Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Sneller en Boswijk over de noodzaak om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht beter te waarborgen om onze democratische rechtsstaat weerbaarder te maken
Vragen van de leden Sneller (D66) en Boswijk (CDA) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de noodzaak om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht beter te waarborgen om onze democratische rechtsstaat weerbaarder te maken (ingezonden 10 februari 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Struycken (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 21 maart
2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1528.
Vraag 1
Wat is uw reactie op het pleidooi van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak
waarin hij stelt: «Een bindende voordracht vanuit de rechtspraak na een procedure
waarin vertegenwoordigers van het departement geen rol meer spelen: het past beter
bij de scheiding der machten.»?1
Antwoord 1
Ik heb de nieuwjaarstoespraak van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak bijgewoond
en met grote belangstelling gevolgd. In deze toespraak vraagt de voorzitter, terecht,
aandacht voor het belang van onafhankelijke rechtspraak in onze democratische rechtsstaat.
Meer in het bijzonder pleit de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak ervoor dat
rol van de Minister bij benoeming van leden van de Raad zo klein mogelijk wordt gemaakt.
Hij vermeldt in dit kader dat de indruk kan bestaan dat de Raad invloed uitoefent
op de benoeming van gerechtsbestuurders en ook dat het vertrouwen tussen bestuurders
en de werkvloer soms fragiel is. Een en ander brengt hij in verband met de wens om
de Raad in staat te stellen minder vrijblijvende afspraken te maken met de gerechten.
Hij pleit ook voor verankering van de Raad van de rechtspraak in de Grondwet. Aan
het pleidooi ligt kennelijk een visie ten grondslag op de rol en de taken van de Raad
voor de rechtspraak in het Nederlandse rechtsbestel en de wenselijke verhouding van
de Raad tot rechters en gerechtsbestuurders. In op 20 februari 2025 beantwoorde vragen
van het Kamerlid Lahlah (GroenLinks-PvdA)2 heb ik aangegeven dat ik voornemens ben uw Kamer medio 2025 een brief te sturen waarin
ik zal ingaan op de constitutionele uitgangspunten van de benoemingsprocedure van
leden van de Raad voor de rechtspraak. Daarbij zal ik ook ingaan op de plaats en de
taken van de Raad voor de rechtspraak in de Nederlandse rechtsstaat en aangeven hoe
ik vervolg zal geven aan de op 12 maart 2024 door uw Kamer aanvaarde motie-Sneller3 inzake het zo klein mogelijk maken van de rol van de Minister (in dit geval mijn
rol als Staatssecretaris) in de benoemingsprocedure van leden van de Raad voor de
rechtspraak. Ik zal de uitspraken van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak
op dit punt daarbij betrekken.
Vraag 2
Wat is uw reactie op de zorgen van de presidenten van de rechtbanken Amsterdam en
Overijssel ten aanzien van de kwetsbaarheid van de huidige regeling voor de benoeming
van leden van de Raad voor de rechtspraak (in samenhang met de overige regels ten
aanzien van de aanstelling van rechters) die zelfs leidde tot de vaststelling «Wat
in Polen en Hongarije gebeurt, kan hier ook. Het bedreigt de vrijheid van alle burgers.»?4
Antwoord 2
De door de twee presidenten geuite zorgen lijken niet te zijn ingegeven door recente
incidenten bij de benoeming van rechters of leden van de Raad voor de rechtspraak
in Nederland. De publicatie concretiseert niet op welke punten zorgen bestaan in het
licht van specifieke ontwikkelingen of gebeurtenissen in andere landen. De rechterlijke
onafhankelijkheid is in Nederland op verschillende manieren zowel grondwettelijk als
wettelijk gewaarborgd, zoals ik uiteen heb gezet in het reeds vermelde antwoord op
de derde schriftelijke vraag van het Kamerlid Lahlah. De wettelijke en de grondwettelijke
regelingen voorzien reeds in een groot aantal waarborgen, mede door spreiding van
taken en bevoegdheden. Dit geldt ook voor de wijze waarop thans benoemingen van rechters
en leden van de Raad voor de rechtspraak plaats vinden. Ik ben dan ook niet van mening
dat de vrijheid van burgers op dit moment gevaar loopt, en ik wil voorkomen dat de
genoemde zorgen van de presidenten van de rechtbanken tot onnodige gevoelens van onrust
leiden ten aanzien van het vertrouwen van burgers in de Nederlandse democratische
rechtsstaat. Dit neemt niet weg dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak voortdurende
aandacht behoeft en dat in dat licht steeds gekeken moet worden naar mogelijke verbeteringen.
In de hiervoor aangekondigde brief zal ik uiteen zetten welke eventuele maatregelen
mij daarbij voor ogen staan.
Vraag 3
Wat is uw reactie op de analyse dat «we niet enkel kunnen leunen op een oude rechtscultuur,
waarin rechterlijke onafhankelijkheid door de executieve «uiteraard» worden geaccepteerd»
en dat het «de hoogste tijd is om... de directe lijn van de Minister naar de benoeming
van gerechtsbestuurders door te knippen»?5
Antwoord 3
In de in antwoord 1 genoemde, voor medio 2025 aangekondigde brief ben ik voornemens
uw Kamer te informeren over de benoemingsprocedures van gerechtsbestuurders. Voor
het overige verwijs ik u naar de beantwoording van eerder genoemde schriftelijke vragen
van het Kamerlid Lahlah.
Vraag 4
Bent u bereid om voortvarend werk te maken van aanpassing van de benoemingsprocedure
van de leden van de Raad voor de rechtspraak om de rechterlijke onafhankelijkheid
beter te waarborgen, zoals de Kamer u in maart 2024 verzocht?6
Antwoord 4
In voornoemde brief informeer ik uw Kamer over het vervolg op de motie van het Kamerlid
Sneller over aanpassing van de benoemingsprocedure van leden van de Raad voor de rechtspraak.
Vraag 5
Deelt u de analyse dat huidige financieringssystematiek van de rechterlijke macht
onvoldoende rechtsstatelijke waarborgen biedt voor rechterlijke onafhankelijkheid?
Zo ja, kunt u beargumenteren tegen welke «staatsrechtelijke stresstest» dit systeem
is opgewassen? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens het huidige stelsel weerbaarder
te maken?7
Antwoord 5
Zoals ook uiteengezet in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het Kamerlid
Lahlah, in het bijzonder vraag 7, moet bij de financiering van de rechtspraak recht
worden gedaan aan de constitutionele principes van de rechterlijke onafhankelijkheid,
de positie van de formele wetgever, het budgetrecht van het parlement en de ministeriële
verantwoordelijkheid. Binnen deze uitgangspunten moet een verantwoorde balans worden
gevonden. Het financieringsmechanisme, dat is neergelegd in artikel 97 en verder van
de Wet RO en het hierop gebaseerde Besluit financiering rechtspraak 2005, voorziet,
samen met de eigenstandige beheersbevoegdheden van de Raad voor de rechtspraak en
de gerechten, in een stevige zelfstandige positie van de rechtspraak. Tegelijkertijd
wordt er recht gedaan aan de benodigde transparantie over de besteding van publieke
middelen en aan het budgetrecht van het parlement (krachtens artikel 105 van de Grondwet).
In de brief, die in het antwoord op vraag 1 in het vooruitzicht is gesteld, zal ik
nader ingaan op de financieringssystematiek van de rechtspraak in het licht van de
constitutionele uitgangspunten. Overigens is de rechtsstatelijke situatie in Nederland
jaarlijks, net als alle andere EU-lidstaten, onderwerp van het rechtsstaatrapport
van de Europese Commissie. In deze rechtsstaatrapporten is voor Nederland tot nu toe
geen aandacht gevraagd voor de financieringssystematiek van de rechtspraak.
Vraag 6
Deelt u de stelling dat er thans «boterzachte waarborgen zijn tegen harde, kwaadwillende
politieke druk op rechters via de band van het tuchtrecht»?8 Zo nee, welk denkbeeldig scenario heeft u gebruikt om de huidige waarborgen te stresstesten?
Zo ja, wat bent u voornemens te doen om deze waarborgen te verstevigen?
Antwoord 6
In genoemde antwoorden op de schriftelijke vragen van het Kamerlid Lahlah heb ik uiteengezet
op welke wijze de rechterlijke onafhankelijkheid in Nederland zowel grondwettelijk
als wettelijk is gewaarborgd. Deze waarborgen zorgen ervoor dat rechters in een zaak
recht kunnen spreken zonder enige bemoeienis van buitenaf. Onze rechtspraak staat
goed aangeschreven en het vertrouwen dat mensen hebben in de rechters is onverminderd
hoog. Dit blijkt uit de algemene conclusies in het rapport van de Venetië Commissie
2023 en uit het Rechtsstaatrapport van de Europese Commissie 2024.9 De kwalificatie «boterzacht» kan ik dan ook niet onderschrijven. Dit neemt niet weg
dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak voortdurende aandacht behoeft en dat in
dat licht steeds gekeken moet worden naar mogelijke verbeteringen.
Het jaarlijkse rechtsstaatrapport van de Europese Commissie is voor het kabinet een
belangrijk instrument om de rechtsstatelijke situatie in de lidstaten, dus ook in
Nederland, te monitoren en daarmee rechtsstatelijke problematiek (vroegtijdig) te
signaleren, te bespreken en gezamenlijk naar oplossingen te zoeken. Het rechtsstaatrapport
is het resultaat van een intensieve dialoog van de Commissie met nationale autoriteiten
en belanghebbenden, het maatschappelijk middenveld en organisaties binnen de justitiële
sector. Het Nederlandse hoofdstuk in het EU-rechtsstaatrapport geeft daardoor een
goede indruk van de staat van de rechtsstaat op tal van indicatoren en signaleert
waar additionele inzet of aandacht nodig is om de rechtsstaat te verstevigen.
In de voor medio 2025 aangekondigde brief zal ik uiteen zetten welke eventuele maatregelen
mij voor ogen staan om de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Nederland te versterken.
Vraag 7
Wat is uw (beargumenteerde) reactie op het voorstel om de Raad voor de rechtspraak
Grondwettelijk te verankeren, bijvoorbeeld als «Hoog College van Staat»?10
Antwoord 7
In de beantwoording van de eerder genoemde vragen van het Kamerlid Lahlah, in het
bijzonder vraag 2 en vraag 3, heb ik uiteengezet dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak
reeds op verschillende manieren in de (Grond)wet en in andere wetten en procedures
is verankerd. Bij de beantwoording van de vraag of de Raad voor de rechtspraak in
de Grondwet zou moeten worden verankerd is van belang voor ogen te hebben welke wettelijke
taken de Raad voor de rechtspraak uitoefent. Anders dan sommige andere Raden voor
de rechtspraak in Europa heeft de Nederlandse Raad voor de rechtspraak alleen beheersmatige
taken, en (uitdrukkelijk) geen rechtspositionele taken en bevoegdheden jegens rechters
noch enige inhoudelijke bemoeienis met rechtspraak in concrete zaken. Aan de vraag
naar verankering van de Raad voor de rechtspraak in de Grondwet dient dus een nadere
afweging inzake de positie en de taken van deze raad in ons rechtsbestel ten grondslag
te liggen.
In de aangekondigde brief zal ik, als vermeld, nader ingaan op de verschillende constitutionele
uitgangspunten van ons rechtsbestel. Ik ga hierbij ook in op de positionering van
de Raad voor de rechtspraak.
Vraag 8
Welke andere kritiekpunten en oplossingsrichtingen uit de bundel «Constitutionele
waarborgen» bent u voornemens in beleidsvoorstellen om te zetten?
Antwoord 8
Zoals in de beantwoording van de eerder genoemde vragen van het Kamerlid Lahlah aangekondigd
zal ik bij de in het antwoord op vraag 1 genoemde brief ook de aanbevelingen uit de
publicatie van de Stichting Onderzoek Rechtspleging betrekken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.