Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Hoeff over de evaluatie van de meiprotesten 2024 op de Universiteit van Amsterdam (UvA)
Vragen van het lid Van der Hoeff (PVV) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de evaluatie van de meiprotesten 2024 op de Universiteit van Amsterdam (UvA) (ingezonden 25 februari 2025).
Antwoord van Minister Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 7 april
2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1688.
Vraag 1
Bent u bekend met het evaluatierapport van Berenschot over de meiprotesten op de UvA
en de bestuurlijke reactie van het College van Bestuur en wat is uw reactie op de
vernietigende conclusies?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de conclusie dat de UvA de controle totaal kwijt was, toen radicale groepen
de universiteit overnamen, gebouwen bezetten en de veiligheid van studenten en medewerkers
in gevaar brachten? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit bewijst dat het handhaven
van orde en veiligheid niet in handen kan blijven van universitaire bestuurders, die
aantoonbaar hebben gefaald?
Antwoord 2
De UvA heeft op eigen initiatief een onafhankelijke evaluatie laten uitvoeren naar
de gang van zaken rondom de protesten vorig jaar met als doel om hier lessen te trekken.
Ik vind dat een goede zaak, zeker gezien de heftigheid van de gebeurtenissen en de
complexe situatie van destijds met grote impact op de instelling en onderwijsgemeenschap.
Ik heb kennisgenomen van het evaluatierapport en van het feit dat de UvA heeft aangegeven
belangrijke lessen te trekken uit dit rapport en hier actief op in te zetten. Ik vind
het belangrijk dat de UvA dit doet en ook dat de UvA het rapport heeft gedeeld met
andere instellingen zodat er breder lering uit kan worden getrokken. Tegelijkertijd
onderstreep ik dat het een evaluatie is van een specifieke situatie op de UvA en niet
van het bestuurlijk handelen van alle universiteitsbesturen. Ik verwacht dat de UvA
en andere instellingen dit rapport gebruiken voor de continue verbetering van de inrichting
van hun veiligheidsbeleid en crisisstructuur.
Vraag 3
Wat gaat u doen om te garanderen dat bestuurders zich voortaan niet meer boven de
wet wanen en politie en justitie vanaf het begin de leiding hebben bij dergelijke
situaties?
Antwoord 3
Ik neem afstand van de suggestie in de vraagstelling dat bestuurders zich boven de
wet wanen. Er ligt een belangrijke verantwoordelijkheid voor de besturen van onderwijsinstellingen
om zorg te dragen voor een veilige leer- en werkomgeving. Bestuurders en medewerkers
zetten zich hiervoor dagelijks in. Ook voer ik regelmatig gesprekken met bestuurders
over de vaak complexe situaties waarvoor zij staan. Momenteel ben ik met hen in gesprek
over de uitvoering van een aantal moties en toezeggingen met betrekking tot de veiligheid
op de instellingen. Dit naar aanleiding van het debat dat ik met de Kamer hierover
heb gevoerd op 23 januari jl. Tijdens de gesprekken met bestuurders stel ik ook de
samenwerking met de lokale driehoek aan de orde. Over de uitkomsten van deze besprekingen
zal ik uw Kamer voor de zomer informeren.
Vraag 4
Wat vindt u ervan dat het College van Bestuur zich verschuilt achter vage schijnoplossingen
als «meer dialoog» en «betere communicatie» en bent u het ermee eens dat dit niets
anders is dan een zwaktebod? Zo ja, bent u bereid hieraan consequenties te verbinden
en zo ja, welke?
Antwoord 4
Ik zie in de reactie van het college van bestuur een lerende houding. En dat is ook
nodig. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 ben ik met de besturen van universiteiten
en hogescholen in gesprek over de veiligheid op de instellingen en de uitvoering van
een aantal moties en toezeggingen naar aanleiding van het plenaire debat met de Kamer
over veiligheid op de onderwijsinstellingen. Bijvoorbeeld over de ontwikkeling van
een veiligheidsprotocol waartoe de Kamer per motie heeft opgeroepen.2 Ik zal de Kamer voor de zomer informeren over de uitkomsten hiervan.
Vraag 5
Kunt u inzicht geven in het aantal studenten, medewerkers en/of docenten dat door
de UvA is geschorst of op andere wijze disciplinair is bestraft naar aanleiding van
betrokkenheid bij de meiprotesten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de
proportionaliteit van deze maatregelen in verhouding tot de ernstige verstoring van
de orde en veiligheid op de universiteit?
Antwoord 5
Het schorsen of bestraffen van studenten, medewerkers en/of docenten is een aangelegenheid
van de UvA. Mijn ministerie beschikt dan ook niet over de gevraagde personele informatie.
Vraag 6
Hoe voorkomt u dat de UvA een gevaarlijk precedent schept, waarbij radicalen weten
dat geweld loont en universiteitsbesturen buigen voor intimidatie en welke maatregelen
neemt u om te garanderen dat universiteiten niet opnieuw speelbal worden van extremistische
actiegroepen?
Antwoord 6
Het is de verantwoordelijkheid van de besturen van onderwijsinstellingen om zorg te
dragen voor een veilige leer- en werkomgeving. In het debat met uw Kamer over veiligheid
op universiteiten op 23 januari jl. heb ik het belang benadrukt dat instellingen altijd
aangifte doen bij vermoedens van strafbare feiten. De instellingen hebben aangegeven
dit ook altijd te doen. Dat is goed want voor geweld, vernieling, discriminatie etc.
kan geen plaats zijn. Verder vind ik het belangrijk dat de instellingen leren van
hun ervaringen op het gebied van veiligheid, ook gezamenlijk. Het feit dat de UvA
een evaluatie heeft laten uitvoeren naar de gang van zaken rond de protesten vorig
jaar, vind ik dan ook een goede zaak. Het is aan de instelling hoe zij hier verder
mee omgaat. De UvA heeft kenbaar gemaakt belangrijke lessen te trekken uit het rapport
en hier actief op in te zetten. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven
vind ik dat belangrijk, evenals dat deze kennis onderling wordt gedeeld zodat ook
andere instellingen hier lering uit kunnen trekken bij de inrichting van hun veiligheidsbeleid.
Daarover spreek ik ook met bestuurders van hogescholen en universiteiten in het kader
de moties en toezeggingen die voortkomen uit het plenair debat van 23 januari jl.
over veiligheid op de instellingen. Zoals aangegeven zal ik de Kamer hierover voor
de zomer informeren.
Vraag 7
Deelt u de mening dat dit College van Bestuur volledig heeft gefaald en per direct
moet opstappen? Zo nee, waarom blijft u falende bestuurders beschermen?
Antwoord 7
Nee, die mening deel ik niet. Het bestuur van de UvA heeft zijn verantwoordelijkheid
genomen door destijds samen met de lokale driehoek deze crisissituatie in zo goed
mogelijke banen te leiden binnen complexe omstandigheden. Het evaluatierapport dat
de UvA heeft laten opstellen laat zien waar zaken niet goed zijn gegaan en bevat aanbevelingen
voor de UvA om op te pakken. Het is goed dat de UvA aangeeft dat zij hier belangrijke
lessen uit trekt, hierop actief gaat inzetten en het rapport tevens deelt met andere
instellingen om er lering uit te trekken.
Vraag 8
Bent u bereid de UvA onder verscherpt toezicht te plaatsen en in te grijpen als het
bestuur wederom zijn verantwoordelijkheid niet neemt?
Antwoord 8
Het plaatsen van de UvA onder verscherpt toezicht is niet aan de orde. Het is allereerst
aan de Raad van Toezicht om toezicht te houden op het College van Bestuur. Een aanwijzing
aan de Raad van Toezicht vanuit mij kan alleen volgen als er door de Inspectie van
het Onderwijs is vastgesteld dat er sprake is van wanbeheer. Dat is hier niet het
geval.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.