Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van lid Bruyning over de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen
Vragen van het lid Bruyning (Nieuw Sociaal Contract) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en falen van gecertificeerde instellingen (ingezonden 25 maart 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Struycken (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 16 mei
22025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1972.
Vraag 1
Bent u bekend met de beschikkingen van de Rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2025:10431 en ECLI:NL:RBNNE:2025:10312) waarin ernstige tekortkomingen in de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen
worden geconstateerd door de kinderrechter Bart Tromp? Zo nee, kunt u dan alsnog deze
twee uitspraken lezen?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u deze twee uitspraken duiden voor ons?
Antwoord 2
In de beschikking ECLI:NL:RBNNE:2025:1043 heeft de kinderrechter het verzoek van de
gecertificeerde instelling (hierna GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling
afgewezen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige nog steeds in haar
ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, maar niet is komen vast te staan dat ouders de
zorg niet of niet voldoende accepteren of kunnen benutten. Daarnaast heeft de kinderrechter
geoordeeld dat de ondertoezichtstelling inhouds- en doelloos is als er geen jeugdbeschermer
is gekoppeld aan het kind en haar ouders.
In de beschikking ECLI:NL:RBNNE:2025:1031 heeft de kinderrechter de maatregelen van
ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing verleend voor de duur van zes weken. De
Raad voor de Kinderbescherming (hierna RvdK) en GI hebben bij herhaling niet adequaat
gereageerd op verzoeken van de kinderrechter om nadere informatie, waardoor de wettelijke
grondslag voor de kinderbeschermingsmaatregelen niet goed kan worden onderzocht en
de noodzaak hiervan niet kan worden vastgesteld. De GI wordt op verzoek van de RvdK
vervangen door een andere GI wegens het onvoldoende uitvoering geven aan haar taken,
waaronder aanstelling van een vaste jeugdbeschermer.
In beide zaken heeft de kinderrechter geoordeeld dat de GI en de RvdK in onvoldoende
mate uitvoering hebben gegeven aan hun taken.
Vraag 3
Hoeveel kinderen met een ondertoezichtstelling (OTS) hebben momenteel geen vaste jeugdbeschermer
toegewezen gekregen? Kunt u garanderen dat in alle gevallen een jeugdbeschermer beschikbaar
is? Zo nee, wat gaat u er aan doen dat alle kinderen met een kinderbeschermingsmaatregelen
wel een vaste jeugdbeschermer krijgen?
Antwoord 3
Op peildatum 1 oktober 2024 wachtten 1.496 kinderen op een vaste jeugdbeschermer of
jeugdreclasseerder. Dit kunnen kinderen zijn die wachten in het kader van een OTS,
een voogdij of jeugdreclassering. Dit zijn zowel kinderen die wachten bij de start
van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering (589), als kinderen die door
personeelsverloop en ziekteverzuim nog geen nieuwe vaste jeugdbeschermer hebben (907).
In dat laatste geval is de noodzakelijke (jeugd)hulp veelal al ingezet.
Op 14 september 2022 is uw Kamer geïnformeerd over het pakket aan maatregelen dat
samen met GI en gemeenten is opgesteld om de problematiek in de jeugdbescherming aan
te pakken.3 Eén van de belangrijkste problemen was de hoge werkdruk in de jeugdbescherming, een
belangrijke oorzaak voor het ontstaan van wachtlijsten. Op 24 oktober 2023 is uw Kamer
geïnformeerd over de bestuurlijke afspraken die met gemeenten gemaakt zijn over landelijke
tarieven die het mogelijk maakte om de werkdruk aanzienlijk te verlagen.4 De gemiddelde workload van alle GI’s is gedaald van 17,1 kinderen (1 december 2022)
naar 12,6 kinderen per medewerker (1 oktober 2024) en is daarmee op het beoogde niveau
van werkdrukverlaging5. Deze daling van de workload moet nu verder bestendigd worden binnen de verschillende
GI’s. Dit blijft gegeven de tekorten op de arbeidsmarkt een grote opgave voor de GI’s.
Bij enkele GI’s is na de daling van het aantal cliënten in de afgelopen jaren weer
sprake van een stijging van het aantal cliënten. Dit legt additionele druk op het
werven van personeel in deze krappe arbeidsmarkt.
De GI’s hebben aangegeven dat nu de beoogde werkdrukverlaging over het geheel genomen
gerealiseerd is, ze hun aandacht meer kunnen richten op het omlaag brengen van de
wachtlijst voor een vaste jeugdbeschermer. Dat zal in de komende periode gestalte
moeten krijgen. Wij blijven dat met de GI’s nauwgezet volgen. In de brief ten behoeve
van het commissiedebat over de jeugdbescherming in juni informeren we u over het aantal
jeugdigen die wachten op een vaste jeugdbeschermer per peildatum 1 april 2025.
Voor alle kinderen die wachten op een vaste jeugdbeschermer, geldt dat de GI zicht
houdt op de veiligheid van het kind. Hiertoe voeren de GI’s risico- en veiligheidstaxaties
uit, handelen direct wanneer dat nodig is en maken zij afspraken met het lokale veld
en zorgaanbieders over het inzetten en het continueren van jeugdhulp.
Vraag 4
Hoeveel van de 3.300 kinderen bij de William Schrikker Stichting (WSS), waar u naar
verwijst in de beantwoording van de Kamervragen6 van het lid Bruyning van 24 februari 2025 (vraag 3 en 4), hebben geen vaste jeugdbeschermer?
Antwoord 4
WSS heeft destijds naar aanleiding van de casus van het meisje in Vlaardingen een
toets uitgevoerd op de 3.300 kind-dossiers binnen de WSS waarin sprake is van plaatsing
in een pleeggezin of gezinshuis.
Het is mij niet bekend hoeveel van deze kinderen geen vaste jeugdbeschermer hebben.
Wij informeren de Kamer periodiek over de stand van zaken bij de Gecertificeerde Instellingen
op basis van de «monitor GI’s». In deze monitor wordt gerapporteerd over alle kinderen
die wachten op een vaste jeugdbeschermer zonder onderscheid naar welke hulp (zoals
b.v. pleegzorg of gezinshuis) de kinderen ontvangen.
Vraag 5
Deelt u de mening dat, indachtig art. 4.2.2 besluit jeugdwet – die stelt datBinnen
vijf werkdagen nadat de gecertificeerde instelling is belast met de uitvoering van
de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, wijst de gecertificeerde
instelling een gezinsvoogdijwerker aan, en wie hem vervangt, en vindt het eerste contact
plaats tussen de gezinsvoogdijwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste
ouder of voogd – een OTS niet kan worden uitgevoerd als er geen vaste medewerker en
vervanger zijn aangewezen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Helaas zijn er nog altijd kinderen die moeten wachten op een vaste jeugdbeschermer.
Dat moet beter. Het gegeven dat er (nog) geen vaste jeugdbeschermer is voor het kind,
betekent echter niet dat de veiligheid van het kind niet in de gaten wordt gehouden,
dan wel dat er niet wordt gehandeld als daar aanleiding toe is. In 2022 stelden GI’s
gezamenlijk het «Handelingsperspectief en veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde
Instellingen» op. Het is een werkwijze voor wachtlijstbeheer in geval van onvoldoende
personele capaciteit. De GI’s werken met het handelingsperspectief als een «minimumvariant»
– een basisrichtlijn – in situaties van personele onderbezetting. In de praktijk doen
de meeste GI’s meer dan deze basisrichtlijn of hoeven ze de werkwijze niet (meer)
in te zetten.
Vraag 6 en 7
Bent u het met de kinderrechter eens dat een OTS zonder vaste jeugdbeschermer dan
ook inhoudsloos en doelloos is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u dat bij het ontbreken van een vaste jeugdbeschermer een schending van artikel 8
lid 2 EVRM kan opleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 6 en 7
Artikel 8 EVRM bevat het recht op bescherming van het familie- en gezinsleven. De
staat moet zich onthouden van ingrijpen in het gezinsleven, tenzij dit ingrijpen voorzienbaar
is bij wet, een legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische rechtsorde.
Het doel van het overheidsingrijpen bij kinderbeschermingsmaatregelen is het bieden
van bescherming aan minderjarigen.
Daarmee is niet meteen voldaan aan het vereiste van doelmatigheid, er zal bij iedere
maatregel moeten worden afgewogen of de maatregel wel het doel dient waarvoor het
wordt ingezet. De noodzakelijkheidstoets houdt in dat de maatregel proportioneel moet
zijn, en dat minder ingrijpende maatregelen moeten zijn uitgeput. Het ontbreken van
een vaste jeugdbeschermer kan een schending van artikel 8 EVRM opleveren, als de GI
haar taak niet voldoende uitvoert.
Als de GI de minderjarige niet adequaat kan beschermen, dient de kinderbeschermingsmaatregel
geen doel (meer) en ontbreekt daardoor de grond voor overheidsingrijpen en daarmee
voor een kinderbeschermingsmaatregel.
Vraag 8
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen kinderrechters op verzoek van de gecertificeerde
instellingen(GI’s) een OTS verlengen zonder dat er daadwerkelijk hulp is of kan worden
geboden? Indien u niet kan aangeven hoeveel gevallen dit zijn kunt u dan ook uitleggen
waarom u dit niet kan aangeven?
Antwoord 8
Nee, dit kan ik niet aangeven. Dit wordt niet geregistreerd.
Vraag 9
Wat gaat u doen om te voorkomen dat rechters een OTS verlengen en de GI’s een verzoek
verlenging OTS verzoeken zonder dat er daadwerkelijk hulp ingezet wordt zoals beschreven
in de twee uitspraken in vraag 1 en 2 van de kinderrechter Bart Tromp?
Antwoord 9
Het is aan de kinderrechter om zorgvuldig te toetsen of een kinderbeschermingsmaatregel
noodzakelijk en proportioneel is. Het is niet passend om als bewindspersoon te treden
in afwegingen die rechters maken in jeugdbeschermingscasuïstiek. Verder verwijzen
we u naar het antwoord op vraag 3 voor de maatregelen die zijn genomen om te zorgen
dat kinderen wel direct een vaste jeugdbeschermer krijgen.
Vraag 10
Hoe vaak komt het voor dat een kinderrechter de GI, in dit geval Jeugdbescherming
Noord en Veilig Thuis, ontslaat wegens disfunctioneren en vervangt door een andere
instelling?
Antwoord 10
Dat weet ik niet. Dit wordt niet geregistreerd.
Vraag 11
Wat zegt dit ontslag over de kwaliteit van toezicht op GI’s? Is er een vast toezicht
protocol bij de Inspecties op dit punt? Overweegt u het toezicht uit te breiden naar
aanleiding van deze uitspraak? Overweegt u verscherpt toezicht op te leggen aan slecht
functionerende instellingen?
Antwoord 11
De Inspecties hanteren bij het toezicht een toetsingskader. Het toetsingskader bestaat
uit een aantal normen en daarbij behorende toetsingscriteria. Deze zijn gebaseerd
op wet- en regelgeving, veldnormen en richtlijnen die beroepsorganisaties van zorgverleners
hebben opgesteld.
De inspecties voeren in 2025 een breed toezicht uit op de kwaliteit en de werkwijze
bij de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het toezicht is gericht op de kwaliteit
van de taakuitvoering, ook in situaties dat er geen vaste jeugdbeschermer aan de jeugdige
is gekoppeld. Bij vijf GI’s wordt verdiepend toezicht uitgevoerd, waaronder Jeugdbescherming
Noord. Over elk van deze GI’s zal een afzonderlijk rapport verschijnen. Als verdiepend
toezicht of andere signalen daartoe aanleiding geven kunnen de inspecties verscherpt
toezicht opleggen.
Vraag 12
Bent u bereid om een evaluatie te laten uitvoeren naar de prestaties van GI’s en te
onderzoeken of structurele tekorten aan personeel leiden tot onrechtmatige OTS-besluiten?
Antwoord 12
Ik zie geen aanleiding om de voorgestelde evaluatie naar de prestaties van de GI te
laten uitvoeren. Zoals in antwoord op vraag 3 beschreven hebben we samen met GI’s
en gemeenten maatregelen genomen om de problematiek in de jeugdbescherming aan te
pakken, waaronder de verlaging van de werkdruk, extra middelen en de regeling voor
zij-instromers. Met ingang van 1 december 2022 informeren we uw Kamer – mede n.a.v.
de motie Hijink7 – periodiek over de voortgang van de verbetermaatregelen, zoals de werkdruk/workload,
de wachtlijsten, aantal jeugdbeschermers, ziekteverzuim en personeelsverloop. In de
jeugdbeschermingsbrief van 2 december 20248 hebben we uw Kamer voor het laatst geïnformeerd over de stand van zaken en de vorderingen
die sinds 1 december 2022 gemaakt zijn. Er is een aanzienlijke daling van de workload/werkdruk.
In deze periode zijn ook de wachtlijsten voor een vaste jeugdbeschermer gedaald en
is ook het personeelsverloop gedaald. Het kan en moet op onderdelen nog beter, maar
de ontwikkeling is positief. We zullen u in de brief ten behoeve van het commissiedebat
over de jeugdbescherming in juni informeren over de stand van zaken per 1 april 2025.
In de afgelopen periode is door de inspecties onafhankelijk toezicht uitgevoerd bij
de GI’s en zijn diverse signalementen door de inspecties uitgebracht. De inspecties
voeren – op basis van de uitvraag van de stand van zaken bij de GI’s op peildatum
1 oktober 2024 – op dit moment verdiepend toezicht uit bij vijf gecertificeerde instellingen.
Over elke GI verschijnt een afzonderlijk rapport. Daarnaast verschijnt een overkoepelende
publicatie met rode draden uit het toezicht bij de onderzochte GI’s.
Vraag 13
Komt het vaker voor dat kinderrechters constateren, zoals hier in de twee genoemde
uitspraken van de kinderrechter Bart Tromp, dat de Raad voor de Kinderbescherming
en de GI cruciale informatie hebben achtergehouden en rechterlijke bevelen niet hebben
opgevolgd? Heeft de kinderrechter gelijk als hij stelt dat hierdoor geen eerlijke
rechtsgang mogelijk is?
Antwoord 13
Ja, het komt vaker voor dat kinderrechters oordelen dat de RvdK of GI’s in onvoldoende
mate uitvoering geven aan hun taken.
Het achterhouden van cruciale informatie is in strijd met artikel 3.3 van de Jeugdwet,
waarin is bepaald dat de RvdK en de GI verplicht zijn om in rapportages of verzoekschriften
de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Een eerlijke
rechtsgang voor de burger kan worden belemmerd als het achterhouden van cruciale informatie
ertoe leidt dat de rechter een beslissing neemt op basis van onvolledige informatie
met verstrekkende (nadelige) gevolgen voor de burger, en de burger door het ontbreken
van informatie bovendien niet effectief kon deelnemen aan het proces.
Daarnaast belemmert het niet opvolgen van rechterlijke bevelen door organisaties die
onderdeel zijn van de overheid of wettelijke taken uitvoeren, een eerlijke rechtsgang
in die zin dat het de rechtspraak ondermijnt en afbreuk doet aan het vertrouwen in
en de legitimiteit van het handelen door de overheid.
Vraag 14
Deelt u de mening van de kinderrechter dat het onacceptabel is dat overheidsinstanties
rechterlijke bevelen negeren? Welke sancties staan er op het niet naleven van rechterlijke
uitspraken door de Raad en GI’s?
Antwoord 14
Rechterlijke bevelen in kinderbeschermingsprocedures dienen te worden opgevolgd. Wanneer
een GI niet adequaat reageert op een verzoek van de kinderrechter, in dit geval om
nadere informatie, kan de rechter, op verzoek van de RvdK, ouder of minderjarige van
twaalf jaar en ouder, de GI vervangen voor een andere GI. Daarnaast kan de kinderrechter
de Raad en GI’s op grond van artikel 611 Rv een dwangsom opleggen.
Vraag 15
Bent u bereid te onderzoeken of de rechtsbescherming van ouders en kinderen in jeugdzorgzaken
voldoende is gewaarborgd, gelet op deze problematiek van het niet naleven van rechterlijke
uitspraken?
Antwoord 15
Diverse rapporten en adviezen hebben de afgelopen jaren reeds uitgewezen dat de rechtsbescherming
in de jeugdbescherming tekortschiet. Met het wetsvoorstel «Wet versterking rechtsbescherming
in de jeugdbescherming» wil ik de rechtsbescherming daarom verbeteren.
Vraag 16
Wat is uw visie op het feit dat een maatregel als een OTS geld kost maar de maatregel
niet wordt uitgevoerd door een gezinsbeschermer? Wat gebeurt er met de financiering
van deze maatregel wanneer de OTS niet uitgevoerd wordt? Krijgt de GI alsnog een bedrag
voor de niet uitgevoerde maatregel? En als blijkt dat de GI onterecht geld heeft ontvangen
wordt dit dan teruggevorderd? Kunt u duidelijkheid verschaffen wat de kosten zijn
van het opleggen van een beschermingsmaatregel meer specifiek in dit geval een OTS,
alsmede een OTS met een uithuisplaatsing en wat de consequenties zijn als deze maatregelen
niet worden uitgevoerd? Kunt u uw antwoord motiveren?
Antwoord 16
Het gegeven dat een maatregel niet volledig conform alle wettelijke vereisten uitgevoerd
kan worden, betekent niet dat een GI géén kosten maakt om zo snel mogelijk een vaste
jeugdbeschermer voor het kind te realiseren. Nieuwe jeugdbeschermers moeten geworven
en ook nog door de GI opgeleid worden om alle taken die een jeugdbeschermer moet uitvoeren
goed onder de knie te krijgen. Een nieuwe jeugdbeschermer is voorts niet vanaf de
eerste dag volledig productief en kan dus niet meteen een volledige workload van kinderen
begeleiden. Daarnaast worden door de GI ook kosten gemaakt om de kinderen die nog
wachten op een vaste jeugdbeschermer minimaal conform het door de GI’s opgesteld handelingskader
te begeleiden.
Als de maatregel niet wordt bekostigd door de gemeente, betekent dat dat de GI niet
de financiële middelen heeft die er juist voor moeten zorgdragen dat er wel zo snel
als mogelijk een vaste jeugdbeschermer beschikbaar is en om de veiligheid te borgen
in situaties dat er geen vaste jeugdbeschermer is. Dat is uiteraard niet wenselijk.
Het gemiddelde tarief dat een GI ontvangt voor de uitvoering van een OTS conform de
«Handreiking Landelijk Tarief en bekostiging JBJR» bedraagt in 2025 € 14.189,22 per
jaar. Dit is een gemiddeld tarief voor de uitvoering van een OTS waarbij geen onderscheid
wordt gemaakt tussen wel of niet uithuisgeplaatste kinderen. Een OTS duurt gemiddeld
2,6 jaar.
Vraag 17
Bent u bekend met het amendement-Van der Burg/Bergkamp (Kamerstuk 33 684, nr. 32) van 8 oktober 2013 en die op 17 oktober 2013 is aangenomen door de Tweede Kamer?
Antwoord 17
Ja. Ik wijs u in dit verband op artikel 3.3 van de Jeugdwet waarin is neergelegd dat
de RvdK en de GI verplicht zijn in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde
feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Vraag 18
Bent u bekend met het feit dat sinds het aannemen van het amendement er meerdere pogingen
zijn gedaan om het feitenonderzoek te borgen binnen de jeugdbescherming en de raad
voor de kinderbescherming? En dat er sinds september 2024 weer een nieuw onderzoek
loopt, nu bij BMC, onder de titel Vervolg verbetering feitenonderzoek jeugdbescherming?
Kunt u ons informeren over de stand van dit onderzoek?
Antwoord 18
Ja, ik ben hiermee bekend. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik verder
naar mijn brief van 2 december 20249 waarin ik ben ingegaan op het project Vervolg verbetering feitenonderzoek jeugdbescherming.
In volgende jeugd(beschermings)brieven wordt uw Kamer periodiek over de voortgang
geïnformeerd.
Vraag 19 en 20
Hoe kan het dat bijna 12 jaar nadat het amendement-Van der Burg/Bergkamp is aangenomen
professionele organisaties binnen de veiligheidsketen nog altijd niet in staat zijn
om heldere richtlijnen en protocollen vast te stellen om uitvoering te geven art.
21rv en art. 3.3 JW? Bent u het met ons eens dat dit zorgen moet baren? Bent u het
ook met ons eens dat een niet deugdelijk feitenonderzoek kan leiden tot onjuiste besluitvorming
met zeer ernstige gevolgen?
Wordt het in uw ogen niet tijd dat, nu de sector het al 12 jaar niet voor elkaar krijgt,
ook niet met commerciële consultancy organisaties, dat het ministerie met rechters,
wetenschappers en deskundigen zelf gaat vaststellen hoe het feitenonderzoek vorm gegeven
moet gaan worden en de veiligheidssector verplicht zich hieraan te conformeren? Zo
nee, waarom niet? En zo ja, hoe gaat u dit vorm geven?
Antwoord 19 en 20
Uiteraard onderschrijf ik het belang van goede dossiervoering. Het is uitermate belangrijk
dat ingrijpende besluiten worden genomen op basis van een zorgvuldige voorbereiding.
Naast de wettelijke verplichting voor de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde
Instellingen om van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren,
zijn er voor professionals van Veilig Thuis, GI’s en RvdK richtlijnen, privacyprotocollen
en kwaliteitskaders met een nadere toelichting hoe hiermee moet worden omgegaan.
De praktijk is echter weerbarstig en complex. Zoals ik in mijn brief van 2 december
2024 heb aangegeven, gaat het niet alleen om het scheiden van feiten en meningen,
wat door verschillen van inzicht tussen cliënten en organisaties of tussen cliënten
onderling al ingewikkeld kan zijn. Het gaat er ook om dat professionals kinderen en
ouders goed betrekken bij het besluitvormingsproces, dat zij hoor en wederhoor toepassen
en dat een dossier en besluitvorming op transparante en navolgbare wijze tot stand
komt. Het onderwerp vergt en krijgt daarom structureel aandacht van de betrokken organisaties
in de jeugdbescherming. In de genoemde brief heb ik bovendien aangegeven dat in het
kader van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming een handelingskader wordt
ontwikkeld, dat een uniform richtinggevend kader voor professionals wordt, waarin
nadrukkelijk aandacht is voor de kwaliteit van de besluitvorming.
Vraag 21
In een van de zaken (ECLI:NL:RBNNE:2025:1031) wordt een kind mogelijk onterecht als
minderjarige behandeld. Hoeveel zaken zijn er waarbij twijfel bestaat over de leeftijd
van een kind in jeugdbeschermingsprocedures?
Antwoord 21
Dat weet ik niet. Dit wordt niet geregistreerd.
Vraag 22
Bent u bekend met wat de kinderrechter beschrijft dat de mogelijkheid aanwezig is
dat jeugdbeschermingsmaatregelen worden ingezet bij vreemdelingenzaken om verblijf
te verkrijgen? Hoe wordt voorkomen dat kinderbeschermingsmaatregelen misbruikt worden
voor vreemdelingenrechtelijke doeleinden?
Antwoord 22
Het toelatingsbeleid kent sedert 2019 een verblijfskader waarin de mogelijkheid is
opgenomen om een tijdelijke verblijfsvergunning te verlenen aan een kind met een ondertoezichtstelling,
dat niet in aanmerking komt voor enig ander verblijfsrecht. Een voorwaarde voor de
vergunning is dat de maatregel niet overgedragen kan worden aan het land van herkomst.
Dit verblijfrecht heeft dus als doel de opgelegde maatregel in Nederland te kunnen
uitvoeren. Dit beleidskader is in 2022 geëvalueerd.
In deze evaluatie zijn geen signalen van misbruik gebleken. Er werden in de periode
van de evaluatie ongeveer 50 vergunningen verleend per jaar. Sedertdien loopt het
aantal terug.
Vraag 23
Bent u bereid om per direct maatregelen te nemen om te waarborgen dat geen enkele
OTS wordt uitgesproken of verlengd zonder dat er een beschikbare jeugdbeschermer is?
Antwoord 23
Zoals bij vraag 3 uiteen is gezet, zijn diverse maatregelen genomen om zorg te dragen
dat er snel een jeugdbeschermer beschikbaar is en dat zonder wachtlijsten kan worden
gewerkt. De GI’s werken er hard aan om dit te realiseren. De GI’s hebben aangegeven
dat nu de noodzakelijke werkdrukverlaging gerealiseerd is, ze hun aandacht kunnen
richten op het wegwerken van de wachtlijst. Dat zal in de komende periode gestalte
moeten krijgen. Als er niet direct een vaste jeugdbeschermer is, betekent dat niet
dat er niets in de uitvoering gebeurt. De GI’s dragen – als er nog geen vaste jeugdbeschermer
is – in ieder geval zorg voor de veiligheid van het kind, zorgen voor (continuïteit)
van hulp en grijpen direct in als dat noodzakelijk is.
Vraag 24
Welke stappen gaat u zetten om de informatievoorziening vanuit de Raad voor de Kinderbescherming
en GI’s naar de rechter te verbeteren?
Antwoord 24
Ik verwijs u hiervoor Kamerbrief jeugdbescherming van 2 december 2024 waarin ik onder
meer ben ingegaan op het verbeteren van het feitenonderzoek.
Vraag 25
Kunt u toezeggen dat de Kamer binnen drie maanden een plan van aanpak ontvangt over
hoe u de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en het functioneren van GI’s
gaat verbeteren zodat kinderen en gezinnen, maar ook kinderrechters niet meer geconfronteerd
worden met onjuiste en onvolledige dossiers maar ook dat kinderrechters niet meer
tegengewerkt worden waardoor rechters niet meer kunnen instaan voor juiste toepassing
van de wet?
Antwoord 25
Er wordt op verschillende manieren reeds gewerkt aan verbetering van de (rechtsbescherming
in de) jeugdbescherming. Ik verwijs u hiervoor onder andere naar de Kamerbrief jeugdbescherming
van 2 december 2024, de brief van 18 november 202410 over het verbeteren van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming en de voortgangsbrief
Jeugd van 5 november 202411 die onder meer inging op het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming en de Hervormingsagenda
Jeugd. Ik zie daarom geen meerwaarde in een nieuw en separaat plan van aanpak.
Vraag 26
Bent u het met kinderrechter eens dat, als gevolg van het onvoldoende onderbouwen
en niet volledig informeren, ergo informatie achterhouden, door de raad en de GI van
de kans op – in dit geval eer gerelateerd geweld – het risico volledig voor rekening
van de GI legt? Zo nee waarom niet?
Antwoord 26
Op grond van artikel 21 RV heeft de kinderrechter in een tussenbeschikking gelast
dat de beschikbare informatie met hem wordt gedeeld. De kinderrechter stelt in zijn
beschikking dat de betrokken autoriteiten (RvdK en GI) weigerachtig zijn deze informatie
te verstrekken. Op grond van deze informatie kan ik de redenering van de kinderrechter
volgen dat wanneer de gevraagde informatie niet wordt aangeleverd, de GI het risico
draagt dat de kinderrechter genoodzaakt is het verzoek tot het treffen van een kinderbeschermingsmaatregel
af te wijzen, omdat de concrete onderbouwing voor het veiligheidsrisico ontbreekt.
Vraag 27
Bent u bekend met procedure rondom het beëindigingscertificaat wat is afgegeven aan
de voormalige GI Briedis? Klopt het dat het beëindigingscertificaat voor Briedis mede
is afgegeven omdat Briedis niet voldeed aan de wettelijke eisen voor jeugdbescherming?
Antwoord 27
Ja, daar ben ik mee bekend. Het certificaat van Briedis is beëindigd omdat de certificerende
instelling constateerde dat Briedis op acht kritische punten niet kon voldoen aan
de eisen die in het zogenaamde «normenkader» zijn gesteld. Deze eisen – die in een
ministeriële regeling zijn vastgelegd – zijn noodzakelijk om een certificaat te kunnen
krijgen. Het normenkader beschrijft de kwaliteitseisen waaraan een gecertificeerde
instelling moet voldoen en is gebaseerd op de in diverse wetten opgenomen kwaliteitseisen
en op de normen – branchecodes, methodes en programma’s – die voorgaande aan de invoering
van de jeugdwet werden toegepast bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen
en jeugdreclassering en die hun waarde bewezen hebben of veelbelovend zijn.
Vraag 28
Deelt u de mening dat de Rechtbank Noord-Nederland in de beschikking van 18 maart
2025 heeft vastgesteld dat Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis structureel tekortschiet
en zelfs rechterlijke bevelen negeert en daarmee niet voldoet aan de wettelijk eisen
die aan GI’s gesteld mogen worden?
Antwoord 28
De kinderrechter heeft in ECLI:NL:RBNNE:2025:1043 en ECLI:NL:RBNNE:2025:1031 geoordeeld dat de GI in deze gevallen onvoldoende uitvoering
geeft aan haar taken.
Vraag 29
Ziet u parallellen tussen de situatie bij Briedis en bij Jeugdbescherming Noord en
Veilig Thuis? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 29
Het grote verschil tussen de situatie bij Briedis en de situatie bij Jeugdbescherming
Noord is dat de certificerende instelling bij Briedis een beëindigingscertificaat
en bij jeugdbescherming Noord een overbruggingscertificaat heeft opgelegd. Een overbruggingscertificaat
wordt alleen opgelegd als de certificerende instelling het voldoende aannemelijk vindt
dat de gecertificeerde instelling binnen de daarvoor geldende periode (na verstrekking
van het overbruggingscertificaat) alsnog kan voldoen aan de vereisten voor een nieuw
certificaat. Briedis voldeed volgens de certificerende instellingen niet aan de eisen
voor het verstrekken van een overbruggingscertificaat. Er is bij jeugdbescherming
Noord dan ook sprake van een andere situatie dan bij Briedis.
Vraag 30
Bent u bereid de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een onderzoek te laten instellen
naar Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis en, indien dezelfde structurele tekortkomingen
als bij Briedis worden geconstateerd, over te gaan tot een aanwijzing om over te gaan
tot intrekking van de certificering? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 30
Het Keurmerkinstituut (hierna KMI) is de aangewezen certificerende instelling die
de certificaten inzake jeugdbescherming en jeugdreclassering afgeeft. Indien het KMI
constateert dat gecertificeerde instellingen (GI’s) niet op alle onderdelen voldoen
aan het normenkader Jeugdbescherming- en Jeugdreclassering kan geen regulier certificaat
worden verleend. Er kan dan een overbruggingscertificaat voor de duur van negen maanden
worden afgegeven, mits voor het KMI voldoende aannemelijk is dat de veiligheid van
jeugdigen niet in het geding is en er geen sprake is van fundamentele tekortkomingen
bij de GI. Het KMI houdt actief toezicht door middel van tussentijdse toetsingen,
die aanvullend plaatsvinden op de reguliere audits om de voortgang van verbetermaatregelen
te volgen.
In december heeft het KMI het certificaat van Jeugdbescherming Noord geschorst en
is een tijdelijk overbruggingscertificaat afgegeven. Zoals ook bij vraag 29 is aangegeven
is de situatie bij Jeugdbescherming Noord niet vergelijkbaar met de situatie bij Briedis.
Bij Briedis werd door de certificerende instelling een beëindigingscertificaat afgegeven.
Dat is bij Jeugdbescherming Noord niet het geval.
De Inspecties zijn over de situatie bij Jeugdbescherming Noord door het KMI geïnformeerd.
De Inspecties houden vanuit hun eigen rol en taken toezicht op de kwaliteit van de
uitvoering en kunnen ingrijpen indien zij dit nodig achten. De Inspecties gaan verdiepend
onderzoek uitvoeren naar de kwaliteit van de taakuitvoering van jeugdbescherming en
jeugdreclassering bij Jeugdbescherming Noord. De Inspecties hebben geen bevoegdheid
tot intrekken van het certificaat, dat is voorbehouden aan de certificerende instelling.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.