naleving van de visumliberalisatie benchmarks door de Westelijke
Balkan en Oostelijke Partnerschapslanden.
De Commissie concludeert in het rapport dat alle visumvrije Westelijke Balkanlanden
en Oostelijke Partnerschapslanden nog altijd voldoen aan de visumliberalisatievoorwaarden.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
M.G.J. Harbers
Verslag van de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 7–8 februari
te Boekarest
Belangrijkste resultaten
Binnenlandse Zaken, Immigratie en Asiel
Werklunch – De Schengen zone laten werken
Commissaris Avramopoulos startte de discussie aan de hand van elementen uit het discussiestuk
dat het Roemeens Voorzitterschap had voorgelegd. Hierbij benadrukte hij dat vrij verkeer
van personen één van de grote verdiensten is van de EU en dat interne grenscontroles
een uitzondering moeten blijven. Meerdere lidstaten stelden dat illegale secundaire
migratie binnen het Schengengebied het grootste struikelblok is voor de «terugkeer»
naar Schengen. In dit kader benadrukte Nederland het probleem van de circulerende
groep kansloze en overlast gevende asielzoekers in met name Nederland en andere landen
in Noordwest-Europa. Betreffende lidstaten wezen erop dat een goed werkend Europees
asielsysteem noodzakelijk is voor een goed functionerende Schengenzone.
Sessie III – EU Asiel en migratiebeleid; «een stap dichterbij het vinden van de juiste
oplossingen»
Met betrekking tot de ontschepingdiscussie benadrukte de Commissie te willen werken
aan tijdelijke arrangementen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen wie wel en
wie geen recht heeft op internationale bescherming. Deze arrangementen moeten een
overbrugging vormen naar een akkoord op Dublin IV. Dit vond veel weerklank bij de
lidstaten, waarbij de noodzaak werd benadrukt van een structurele Europese oplossing
en een spoedige beëindiging van de ad hoc-praktijken. Over de exacte invulling van
de arrangementen zal verder moeten worden gesproken. Nederland heeft gemeld de door
de Commissies genoemde uitgangspunten grotendeels te onderschrijven. Nederland heeft
echter wel benadrukt dat een Europese oplossing structureel moet zijn. Voor een structurele
oplossing zijn bovendien ook afspraken nodig tussen de EU en Noord-Afrikaanse landen
over ontscheping en terugkeer. Ten aanzien van de hervorming van het Gemeenschappelijk
Europees Asielsysteem stelde de Commissie nog steeds te streven naar een breed gedeeld
akkoord op het hele pakket. Uit de discussie bleek nogmaals dat posities vooralsnog
te veel verschillen om dit te kunnen realiseren.
De versterking van contraterrorisme samenwerking in de EU: kansen en uitdagingen
Zowel Commissaris Avramopoulos als Commissaris King en alle lidstaten verwelkomden
in grote lijnen het rapport van het Europees Parlement met conclusies en aanbevelingen
van de Bijzondere Commissie terrorisme over terrorismebestrijding in de Unie en in
de lidstaten. Het voorzitterschap concludeerde dat er een ontwerpbrief voor het Europees
Parlement over het rapport zal worden voorgelegd aan de LS, waarin zij een aantal
opties tot verder samenwerking en uitwisseling van kennis zal identificeren.
Politiesamenwerking in de onderling verbonden wereld via «novel actionable information»
Het voorzitterschap had een discussiedocument geagendeerd waarin de Ministers werd
gevraagd zich uit te spreken over de wenselijkheid van de uitwisseling door politiediensten/
rechtshandhavingsautoriteiten van kennis inzake het omgaan met digitale gegevens.
Het voorzitterschap lichtte toe dat zij wilde voorleggen of Europol een IT-platform
zou moeten ontwikkelen om de uitwisseling van deze kennis te bevorderen. In algemene
zin concludeerde het voorzitterschap dat er steun is voor de oprichting van een platform.
Afgezien van deze conclusie zijn hier tijdens de vergadering geen verdere stappen
aan verbonden.
Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap
Manieren om de justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken verder te ontwikkelen
In deze sessie stond de vraag centraal hoe de samenwerking in burgerlijke en handelszaken
verder te ontwikkelen. Nederland bracht o.a. naar voren dat het de voorkeur heeft
voor een meer op beginselen gebaseerde benadering van eventuele nieuwe wet- en regelgeving
(principle based approach) dan volledige harmonisatie. Het voorzitterschap concludeerde dat er moet worden
gewerkt aan het verbeteren van de implementatie en de verdere consolidatie van het
acquis, het vergroten van het begrip over elkaars wet- en regelgeving alsmede van
de bestaande EU instrumenten door te investeren in training en grensoverschrijdende
samenwerking. Wat betreft nieuwe regelgeving zal geanticipeerd moeten worden op nieuwe
ontwikkelingen, zoals in het digitale domein. Vanwege de globalisering is de aanwezigheid
van de EU in multilaterale verbanden en de samenwerking met derde landen van belang.
De verzameling van elektronisch bewijs in strafzaken
Ten aanzien van de bespreking van e-evidence gaven de Commissie en het voorzitterschap
aan niet te verwachten dat het Europees Parlement het dossier voor het einde van haar
termijn af zal ronden. Tijdens de tafelronde is niet uitgebreid gesproken over de
geagendeerde vraag hoe de dialoog voortgezet kan worden die bijdraagt aan het vergroten
van het bewustzijn ten aanzien van het voorgestelde e-evidence pakket en de voorziene
waarborgen. Wel hebben de meeste lidstaten hun (bekende) positie t.a.v. dit dossier
herhaald. Nederland heeft de vraag aan de orde gesteld hoe bevorderd kan worden dat
nieuwe EU-wetgeving op het terrein van justitiesamenwerking voldoet aan de juridische
kaders die het Europese recht en de jurisprudentie stellen.
De toekomst van justitiële samenwerking in strafzaken in de EU
Het voorzitterschap heeft deze sessie benut om te verkennen welke concrete activiteiten
kunnen worden ondernomen om de toepassing van de wederzijdse erkenning te versterken.
Zij vroeg in het bijzonder naar de werking van de bestaande instrumenten, leemten
in het huidige juridische kader, de jurisprudentie en digitalisering. De conclusie
van de bespreking was dat waar nodig de bestaande instrumenten geëvalueerd moeten
worden. Daarnaast moet er een grotere nadruk komen te liggen op de praktische toepassing
van bestaande instrumenten door training van magistraten en door de introductie van
digitale oplossingen waar mogelijk. Het voorzitterschap is voornemens om tijdens de
JBZ-Raad van juni a.s. verslag uit te brengen van haar bevindingen op basis van de
inbreng van de lidstaten.
I. Binnenlandse Zaken, Immigratie en asiel
1. Sessie I – De versterking van contraterrorisme samenwerking in de EU: kansen en
uitdagingen
De discussie heeft zich geconcentreerd op het rapport van het Europees Parlement met
conclusies en aanbevelingen van de Bijzondere Commissie terrorisme over terrorismebestrijding
in de Unie en in de lidstaten dat is aangenomen door het Europees Parlement op 12 december
20186. Zowel Commissaris Avramopoulos als Commissaris King en alle lidstaten verwelkomden
het rapport. De EU Contraterrorisme Coördinator benadrukte daarnaast de noodzaak om alle bestaande wet- en regelgeving goed te implementeren.
De voorzitter van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken
in het Europees Parlement (LIBE) benadrukte het belang van de afronding van een aantal
lopende dossiers zoals interoperabiliteit, de Verordening Terroristische Inhoud Online,
overeenstemming over de Herziening van de verordening over het op de markt brengen
en het gebruik van precursoren voor explosieven en blijvende aandacht voor het tegengaan
van radicalisering. De voorzitter benadrukte de komende jaren graag verder te willen
blijven werken aan de verdere invulling van de Veiligheidsunie, samen met de Commissie
en de Raad.
De meeste lidstaten stonden positief tegenover de aanbevelingen over bijvoorbeeld
interoperabiliteit, het gebruik van biometrische gegevens, radicalisering in gevangenissen,
terugkeerders en het versterken van de JBZ-agentschappen. Er waren aarzelingen bij
een classificatiesysteem voor Foreign Terrorist Fighters en automatische gegevensuitwisseling. Een klein aantal lidstaten heeft zich expliciet
tegen de uitbreiding van het mandaat van het Europees Openbaar Ministerie uitgesproken.
Verschillende lidstaten spraken in het bijzonder hun wens uit voor een zo spoedig
mogelijk akkoord ten aanzien van de Verordening Terroristische Inhoud Online. Diverse
lidstaten spraken verder de wens uit dat de samenwerking met het Verenigd Koninkrijk
op het vlak van veiligheid zo veel mogelijk door moet blijven gaan na de Brexit, ook
als dit een Brexit zonder akkoord is.
Nederland bracht in veel van de aanbevelingen in het rapport te herkennen en deze
ook te ondersteunen, omdat deze in lijn zijn met de Nederlandse integrale aanpak van
terrorisme. In lijn met de inbreng zoals aangekondigd in de Geannoteerde agenda7 benadrukte Nederland o.a. het belang van:
– het vullen en gebruiken van EU databases;
– de oproep om Foreign Terrorist Fighters te monitoren en te zorgen voor een geharmoniseerde aanpak van geïdentificeerde terugkeerders
naar Europa;
– de versterking van EU agentschappen zoals Europol, Eurojust en eu-Lisa;
– veilige gevangeniscondities om radicalisering te voorkomen.
Verder vroeg Nederland aandacht voor het belang van het handhaven van een strikt onderscheid
tussen inlichtingen en opsporingsinformatie die in de rechtshandhaving gebruikt wordt
om aan bestaande juridische kaders te kunnen voldoen en om fundamentele rechten te
kunnen blijven waarborgen.
Het voorzitterschap concludeerde dat er een ontwerpbrief voor het Europees Parlement
over het rapport zal worden voorgelegd aan de LS, waarin zij een aantal opties tot
verder samenwerking en uitwisseling van kennis zal identificeren.
2. Sessie II – Politiesamenwerking in de onderling verbonden wereld via «novel actionable
information»
Het voorzitterschap had een discussiedocument geagendeerd waarin de Ministers werd
gevraagd zich uit te spreken over de wenselijkheid van de uitwisseling door politiediensten/
rechtshandhavingsautoriteiten van kennis inzake het omgaan met digitale gegevens.
Het voorzitterschap lichtte toe dat zij wilde voorleggen of Europol een IT-platform
zou moeten ontwikkelen om de uitwisseling van deze kennis te bevorderen. Tijdens de
vergadering werd niet toegelicht hoe een eventueel platform eruit zou moeten komen
te zien. De Commissie beaamde dat rechtshandhavingsautoriteiten in staat moeten zijn
om met digitale gegevens om te gaan en benadrukte in dat kader dat CEPOL daar ook
bij kan helpen d.m.v. specifieke trainingen op dit vlak, naast dat de samenwerking
met de wetenschap en de private sector relevant is. De EU Coördinator voor terrorismebestrijding
en het Grondrechtenagentschap grepen de vraag van het voorzitterschap aan om ook te
benadrukken dat de wijze van verwerking en opslag van gegevens constante aandacht
behoeft in een veranderende omgeving voor rechtshandhavingsautoriteiten waarin ook
toepassingen op het gebied van kunstmatige intelligentie een rol gaan spelen. Tijdens
een korte discussie hebben enkele lidstaten hun steun uitgesproken voor het voorstel
om Europol een platform te laten ontwikkelen. In algemene zin concludeerde het voorzitterschap
dat er steun is voor de oprichting van een platform. Afgezien van deze conclusie zijn
hier tijdens de vergadering geen verdere stappen aan verbonden.
3. Werklunch – De Schengen zone laten werken
Commissaris Avramopoulos trapte de discussie af aan de hand van elementen uit het
discussiestuk dat het Roemeense voorzitterschap had voorgelegd. Hierbij benadrukte
hij dat vrij verkeer van personen één van de grote verdiensten is van de EU en dat
interne grenscontroles een uitzondering moeten blijven. Gezien de afgenomen (illegale)
instroom sinds de migratiecrisis en de diverse maatregelen die de EU heeft genomen
is het nu tijd om de interne controles op te heffen. Tevens bracht Commissaris Avramapolous
de versterking van de Europese Grens- en Kustwacht en de verbeteringen die nu worden
doorgevoerd in het kader van interoperabiliteit, het Schengen Informatie Systeem en
de ontwikkeling van het Europees systeem voor reisinformatie en -authorisatie (ETIAS) en het Entry Exit Systeem (EES) ter sprake. In reactie hierop stelden
meerdere lidstaten dat illegale secundaire migratie binnen Schengen het grootste struikelblok
is voor «terugkeer» naar Schengen. Weliswaar betreden de meeste asielzoekers de Schengenzone
via de lidstaten in het Zuiden, maar de verblijfsstatus wordt vooral in Noordwest
Europa gezocht. Nederland wees hierbij tevens op het probleem van de groeiende groep
kansloze asielzoekers die tussen Nederland en andere Schengen lidstaten in Noordwest
Europa circuleert en zich structureel en veelvuldig schuldig maakt aan (kleine) criminele
vergrijpen en overlast. Geconstateerd werd dat het nationaal en Europees aan de middelen
ontbreekt om dit probleem effectief aan te pakken. Daarom pleitte Nederland ervoor
nu snel werk te maken van met name betere registratie, brede toepassing van de grensprocedure,
meer ondersteuning van lidstaten door EASO en Frontex, afspraken met derde landen
over terugkeer, interoperabiliteit alsmede alternatieve methoden voor interne grenscontroles.
Ook hervorming van Dublin zal uiteindelijk moeten worden geadresseerd. Alleen zo kan
het vertrouwen in Schengen worden hersteld. In de loop van de discussie tekenden zich
onder lidstaten drie stromingen af: 1) lidstaten die voor een werkend Schengen hoogstens
(verdere) verbetering van grensbewaking nodig achten, al dan niet in combinatie met
externe actie, 2) lidstaten die tevens (of vooral) de hervorming van het Gemeenschappelijk
Europees Asielsysteem als voorwaarde stellen en 3) lidstaten die een tussenpositie
innemen en een belangrijke rol toekennen aan bestaande of al geplande IT- en/of samenwerkingsverbanden
van politie- en veiligheidsdiensten. Het voorzitterschap verbond geen conclusies aan
de discussie.
4. Sessie III – EU asiel en migratiebeleid; «een stap dichterbij het vinden van de
juiste oplossingen»
Het voorzitterschap lichtte kort het discussiepaper toe, waarna de Commissie de aftrap
van de sessie verzorgde. De Commissie zei gedurende het afgelopen jaar alle middelen
te hebben ingezet om de noodzakelijke ontscheping en herplaatsing van migranten te
realiseren. De Commissie benadrukte niet langer ad hoc maatregelen te willen nemen,
maar te willen werken aan tijdelijke ontschepingsarrangementen waarbij direct onderscheid
wordt gemaakt tussen migranten die terug moeten keren en zij die echt bescherming
nodig hebben. Hierbij stelt de Commissie wel de voorwaarde dat een voldoend aantal
lidstaten moet meewerken. Verder benadrukte de Commissie dat deze oplossing slechts
als brug richting een akkoord op Dublin kan functioneren en Dublin niet mag vervangen.
De Commissie presenteerde tijdens de Raad geen concreet voorstel voor tijdelijke arrangementen,
maar stelde eerst nader met lidstaten over de exacte invulling van de arrangementen
te willen spreken. Alhoewel de lidstaten hiervoor begrip toonden, wezen zij wel op
de noodzaak om zo snel mogelijk te komen tot een Europese oplossing en de ad hoc praktijken
te beëindigen.
Nederland stelde de door de Commissies genoemde uitgangspunten grotendeels te onderschrijven.
In lijn met de brief aan uw Kamer van 14 januari jl.8 benadrukte Nederland dat de nodige steun geboden moet worden door het Europese Asielagentschap,
Frontex en Europol. Onderscheid tussen wie wel en wie geen recht heeft op internationale
bescherming en wie terug moet keren, wordt bij voorkeur gemaakt in de grensprocedure.
Meerdere andere lidstaten onderschreven eveneens deze uitgangspunten. Nederland heeft
echter wel benadrukt dat een Europese oplossing structureel moet zijn. Tijdelijke
arrangementen kunnen dus alleen tijdelijk zijn in zoverre dat ze voortduren tot een
akkoord op Dublin IV. Voor een structurele oplossing zijn bovendien ook afspraken
nodig tussen de EU en Noord-Afrikaanse landen over ontscheping en terugkeer. Alleen
dan kunnen we het business model van mensensmokkelaars ondermijnen.
In de verdere discussie kwamen veel van de gebruikelijke elementen terug. Ten aanzien
van de hervorming van het Gemeenschappelijk Europees Asielsysteem zei de Commissie
nog steeds te streven naar een breed gesteund akkoord op het hele pakket. Een klein
aantal lidstaten pleitte echter voor een kleiner pakket bestaande uit met name de
Eurodac-verordening en de Asielagentschapsverordening. Door enkele lidstaten van eerste
aankomst werd gewezen op het gebrek aan solidariteit, de zware lasten die zij dragen
en de noodzaak voor steun aan landen van herkomst en transit. In de Raad bleek wederom
dat een beperkt aantal lidstaten bereid is om solidariteit te tonen, waarbij ook werd
benadrukt dat alle lidstaten hun verantwoordelijkheid moeten nemen. In dat verband
werd ook gewezen op de noodzaak om illegale secundaire migratie binnen Schengen aan
te pakken. Samen met Nederland, wezen verschillende lidstaten er op dat een goed werkend
Europees asielsysteem noodzakelijk is voor een goed functionerende Schengen zone.
Alleen zo kunnen de problemen met circulerende, kansloze asielzoekers die overlast
veroorzaken aan worden gepakt. Tevens onderstreept dit het belang van goede samenwerking
op terugkeer met derde landen. Dit besef werd eveneens door de verschillende lidstaten
gedeeld. Het Voorzitterschap sloot af met de conclusie dat meer actie nodig is in
de externe dimensie en dat verder moet worden gediscussieerd over de tijdelijke arrangementen.
III. Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap
1. Sessie I – Manieren om de justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken
verder te ontwikkelen
In deze sessie stond de vraag centraal hoe de samenwerking in burgerlijke en handelszaken
verder te ontwikkelen. Het voorzitterschap stelde dat er veel is bereikt voor de EU-burger
in de afgelopen twintig jaar. Grensoverschrijdende procedures zijn vereenvoudigd en
effectiever geworden, daardoor zijn de kosten van procedures lager geworden. Er is
een basis gelegd die gefundeerd is op wederzijds vertrouwen en wederzijdse erkenning
van elkaars rechterlijke uitspraken. Er is wetgeving ontwikkeld met het oog op grensoverschrijdende
aspecten en het Hof van Justitie van de EU heeft ook veel betekent voor de interpretatie.
De toekomst moet daarom volgens het voorzitterschap (ook) gericht zijn op de EU burger,
met eerbiediging van de fundamentele rechten, de rechtssystemen en de juridische tradities
in de lidstaten. Het voorzitterschap vroeg of het EU-JBZ meerjarenbeleidskader 2015–2019,
het zogeheten post-Stockholmprogramma uit 2014, gecontinueerd moet worden (dus nadruk op implementatie in plaats
van creëren nieuwe regelgeving) dan wel of er toch terreinen zijn waar nieuwe regelgeving
nodig is.
De Commissie beaamde de analyse van het voorzitterschap en gaf aan in de toekomst
graag de nadruk te willen leggen op implementatie en handhaving, maar noemde ook een
aantal terreinen waarbij de noodzaak van wetgeving zou kunnen worden onderzocht, zoals
ten aanzien van het toepasselijk recht op de goederenrechtelijke aspecten van internationale
cessie, zetelverplaatsing, openbare documenten van ondernemingen en de standaardisatie
van volmachten. Verder achtte de Commissie vanwege globalisering de aanwezigheid van
de EU in multilaterale verbanden zoals de Haagse Conventie belangrijk en sprak zij
zich uit voor de intensivering van de samenwerking tussen de lidstaten verdienen training
en informatie-uitwisseling.
De voorzitter van het Comité voor Juridische Zaken van het Europees Parlement (EP)
benadrukte dat een effectief functionerend rechtssysteem essentieel is. Het was het
comité opgevallen dat in het toekomstige Meerjarig Financieel Kader een kleiner budget
voor het Justitieprogramma beschikbaar zal zijn. Het EP zal daarom om een verhoging
van het budget vragen.
De meeste lidstaten, waaronder Nederland, gaven de voorkeur aan het verbeteren van
de implementatie en de coherentie en de consolidatie van het acquis in plaats van
nieuwe initiatieven. Terreinen voor mogelijke nieuwe regelgeving die werden genoemd
waren in algemene zin het digitale domein en kunstmatige intelligentie. De samenwerking
in multilaterale verbanden en met derde landen werd ook benoemd als een gebied dat
de aandacht verdient. Daarnaast waren de lidstaten van mening dat voor de bevordering
van de grensoverschrijdende samenwerking het Europees Justitieel Netwerk (EJN) en
de EU-fondsen van belang zijn.
Nederland bracht naar voren dat het de voorkeur heeft voor een meer op beginselen
gebaseerde benadering van eventuele nieuwe wet- en regelgeving (principle based approach) dan volledige harmonisatie, omdat dit de lidstaten meer flexibiliteit geeft om aansluiting
te zoeken bij en oplossingen te vinden voor nationale problemen.
Het voorzitterschap concludeerde dat er moet worden gewerkt aan het verbeteren van
de implementatie en de verdere consolidatie van het acquis, het vergroten van het
begrip over elkaars wet- en regelgeving alsmede van de bestaande EU instrumenten door
te investeren in training en grensoverschrijdende samenwerking. Wat betreft nieuwe
regelgeving zal geanticipeerd moeten worden op nieuwe ontwikkelingen, zoals in het
digitale domein. Vanwege de globalisering is de aanwezigheid van de EU in multilaterale
verbanden en de samenwerking met derde landen van belang.
2. Werklunch – De verzameling van elektronisch bewijs in strafzaken: het beschermen
van de rechten van individuen in cyberspace door een effectieve strafrechtelijke aanpak
die strookt met vereisten van de rechtstaat en grondrechten
Het voornemen van het Roemeense voorzitterschap was om tijdens de besloten lunch een
discussie te voeren over de verzameling van elektronisch bewijs in strafzaken, in
het bijzonder de specifieke manier waarop de dialoog voortgezet kan worden die bijdraagt
aan het vergroten van het bewustzijn ten aanzien van het voorgestelde e-evidence pakket
en de voorziene waarborgen. Ten aanzien van de bespreking van e-evidence gaven de
Commissie en het voorzitterschap aan niet te verwachten dat het Europees Parlement
het dossier voor het einde van haar termijn af zal ronden. Tijdens de tafelronde is
niet uitgebreid gesproken over de geagendeerde vraag, wel hebben de meeste lidstaten
hun (bekende) positie t.a.v. dit dossier herhaald. Enkele lidstaten wezen op het belang
van snelle afronding van dit dossier, terwijl enkele andere lidstaten, waaronder Nederland,
kritisch bleven. Nederland heeft in relatie tot e-evidence de vraag aan de orde gesteld
hoe bevorderd kan worden dat nieuwe EU-wetgeving op het terrein van justitiesamenwerking
voldoet aan de juridische kaders die het Europese recht en de jurisprudentie stellen.
Hier is nadien geen verdere discussie over gevoerd, maar Nederland werd in dit pleidooi
wel gesteund door een andere lidstaat.
Het voorzitterschap voorzag ook een eerste gedachtewisseling over toekomstige internationale
overeenkomsten, zoals een overeenkomst tussen de EU en de VS ten aanzien van de grensoverschrijdende
toegang tot elektronisch bewijsmateriaal voor justitiële samenwerking in strafzaken
(CLOUD Act) of het tweede aanvullende protocol bij het Verdrag van Boedapest. Beide
onderhandelingsmandaten zijn inhoudelijk niet nader besproken maar wel toegelicht
door de Commissie. Naar verwachting zullen beide mandaten geagendeerd worden ter bespreking
op de agenda van de JBZ-Raad op 8 maart aanstaande. De Commissie hoopte dat een gemeenschappelijke
positie t.a.v. de mandaten voor juli 2019 bereikt zou kunnen worden
3. Sessie III – De toekomst van justitiële samenwerking in strafzaken in de EU
Het voorzitterschap lichtte toe dat het in vervolg op de JBZ-Raadsconclusies9 van december 2018 over het bevorderen van de wederzijdse erkenning en wederzijds
vertrouwen, wilde verkennen welke concrete activiteiten kunnen worden ondernomen om
de toepassing van de wederzijdse erkenning te versterken. De voorzitter vroeg in het
bijzonder naar de werking van de bestaande instrumenten, leemten in het huidige juridische
kader, de jurisprudentie en digitalisering en gaf aan voornemens te zijn om in de JBZ-Raad van juni a.s. verslag uit te brengen van de bevindingen
op basis van de inbreng van de lidstaten.
De discussie richtte zich op het gebruik van de instrumenten. Dit betreft het Europees
Aanhoudingsbevel (EAB), de overname van vrijheidsstraffen en van alternatieve straffen
en het toezicht op personen wier voorlopige hechtenis is geschorst. De Commissie zegde
studies toe die een basis kunnen vormen voor toekomstige evaluaties.
Verschillende lidstaten brachten naar voren dat zij de reden willen weten waarom sommige
instrumenten niet of nauwelijks gebruikt worden en willen graag de toepassing van
het acquis wordt geoptimaliseerd voordat nieuwe regelgeving wordt overwogen. Ook benadrukten
de lidstaten, waaronder Nederland, dat digitalisering in strafprocedures om aandacht
vraagt en dat de uitvoering van het e-Justice actieplan 2019–2023 belangrijk is. Nederland
sprak verder uit geen lacunes te zien in het bestaande instrumentarium voor samenwerking
op basis van het viertal bestaande kaderbesluiten over wederzijdse erkenning.
Het voorzitterschap concludeerde dat waar nodig de bestaande instrumenten geëvalueerd
moeten worden. Daarnaast moet er een grotere nadruk komen te liggen op de praktische
toepassing van bestaande instrumenten door training van magistraten en door de introductie
van digitale oplossingen waar mogelijk.
Indieners
-
Indiener
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Medeindiener
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Medeindiener
M.G.J. Harbers, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid