Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Publieksversie Eindrapportage herijking studentenreisproduct 2023-2024 (Kamerstuk 23645-835)
23 645 Openbaar vervoer
Nr. 852
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 mei 2025
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 11 februari 2025 over Publieksversie Eindrapportage herijking studentenreisproduct
2023–2024 (Kamerstuk 23 645, nr. 835).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 maart 2025 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 13 mei 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Huls
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
4
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
4
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de publieksversie
van het extra herijkingsonderzoek 1 juli 2023 – 30 juni 2024 voor het studentenreisproduct.
Deze leden maken zich grote zorgen over de betaalbaarheid en de beschikbaarheid van
goed openbaar vervoer (hierna: OV). Het Nederlandse OV is zo georganiseerd dat er
grosso modo drie financieringsstromen zijn: inkomsten uit kaartverkoop, bijdragen van overheden
en de contractvergoeding voor de studentenvoorziening. Nu er een forse korting van
zo’n € 225 miljoen via die laatste financieringsstroom lijkt te komen, staat de betaalbaarheid
en de beschikbaarheid van het OV bijzonder onder druk. De gevolgen hiervan zullen
volgens deze leden groot zijn, zeker ook omdat deze korting, opgeteld bij de korting
van € 110 miljoen euro via de BDU1-middelen, een nog hardere klap voor het OV als geheel zal betekenen. Deze leden vinden
dit bijzonder zorgelijk. Hiermee is de voorgestelde herziening van de contractvergoeding
niet slechts een technisch-financiële herijking tussen het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap en de vervoersbedrijven, maar een aanpassing van de financiering
van het Nederlandse OV met potentieel grote gevolgen voor de bereikbaarheid van veel
buurten, dorpen en steden. En met grote gevolgen voor de betaalbaarheid van het OV
voor alle reizigers. Deelt de Minister deze zorgen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie herinneren zich een eerdere discussie over
de korting van ruim € 200 miljoen op de contractvergoeding voor de studentenreisvoorziening.
Vervoerders en decentrale overheden betoogden destijds dat deze korting gebaseerd
was op een niet-representatieve ijkperiode. Daarnaast vroegen deze leden aandacht
voor de veronderstelling dat (bijvoorbeeld door de studentenhuisvestingscrisis en
een toename in het aantal basisbeursaanvragen) er juist méér in plaats van minder
vraag bestaat naar beschikbaar OV. Dat zou, naar het oordeel van deze leden, doen
vermoeden dat het aantal gemaakte reizen per studentenreisproduct én het aantal reizende
studenten toeneemt. Kan de Minister hierop reflecteren?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn, net zoals eerder bij het genoemde schriftelijk
overleg, van mening dat er een faire contractvergoeding moet worden overeengekomen die recht doet aan beide contractpartijen
én ervoor zorgt dat OV-gebruikers, waaronder de ruim 791.000 bezitters van een studentenreisproduct
die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor ongeveer 583 miljoen transacties, kunnen
rekenen op comfortabel en betrouwbaar vervoer met een breed landelijk bereik, als
duurzaam alternatief voor automobiliteit. Deze leden zijn daarom blij dat het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en OV-contractpartijen een extra herijkingsonderzoek
hebben laten uitvoeren. Toch neemt dit de eerdergenoemde grote zorgen voor de betaalbaarheid
en beschikbaarheid van het OV bij deze leden niet weg. Hierover hebben zij nog een
aantal specifieke vragen aan de Minister. Allereerst vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
of de Minister zich bewust is dat de blijvende daling van het aantal gereisde kilometers
door studenten tot gevolg zal hebben dat voor studenten (en ook voor bijvoorbeeld
werknemers) cruciale regionale of lokale OV-verbindingen afgeschaald zullen gaan worden,
helemaal verdwijnen of dat de tarieven (fors) zullen worden verhoogd. Zo ja, vindt
de Minister dit goed uit te leggen?
Kan de Minister ook concreet aangeven hoe hij zijn verantwoordelijkheid voor de contractvergoeding
weegt ten aanzien van de zekerheid dat het afschalen van de voor het OV als geheel
belangrijke financiële pijler het wegvallen van belangrijke verbindingen voor studenten
tot gevolg zal hebben? Hoe duidt de Minister de grote negatieve gevolgen hiervan voor
huidige en toekomstige studenten en voor andere OV-reizigers die gebruik maken van
deze lijnen? En hoe ziet de Minister deze ontwikkelingen en zijn verantwoordelijkheid
hierin in het licht van de nu al verminderde bereikbaarheid met het OV voor studenten?2 Deelt de Minister het uitgangspunt dat de studiekeuze niet beperkt zou mogen worden
door gebrekkige bereikbaarheid per OV? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister met cijfers
aangeven hoe de verslechterde bereikbaarheid per OV eindexamenleerlingen beïnvloeden
in hun studiekeuze? Als de Minister hierover geen expliciete data heeft, is hij dan
bereid om hier onderzoek naar te (laten) doen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat het kabinet zou moeten
voorkomen dat studenten en andere OV-reizigers er nog verder op achteruitgaan. Kan
de Minister aangeven op welke wijze hij met zijn collega’s binnen het kabinet zich
hier hard voor maakt? In dit kader ontvangen deze leden graag een precies overzicht
van te verwachte gevolgen van de nu voorliggende korting op de contractvergoeding
voor het studentenreisproduct. Graag ontvangen zij dit zoveel mogelijk uitgesplitst
naar soort OV-vervoerder en regio.
Tot slot vernemen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie graag hoe het kabinet, dus
niet alleen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de bredere financiële
gevolgen en operationele impact van de voorgenomen korting op de ontwikkelingen van
het OV-netwerk als geheel gaat opvangen. Is het kabinet bereid om in overleg met OV-NL
en andere betrokken partijen, zoals reizigersorganisatie Rover en studentenorganisaties,
te zoeken naar hoe de continuïteit van cruciale OV-verbindingen voor studenten en
de andere reizigers die van deze verbindingen gebruik maken kunnen worden gewaarborgd?
Zo nee, waarom niet?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor onderhavige stukken en hebben
op dit moment geen verdere vragen.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de publieksversie van de eindrapportage
herijking studentenreisproduct 2023–2024 en hebben daarover de volgende vragen.
De leden van de NSC-fractie erkennen dat het in de rede ligt dat het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geen financiering geeft voor niet-gereisde kilometers.
Dat laat onverlet dat een bijstelling van de uitgaven in breder maatschappelijk opzicht
significante effecten kan hebben, bijvoorbeeld op de toegankelijkheid van het OV als
geheel. Kan de Minister een inschatting geven van het effect dat de voorgenomen herijking
heeft op het voortbestaan van kwetsbare regionale of lokale verbindingen en de tarieven?
Wat de leden van de NSC-fractie betreft moet de continuïteit van bestaande cruciale
OV-verbindingen, waar ook studenten van afhankelijk zijn, idealiter zo veel mogelijk
worden gewaarborgd. Is de Minister bereid om met betrokken partijen te zoeken naar
mogelijkheden om eventuele negatieve effecten van de herijking alsnog tot een minimum
te beperken?
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ik dank de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en NSC voor de vragen naar aanleiding
van de Kamerbrief inzake de eindrapportage van het extra herijkingsonderzoek 2023–2024
voor het studentenreisproduct. In het navolgende beantwoord ik de vragen per fractie,
in de volgorde waarin de vragen zijn gesteld.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de publieksversie
van het extra herijkingsonderzoek 1 juli 2023 – 30 juni 2024 voor het studentenreisproduct.
Deze leden maken zich grote zorgen over de betaalbaarheid en de beschikbaarheid van
goed openbaar vervoer (hierna: OV). Het Nederlandse OV is zo georganiseerd dat er
grosso modo drie financieringsstromen zijn: inkomsten uit kaartverkoop, bijdragen
van overheden en de contractvergoeding voor de studentenvoorziening. Nu er een forse
korting van zo’n € 225 miljoen via die laatste financieringsstroom lijkt te komen,
staat de betaalbaarheid en de beschikbaarheid van het OV bijzonder onder druk. De
gevolgen hiervan zullen volgens deze leden groot zijn, zeker ook omdat deze korting,
opgeteld bij de korting van € 110 miljoen euro via de BDU3-middelen, een nog hardere klap voor het OV als geheel zal betekenen. Deze leden vinden
dit bijzonder zorgelijk. Hiermee is de voorgestelde herziening van de contractvergoeding
niet slechts een technisch-financiële herijking tussen het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap en de vervoersbedrijven, maar een aanpassing van de financiering
van het Nederlandse OV met potentieel grote gevolgen voor de bereikbaarheid van veel
buurten, dorpen en steden. En met grote gevolgen voor de betaalbaarheid van het OV
voor alle reizigers. Deelt de Minister deze zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het onderliggende herijkingsonderzoek concludeert dat het reisgedrag van studenten
in de periode 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024 grotendeels hetzelfde is gebleven
ten opzichte van het vorige herijkingsonderzoek. Het verwachte effect van de meest
recente herijking op de vergoeding aan de vervoerders is een verlaging van minder
dan € 1 miljoen op een totaalomvang van het contract van meer dan € 1 miljard. Hiermee
concludeer ik dat het vorige herijkingsonderzoek (over de periode 1 juli 2022 tot
en met 30 juni 2023), die leidde tot een lagere bijstelling van ruim € 200 miljoen
euro jaarlijks op de contractvergoeding, representatief is geweest voor het huidige
gebruik van het studentenreisproduct.
Ik constateer, zoals gesteld door de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, dat er
als gevolg van de herijking minder middelen van de onderwijsbegroting naar het openbaar
vervoer gaan. Als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) hecht ik waarde
aan het feit dat de student gebruik kan maken van een studentenreisproduct, waarmee
de student diens onderwijsinstelling kan bereiken voor een eerlijke prijs. Studenten
ontvangen immers het studentenreisproduct in de vorm van een prestatiebeurs, waardoor
dit in eerste instantie een lening is. Deze lening dient te worden terugbetaald als
de student geen diploma weet te behalen binnen de gestelde termijn en eisen. Als we
het studentenreisproduct niet herijken terwijl het gebruik daalt, betaalt een student
een hogere prijs voor het studentenreisproduct dan past bij dat gebruik. Dat zou voor
sommige studenten ook leiden tot een hogere studieschuld. De resultaten van de herijkingsonderzoeken
worden conform het contract tussen (verenigingen van) ov-bedrijven en het Ministerie
van OCW verwerkt, waardoor de student nooit te veel of te weinig wordt toegerekend.
In (ambtelijke) gesprekken die het Ministerie van OCW interdepartementaal en met de
(verenigingen van) ov-bedrijven heeft, zal naast het financiële aspect uiteraard ook
aandacht blijven voor het belang van de bereikbaarheid van het onderwijs. Echter,
het Ministerie van OCW heeft geen instrumenten om bepaalde lijnen of dienstregelingen
te verplichten of te garanderen. De decentrale overheden gaan als concessieverlener
over de totale bereikbaarheid in hun gebied en binnen hun openbaarvervoersconcessies.
Datzelfde geldt voor het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) waar het
de Hoofdrailnetconcessie betreft.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie herinneren zich een eerdere discussie over
de korting van ruim € 200 miljoen op de contractvergoeding voor de studentenreisvoorziening.
Vervoerders en decentrale overheden betoogden destijds dat deze korting gebaseerd
was op een niet-representatieve ijkperiode. Daarnaast vroegen deze leden aandacht
voor de veronderstelling dat (bijvoorbeeld door de studentenhuisvestingscrisis en
een toename in het aantal basisbeursaanvragen) er juist méér in plaats van minder
vraag bestaat naar beschikbaar OV. Dat zou, naar het oordeel van deze leden, doen
vermoeden dat het aantal gemaakte reizen per studentenreisproduct én het aantal reizende
studenten toeneemt. Kan de Minister hierop reflecteren?
Zoals eerder gemeld heeft er een herijkingsonderzoek plaatsgevonden van 1 juli 2022
tot en met 30 juni 2023. Hieruit kwam een verlaging voort van ruim € 200 miljoen euro
structureel op de contractvergoeding van het studentenreisproduct. De oorzaak hiervan
was een substantieel veranderd reisgedrag van studenten ten opzichte van 2018 en 2019.
Zij reisden minder dan in de periode daarvoor. Omdat vervoerders en decentrale overheden
destijds twijfels hadden over de representativiteit van het onderzoek, en vanwege
de grote impact op de sector, is destijds bij hoge uitzondering besloten om nogmaals
een herijkingsonderzoek uit te voeren, over de periode 1 juli 2023 tot en met 30 juni
2024. Daarmee werd afgeweken van de contractueel afgesproken driejaarlijkse herhaling
van de herijking. Op die manier kon geverifieerd worden of er inderdaad minder gereisd
werd of dat de daling in het aantal gereisde kilometers een tijdelijk effect betrof.
De resultaten hiervan zijn naar uw Kamer gestuurd. De resultaten van het nieuwe herijkingsonderzoek
komen vrijwel volledig overeen met het herijkingsonderzoek van een jaar eerder. Het
reisgedrag van studenten is grotendeels hetzelfde gebleven. Hiermee blijkt het herijkingsonderzoek
van juli 2022-juni 2023 representatief te zijn voor in ieder geval de periode juli
2023-juni 2024.
De leden geven aan dat ze veronderstellen dat er juist meer in plaats van minder vraag
bestaat naar beschikbaar ov, en dat zowel het aantal gemaakte reizen per studentenreisproduct
als het aantal reizende studenten toeneemt. In het herijkingsonderzoek wordt specifiek
gekeken naar het aantal gemiddelde gereisde kilometers per student. Dit wordt gebaseerd
op basis van alle in- en uitcheckdata van studenten met een studentenreisproduct op
de ov-chipkaart. Daaruit blijkt dat de veronderstelling van de leden van GroenLinks-PvdA
in ieder geval voor de jaren juli 2022-juni 2023 en juli 2023-juni 2024 niet terecht
is. In het openbaar vervoer als geheel valt te zien dat reizigers minder reizen dan
voor Covid-19.
Het aantal reizende studenten met een studentenreisproduct neemt ook al enkele jaren
af. Zoals in onderstaande tabel te zien is, lag de piek in 2021 op circa 846.000 studenten
met een studentenreisproduct. In 2024 zijn er ongeveer 790.000 studenten met een studentenreisproduct.
Dit wordt veroorzaakt door meerdere factoren. De belangrijkste factor is de daling
van het aantal studenten in het algemeen. Daarnaast speelt ook mee dat studenten in
het kader van Covid-19 langer recht hadden op het studentenreisproduct rondom de periode
2021 en 2022.
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Aantal gebruikers studentenreisproduct
792.104
817.573
846.243
841.525
794.314
789.513
Beroepsopleidende leerweg, mbo (minderjarig)
111.281
112.599
109.042
104.827
102.644
104.158
Beroepsopleidende leerweg, mbo (meerderjarig)
216.548
218.779
219.977
209.045
192.237
181.297
Hbo en wo
464.275
486.195
517.224
527.653
499.433
504.058
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn, net zoals eerder bij het genoemde schriftelijk
overleg, van mening dat er een faire contractvergoeding moet worden overeengekomen
die recht doet aan beide contractpartijen én ervoor zorgt dat OV-gebruikers, waaronder
de ruim 791.000 bezitters van een studentenreisproduct die gezamenlijk verantwoordelijk
zijn voor ongeveer 583 miljoen transacties, kunnen rekenen op comfortabel en betrouwbaar
vervoer met een breed landelijk bereik, als duurzaam alternatief voor automobiliteit.
Deze leden zijn daarom blij dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en OV-contractpartijen een extra herijkingsonderzoek hebben laten uitvoeren. Toch
neemt dit de eerdergenoemde grote zorgen voor de betaalbaarheid en beschikbaarheid
van het OV bij deze leden niet weg. Hierover hebben zij nog een aantal specifieke
vragen aan de Minister. Allereerst vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
of de Minister zich bewust is dat de blijvende daling van het aantal gereisde kilometers
door studenten tot gevolg zal hebben dat voor studenten (en ook voor bijvoorbeeld
werknemers) cruciale regionale of lokale OV-verbindingen afgeschaald zullen gaan worden,
helemaal verdwijnen of dat de tarieven (fors) zullen worden verhoogd. Zo ja, vindt
de Minister dit goed uit te leggen?
Kan de Minister ook concreet aangeven hoe hij zijn verantwoordelijkheid voor de contractvergoeding
weegt ten aanzien van de zekerheid dat het afschalen van de voor het OV als geheel
belangrijke financiële pijler het wegvallen van belangrijke verbindingen voor studenten
tot gevolg zal hebben? Hoe duidt de Minister de grote negatieve gevolgen hiervan voor
huidige en toekomstige studenten en voor andere OV-reizigers die gebruik maken van
deze lijnen? En hoe ziet de Minister deze ontwikkelingen en zijn verantwoordelijkheid
hierin in het licht van de nu al verminderde bereikbaarheid met het OV voor studenten?4 Deelt de Minister het uitgangspunt dat de studiekeuze niet beperkt zou mogen worden
door gebrekkige bereikbaarheid per OV? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister met cijfers
aangeven hoe de verslechterde bereikbaarheid per OV eindexamenleerlingen beïnvloeden
in hun studiekeuze? Als de Minister hierover geen expliciete data heeft, is hij dan
bereid om hier onderzoek naar te (laten) doen? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris van IenW heeft op 1 april jl. een brief naar de Tweede Kamer gestuurd
over de financiële situatie in het openbaar vervoer, waarbij ook de herijkte vergoeding
vanuit OCW aan vervoerders voor het studentenreisproduct in de Kamerbrief aan bod
komt.5 In mijn positie als verantwoordelijk Minister voor het studentenreisproduct zie ik
mijn rol vooral als grote klant van het openbaar vervoer. Het studentenreisproduct
wordt ingekocht via contractuele afspraken. Ik ben niet in de positie om uitspraken
te doen over de gevolgen van een herijking op de beschikbaarheid van en de betaalbaarheid
in het openbaar vervoer. Ik ben hier ook niet toe in staat, omdat ik geen zicht heb
op de concrete gevolgen voor het ov-aanbod en de tarieven van de vervoerders.
Verder geldt dat ik zeer hecht aan de bereikbaarheid van het onderwijs, zodat studenten
en medewerkers hun onderwijsinstelling en stageadres kunnen bereiken. Met de verschillende
onderdelen van studiefinanciering wil ik vanuit mijn positie de financiële toegankelijkheid
van het onderwijs waarborgen. Dat geldt ook voor de reiskosten die studenten moeten
maken om bij hun onderwijsinstelling of stageadres te komen. Het studentenreisproduct
dekt daarbij veel reiskosten af die studenten moeten maken om van en naar de onderwijsinstelling
of stageadres te komen.
Wanneer het openbaar vervoer niet voldoet voor studenten, biedt DUO een aantal extra
vergoedingen. Zo is er een regeling voor studenten die niet op tijd op de onderwijsinstelling
of stageadres kunnen komen met het studentenreisproduct. Deze studenten kunnen bij
DUO onder voorwaarden een bedrag van € 109,04 (prijspeil 2025) aanvragen naast het
studentenreisproduct aan extra prestatiebeurs. Daarnaast is er een regeling bij DUO
voor studenten voor de kosten van veerponten. Studenten afkomstig van de Waddeneilanden
die van en naar de Waddeneilanden moeten reizen voor hun opleiding, kunnen een vergoeding
voor bootvervoer aanvragen bij hun gemeente (bekostigd via het gemeentefonds).
Omdat er wat mij betreft een dekkend pakket aan voorzieningen is om het van en naar
een onderwijsinstelling en stageadres te komen mogelijk te maken, acht ik het niet
nodig om onderzoek uit te voeren naar studiekeuze en bereikbaarheid van het openbaar
vervoer.
Daarnaast is bij de bereikbaarheid via het ov-netwerk als geheel ook de Verkenning Publieke Mobiliteit relevant. Binnen de Verkenning Publieke Mobiliteit, die wordt uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van IenW, wordt door een aantal
ministeries (IenW, OCW, VWS, BZK en FIN) gekeken hoe het publiek vervoer, dat wil
zeggen het openbaar vervoer en doelgroepenvervoer, in de toekomst (het beste) georganiseerd
kan worden met dezelfde middelen. Hierbij wordt ook gekeken naar de doelgroep studenten
met het studentenreisproduct binnen dat bredere openbaar vervoers- en doelgroepenvervoersysteem.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat het kabinet zou moeten
voorkomen dat studenten en andere OV-reizigers er nog verder op achteruitgaan. Kan
de Minister aangeven op welke wijze hij met zijn collega’s binnen het kabinet zich
hier hard voor maakt? In dit kader ontvangen deze leden graag een precies overzicht
van te verwachte gevolgen van de nu voorliggende korting op de contractvergoeding
voor het studentenreisproduct. Graag ontvangen zij dit zoveel mogelijk uitgesplitst
naar soort OV-vervoerder en regio.
Dit kabinet zet zich in voor een toekomstbestendig, beschikbaar, betrouwbaar, veilig,
betaalbaar, en toegankelijk openbaar vervoer, bijvoorbeeld voor mensen in een rolstoel
of met een visuele beperking.6
Zoals eerder genoemd, heeft de Staatssecretaris van IenW op 1 april jl. een brief
naar de Tweede Kamer gestuurd over de financiële situatie in het openbaar vervoer,
waarbij ook de herijkte vergoeding vanuit OCW aan vervoerders voor het studentenreisproduct
in de Kamerbrief aan bod komt.7 In een bijlage bij de brief hebben vervoerders en decentrale overheden zelfstandig
de impact ingeschat van de in hun ogen totale afname van de vergoeding voor het studentenreisproduct
als gevolg van herijkingen en verminderde studentenaantallen.8
Los hiervan geldt dat ik, zoals ik schreef in antwoord op eerdere vragen van de GroenLinks-PvdA
fractie, vanuit mijn positie als verantwoordelijk Minister voor het studentenreisproduct
niet in de positie ben om uitspraken te doen over de gevolgen van een herijking op
de beschikbaarheid van en de betaalbaarheid in het openbaar vervoer.
Tot slot vernemen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie graag hoe het kabinet, dus
niet alleen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de bredere financiële
gevolgen en operationele impact van de voorgenomen korting op de ontwikkelingen van
het OV-netwerk als geheel gaat opvangen. Is het kabinet bereid om in overleg met OV-NL
en andere betrokken partijen, zoals reizigersorganisatie Rover en studentenorganisaties,
te zoeken naar hoe de continuïteit van cruciale OV-verbindingen voor studenten en
de andere reizigers die van deze verbindingen gebruik maken kunnen worden gewaarborgd?
Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bereid met de ov-sector over de ontwikkelingen van het ov-netwerk als
geheel te spreken. Deze gesprekken voert de Staatssecretaris van IenW namens het kabinet
in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB). Dit is een overleg dat de Staatssecretaris
van IenW heeft met de opdrachtgevende ov-autoriteiten (provincies en vervoerregio’s)
en vervoerders, die eveneens vertegenwoordigd worden door OV-NL. Het NOVB heeft als
doel om in goed overleg tot besluiten te komen die het gezamenlijke belang van de
ov-reiziger (inclusief de studenten), de vervoerders en de concessieverleners (overheden)
dienen. In het NOVB wordt voortdurend gekeken wat de effecten van de verschillende
financiële maatregelen zijn op het openbaar vervoer. De Staatssecretaris van IenW
heeft in het NOVB ook aangegeven hierover zorgen te hebben en die te bespreken in
het kabinet.
Daarnaast is het bij het functioneren van het ov-netwerk als geheel goed om de Verkenning Publieke Mobiliteit te noemen. Binnen de Verkenning Publieke Mobiliteit, die wordt uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van IenW, wordt door een aantal
ministeries (IenW, OCW, VWS, BZK en FIN) gekeken hoe in de toekomst het publiek vervoer,
dat wil zeggen het openbaar vervoer en doelgroepenvervoer, (het beste) georganiseerd
kan worden met dezelfde middelen. Hierbij wordt ook gekeken naar de doelgroep studenten
met het studentenreisproduct binnen dat bredere openbaar vervoers- en doelgroepenvervoersysteem.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie erkennen dat het in de rede ligt dat het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geen financiering geeft voor niet-gereisde kilometers.
Dat laat onverlet dat een bijstelling van de uitgaven in breder maatschappelijk opzicht
significante effecten kan hebben, bijvoorbeeld op de toegankelijkheid van het OV als
geheel. Kan de Minister een inschatting geven van het effect dat de voorgenomen herijking
heeft op het voortbestaan van kwetsbare regionale of lokale verbindingen en de tarieven?
Zoals ik eerder aangaf, heeft de Staatssecretaris van IenW op 1 april jl. een brief
naar de Tweede Kamer gestuurd over de financiële situatie in het openbaar vervoer,
waarbij ook de herijkte vergoeding vanuit OCW aan vervoerders voor het studentenreisproduct
in de Kamerbrief aan bod komt.9 In een bijlage bij de brief hebben vervoerders en decentrale overheden zelfstandig
de impact ingeschat van de in hun ogen totale afname van de vergoeding voor het studentenreisproduct
als gevolg van herijkingen en verminderde studentenaantallen.10
Wat de leden van de NSC-fractie betreft moet de continuïteit van bestaande cruciale
OV-verbindingen, waar ook studenten van afhankelijk zijn, idealiter zo veel mogelijk
worden gewaarborgd. Is de Minister bereid om met betrokken partijen te zoeken naar
mogelijkheden om eventuele negatieve effecten van de herijking alsnog tot een minimum
te beperken?
Goede ov-verbindingen zijn van groot belang om de bereikbaarheid van onderwijsinstellingen
voor studenten te waarborgen. Waar nodig wordt dit punt benadrukt in gesprekken met
het Ministerie van IenW en in gesprekken tussen de vervoerders en OCW, bijvoorbeeld
in het overleg over de uitvoering van het studentenreisproductcontract. In dit laatste
overleg kan tussen de contractpartijen ook worden gesproken over aanpassingen aan
het contract, indien dit gewenst wordt door één van de contractpartijen. Daarbij vind
ik het mijn taak om de belangen van studenten goed mee te wegen. Het gaat hierbij
niet enkel om de bereikbaarheid van scholen en universiteiten, maar ook om de financiële
impact op de student die ik eerder heb benoemd.
Ook heeft de Staatssecretaris van IenW een oproep gedaan in het NOVB om te komen met
concrete suggesties om onder meer studenten weer in het ov te krijgen. Hoe de verschillende
abonnementen binnen het studentenreisproduct eruit zien, is onderdeel van het contract
tussen de ov-bedrijven en het Ministerie van OCW. Het is dan ook het meest passend
dat, wanneer vervoerders een eventueel voorstel hebben om het contract aan te passen,
zij dit in het eerdergenoemde overleg tussen de contractpartijen inbrengen. Daarbij
vind ik het net als de Staatssecretaris van IenW verstandig als vervoerders de uitvoerbaarheid,
maakbaarheid en bijdrage aan de beoogde doelen van de voorstellen agenderen in het
NOVB. Zo kunnen alle betrokken openbaarvervoerpartijen, inclusief de concessieverleners,
reflecteren op de voorstellen van vervoerders.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier