Antwoord schriftelijke vragen : Antwoorden op vragen van de leden Dassen, Piri, Paternotte, Dobbe, Teunissen en Van Baarle over het gehouden rondetafelgesprek over de situatie in Gaza en bijbehorende position papers
Vragen van de leden Dassen (Volt), Piri (GroenLinks-PvdA), Paternotte (D66), Dobbe (SP), Teunissen (PvdD) en Van Baarle (DENK) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over het gehouden rondetafelgesprek over de situatie in Gaza en bijbehorende position papers (ingezonden 30 mei 2025).
Antwoord van Minister Veldkamp (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 24 juni 2025).
         
Vraag 1
            
Bent u bekend met het gehouden rondetafelgesprek over de situatie in Gaza d.d. 28 mei
               jl. en bijbehorende position papers?
            
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Bent u van mening dat er een ernstig risico bestaat dat er genocide wordt gepleegd
               in Gaza? Zo ja, vanaf wanneer ziet u dit risico?
            
Antwoord 2
            
Nederland is in de regel terughoudend met het kwalificeren van situaties als genocide.
               Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van
               genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan. Er moet dus sprake zijn van één of
               meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Bij dit misdrijf
               geldt een hoge bewijslast. Hiervoor is het noodzakelijk om voldoende bewijs te vergaren,
               dit materiaal te analyseren en dat te beoordelen. Uitspraken van internationale gerechts-
               en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen
               door de VN-Veiligheidsraad zijn dan ook voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren
               van dergelijke handelingen als genocide. Hoewel de aandacht in het maatschappelijk
               debat vooral uitgaat naar genocide, is het kabinet van mening dat binnen het internationaal
               recht geen hiërarchie bestaat tussen de verschillende internationale misdrijven. Tegelijkertijd
               moet de terughoudendheid om zaken te kwalificeren als genocide zeker niet worden gezien
               als ontkenning van de ernst van de catastrofale situatie in de Gazastrook.
            
Het kwalificeren van een situatie als genocide door Nederland of andere staten is
               geen vereiste voor de toepasselijkheid van verplichtingen voor derde landen onder
               het Genocideverdrag. Zoals ook gesteld in de Kamerbrief van 21 januari 2025 ontstaat
               de verplichting om genocide te voorkomen en de bijbehorende plicht om te handelen
               op het moment dat een (derde) staat verneemt, of normaal gesproken had moeten weten,
               van het bestaan van een ernstig risico op genocide. Derhalve hoeft hiervoor niet op
               een rechterlijk oordeel te worden gewacht. De reikwijdte van de verplichting voor
               derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen
               op mogelijke plegers van genocide. Over de exacte afbakening van dit begrip bestaan,
               ook onder juristen, verschillende inzichten. Het kabinet weegt continu af op welke
               wijze het beste invloed kan worden uitgeoefend.
            
Sinds het eerste bindende tussenvonnis met voorlopige maatregelen van het Internationaal
               Gerechtshof in bovengenoemde zaak, heeft Nederland in Kamerbrief van 13 februari 2024
               aangegeven deze uitspraak te respecteren en heeft de partijen, ook in de bilaterale
               contacten, opgeroepen de uitspraak na te leven.
            
Nederland neemt elk risico op genocide zeer serieus en heeft, mede in het licht van
               de genoemde verplichting, al langere tijd stappen ondernomen om de situatie naar vermogen
               te verbeteren, zoals ook in de Kamerbrief van 21 januari 2025 is omschreven
            
Het kabinet zal naar aanleiding van de ontwikkelingen op de grond steeds de inzet
               blijven wegen en bezien welke instrumenten, maatregelen of stappen op het terrein
               van diplomatie, humanitair veiligheid en bestrijding van straffeloosheid kunnen worden
               ingezet ten behoeve van daadwerkelijke verbetering van de catastrofale situatie in
               de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever.
            
Vraag 3 en 4
            
Bent u het met de auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran Sluiter eens
               dat de uiterlijke datum waarop de Nederlandse staat op de hoogte kwam van het serieuze
               risico dat genocide gepleegd wordt in Gaza op zijn laatst 26 januari 2024 was, toen
               het Internationaal Gerechtshof (IGH) oordeelde dat het aannemelijk was dat de rechten
               van de Palestijnen onder het genocideverdrag worden geschonden? Zo nee, waarom niet?
            
Acht u de rechterlijke tussenuitspraken van het IGH op 26 januari 2024, 28 maart 2024
               en 24 mei 2024 als zodanig bewijs van een ernstig risico op genocide in Gaza? Zo nee,
               waarom niet?
            
Antwoord 3 en 4
            
Zie de beantwoording van vraag 2.
Vraag 5
            
Bent u zich bewust van de uitspraak van het IGH in de zaak Bosnië tegen Servië (paragraaf 182) dat de verplichting van een staat om genocide te voorkomen, en de
               corresponderende verplichting om te handelen, ontstaat op het moment dat een staat
               op de hoogte komt van het bestaan van een serieus risico op genocide en dat een rechterlijke
               vaststelling daar niet voor nodig is?1
Antwoord 5
            
Ja. Zoals weergegeven in de Kamerbrieven van 21 januari en 18 juni 2025, is het kwalificeren
               van een situatie als genocide door Nederland of andere staten geen vereiste voor de
               toepasselijkheid van verplichtingen onder het Genocideverdrag, waaronder de verplichting
               om genocide te voorkomen. Deze verplichting treedt immers in werking bij een betrouwbare
               aanwijzing van een ernstig risico op genocide. Ook in situaties waarin niet vaststaat
               of daden van geweld zijn aan te merken als genocide dient reeds te worden overgegaan
               tot actie, binnen de mogelijkheden van de betreffende staat, ter preventie van verdere
               gruwelijkheden.
            
Vraag 6
            
Bent u zich ervan bewust dat het IGH stelt dat de inspanningsverplichtingen om genocide
               in Gaza te voorkomen en te beëindigen een zelfstandige en individuele verantwoordelijkheid
               van verdragsstaten, en dus ook van Nederland, zelf is?
            
Antwoord 6
            
Ja. Zoals weergegeven in Annex 1 in de Kamerbrief van 21 januari 2025, is de verplichting
               om genocide te voorkomen primair gericht op de staat met controle over de handelingen
               of het grondgebied, maar niet territoriaal begrensd. De reikwijdte van de verplichting
               voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit
               te oefenen op mogelijke plegers van genocide.
            
Vraag 7
            
Kunt u aangeven welke concrete stappen u namens Nederland heeft gezet sinds 26 januari
               2024, om genocide in Gaza te voorkomen – en ondertussen te beëindigen – zoals verplicht
               wordt in artikel 1 van het Genocideverdrag?
            
Antwoord 7
            
Nederland neemt elk risico op genocide zeer serieus en heeft, mede in het licht van
               de genoemde verplichting, al langere tijd stappen ondernomen om de situatie naar vermogen
               te verbeteren, zoals ook in de Kamerbrief van 21 januari 2025 is omschreven. Het kabinet
               blijft naar aanleiding van de ontwikkelingen ter plaatse steeds de inzet blijven en
               beziet welke instrumenten, maatregelen of stappen op het terrein van diplomatie, humanitair,
               veiligheid en bestrijding van straffeloosheid kunnen worden ingezet ten behoeve van
               verbetering van de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
            
Recent heeft het kabinet daarom verdere stappen gezet, waarbij het belangrijkste doel
               steeds was om Israël te bewegen de humanitaire blokkade op te heffen en de partijen
               tot een staakt-het-vuren te laten komen en geen stappen te zetten die tweestatenoplossing
               verder uit zicht brengt. Zo is het kabinet op 7 april overgegaan tot intrekking van
               de algemene vergunning NL002 en aanpassing algemene vergunning NL007 NL010 door Israël
               uit te sluiten als land van eindbestemming. Op 9 april heeft Nederland – als eerste
               EU-lidstaat sinds het einde van het staakt-het-vuren op 18 maart jl. – de Israëlische
               ambassadeur ontboden naar aanleiding van de aanval op een Palestijns hulpkonvooi met
               ambulancemedewerkers. Op 6 mei heeft Nederland tevens een brief aan de EU Hoge Vertegenwoordiger
               verstuurd met het verzoek om de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël
               Associatieakkoord te evalueren. Het is van belang dat deze stap in Europees verband
               is gezet, omdat gezamenlijk opvoeren van de druk meer gewicht in de schaal legt. Op
               23 juni heeft de Raad Buitenlandse Zaken gesproken over de uitkomsten van het onderzoek
               aangaande mogelijke schending van artikel 2 van het Associatieakkoord EU-Israël. Voor
               verdere informatie verwijs ik uw Kamer naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken.
               Daarnaast blijft Nederland in Europees verband zich als initiatiefnemer inzetten om
               gewelddadige en kolonistenorganisaties te sanctioneren. Verder hebben verschillende
               demarches plaatsgevonden in Israël over de catastrofale humanitaire situatie in de
               Gazastrook, waaronder in EU-verband en met gelijkgezinde landen als het Verenigd Koninkrijk
               en Frankrijk, en is met de betrokken partners steeds contact geweest over de onderhandelingen
               ten aanzien van een staakt-het-vuren. Ook heeft Nederland op 18 juni jl. zich aangesloten
               bij het Zweedse initiatief om EU-sancties tegen de extremistische Ministers Ben-Gvir
               en Smotrich in te stellen.
            
Vraag 8
            
Bent u in het licht van bovenstaande van mening dat Nederland al het mogelijke in
               haar macht (all means reasonably available to them) doet om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo ja, kunt u dat uitleggen?
            
Antwoord 8
            
Ja. Daarbij weegt het kabinet de Nederlandse inzet voortdurend en bepaalt steeds naar
               aanleiding van de ontwikkelingen ter plaatse op welke wijze de druk op de meest effectieve
               wijze kan worden opgevoerd om een einde te maken aan de catastrofale situatie in de
               Gazastrook. Zie ook het antwoord bij vraag 2 en bij vraag 7.
            
Vraag 9
            
Sinds de tussenuitspraak van het IGH op 26 januari 2024 is de situatie in Gaza verder
               verslechterd, bent u van mening dat de acties van Nederland Israël voldoende hebben
               bewogen om van koers te veranderen? Zo ja, kunt u dat uitleggen? Zo nee, kunt u dan
               uitleggen waarom u geen extra stappen hebt ondernomen zoals verplicht onder het Genocideverdrag?
            
Antwoord 9
            
Zie de beantwoording van vraag 7.
Vraag 10
            
Bent u van mening dat de Nederlandse oproep voor een onderzoek naar de schending van
               Artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord door Israël in de buurt komt van de
               eis van het Genocideverdrag om al het mogelijke te doen om genocide in Gaza te voorkomen
               of te beëindigen?
            
Antwoord 10
            
Dit is één element van de wijze waarop Nederland invulling hieraan geeft. Zie verder
               het antwoord op vraag 7.
            
Vraag 11
            
Bent u van mening dat Nederland, als bondgenoot en handelspartner van Israël meer
               invloed heeft dan veel andere landen om Israël onder druk te zetten de genocide en
               oorlogsmisdaden dat het land begaat in Gaza te beëindigen?
            
Antwoord 11
            
Het kabinet is van mening dat collectieve druk meer impact heeft dan individuele druk
               en zet zich daarom waar mogelijk in op initiatieven in EU-verband of ander breed verband
               (zoals bij de demarches). Desalniettemin heeft het kabinet de afgelopen maanden naast
               een gezamenlijke Europese koers ook meerdere nationale stappen gezet. Realiteitszin
               is geboden, ook gezien de beperkte invloed die Nederland kan uitoefenen in het Midden-Oosten.
               Op het gebied van handel is het daarnaast van belang dat rekening wordt gehouden met
               de EU-competenties.
            
Vraag 12
            
Hoe vergelijkt u de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide in Gaza te voorkomen
               en te beëindigen met die van Zuid-Afrika, dat bijvoorbeeld een zaak heeft aangespannen
               tegen Israël?
            
Antwoord 12
            
Iedere staat geeft zijn eigen invulling aan de inspanningsverplichting om genocide
               te voorkomen. Nederland zet zowel in bilateraal als multilateraal verband druk om
               de situatie op de grond te verbeteren. Zo zijn er diverse maatregelen genomen, zie
               het antwoord bij vraag 7.
            
Vraag 13
            
Bent u van mening dat Nederland, als hechte bondgenoot en handelspartner van Israël,
               een nog grotere verplichting heeft om genocide in Gaza te voorkomen en te beëindigen
               dan een land als Zuid-Afrika dat minder politieke, economische en militaire relaties
               heeft met Israël? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 13
            
Het is aan staten zelf om hun verplichtingen vorm te geven. Zoals toegelicht in mijn
               brief van 21 januari 2025, hangt de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op vermeende
               daders onder meer af van de geografische afstand en van de sterkte van de politieke,
               militaire en financiële banden tussen de autoriteiten van de staat en de belangrijkste
               bij de gebeurtenissen betrokken personen. Zie verder het antwoord op vraag 12.
            
Vraag 14
            
Bent u van mening dat aansluiten bij de genocidezaak die Zuid-Afrika heeft aangespannen
               tegen Israël bij het IGH zou bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting
               om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 14
            
Nee. De genoemde verplichting omvat niet het initiëren van juridische procedures of
               het interveniëren in bestaande procedures bij het Internationaal Gerechtshof. Daarnaast
               kan een interventie van Nederland in de zaak die Zuid-Afrika aangespannen heeft tegen
               Israël niet bijdragen aan het voorkomen of beëindigen van de vermeende genocide in
               de Gazastrook. Nederland kan zich niet «aansluiten» bij deze zaak. Het Statuut van
               het Internationaal Gerechtshof biedt Nederland alleen de mogelijkheid in deze procedure
               een interventie in te dienen die zich richt op de constructie (interpretatie) van
               het verdrag. Een dergelijke interventie kan niet ingaan op de feiten van de zaak,
               of op de vraag of Israël zijn verplichtingen onder het Genocideverdrag geschonden
               heeft.
            
Vraag 15
            
Bent u van mening dat het stoppen van Nederlandse wapenexport en wapenimport naar
               en van Israël zou bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide
               in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 15
            
Het kabinet is van mening dat het huidige toetsingsbeleid volstaat om ongewenste transacties
               te voorkomen. Het kabinet toetst vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire
               goederen zorgvuldig per geval. Daarbij gaat het kabinet zeer gedegen te werk. Daar
               waar een duidelijk risico wordt geconstateerd dat militaire goederen kunnen bijdragen
               aan ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, wordt
               een vergunningaanvraag afgewezen. Zo wordt geen vergunning verleend voor de uitvoer
               van militaire goederen als een duidelijk risico bestaat dat die zullen bijdragen aan
               activiteiten van de Israëlische krijgsmacht in de Gazastrook of op de Westelijke Jordaanoever.
               Dat het kabinet hiermee voldoet aan zijn (internationaalrechtelijke) verplichtingen
               is door de voorzieningenrechter van het gerechtshof in Den Haag bevestigd in het vonnis
               van 13 december 2024.
            
Het kabinet hecht er tot slot aan te benadrukken dat er binnen de Europese kaders
               voor wapenexportcontrole geen onderscheid wordt gemaakt tussen offensieve en defensieve
               wapens. Bij elke vergunningaanvraag wordt per geval beoordeeld of de betreffende export
               duidelijke risico’s op ongewenst eindgebruik met zich meebrengt. In dat licht kan
               kortom gesteld worden dat, gegeven de huidige situatie in de Gazastrook en de Westelijke
               Jordaanoever, de uitvoer naar Israël van goederen die gebruikt kunnen worden bij ernstige
               schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht niet wordt toegestaan.
               Tegelijkertijd laat dit beleid wel ruimte voor de uitvoer van militaire goederen die
               enkel voor zelfverdedigingsdoeleinden kunnen worden gebruikt, zoals onderdelen voor
               het Iron Dome systeem. Het kabinet blijft deze uitvoer – gezien het belang van de
               veiligheidswaarborging voor burgers in Israël – toestaan zo lang deze de toets aan
               de Europese kaders voor wapenexportcontrole doorstaat.
            
Vraag 16
            
Bent u van mening dat economische sancties tegen Israël zouden bijdragen aan de Nederlandse
               inspanningsverplichting om Genocide te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom
               niet?
            
Antwoord 16
            
De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van
               hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide.
            
Het kabinet weegt continu af op welke wijze het beste invloed uitgeoefend kan worden.
               Hierbij worden op voorhand geen opties uitgesloten. In algemene zin wordt bij sancties
               gestreefd naar een zo groot mogelijke effectiviteit, waarbij een weging moet worden
               gemaakt van het politieke doel, de haalbaarheid (o.a. het Europese krachtenveld) en
               de juridische vereisten. Zie verder het antwoord op vraag 11.
            
Vraag 17
            
Bent u van mening dat sancties tegen regeringsleiders die oproepen tot etnische zuivering,
               honger als wapen en de vernietiging van Gaza, zoals Netanyahu, Smotrich, Ben-Gvir
               en Katz zouden bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide in
               Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 17
            
De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van
               hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide.
            
Het kabinet weegt continu af op welke wijze het beste invloed uitgeoefend kan worden.
               Hierbij worden op voorhand geen opties uitgesloten. In algemene zin wordt bij sancties
               gestreefd naar een zo groot mogelijke effectiviteit, waarbij een weging moet worden
               gemaakt van het politieke doel, de haalbaarheid (o.a. het Europese krachtenveld) en
               de juridische vereisten. Op basis van deze weging heeft Nederland op 18 juni jl. zich
               aangesloten bij het Zweedse initiatief richting de Hoge Vertegenwoordiger van de EU
               om sancties tegen de extremistische Ministers Ben-Gvir en Smotrich in te stellen.
            
Vraag 18
            
Hoe beoordeelt u het feit dat auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran
               Sluiter stellen dat het «een misverstand is dat er op een rechterlijk oordeel moet
               worden gewacht» om het risico op genocide te erkennen?
            
Antwoord 18
            
Dit is conform het standpunt van het kabinet. Zoals in Annex 1 van mijn brief aan
               uw Kamer van 21 januari 2025 is toegelicht, ontstaat de verplichting om genocide te
               voorkomen en de bijbehorende plicht om te handelen op het moment dat de (derde) staat
               verneemt, of normaal gesproken had moeten weten, van het bestaan van een ernstig risico
               dat genocide zal worden gepleegd. Derhalve hoeft hiervoor niet op een rechterlijk
               oordeel te worden gewacht. Wel kan een staat alleen aansprakelijk worden gehouden
               voor het schenden van de verplichting tot voorkomen van genocide wanneer daadwerkelijk
               vast staat dat genocide heeft plaatsgevonden. Nederland heeft hierop volgend de afgelopen
               maanden diverse maatregelen genomen, zie het antwoord bij vraag 7.
            
Vraag 19
            
Bent u het eens met de stelling van auteurs dr.mr. Marieke de Hoon, prof.dr.mr. Göran
               Sluiter en de uitspraak in het rondetafelgesprek d.d. 28 mei jl. van prof. mr. dr.
               G.G.J.A. Knoops dat het rechtelijke oordeel of genocide is gepleegd vaak pas ruimschoots
               komt nadat die genocide heeft plaatsgevonden en dat hierop wachten in strijd is met
               de verplichting om genocide te voorkomen en/of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 19
            
Zie het antwoord op vraag 18.
Vraag 20
            
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke
               vraagstukken (CAVV), uit het advies Het gebruik door politici van de term genocide, dat «[h]et oordelen van staten over internationaalrechtelijke kwesties inherent is
               aan het systeem van het volkenrecht» en dat het in beginsel aan staten is «om een
               oordeel te vellen over volkenrechtelijk relevante handelingen van andere staten of
               andere personen»?
            
Antwoord 20
            
Het kabinet erkent dat uitingen van staten van belang zijn bij de vorming en ontwikkeling
               van het internationaal recht. Een belangrijke nuance, die ook de CAVV daarbij maakt,
               is dat dergelijke uitingen van staten van belang zijn om de effectiviteit van het
               volkenrecht te waarborgen, wanneer bijvoorbeeld geen rechterlijk orgaan met verplichte
               rechtsmacht beschikbaar is. Ook betekent het feit dat staten zich kunnen uitlaten
               over kwesties van volkenrecht niet dat een staat verplicht zou zijn een bepaalde situatie
               te voorzien van een internationaalrechtelijke kwalificatie.
            
Vraag 21
            
Bent u het met de CAVV en auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran Sluiter
               eens dat bovenstaande impliceert dat ook parlementen niet belemmerd worden door een
               regel dat alleen de rechter zich zou kunnen uitspreken over genocide of misdrijven
               tegen de menselijkheid?
            
Antwoord 21
            
Dit is aan het parlement zelf.
Vraag 22
            
Hoe beoordeelt u de constatering van auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr.
               Göran Sluiter dat bij de erkenning van genocide door een staat het gaat om het geheel
               van bekende feiten en omstandigheden en de beoordeling daarvan door gezaghebbende
               instanties en wetenschappers?
            
Antwoord 22
            
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 17 juni en de Kamerbrief van 21 januari 2025
               is Nederland in de regel terughoudend om situaties als genocide te kwalificeren. Om
               genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van
               genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan. Er moet dus sprake zijn van één of
               meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Bij dit misdrijf
               geldt een hoge bewijslast. Hiervoor is het noodzakelijk om voldoende bewijs te vergaren,
               dit materiaal te analyseren en dat te beoordelen. Uitspraken van internationale gerechts-
               en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen
               door de VN-Veiligheidsraad zijn dan ook voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren
               van dergelijke handelingen als genocide.
            
Vraag 23
            
Bent u zich bewust van het feit dat talloze gezaghebbende internationale humanitaire
               organisaties – waaronder Amnesty International en Human Rights Watch en wetenschappers
               – waarschuwen voor een genocide in Gaza?
            
Antwoord 23
            
Ja.
Vraag 24
            
Heeft het kabinet een ander standpunt ingenomen ten opzichte van het vorige kabinet
               over het erkennen van genocides?
            
Antwoord 24
            
Nee.
Vraag 25
            
Bent u bekend met de uitspraak van voormalig Minister van Justitie Dilan Yesilgöz
               die aan de Kamer schreef «Voor de Nederlandse regering zijn bij de erkenning van genocides
               uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend
               uit wetenschappelijk onderzoek en vaststellingen door de VN leidend»? Onderschrijft
               u deze uitspraak?
            
Antwoord 25
            
Ja, ik ben hiermee bekend. Voor de meest recente toelichting op het kabinetstandpunt
               verwijs ik u naar het antwoord op vraag 22.
            
Vraag 26
            
Welke andere afweging maakt u ten opzichte van Dilan Yesilgöz, toenmalig Minister
               van Justitie, die beoordeelde dat Islamitische Staat (IS) zich hoogstwaarschijnlijk
               schuldig heeft gemaakt aan genocide tegen Yezidis, nog voordat er uitspraken van internationale
               rechtbanken waaruit – het risico op – genocide kon worden afgeleid, beschikbaar waren?
            
Antwoord 26
            
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 17 juni jl. en de Kamerbrief van 21 januari
               jl. is Nederland in de regel terughoudend om situaties als genocide te kwalificeren.
               Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van
               genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan. Er moet dus sprake zijn van één of
               meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Bij dit misdrijf
               geldt een hoge bewijslast. Hiervoor is het noodzakelijk om voldoende bewijs te vergaren,
               dit materiaal te analyseren en dat te beoordelen. Uitspraken van internationale gerechts-
               en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen
               door de VN-Veiligheidsraad zijn dan ook voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren
               van dergelijke handelingen als genocide.
            
Vraag 27
            
Bent u het ermee eens dat – indachtig alle rapporten (van Amnesty International, Human
               Rights Watch, Artsen zonder Grenzen, verschillende wetenschappers en verschillende
               internationale organisaties) waarin vanuit de beschikbare feiten wordt geconcludeerd
               dat de behandeling van de Palestijnse bevolking door Israël wordt gekwalificeerd als
               genocide en indachtig het regeringsstandpunt met betrekking tot de vaststelling van
               genocides zoals dat enige jaren geleden bij de genocide op Yezidis werd toegepast
               – er voldoende feiten zijn vastgesteld om te kunnen stellen dat Israël zich hoogstwaarschijnlijk
               schuldig heeft gemaakt en maakt aan genocide in Gaza? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 27
            
Over het kwalificeren van genocide, zie het antwoord bij vraag 2.
Vraag 28
            
Vereist het doel en de strekking van het genocideverdrag niet dat er betekenisvolle
               en maximale invulling wordt gegeven aan de preventieplicht?
            
Antwoord 28
            
Ja. Zie het antwoord op vraag 7 voor de Nederlandse invulling hieraan.
Vraag 29
            
Bent u bereid deze vragen los van elkaar en binnen een week te beantwoorden?
Antwoord 29
            
Er is getracht om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.