Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Stultiens over het onderzoek waaruit blijkt dat de helft van de fiscale hoogleraren belastingrecht een commerciële baan erbij heeft
Vragen van het lid Stultiens (GroenLinks-PvdA) aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het onderzoek waaruit blijkt dat de helft van de fiscale hoogleraren belastingrecht een commerciële baan erbij heeft (ingezonden 4 april 2025).
Antwoord van Minister Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 23 mei
2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2069.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Universiteit Leiden over de nevenfuncties
van hoogleraren belastingrecht (Onderzoek naar aantal dubbele petten bij fiscale hoogleraren
2025)1?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat van alle hoogleraren belastingrecht
thans 71 procent een dubbele pet heeft, terwijl van alle hoogleraren (dus niet alleen
bij fiscale studies maar alle studies) aan Nederlandse universiteiten dat percentage
slechts 30 procent bedraagt?
Kunt u een verklaring geven voor de verschillen in het percentage hoogleraren met
«dubbele pet» die er zijn tussen de afdelingen belastingrecht van de verschillende
universiteiten? Is er verschil in beleid tussen de verschillende universiteiten als
het gaat om dubbele petten?
Antwoord 2 en 3
Hoogleraren met nevenfuncties zijn niet per definitie onwenselijk. Dat een hoogleraar
praktijkervaring heeft draagt bij aan een goede verbinding tussen de universiteiten
en de samenleving. Universitaire opleidingen leiden studenten niet alleen op tot wetenschappers;
studenten worden aan de universiteit ook voorbereid op de arbeidsmarkt en komen na
hun afstuderen op verschillende plekken in onze samenleving terecht. In dat kader
kan het van meerwaarde zijn als studenten tijdens hun opleiding in aanraking komen
met docenten die ook praktijkervaring hebben. Dit laat onverlet dat hoogleraren moeten
voldoen aan de algemeen geaccepteerde normen van wetenschappelijke integriteit (zie
antwoord vraag2. De verschillen in percentages kan ik niet verklaren. UNL geeft aan dat er geen verschil
is in beleid tussen de verschillende universiteiten als het gaat om nevenfuncties.
Vraag 4
Is er een landelijke richtlijn over hoe om te gaan met (commerciële) dubbele petten
van hoogleraren en zo ja, wat schrijft die voor? Zo nee, zou die er volgens u moeten
zijn?
Antwoord 4
De wetenschappelijke integriteit wordt in Nederland geborgd door de Nederlandse Gedragscode
Wetenschappelijke Integriteit (NGWI), die voor alle universiteiten geldt. De NGWI
beschrijft de zorgplichten van instellingen en normen voor individuele wetenschappers
voor goede, integere wetenschapsbeoefening. In de NGWI worden de volgende vijf principes
van wetenschappelijke integriteit gedefinieerd: eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie,
onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid. In de NGWI is als één van de normen voor
onderzoekers opgenomen: «Wees open en volledig over de rol van externe belanghebbenden, opdrachtgevers, financiers,
mogelijke belangenconflicten en relevante nevenwerkzaamheden.»
De NGWI is afgelopen jaar geëvalueerd. Bij de evaluatie van de NGWI is in het bijzonder
aandacht besteed aan de normen en zorgplichten die gerelateerd zijn aan transparantie
en onafhankelijkheid. De NGWI wordt op dit moment herzien door een schrijfcommissie.
Ik heb de schrijfcommissie verzocht bij de herziening aandacht te besteden aan alle
aanbevelingen van de evaluatiecommissie die raken aan transparantie, onafhankelijkheid
en het voorkomen van oneigenlijke beïnvloeding.3 De nieuwe code is naar verwachting begin volgend jaar gereed.
Ook geldt voor alle universiteiten de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden Nederlandse universiteiten 2024. De regeling is gebaseerd op artikel 1.14 van de cao Nederlandse Universiteiten en
maakt als zelfstandige bijlage deel uit van de cao. Op basis van de regeling moeten
hoogleraren transparant zijn over hun nevenfuncties en betaalde nevenfuncties waarbij
mogelijk sprake is van belangenverstrengeling melden bij hun universiteit.
Mede naar aanleiding van de wens van uw Kamer, hebben de universiteiten op verzoek
van mijn ambtsvoorganger een register van de nevenwerkzaamheden van hoogleraren gemaakt.4 Dankzij het register kunnen de nevenwerkzaamheden van hoogleraren gemakkelijk online
worden opgezocht. Daarnaast is er een online overzicht van bijzondere leerstoelen
en de bijbehorende vestigende instantie en gewone leerstoelen die extern gefinancierd
worden beschikbaar.5 Beide overzichten dragen bij aan de transparantie van de wetenschap.
Vraag 5 en 6
In hoeverre vindt u het belangrijk dat in Nederland onafhankelijk wetenschappelijk
onderzoek gedaan wordt naar fiscale kwesties?
In hoeverre vindt u dat onderzoekers onafhankelijk zijn als zij voor een deel van
hun inkomsten afhankelijk zijn van het verlenen van belastingadvies aan multinationals
of vermogende individuen?
Antwoord 5 en 6
Ik vind het belangrijk dat wetenschappelijk onderzoek op integere en onafhankelijke
wijze wordt uitgevoerd, ongeacht het onderzoeksonderwerp. Dat een hoogleraar praktijkervaring
heeft in de vorm van nevenfuncties staat, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag
2 en 3, onafhankelijkheid niet per definitie in de weg en draagt juist bij aan de
verbinding tussen universiteiten en samenleving. Wel vind ik het onwenselijk als de
schijn van belangenverstrengeling wordt opgeroepen door de wijze waarop onderzoek
en leerstoelen worden gefinancierd. Het is de verantwoordelijkheid van de wetenschappers
zelf en van de universiteiten om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen.
Ik verwacht dan ook van de Colleges van Bestuur dat zij het belang van wetenschappelijke
integriteit en onafhankelijkheid altijd voorop blijven zetten en de schijn van belangenverstrengeling
zo veel mogelijk tegengaan. Zij zijn er als werkgever voor verantwoordelijk dat hoogleraren
hun nevenfuncties correct doorgeven, zoals dat van hoogleraren wordt verwacht conform
de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden Nederlandse universiteiten 2024 die ik in antwoord 4 noemde. Ook is het de verantwoordelijkheid van de Colleges om
de balans te bewaken tussen bijzondere en gewone hoogleraren met en zonder een nevenfunctie
alsmede de balans tussen leerstoelen die door de universiteit of extern worden gefinancierd.
Ik blijf hierover in gesprek met de sector.
Vraag 7
Deelt u de mening dat universiteiten en onderzoekers transparant moeten zijn over
hun banden met het bedrijfsleven en hoe gaat u optreden in het geval dat dit niet
transparant wordt gemaakt?
Antwoord 7
Ja, ik deel deze mening. Transparantie en onafhankelijkheid zijn twee principes van
wetenschappelijke integriteit zoals gedefinieerd in de NGWI. Zoals aangegeven in antwoord
4, betreft de NGWI zelfregulering van de wetenschap. Dat betekent dat wetenschappers
en de Colleges van Bestuur van universiteiten ook zelf zorgen dat de code wordt toegepast
en dat er wordt opgetreden bij (vermeende) schendingen van de wetenschappelijke integriteit.
Elke universiteit beschikt over een Commissie Wetenschappelijke Integriteit (CWI),
die klachten over een vermoeden van een schending van de wetenschappelijke integriteit
door een medewerker onderzoekt. Indien de klager of beklaagde het niet eens is met
de uitspraak van het CWI, kan diegene zich richten tot het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke
Integriteit (LOWI). Het LOWI beoordeelt of de klachtenprocedure bij de CWI van de
instelling zorgvuldig is verlopen, of er normen van wetenschappelijke integriteit
zijn geschonden en, zo ja, hoe de normschending vervolgens gekwalificeerd zou moeten
worden en geeft hierover een onafhankelijk, niet-bindend advies aan de instellingsbesturen.
Zoals in antwoord 4 aangegeven, hebben de universiteiten op verzoek van mijn ambtsvoorganger
een register van de nevenwerkzaamheden van hoogleraren gemaakt.6 Dankzij het register kunnen de nevenwerkzaamheden van hoogleraren gemakkelijk online
worden opgezocht. Daarnaast is er een online overzicht van bijzondere leerstoelen
en de bijbehorende vestigende instantie en gewone leerstoelen die extern gefinancierd
worden beschikbaar.7 Beide overzichten dragen bij aan de transparantie van de wetenschap.
Verder geldt de in antwoord 4 genoemde verplichting voor hoogleraren om betaalde nevenfuncties
waarbij mogelijk sprake is van belangenverstrengeling te melden bij hun universiteit.
Indien zij dat niet doen, treden de universiteiten op in hun rol als werkgever. In
antwoord 5 en 6 heb ik aangegeven dat ik van de Colleges van Bestuur verwacht dat
zij hierin hun verantwoordelijkheid nemen. Zoals in mijn beleidsbrief aangegeven,
neem ik goed werkgeverschap in al zijn aspecten als uitgangspunt in mijn gesprekken
met de sector. Daar hoort ook het borgen van de wetenschappelijke integriteit bij.
Vraag 8 en 9
Wat is volgens u een evenwichtige verhouding tussen praktijkervaring en onafhankelijkheid?
Welk maximumpercentage aan commerciële dubbele petten past daarbij?
Wat vindt u van de suggestie om een dubbele pettenstop in te voeren voor nieuwe benoemingen
van fiscale hoogleraren? Welke andere stappen bent u bereid om te nemen?
Antwoord 8 en 9
Het is niet aan mij om aan de Colleges concrete percentages voor te schrijven of hun
te verbieden hoogleraren met nevenfuncties aan te nemen. Dat zou te ver indruisen
tegen de institutionele autonomie van de instellingen. Zoals in mijn antwoord op vraag
5 en 6 aangegeven is het de verantwoordelijkheid van de Colleges van Bestuur om te
zorgen voor een gezonde balans tussen bijzondere en gewone hoogleraren met en zonder
een nevenfunctie alsmede de balans tussen leerstoelen die door de universiteit of
extern worden gefinancierd.
Vraag 10
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat van alle hoogleraren belastingrecht
thans slechts 18 procent vrouw is? Ziet u mogelijkheden om dit percentage te verhogen?
Antwoord 10
Er is beperkte vertegenwoordiging van vrouwen aan de wetenschappelijke top. Uit onderzoek
blijken onder andere de volgende mogelijke verklaringen voor het achterblijven van
het aandeel vrouwelijke hoogleraren naar voren te komen: de impliciete vooroordelen
tegen vrouwen, het gebrek aan rolmodellen, een negatieve werk-privébalans en een competitieve
en sociaal onveilige werkomgeving.8
9
10
Ik werk samen met de sector aan de verbetering van de vertegenwoordiging van vrouwen
in de hele wetenschap, onder andere via het nationale actieplan voor meer diversiteit
en inclusie in hoger onderwijs en onderzoek. Ook werk ik samen met het veld aan de
verbetering van de sociale veiligheid door het programma sociale veiligheid in hoger
onderwijs en wetenschap. De universiteiten hebben streefcijfers geformuleerd voor
het aantal vrouwelijke hoogleraren ultimo 2025. Om deze streefcijfers te realiseren,
kijken de universiteiten kritisch naar hun benoemingsprocedures, zijn er door universiteiten
mentorprogramma’s ontwikkeld en bieden enkele universiteiten fellowships aan die gericht
zijn op vrouwelijke wetenschappers.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.