Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Werf en Mutluer over het bericht ‘Afgesproken normen in zedenzaken niet gehaald’
Vragen van de leden Van der Werf (D66) en Mutluer (GroenLinks-PvdA) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het bericht «Afgesproken normen in zedenzaken niet gehaald.» (ingezonden 13 maart 2025).
Antwoord van Minister Van Weel (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 2 april 2025).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Afgesproken normen in zedenzaken niet gehaald?»1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wanneer wist u dat de afspraken met de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en de
Rechtspraak ten aanzien van de doorlooptijden nogmaals niet zijn behaald? Welke actie(s)
heeft u vervolgens ondernomen?
Antwoord 2
Over de doorlooptijden van zedenzaken wordt jaarlijks in het voorjaar gerapporteerd
via de Strafrechtketenmonitor, die ook met uw Kamer wordt gedeeld. De meest recente
Strafrechtketenmonitor is die van 2023, die in juni 2024 is gepubliceerd.2 In de Kamerbrief voortgang seksuele delicten van december 2024 heb ik verder toegelicht
dat er tekenen van verbetering van de doorlooptijden zichtbaar zijn en dat concrete
cijfermatige informatie hierover wordt opgenomen in de komende Strafrechtketenmonitor.3 Mede naar aanleiding van de uitzending van Nieuwsuur ben ik nader geïnformeerd. De
officiële, gevalideerde cijfermatige informatie zal worden opgenomen in de Strafrechtketenmonitor
die dit voorjaar wordt gepubliceerd.
Uit een eerste beeld blijkt dat de inspanningen die al langere tijd, onder andere
via het Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken (hierna: het actieplan), worden
verricht om de doorlooptijden terug te dringen, in 2024 resultaat beginnen op te leveren.
Op geen van de trajecten wordt de streefnorm gehaald, maar het algemene beeld is dat
het de organisaties in de strafrechtketen is gelukt om meer oudere zaken af te handelen
en de voorraden te verminderen zonder dat de doorlooptijden zijn opgelopen. Dit ondanks
een toenemende instroom van zedenmeldingen en -aangiften, onderbezetting en het feit
dat de organisaties in de strafrechtketen de Wet seksuele misdrijven in deze periode
hebben geïmplementeerd. Op sommige trajecten van het strafproces zijn deze termijnen
zelfs licht verbeterd. Zo is bijvoorbeeld het percentage zaken dat na instroom bij
het OM binnen 60 dagen wordt beoordeeld van 48% in 2021 naar 60% in 2024 gestegen.
Het actieplan is in opdracht van het Bestuurlijk Ketenberaad door de organisaties
uit de strafrechtketen in 2022 opgesteld. Om de voortgang van het actieplan te waarborgen
en de behaalde resultaten verder te versterken, heeft het Bestuurlijk Ketenberaad
besloten het oorspronkelijk tot eind 2024 lopende actieplan, met een jaar te verlengen,
tot eind 2025. Ik steun dit besluit. Via het actieplan wordt niet alleen gewerkt aan
het verkorten van de doorlooptijden, maar ook aan het verbeteren en verder professionaliseren
van de strafrechtketen. Daarbij wordt ook ingezet op meer regie voor het slachtoffer
in zedenzaken en meer inzet op betekenisvolle interventies. Ik vind het belangrijk
om de verdere resultaten van het actieplan af te wachten alvorens in overleg met de
strafrechtketen eventuele verdere maatregelen te overwegen.
Vraag 3
Kunt u het percentage behandelde zedenaangiftes vertalen naar hoeveelheden? Hoeveel
zedenaangiftes zijn afgelopen jaar niet binnen de afgesproken termijn behandeld?
Antwoord 3
Voor de politie is de streefnorm afgesproken dat in 80% van de gevallen een aangifte
van een zedendelict binnen 180 dagen (6 maanden) wordt ingezonden naar het OM. Eind
2024 waren er in totaal 3.194 zedenzaken bij de politie in behandeling. Het gaat daarbij
om aanranding, verkrachting, incest, ontucht met minderjarigen, grooming en overige
zedenmeldingen, openbare schennis en sexting. Hiermee is de werkvoorraad zedenzaken
bij de politie gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar (3.398 eind 2023) en ligt
de voorraad inmiddels ruim onder het niveau van 2020 (3.346 eind 2020). In 716 van
die zaken was de aangifte langer dan 6 maanden (streefnorm) in behandeling. Dit aantal
ligt lager dan in voorafgaande jaren. Tegelijkertijd constateert de politie een toename
van het aantal geregistreerde zedenmeldingen en aangiften van zedendelicten naar respectievelijk
14.802 meldingen en 3.567 aangiften in 2024 (eind 2023 was sprake van 14.046 meldingen
en 3.151 aangiften). Dit betekent dat de zedenteams, bij een toename aan werk, in
staat zijn gebleken om stappen te zetten op het terugdringen van de werkvoorraden.
In het halfjaarbericht politie wordt uw Kamer halfjaarlijks geïnformeerd over de werkvoorraden
op het terrein van zedenzaken bij de politie.
Vraag 4
Erkent u dat sinds het instellen van de normen in 2019 slechts een lichte verbetering
is te zien in de doorlooptijden en er na zes jaar onvoldoende vooruitgang is geboekt?
Vindt u dit aanleiding om het Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken tegen het
licht te houden of te wijzigen?
Antwoord 4
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 is in 2024 op sommige trajecten in het strafproces
inderdaad een verbetering in de doorlooptijd te zien. Daarbij moet worden opgemerkt
dat het percentage dat binnen de streefnorm valt slechts een beperkt beeld schetst.
Zo zorgt het afhandelen van oude zaken en cold cases in het belang van het slachtoffer bijvoorbeeld in eerste instantie voor een daling
van het percentage. Ook worden de resultaten van ketenorganisaties behaald in een
context van een toenemende instroom van zedenmeldingen en -aangiften bij de politie.
Tegen die achtergrond zijn in 2024 meer oudere zaken afgehandeld en de voorraden verminderd
zonder dat de doorlooptijden zijn toegenomen.
Verder wil ik benadrukken dat de streefnormen voor doorlooptijden in de strafrechtketen
als professionele streefnormen gelden, ten behoeve van interne sturing. De ketenorganisaties
hebben zichzelf ambitieuze streefnormen gesteld. Het behalen c.q. benaderen van de
streefnorm is belangrijk, zeker voor slachtoffers, maar de inzet vanuit de strafrechtketen
is breder en focust naast de tijdigheid van het strafproces ook op kwalitatieve aspecten,
zoals de verbetering van de communicatie met zedenslachtoffers en te komen tot betekenisvolle
(alternatieve) interventies voor het slachtoffer. Het actieplan dat eind 2022/begin
2023 is gestart richt zich op al deze aspecten. Zoals gemeld, hebben de ketenorganisaties
het actieplan verlengd tot eind 2025.
Ik heb vertrouwen in de professionaliteit en deskundigheid van de professionals in
de strafrechtketen. Het tegen het licht houden of wijzigen van het actieplan ligt,
gezien de acties die op dit moment nog lopen, niet voor de hand.
Vraag 5
Kunt u de doorlooptijden per categorie uiteenzetten, waarbij u in ieder geval ingaat
op de doorlooptijden van zaken met betrekking tot aanranding, verkrachting, het bezit
of verspreiden van kinderporno, grooming, ontucht met een minderjarige en straatintimidatie?
Antwoord 5
In de Strafrechtketenmonitor worden de doorlooptijden van zedenzaken vermeld. Een
specificatie van de doorlooptijden per delict is niet gebruikelijk. Bovendien is het
de vraag of, in ieder geval op dit moment, representatieve informatie over de doorlooptijden
van de bovengenoemde delicten kan worden gegenereerd. Dit gezien de beperkte ervaring
die tot nu toe is opgedaan met bovengenoemde strafbaarstellingen die met de Wet seksuele
misdrijven in het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen (denk bijvoorbeeld aan seksuele
intimidatie in het openbaar of het seksueel benaderen van kinderen) of zijn aangepast
(de delicten aanranding en verkrachting zijn in de Wet seksuele misdrijven vervangen
door in totaal zes strafbaarstellingen). Daarnaast betrof 2024 een overgangsjaar waarin
deels alleen op de oude strafbaarstellingen is geregistreerd, aangezien de Wet seksuele
misdrijven op 1 juli 2024 in werking is getreden.
Vraag 6
Erkent u dat te lange doorlooptijden ervoor kunnen zorgen dat slachtoffer van seksueel
geweld worden gedemotiveerd om aangifte te doen omdat zij geen vertrouwen hebben dat
hun zaak binnen een te verwachte termijn zal worden afgerond? Heeft u zicht op de
huidige aangiftebereidheid van slachtoffers en hoe gaat u ervoor zorgen dat deze niet
terugloopt?
Antwoord 6
Uit recente cijfers van de politie blijkt dat het aantal meldingen en aangiftes in
de tweede helft van 2024 is toegenomen. Dit wijst er niet op dat de aangiftebereidheid
op dit moment terug zou lopen.
Desalniettemin begrijp ik goed dat een slachtoffer zo snel mogelijk duidelijkheid
over zijn of haar zaak wil hebben, en dat het voor veel slachtoffers frustrerend kan
zijn om lange tijd te wachten op de uitkomst van de strafrechtelijke procedure. De
strafrechtketen is zich hier ook van bewust en werkt daarom al geruime tijd aan het
verbeteren van het strafproces als geheel. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 4
betekent dit dat verbeteringen zich naast de tijdigheid van het strafproces (doorlooptijden)
ook richten op kwalitatieve aspecten. Denk hierbij aan de verbetering van de communicatie
met slachtoffers en daders voor (passend informeren) en tijdens het strafproces, een
goede, multidisciplinaire triage, prioritering en sturing, waaronder het sneller besluiten
over de bewijsbaarheid van een zaak en het voorrang geven bij de beschikbare zittingsruimte.
En net zo belangrijk: er wordt ingezet op meer regie van het slachtoffer in zedenzaken.
Professionals worden opgeleid om slachtoffers alle keuzes voor te houden die te maken
zijn bij melding en aangifte zodat er een passende, betekenisvolle interventie kan
worden gevonden. In dit verband kan de politie doorverwijzen naar bijvoorbeeld herstelvoorzieningen,
Veilig Thuis, Slachtofferhulp Nederland en het Centrum Seksueel Geweld. Het strafrecht
is namelijk niet dé oplossing voor alle zedenzaken. Het is aan het slachtoffer om
een afweging te maken en te bepalen welke keuze, aangifte doen of een andere route,
het beste bij zijn of haar situatie past. De lange duur van een zaak kan daarbij meewegen.
Vraag 7
Kunt u de huidige ondercapaciteit bij zowel de zedenrecherche als het openbaar ministerie
uiteenzetten? Hoeveel extra fte verwacht u bij deze organisaties nodig te hebben om
de gestelde doelstelling te behalen?
Antwoord 7
De afgelopen 5 jaar is de formatie van de zedenteams van de politie uitgebreid (van
630 fte tot 708 fte). Hoewel het lukt om extra zedencapaciteit te werven, ziet de
politie ook dat er sprake is van uitstroom door onder andere de krappe arbeidsmarkt
en omdat relatief veel politiemedewerkers op een leeftijd zijn dat zij met (vervroegd)
pensioen gaan. Daardoor is er momenteel sprake van onderbezetting bij de zedenteams.
De politie werkt voortdurend aan de werving en selectie van zedenrechercheurs en zoekt
hierbij ook naar alternatieve mogelijkheden, zoals de instroom van specialistische
zij-instromers met kennis van (on)line seksuele misdrijven. Het blijft alleen een
proces van de lange adem doordat er geen panklare oplossing is voor de krapte op de
arbeidsmarkt.
Wat het openbaar ministerie betreft is, bovenop de reguliere instroom van officieren
van justitie, in 2022 gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van
226 officieren van justitie, van wie inmiddels allen zijn geworven. Een groot deel
hiervan wordt nog opgeleid. De verwachting is dat een deel van de nieuwe officieren
van justitie wordt ingezet voor de aanpak van seksuele delicten.
Gelet op het voorgaande kan niet zonder meer gesteld worden dat een verdere uitbreiding
van de formatie van de organisaties in de strafrechtketen op dit moment zal leiden
tot het behalen van de streefnormen voor de doorlooptijden in zedenzaken. Er moet
ook gekeken worden naar andere en creatieve oplossingen. Met het actieplan zet de
strafrechtketen daarom ook in op andere maatregelen die op termijn kunnen bijdragen
aan het op structurele wijze verkorten van de doorlooptijden. Voorbeelden zijn het
optimaliseren en aanpassen van de werkprocessen binnen en tussen de betrokken organisaties,
het prioriteren van deze zaken bij het plannen van zittingen, het verbeteren van de
sturing op capaciteit en prioriteit, meer maatwerk en een passende en betekenisvolle
afdoening voor het slachtoffer, of dit nu een strafzaak is, een goede begeleiding
naar hulpverlening of herstelrecht.
Vraag 8
Wordt er op dit moment prioritering gesteld door de politie en het OM bij de opsporing
en vervolging van zedenzaken? Zo ja, hoe vindt deze prioritering plaats?
Antwoord 8
Ja. De politie en het OM hebben vorig jaar een nieuw sturingsmodel vastgesteld dat
gaat over de prioritering en selectiviteit in zedenzaken. Het model biedt, volgens
vaste criteria, ondersteuning in het maken van scherpere keuzes in de opsporing en
vervolging van zedenzaken. Elementen die in de afweging worden meegenomen betreffen
de strafrechtelijke kansrijkheid (bewijsbaarheid), de maatschappelijke impact van
een zaak, maar ook de totale werkvoorraad. Een dergelijke prioritering is nodig, omdat
er grenzen zitten aan de opsporingscapaciteit bij de politie en het OM. Ook is het
belangrijk dat slachtoffers zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over het vervolg
op hun aangifte. Van belang daarbij is dat de beperkte opsporingscapaciteit wordt
ingezet voor die feiten waar de inzet van het strafrecht meerwaarde heeft voor het
slachtoffer, de verdachte en de samenleving.
Vraag 9
Wat is het effect van het voornemen van het OM om meer strafbeschikkingen uit te vaardigen
op zedenzaken die op dit moment nog op de plank liggen? Kunt u, als dit wordt toegepast
op zedenzaken, aangeven hoe de rechten van slachtoffers en het spreekrecht hierbij
worden gewaarborgd?
Antwoord 9
De tijdelijke instructie intensivering strafbeschikking bij veelvoorkomende vermogensdelicten
is alleen van toepassing op veelvoorkomende vermogensdelicten. Deze instructie heeft
geen verandering gebracht in de contra-indicatie uit de Aanwijzing OM-strafbeschikking
dat geen strafbeschikking wordt opgelegd bij «ernstige feiten op het vlak van (huiselijk)
geweld, zeden en belaging».4
Vraag 10
Hoe bereiden de zedenrecherche, het OM en de Rechtspraak zich voor op de te verwachten
toename van het aantal meldingen van seksueel geweld na invoering van de Wet seksuele
misdrijven? Erkent u dat uitbreiding van de capaciteit nodig is om de norm van 80%
te behalen?
Antwoord 10
Met een toename van het aantal meldingen en aangiftes, en de gevolgen hiervan voor
de strafrechtketen, is rekening gehouden bij de implementatie en invoering van de
Wet seksuele misdrijven. De op 24 september 2021 door de Tweede Kamer aangenomen motie
van het lid Hermans voorziet in een structurele investering van 200 miljoen euro in
veiligheid. Een deel van deze middelen, namelijk 20 miljoen euro, is vrijgemaakt voor
de uitvoering van de Wet seksuele misdrijven. Dat deel is structureel beschikbaar
gesteld sinds 2024. Het bedrag van 20 miljoen euro is verdeeld onder de organisaties
waarvan verwacht werd dat ze aanvullende middelen voor de uitvoering van de wet nodig
zouden hebben, bijvoorbeeld door een stijging van het aantal meldingen en aangiftes.
Van het bedrag van 20 miljoen euro is ruim 5 miljoen euro structureel aan de politie
verstrekt voor de uitvoering van de Wet seksuele misdrijven. Verder is een aanvullend
bedrag van ruim 1 miljoen euro per jaar structureel aan het Centrum Seksueel Geweld
toegekend en 1,5 miljoen euro per jaar structureel aan het OM. In paragraaf 7 van
de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel seksuele misdrijven is nader ingegaan
op de verdeling van deze 20 miljoen euro.5
Het is gelukt om de extra zedencapaciteit bij de politie uit de middelen voor de uitvoering
van de Wet seksuele misdrijven te werven, maar net als bij andere onderdelen binnen
het korps, is momenteel sprake van een onderbezetting bij de zedenteams. Eind 2024
bedroeg deze onderbezetting circa 60 fte. Tegen deze achtergrond ligt een verdere
uitbreiding van de zedenteams op dit moment niet in de rede, maar zijn de inspanningen
van de politie er vooreerst op gericht de zedenteams op sterkte te krijgen. De politie
werkt voortdurend aan de werving en selectie van politiemedewerkers en zoekt hierbij
ook naar alternatieve mogelijkheden, zoals de instroom van specialistische zij-instromers.
Daarnaast is het belangrijk dat de ketenorganisaties ook inzetten op maatregelen die
kwalitatieve verbeteringen in het strafproces brengen voor de zedenslachtoffers, zoals
hierboven reeds toegelicht.
Vraag 11
Erkent u dat inzetten op regie voor het slachtoffer, het verbeteren van communicatie
met slachtoffers en verdachten tijdens het strafproces en het verbeteren van herstelrechtvoorzieningen,
zoals aangegeven in de reactie van de Minister, geen invloed zullen hebben op het
verbeteren van de doorlooptijden?
Antwoord 11
Nee, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 6, is het strafrecht niet de
oplossing voor alle zedenzaken. De strafrechtketen zet steeds meer in op maatwerk
en op een passende en betekenisvolle afdoening voor het slachtoffer, of dit nu een
strafzaak is, een goede begeleiding naar hulpverlening, herstelrecht of een combinatie
ervan. Deze inspanningen richten zich op het geven van meer regie aan slachtoffers,
maar kunnen als neveneffect hebben dat niet alle zaken via een strafrechtelijke procedure
worden afgedaan. Hierdoor kan de voorraad zedenzaken teruglopen. Dit kan een positief
effect hebben op de doorlooptijden van zaken die via het strafrecht worden afgedaan.
Vraag 12
Welke maatregelen bent u voornemens in te stellen om ervoor te zorgen dat de doorlooptijden,
met oog op de toename van het aantal meldingen van seksueel geweld, in uw kabinetsperiode
zullen afnemen en de norm van 80% wordt behaald?
Antwoord 12
Zie het antwoord op vragen 2 en 4. Zoals daarin toegelicht is het algemene beeld dat
het de organisaties in de strafrechtketen in 2024, ondanks een toenemende instroom
van zedenmeldingen en -aangiften en onderbezetting, is het gelukt om meer oudere zaken
te verwerken en de voorraden te verminderen zonder dat de doorlooptijden zijn opgelopen.
Op sommige trajecten van het strafproces zijn de doorlooptijden zelfs licht verbeterd.
Ik heb vertrouwen in het actieplan en de professionals die het plan ontwikkelen en
uitvoeren. Ik blijf de ontwikkelingen volgen, maar gezien de acties die op dit moment
nog lopen, ligt het nemen van aanvullende maatregelen zoals in antwoord op vraag 4
aangegeven niet voor de hand.
Vraag 13
Hoe is tot nu toe in de praktijk uitvoering gegeven aan de beslissing van het bestuurlijk
Ketenberaad (BKB) om prioritering te geven aan het verkorten van doorlooptijden in
zaakstromen op het gebied van zeden jeugd? Welke doelstellingen zijn hier onder meer
gesteld en zijn deze gehaald?
Antwoord 13
In de brief van 30 mei 2022 over de hernieuwde aanpak van doorlooptijden van zedenzaken
heeft de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid aangekondigd dat het Bestuurlijk
Ketenberaad de komende jaren extra focus zou aanbrengen op de zaakstromen van onder
andere zeden en jeugd.6
In 2001 zijn normen voor doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen vastgesteld, de
zogenoemde «Kalsbeeknormen». Dit betreft alle jeugdzaken, niet alleen zeden. De normen
geven aan welk percentage jeugdzaken binnen een vastgestelde termijn door de jeugdstrafrechtketen
behandeld moet zijn. De «Kalsbeeknormen» gelden voor de fase van eerste verhoor door
de politie tot en met afdoeningsbeslissing door OM of rechtspraak.7 In 2024 heeft het Bestuurlijk Ketenberaad een herijkte set aan streefnormen voor
de doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen vastgesteld. Aangegeven is dat de eerder
vastgestelde normen niet meer aansluiten op de huidige werkprocessen en dat daarom
samen met de ketenpartners nieuwe normen zullen worden opgesteld. Hierover heeft de
voormalige Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer bij brief van 22 april 2024 geïnformeerd.8 Voor nadere informatie over dit onderwerp verwijs ik u naar deze brief.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.