Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over digitalisering en leermiddelen in het funderend onderwijs (Kamerstuk 32034-54)
32 034 Digitale leermiddelen
Nr. 57 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 20 maart 2025
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 22 november
2024 inzake de digitalisering en leermiddelen in het funderend onderwijs (Kamerstuk
32 034, nr. 54). De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 20 maart 2025. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Huls
Vraag en antwoord
1
Hoeveel schoolbesturen nemen er nu deel aan het School-CERT1?
Op dit moment nemen 155 schoolbesturen deel aan het School-CERT.
2
Is het de ambitie om op den duur alle schoolbesturen deel te laten nemen aan het School-CERT
en wat is de verwachte groei in deelname?
Ja, het is de ambitie om op den duur alle schoolbesturen te laten aansluiten op de
dienstverlening die het School-CERT te bieden heeft. Begin 2026 moet het School-CERT
capaciteit bieden voor 300 tot 500 schoolbesturen in het po en vo van de in totaal
ongeveer 1.100 schoolbesturen.
3
Op welke manier vinden vakspecifieke kaders aansluiting bij de leermiddelbrede kwaliteitsalliantie?
Er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van generieke en vakspecifieke kwaliteitskaders,
te beginnen met taal en rekenen. Parallel wordt verkend hoe een kwaliteitsalliantie
voor leermiddelen vorm kan krijgen die van en voor het onderwijs is. Het is de bedoeling
dat de kwaliteitsalliantie op termijn de verdere ontwikkeling, onderhoud en gebruik
van kwaliteitskaders (generiek en vakspecifiek) op zich neemt.
4
Wat zijn de implicaties van het afbouwen van het Nationaal Groeifonds voor de projecten
van het Nationaal Onderwijslab AI?
De afbouw van het Nationaal Groeifonds raakt het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI)
niet. De lopende programma’s zijn immers al toegekend.
5
Is bekend in hoeveel gevallen schoolbesturen er reeds voor hebben gekozen om hun vraag
te bundelen om via gezamenlijke aanbestedingen met scherpe programma’s van eisen samen
meer invloed uit te kunnen oefenen op prijs en kwaliteit?
Schoolbesturen kunnen via SIVON hun vraag bundelen en via gezamenlijke aanbestedingen
leermiddelen aanschaffen. Er zijn verschillende aanbestedingsrondes geweest. Op basis
van tot nu toe doorlopen aanbestedingen worden voor schooljaar 2025–2026 voor circa
130 van de 280 schoolbesturen in het vo (ca. 450.000 van de ruim 900.000 leerlingen)
gezamenlijk leermiddelen ingekocht.
6
Hoeveel zou het kosten om in afzonderlijk het po2 en vo3 digitale leermiddelen (informatiedragers) te vergoeden vanuit de school?
Elektronische informatiedragers vallen buiten de scope van de Wet Gratis Schoolboeken.
Het vergoeden van devices door scholen zou structureel € 215 miljoen kosten voor het
vo en € 350 miljoen voor het po (groep 1 t/m 8).4
7
Hoeveel zou het kosten om in afzonderlijk het po en vo digitale leermiddelen (informatiedragers)
te vergoeden vanuit de school, op scholen met een positieve achterstandsscore?
Om alle leerlingen op schoolvestigingen die een positieve achterstandsscore hebben
van devices te kunnen voorzien, kost dat voor po € 155 miljoen en voor vo € 102 miljoen.
8
Wat zouden de effecten op de vraag- en aanbodkant zijn van het vergoeden van digitale
leermiddelen (informatiedragers)?
De eventuele effecten van het vergoeden van devices zijn sterk afhankelijk van de
wijze waarop dit gereguleerd wordt. Veranderingen in de vergoedingsstructuur kunnen
invloed hebben op vraag- en aanbodkant voor scholen, ouders, gemeenten en private
organisaties. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de ervaringen van het Vlaamse
digitaliseringsbeleid. Met het programma Digisprong heeft de Vlaamse overheid geïnvesteerd
in de digitale infrastructuur op scholen en de beschikbaarheid van devices voor leerlingen.
Onderzoek van het Rekenhof5 laat zien dat door deze investering scholen in staat zijn geweest om hun netwerkinfrastructuur
en beschikbaarheid van devices op niveau te brengen, maar brengt ook de verscheidenheid
aan aandachtspunten in beeld voor scholen (onder meer planvorming/beleid, kosten,
gewenste ondersteuning), leraren (digitale geletterdheid), ouders (ouderlijke bijdrage)
en de afhankelijkheid van uitgeverijen (digitale leermiddelen).
9
Wat zouden de effecten op de vraag- en aanbodkant zijn van het loslaten van de gratis
schoolboeken en welke overige neveneffecten verwacht u?
Met de invoering van de Wet Gratis Schoolboeken in 2008 beschikken alle leerlingen
in het voortgezet onderwijs over gratis lesmateriaal. Scholen in het voortgezet onderwijs
schaffen dit lesmateriaal aan en ontvangen hiervoor bekostiging vanuit de overheid.
Indien dit losgelaten zou worden, zijn verschillende effecten te verwachten ten aanzien
van de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van leermiddelen. In de periode
na introductie van de Wet Gratis Schoolboeken (WGS) is de leermiddelenmarkt sterk
veranderd. Hierdoor is het lastig in te schatten welke precieze effecten het loslaten
van gratis schoolboeken zou hebben op de vraag- en aanbodkant.
10
Welk effect heeft het streven naar een op de individuele leerling toegespitste balans
tussen digitale- en papieren middelen op de werklast van leraren?
Het effect verschilt per leraar en is onder meer afhankelijk van de vaardigheden om
te differentiëren tussen leerlingen, om te variëren met lesmateriaal en om dit lesmateriaal
zowel digitaal als op papier effectief in te zetten. In algemene zin blijkt uit onderzoek
van het Rathenau Instituut dat er zowel incidentele als structurele effecten op de
werkdruk zijn bij de toepassing van digitale middelen.6 Incidenteel moeten leraren vertrouwd raken met de toepassing van nieuwe digitale
technologie, bijvoorbeeld om wegwijs te worden op digitale platforms of met een nieuwe
manier van werken. Het Rathenau Instituut wijst erop dat leraren hier na verloop van
tijd aan gewend raken en dat de werkdruk hierdoor kan afnemen doordat het gebruik
van de technologie zijn vruchten afwerpt. Volgens het Rathenau Instituut hebben Nederlandse
leraren doorgaans een voorkeur voor klassikale instructie, zodat zij zelf de regie
houden en technologie vooral ter ondersteuning van henzelf en het leerproces dient.
Als producten op een gebruiksvriendelijke manier onderwijs op maat mogelijk maken,
afgestemd op de vaardigheden en lesmethoden van leraren, kunnen zij met minder inspanning
differentiatie in het onderwijs realiseren. Dit kan helpen de werkdruk te verlagen
en tijd te besparen.
11
Hoe ziet de rol van de leraren eruit bij de besluitvorming van de kwaliteitsalliantie
en de gesprekken over de vorming van een nieuw landelijk kwaliteitskader voor leermiddelen?
Leraren zijn een belangrijke partner in de kwaliteitsalliantie en voorname gebruikers
van kwaliteitskaders. De kwartiermaker gaat in gesprek met leraren en hun vertegenwoordigers
zoals de Algemene Onderwijsbond (AOb), de Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) en
Federatie van Onderwijsvakorganisaties (FvOv) om hen te betrekken in de besluitvorming
over de kwaliteitsalliantie. Daarnaast worden docenten actief betrokken bij de ontwikkeling
van kwaliteitskaders, zodat het kwaliteitskader goed aansluit bij de onderwijspraktijk.
12
Welke investeringen blijft u de komende jaren doen ter vergroting van de kennisbasis
over de effectiviteit van leermiddelen en komen deze bovenop de investeringen die
u al noemt in uw brief?
Het kabinet investeert de komende jaren structureel in het vergroten van de kennisbasis,
transparantie, kwaliteitskaders en de kwaliteitsalliantie op het gebied van leermiddelen.
Voor deze maatregelen is jaarlijks in totaal circa € 3 mln beschikbaar.
13
Op welke manier gaat u met de onderwijssector verkennen hoe de maatregelen binnen
de AI-verordening kunnen worden vormgegeven?
Op dit moment wordt onder regie van de Minister van Economische Zaken (EZ) gewerkt
aan de uitvoeringswet AI, waarin onder andere het toezicht in Nederland invulling
krijgt. Daaronder valt ook het toezicht op de AI-toepassingen die binnen de hoog-risico
categorie vallen (Annex III van de AI-verordening). SIVON zal een eerste inventarisatie
maken van AI-producten die in het onderwijs gebruikt worden. Om kennis op te doen
over AI-producten in het onderwijs zullen we aan de hand van voorbeelden met scholen,
producenten en toezichthouders in gesprek gaan. Kennisnet zal de webhandreiking AI
voor scholen7 waar nodig actualiseren op basis van de inzichten uit deze gesprekken en naar aanleiding
van nieuwe ontwikkelingen zoals (Europese) wetgeving.
14
Wat maakt de financiële ondersteuning via stichtingen en gemeenten complex en waar
richten de oplossingen zich op die u verkent met de Minister van Sociale zaken en
Werkgelegenheid?
Uit het onderzoek8 naar bestaande regelingen voor devices, komt naar voren dat de ondersteuningsstructuur
in de praktijk complex is voor ouders. Door de vele bestaande regelingen moeten ouders
die hulp nodig hebben vaak zoeken naar de mogelijkheden. Bijvoorbeeld als ze de Nederlandse
taal niet goed beheersen of niet bekend zijn met de regelingen. Het kan per gemeente
verschillen hoe de ondersteuning georganiseerd is. Uit het onderzoek komt ook naar
voren dat niet alle leerlingen over een bruikbaar en veilig device beschikken. Met
name werkende armen en gezinnen met meerdere kinderen worden niet altijd bereikt door
bestaande regelingen. Ik ben in gesprek met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW) en Stichting Leergeld Nederland om mogelijkheden te verkennen, die de bekendheid
en toereikendheid van de ondersteuning kunnen vergroten. Uw Kamer wordt voorafgaand
aan het debat op 3 april over leermiddelen in het funderend onderwijs per brief geïnformeerd
over de stand van zaken.
15
Hoeveel vo-scholen hebben afgelopen jaar problemen ondervonden met de levering van
leermiddelen en welke rol speelt de toename van uitgevers hierbij die hun Lifo-producten
nu rechtstreeks aan scholen leveren?
De meeste scholen die bij de start van het schooljaar problemen ondervonden met de
levering van leermiddelen, hebben een contract met één specifieke distributeur. Deze
distributeur bedient naar schatting eenderde van de markt (aantal leerlingen), waarvan
een deel te maken had met niet-tijdige leveringen. De impact verschilde per school,
afhankelijk van meerdere factoren (regio, leermiddelenfonds e.d.). Met de introductie
van het LiFo-model9 is de leermiddelenmarkt volop in beweging. Dit heeft ook impact op de rol van de
distributeur. De mate waarin de toename van het aantal uitgevers die LiFo-producten
rechtstreeks aan scholen leveren, heeft bijgedragen aan deze problematiek met de levering
van leermiddelen door de distributeur is niet onderzocht.
16
Welke publieke waarden stelt u centraal bij de toekomstige inrichting van de infrastructuur?
In ieder geval staan publieke waarden zoals onderwijskwaliteit, doelmatigheid, keuzevrijheid,
privacy en toegankelijkheid centraal. Als leidraad voor een zorgvuldige afweging wordt
onder meer gebruik gemaakt van de «Waardenwijzer voor digitalisering in het onderwijs»
van Kennisnet en SURF.
17
Op welke manier is het budget voor SIVON vastgesteld en is dat bedrag toereikend voor
het uitvoeren van activiteiten en het bereiken van de doelen?
18
Welke publieke en private partijen zijn door onderzoekers van Highberg en Berenschot
geraadpleegd en/of bevraagd bij de totstandkoming van het onderzoek en aanbevelingen
en is hierbij een uitsplitsing te maken tussen de markt voor digitale leermiddelen
(in de klas) en de markt voor ondersteunende soft- en hardware (ten behoeve van de
onderwijsorganisatie)?
De volgende publieke en private partijen zijn geraadpleegd bij de totstandkoming van
het onderzoek en de aanbevelingen van Highberg en Berenschot:
Publiek: Stichting Kennisnet, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), Stichting CITO, Ministerie
van OCW, College voor Toetsen en Examens (CvTE), Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties, SURF, Nictiz, Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Logius,
SIVON, Themacommissie Digitalisering PO-Raad/VO-Raad, PO-Raad, VO-Raad, Sectorraad
GO, VIVIS en SIMEA, Impuls Open Leermateriaal (IOL), Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI),
Edu-V, Digitaal Veilig Onderwijs (DVO), Edu-K, Edustandaard, Forum Standaardisatie
en het Rathenau Instituut.
Privaat: Vereniging Digitale Onderwijs Dienstverleners (VDOD), Media voor Educatie
Vak en Wetenschap (MEVW), Vereniging Educatieve Distributeurs Nederland (VEDN), Basispoort.
Voor raadpleging van de markt voor digitale leermiddelen is gesproken met de brancheorganisatie
van uitgevers/producenten van digitale leermiddelen (MEVW), voor de markt van ondersteunende
soft- en hardware is gesproken met de brancheorganisatie van leveranciers van ICT-diensten
en -systemen in het onderwijs (VDOD).
19
Welke stappen worden gezet om toegankelijkheid van digitale leermiddelen te verbeteren?
We zetten in op toegankelijke leermiddelen, onder andere door subsidie aan Stichting
Dedicon te verstrekken en door middel van het programma Toegankelijk publiceren aan
de Bron (TPUB). Zo ontvangt Dedicon een instellingssubsidie zodat zij leermiddelen
toegankelijk kunnen maken voor blinde en slechtziende leerlingen. Het programma TPUB
heeft in de periode 2018–2022 informatie en sessies over toegankelijke leermiddelen
ontwikkeld die nog steeds beschikbaar en bruikbaar zijn. Voor 2025 is gerealiseerd
dat leerlingen met dyslexie hun leermiddelen kunnen laten aanpassen om zo goed mee
te doen in de klas. Ook voor leerlingen met een visuele beperking is die mogelijkheid
er. Voor de middellange termijn worden de mogelijkheden verkend van een Inclusiepact
toegankelijke leermiddelen (in het kader van Nationale Strategie voor het VN-verdrag
Handicap) tussen educatieve uitgevers, kennisorganisaties en ervaringsdeskundigen.
Ook worden de mogelijkheden van toegankelijkheidsafspraken binnen het programma Edu-V
verkend waarbij scholen en leveranciers zelf afspraken maken over de toegankelijkheid
van leermiddelen. Daarnaast bekijken we of er aanpassingen in wet- en regelgeving
nodig zijn. Daarbij wordt de motie van het lid Ceder (CU), waarin het kabinet wordt
opgeroepen om de Europese toegankelijkheidsakte ook te verwerken in onderwijs, meegenomen.10
20
Wat is bekend over het gebruik van apparaten naast smartphones, zoals chromebooks,
en de invloed ervan op de concentratie, sociale interactie en mentaal welbevinden
van scholieren?
Er zijn verschillende onderzoeken die wijzen op een verband tussen schermgebruik en
de genoemde cognitieve en emotionele gebieden, hoewel die niet een éénduidig beeld
geven: uit sommige studies komt een positief effect naar voren, uit andere een negatief
effect. Het gebruik van apparaten is afhankelijk van leeftijd, duur van het gebruik
en de context, bijvoorbeeld op school of thuis. De positieve effecten zijn vaker te
zien wanneer apparaten gebruikt worden met een specifiek doel en samen met of onder
toezicht van een ouder of een docent.11 Ook wordt gewezen op het belang van afwisseling tussen het gebruik en andere activiteiten.
21
Welke concrete criteria worden gehanteerd om te bepalen of digitale leermiddelen effectief
zijn in specifieke onderwijscontexten?
Er is geen richtlijn die bepalend is voor de inzet van digitale leermiddelen in de
klas. De effectiviteit is afhankelijk van het type leerling, de docent en de inrichting
van het onderwijs op een school zelf. Momenteel wordt gewerkt aan een kwaliteitsalliantie,
waar de concrete criteria worden bepaald voor de inzet van (digitale) leermiddelen.
Scholen worden hierdoor geholpen om een wel afgewogen keuze te kunnen maken passend
bij hun onderwijsvisie.
22
Hoe zorgt u ervoor dat leraren structureel blijven leren en ondersteund worden als
het gaat om digitale vaardigheden en bewustzijn rond privacy en veiligheid?
De onderwijssector werkt toe naar één norm voor digitaal veilig onderwijs: het Normenkader
Informatiebeveiliging en Privacy voor het onderwijs.12 Het doel van dit kader is dat alle leerlingen, ouders en medewerkers erop kunnen
rekenen dat zij leren en werken in een digitaal veilige schoolomgeving en dat hun
persoonsgegevens worden beschermd. Naast dit kader is ook het Expertisepunt digitale
geletterdheid opgericht, wat scholen en leraren verder helpt bij vragen over digitale
geletterdheid in de klas.
23
Is de kwartiermaker bekend en zo ja, kan deze naam gedeeld worden?
ABDTOPConsult levert de kwartiermaker voor de kwaliteitsalliantie voor leermiddelen.
De verkenning is inmiddels gestart en de betrokken partijen zijn hierover geïnformeerd.
Conform de lijn worden geen namen van ambtenaren genoemd in de correspondentie met
de Tweede Kamer.
24
Hoe gaat de kwartiermaker ervoor zorgen dat de leraren goed zijn vertegenwoordigd
in deze kennisalliantie?
Zie antwoord op vraag 11.
25
Per wanneer start de kwartiermaker voor de kwaliteitsalliantie voor leermiddelen?
De kwartiermaker is in februari gestart.
26
Op welke manier worden betrokken partijen na afronding van de kwartiermakersfase meegenomen
in het verdere verloop van de kwaliteitsalliantie en de besluitvorming hierover?
De kwartiermaker zal na gesprekken met de betrokken partijen een advies opstellen
over de totstandkoming en de inrichting van de kwaliteitsalliantie. Dit advies wordt
gedeeld met de relevante partijen en daarbij worden zij door OCW geïnformeerd over
het verdere verloop.
27
Hoe verhoudt de kwartiermaker (en de kwaliteitsalliantie voor leermiddelen) zich tot
het landelijk kwaliteitskader voor leermiddelen waar onder andere NRO en SLO bij betrokken
worden?
De kwartiermaker werkt aan een advies over de totstandkoming en gewenste inrichting
voor de kwaliteitsalliantie. De kwartiermaker verbindt verschillende partijen met
betrekking tot de kwaliteit en wetenschappelijke onderbouwing van leermiddelen en
bevordert de samenwerking tussen wetenschappers, experts en docenten. Dit met als
doel om een goede ontwikkeling van het kwaliteitskader te bevorderen. Hoe de kwaliteitsalliantie
en het kwaliteitskader zich op langere termijn tot elkaar verhouden is onderdeel van
de opdracht van de kwartiermaker.
28
Welke partijen naast NRO en SLO zijn/worden betrokken bij de totstandkoming van het
landelijk kwaliteitskader?
Naast het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) en de Stichting Leerplan
Ontwikkeling (SLO) wordt in ieder geval ook het Centrum voor Leermiddelenadvies (CLU)
betrokken. Waar nodig zullen ook andere partijen met relevante kennis en expertise
worden betrokken.
29
Klopt het dat de effectieve inzet van leermiddelen in het klaslokaal ook onderwerp
van gesprek is voor de kwaliteitsalliantie en wat is de afweging om dit onderwerp
te behandelen door de kwaliteitsalliantie?
De leraar is doorslaggevend in het realiseren van kwaliteit in de klas. Leermiddelen
zijn belangrijke instrumenten van leraren. Meer zicht op en betere ondersteuning bij
een effectieve inzet van leermiddelen kan leraren helpen om kwaliteit te realiseren.
De kwartiermaker neemt de effectieve inzet van leermiddelen in het klaslokaal mee
in de gesprekken over de kwaliteitsalliantie. Op welke wijze de effectieve inzet van
leermiddelen een plek kan krijgen in de kwaliteitsalliantie zal onderdeel van het
advies zijn.
30
Waarom en op welke gronden is er op voorhand voor gekozen om vakspecifieke kwaliteitskaders
te ontwikkelen in plaats van te kijken naar de haalbaarheid van een generiek kwaliteitskader?
De ontwikkeling voor vakspecifieke kaders was voor taal al gestart middels de Kennistafel
Effectief Leesonderwijs. Parallel aan vakspecifieke kwaliteitskaders wordt de ontwikkeling
van generieke kwaliteitskaders vormgegeven. Deze ontwikkelingen sluiten aan bij de
behoefte van het onderwijs en zijn complementair aan elkaar.
31
Hoe worden onderwijsprofessionals meegenomen in de totstandkoming van het kwaliteitskader?
Onderwijsprofessionals worden zowel rechtstreeks, als via hun vertegenwoordigers zoals
de AOb, CNV en FvOv betrokken.
32
Klopt het dat ontoegankelijke digitale leermiddelen leerlingen met een visuele beperking
vaak uitsluiten van gewoon meedoen in de klas/het regulier onderwijs?
Veel digitale leermiddelen die in het regulier onderwijs worden gebruikt, zijn in
eerste instantie niet toegankelijk voor leerlingen met een visuele beperking. Zoals
bij vraag 19 aangegeven, ontvangt Dedicon een instellingssubsidie, zodat deze digitale
leermiddelen op verzoek van leraren en leerlingen toegankelijk gemaakt kunnen worden.
Dit zorgt ervoor dat veel leerlingen met een visuele beperking toch kunnen meedoen
in het regulier onderwijs.
33
Welke stappen zijn er inmiddels gezet om via wet- of regelgeving toegankelijkheid
van digitale leermiddelen óók voor leerlingen met een beperking te borgen?
Omdat digitale leermiddelen niet zijn meegenomen bij de totstandkoming van de Europese
richtlijn voor e-boeken, kunnen we de toegankelijkheid van digitale leermiddelen niet
automatisch opnemen in onze eigen wet- en regelgeving, zoals dat voor andere gebieden
wel is gebeurd. De komende periode verkennen we wat er alsnog mogelijk is bij het
opnemen van Nederlandse wet- en regelgeving en wat de gevolgen hiervan zijn.
34
Bent u van plan om in het eerste kwartaal van 2025 gesprekken aan te gaan met de relevante
partijen in het veld (verenigd in de rondetafel Toegankelijk Publiceren aan de Bron)
om concrete stappen te zetten richting heldere wet- of regelgeving voor toegankelijke
digitale leermiddelen?
Ik blijf in gesprek met deze partijen, bijvoorbeeld over een gezamenlijke inzet op
beter toegankelijke leermiddelen. Ook wordt besproken of wijziging van de wet- en
regelgeving nodig is.
35
Worden leraren digitale vaardigheden bijgebracht op basis van kaders van de Europese
standaarden zoals de DigCompEdu of gebruikt u hiervoor nieuwe nationale kaders?
DigComp is een digitaal competentieraamwerk voor burgers. Deze is vertaald door het
iXperium Centre of Expertise naar het Nederlands.13 Dit raamwerk beschrijft de digitale competenties voor burgers voor het leren, leven
en werken in een digitale samenleving. Veelal wordt er een vertaalslag gemaakt op
dit raamwerk. Een voorbeeld is de Digitale CompetentiePeiler van het Versnellingsplan.14 Hiermee krijgen leraren overzicht van de digitale competenties die in hun profiel
aan bod komen en welke (nog) ontbreken. Een ander voorbeeld is de Inhoudskaart – basisvaardigheden
digitale geletterdheid van SLO.15 Aanbieders van professionalisering gebruiken naar eigen inzicht de verschillende
kaders en raamwerken.
36
Hoe en met welke (structurele) middelen zorgt u ervoor dat er een structureel professionaliseringsaanbod
komt voor leraren en leraren in opleiding om bij leraren digitale vaardigheden en
bewustzijn rond privacy, veiligheid en data-ethiek te vergroten?
Leraren in opleiding worden opgeleid volgens de Kennisbases, waar de kerndoelen uit
het curriculum van het funderend onderwijs in zijn ondergebracht. Op dit moment worden
de kerndoelen geactualiseerd. Digitale geletterdheid is daar onderdeel van. Bij de
actualisatie van de kennisbasis zal ook het leergebied digitale geletterdheid een
plek krijgen. In de CAO van docenten is opgenomen dat zij voor individuele nascholingsactiviteiten
tijd en middelen beschikbaar hebben. Dit wordt via de bekostiging gefinancierd.16 De school bepaalt zelf hoe deze tijd en middelen ingezet worden voor professionalisering.
Zo kan de school ervoor kiezen deze in te zetten voor betere digitale vaardigheden
en een groter bewustzijn van privacy, veiligheid en data-ethiek.
37
Op basis van welke kaders worden leraren digitale vaardigheden bijgebracht?
Scholen zijn vrij te kiezen hoe ze vaardigheden bijbrengen bij leraren. Zij kiezen
zelf hoe zij tijd en middelen inzetten voor docentprofessionalisering. Dit geldt voor
alle gebieden en dus ook voor digitale vaardigheden. De kennisbases en beschikbare
kaders, zoals die van SLO en het iXperium, ondersteunen leraren hierbij.
38
Hoe wordt ervoor gezorgd dat scholen op tijd op de hoogte zijn van de eisen uit de
nieuwe AI-verordening?
Landelijk wordt door de overheid gewerkt aan algemene communicatie over de implementatie
van de AI-verordening. Het Ministerie van EZ heeft een handreiking uitgebracht met
daarin informatie die ook voor scholen relevant is.17 Ook Kennisnet heeft informatie beschikbaar gesteld voor scholen, zowel over de AI-verordening18 als over AI-geletterdheid19. We blijven schoolbesturen informeren naarmate er meer bekend wordt over de invulling
van de AI-verordening.
39
Hoe gaat u ervoor zorgen dat schoolleiders en leraren niet alleen technologie kunnen
gebruiken, maar ook begrijpen hoe AI-systemen werken?
Er wordt actief gewerkt aan bewustwording bij schoolleiders en leraren over AI, hoe
AI-systemen werken en de kansen en risico’s die werken met AI met zich meebrengt.
Het Nationaal Onderwijslab AI20 (NOLAI) richt zich op verantwoorde AI-inzet in het onderwijs, onder andere door onderzoek
te doen naar de pedagogische, maatschappelijke en sociale gevolgen van AI in het onderwijs.
NOLAI deelt hun kennis en laatste inzichten via publicaties, zoals het jaarlijkse
referentiekader AI in onderwijs21. Daarnaast biedt de Nederlandse AI-coalitie in samenwerking met NOLAI een gratis
online AI-cursus voor leraren22, met modules over AI-toepassingen en de veranderende rol van de leerkracht. Om verder
tot bewuste en verantwoorde keuzes over de inzet van AI te komen, heeft Kennisnet
een webhandreiking AI voor scholen ontwikkeld.23 Deze wordt in 2025 doorontwikkeld. Kennisnet actualiseert de handreiking waar nodig
naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen zoals (Europese) wetgeving. Ook wordt de
handreiking verrijkt met praktijkvoorbeelden zodat scholen en leraren kunnen leren
van elkaar.
40
Hoe wordt de technologie die het Nationaal Onderwijslab AI ontwikkelt toegankelijk
gemaakt voor leraren die weinig ervaring en kennis over AI hebben?
Het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI) maakt kennis en inzichten toegankelijk via co-creatieprojecten,
onderzoek en publicaties. Scholen worden begeleid in de koppeling van concrete vragen
uit de onderwijspraktijk aan mogelijke AI-toepassingen, zonder dat brede AI-kennis
vooraf nodig is. Deze projecten vinden plaats binnen de scholen zelf, waardoor de
opgedane inzichten breder toepasbaar worden voor andere scholen en leraren. NOLAI
onderzoekt binnen vijf wetenschappelijke focusgebieden hoe AI effectief en verantwoord
in het onderwijs kan worden ingezet. Eén van de focusgebieden richt zich op de professionalisering
van leraren. De inzichten uit deze onderzoeken en de co-creatieprojecten worden op
een toegankelijke manier gedeeld via het jaarlijkse referentiekader, waarin de actuele
stand van zaken wordt gedeeld. Bovendien zijn Teachers in Residence (TiR), leraren
uit het primair en voortgezet onderwijs, verbonden aan NOLAI. Zij waarborgen de verbinding
met het onderwijsveld, ondersteunen co-creatietrajecten vanuit hun praktijkervaring
en dragen bij aan de onderzoekslijnen. Daarnaast versterkt de programmaraad, waarin
leraren, schoolleiders, bestuurders en lerarenopleiders vertegenwoordigd zijn, de
aansluiting met het onderwijsveld. Om de door NOLAI ontwikkelde AI-toepassingen op
te schalen in het onderwijs en bedrijfsleven, heeft het Nationaal Groeifonds 63 miljoen
euro toegekend. Met deze financiering ondersteunt en traint NOLAI scholen en leraren,
zodat zij AI op een verantwoorde en effectieve manier kunnen toepassen in hun onderwijspraktijk.
41
Over welke digitale vaardigheden moeten leraren volgens u minstens beschikken om leerlingen
adequaat te ondersteunen en bewust te maken van de risico's van digitalisering?
De nieuwe kerndoelen digitale geletterdheid24 vormen de basis van vaardigheden voor leerlingen. Om leerlingen effectief te kunnen
ondersteunen, is het van belang dat leerkrachten minimaal over de vaardigheden beschikken
die ze leerlingen moeten bijbrengen. Deze eisen staan ook vastgelegd in de Kennisbases
van de lerarenopleidingen. Daarnaast is van belang dat docenten zich doorlopend professioneel
blijven ontwikkelen op digitale geletterdheid, zodat hun vaardigheden gelijke tred
houden met de digitale ontwikkelingen.
42
Klopt het dat er geen landelijke cijfers beschikbaar zijn over het gebruik van generatieve
AI, zoals ChatGPT, door docenten en/of leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs?
Er zijn momenteel geen landelijke cijfers over het gebruik van generatieve AI door
docenten en leerlingen in het funderend onderwijs. Wel is er via de Monitor Digitalisering
Onderwijs (MDO, voorheen MYRA) algemeen inzicht in het gebruik van AI-tools door scholen.
In de MDO 2025 wordt specifiek onderzocht of leraren AI (apps of toepassingen) gebruiken
in lessen en lesvoorbereiding, hoe vaak zij dit gebruiken en welke kennis en vaardigheden
zij hierbij hebben. Deze informatie komt begin schooljaar 2025–2026 beschikbaar.
43
Op welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over eventuele maatregelen in het onderwijsveld
ten aanzien van de AI-verordening?
Het Ministerie van EZ zal de Kamer informeren over de voortgang van de uitvoeringswet.
Zodra er op het gebied van onderwijs meer bekend is over de implementatie van de AI-verordening,
zullen we uw Kamer informeren.
44
Op welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over de gesprekken tussen het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
over de complexe ondersteuning van ouders en scholen bij de aanschaf van devices en
welke oplossingsrichtingen zijn hierbij onderwerp van gesprek?
Zie antwoord op vraag 14. Uw Kamer wordt voorafgaand aan het debat op 3 april over
leermiddelen in het funderend onderwijs per brief geïnformeerd.
45
Ligt uw streven dat alle leerlingen over een device kunnen blijven beschikken, waarover
u in gesprek bent met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in het verlengde
van de uitvoering van de motie van het lid Westerveld, nu persoonlijke apparaten,
zoals telefoons en eigen tablets/laptops, niet meer toegestaan zijn in de klas en
er een behoefte is aan een duidelijk plan voor verantwoorde en goed beheerde onderwijsdevices?25
De motie van het lid Westerveld (GL-PvdA) heeft betrekking op modernisering van de
wet gratis schoolboeken en borging van gelijke toegang tot digitale leermiddelen (devices).
Aan de motie van lid Westerveld is uitvoering gegeven met de evaluatie van de Wet
Gratis Schoolboeken 2016–2020 en de daaropvolgende beraadslaging in de Kamer met mijn
ambtsvoorganger.26
46
Wat klopt er van de constateringen van het ICILS27-rapport, waaruit blijkt dat Nederland en Azerbaijan de enige OESO-landen zijn zonder
concreet beleid ten aanzien van expliciete bekostiging voor devices voor funderend
onderwijs?28
Ieder land kent een eigen inrichting van het onderwijs, bekostiging en sturing. De
in de vraag genoemde constatering behoeft daarom nuance. In Nederland krijgen scholen
in het primair en voortgezet onderwijs bekostiging van de overheid, waar zij zelf
leermiddelen en digitale hulpmiddelen van aanschaffen, passend bij de eigen onderwijsvisie,
doelgroep en financiën. De Rijksoverheid schaft zelf geen digitale middelen voor scholen
aan. Wel faciliteert en stimuleert OCW een doordachte en gezamenlijke inkoop door
scholen en schoolbesturen, onder meer door ondersteuning via Kennisnet en SIVON. Vanuit
het Nationaal Groeifonds worden diverse programma’s gefinancierd die een betere ontwikkeling
én gebruik van digitale leermiddelen stimuleren. Ook ondersteunt het Ministerie van
SZW – via gemeenten en stichtingen – ouders die dit niet kunnen betalen met de aanschaf
van een device, zodat deze leerlingen digitale leermiddelen kunnen gebruiken.
47
In hoeverre bent aan de slag om beleid te ontwikkelen en uit te voeren dat ervoor
zorgt dat financiële «noodconstructies» niet langer nodig zijn, zoals genoemd in motie
van het lid De Hoop c.s., die uw ambtsvoorganger destijds heeft overgenomen?29
Aan de motie van lid De Hoop (GL-PvdA) is uitvoering gegeven met het onderzoek «Regelingen
Devices», dat conform het verzoek in de motie in kaart gebracht heeft in welke gemeenten
en in welke mate voorzieningen zijn getroffen met betrekking tot devices. De uitkomsten
van dit onderzoek zijn gedeeld met uw Kamer.30 Hieruit blijkt dat het scholen met aanvullende ondersteuning van ouders, gemeenten
en private organisaties lukt om leerlingen van een device te voorzien voor het volgen
van onderwijs. Tegelijkertijd is deze financiële ondersteuning complex georganiseerd.
Ik ben met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gesprek hierover.
48
In hoeverre bestaat er een verband tussen de beperkte ondersteuningsmogelijkheden
en het ontbrekend beleid ten aanzien van bekostiging van devices voor scholen?
Het beleid is zo ingericht dat scholen bekostiging van de Rijksoverheid ontvangen
in de vorm van een lumpsum. Scholen maken daarbinnen zelf keuzes over de besteding
binnen het beschikbare budget, binnen de wettelijke kaders. Dit biedt hen de flexibiliteit
om te bepalen waar ze welke middelen aan besteden, zoals personeel, (digitaal) lesmateriaal
of devices. De coöperatie SIVON ondersteunt scholen bij de gezamenlijke aanbesteding
van devices en biedt ondersteuning voor de inrichting en het beheer van een veilige,
digitale infrastructuur op scholen.
49
Bestaat er een verband tussen het ontbreken van beleid ten aanzien van bekostiging
van devices voor scholen en kansenongelijkheid en maakt het deze kansenongelijkheid
ook zichtbaar in de klas?
Het is van belang dat alle leerlingen over een functioneel en veilig device beschikken
voor het volgen van onderwijs. Onderzoek toont aan dat het scholen met ondersteuning
van ouders, gemeenten en private organisaties lukt om ieder kind van een device te
voorzien.31 Hetzelfde onderzoek laat ook zien dat het diverse aanbod aan regelingen niet altijd
tot een geheel passend device leidt. Zo zijn gemeentelijke regelingen beperkt afgestemd
met scholen, kunnen de voorwaarden beperkend zijn en per gemeente verschillen of is
de tegemoetkoming van individuele regelingen ontoereikend. Het systeem van alle regelingen
is wel toereikend, maar de genoemde belemmeringen kunnen er toe leiden dat geen volledig
geschikt device wordt verkregen. Op welke wijze deze verschillen in de klas zichtbaar
worden blijkt niet uit het onderzoek.
50
Hoe verklaart u de discrepantie tussen de alternatieve berekening van diverse marktpartijen
(resellers), die stelt dat voor het onderbrengen van devices onder de Wet Gratis Schoolboeken,
lang niet een structurele bekostiging van € 516 miljoen per jaar nodig is, en uw antwoord
op 23 september 2024 op schriftelijke vragen van het lid Pijpelink, waarbij u dit
wel stelde?32
De alternatieve berekening van diverse marktpartijen is ons niet bekend. Bij de berekening
van een structurele bekostiging van devices in het funderend onderwijs wordt uitgegaan
van het aantal leerlingen (prognoses), de gemiddelde aanschafprijs van een device
en het beheer ervan. Daarbij het bedrag van een gemiddelde pakketprijs (voor beheer-
en aanschafkosten) van een device. Zie voor de laatste berekeningen het antwoord op
vraag 6.
51
Kunt u een beeld geven van de belangrijkste professionaliseringsvragen die de basis
moeten vormen van de innovatieve professionalisering waarvoor u samenwerkt met de
Vlaamse Minister van Onderwijs, Justitie en Werk?
Het doel van het tweejarige project is de relevantie en doeltreffendheid van professionalisering
voor leraren te vergroten als manier om de digitale transitie in het onderwijs te
ondersteunen, ervan uitgaande dat digitaal bekwame leerkrachten beter in staat zijn
om leerlingen te helpen digitale vaardigheden te ontwikkelen. Het project voorziet
in een inventarisatie van doeltreffende en duurzame benaderingen om de professionele
ontwikkeling van leerkrachten te innoveren met behulp van digitale technologieën.
Zo kan het professionaliseringsaanbod versterkt worden.
52
Kunt u een eerste schets geven van de manier waarop in uw optiek de innovatieve docentprofessionalisering
eruitziet en de manier waarop leraren en schoolleiders daar tijd voor zouden krijgen?
In samenwerking met de Vlaamse Minister van Onderwijs, Justitie en Werk en het Technical
Support Instrument (TSI) van de Europese Commissie wordt op dit moment onderzoek gedaan.
Hierbij betrekken wij het onderwijs, aanbieders en andere betrokkenen zoals Kennisnet
en de VO-raad. Hierbij worden onder andere voorbeelden vanuit de EU-lidstaten onderzocht.
Deze voorbeelden dienen ter inspiratie en informatie voor de manier waarop wij mogelijk
aanpassingen kunnen doen. Dit project geeft een eerste beeld van hoe er geïnnoveerd
kan worden op docent professionalisering. Mogelijke nieuwe vormen van professionalisering
worden in het project op enkele scholen getest. Vervolgens moet dit verder worden
getoetst met de onderwijspraktijk. Bij deze nieuwe vormen kan gedacht worden aan AI-toepassingen
voor gepersonaliseerd leren, learning analytics om professionele ontwikkeling te volgen
of gamification om de motivatie te verhogen. Deze getoetste vormen van docentprofessionalisering
kunnen vervolgens door verschillende aanbieders ingezet worden in de praktijk.
53
Heeft u al een beeld van een eventuele praktische uitvoering van de innovatieve docentprofessionalisering
en de (balans in de) rol van lerarenopleidingen, opleiders in de scholen en commerciële
aanbieders?
Op dit moment is er nog geen beeld van de uitkomst, omdat het project zich in de onderzoeksfase
bevindt. In de loop van dit jaar gaan we verschillende vormen testen in het onderwijsveld,
om vervolgens breder te delen met docenten, schoolleiders, commerciële aanbieders
als ook onderzoekers van bijvoorbeeld iXperium/Centre of Expertise Leren met ICT.
54
Op welke wijze gaat er bij de innovatieve docentprofessionalisering op het gebied
van digitale vaardigheden rekening gehouden worden met de reeds bestaande werkdruk?
Docentprofessionalisering wordt vrijgelaten aan docenten en scholen zelf. Met de uitkomsten
hopen we nieuwe inzichten op te doen, die ter inspiratie dienen en gebruikt kunnen
worden in innovatief aanbod op het gebied van docentprofessionalisering. Bijvoorbeeld
aanbod dat dichter bij de praktijk georganiseerd wordt met behulp van digitale ondersteuning,
zodat de betekenis en effectiviteit voor docenten toeneemt. Dit biedt ook kansen om
beter met schaarse tijd van docenten om te gaan, terwijl zij tegelijkertijd hun vakmanschap
versterken.
55
Is het u bekend welke gemeenten nu geen enkele (subsidie)regeling hebben getroffen
om devices beschikbaar te stellen voor leerlingen en wordt het wel of niet mee kunnen
doen in de klas voor leerlingen in armoede daardoor niet in grote mate afhankelijk
van de gemeente waar zij wonen?
Samen met het Ministerie van SZW, vanuit haar verantwoordelijkheid in het kader van
armoedebestrijding, doet OCW onderzoek naar bestaande regelingen met betrekking tot
devices. Uit dit onderzoek blijkt dat de meeste gemeenten devices voor leerlingen
organiseren via maatschappelijke organisaties. Van de bevraagde gemeenten geeft tien
procent aan geen specifieke regeling voor devices te hebben en verwijst daarbij naar
alternatieven, zoals via scholen, Stichting Leergeld of minimaregelingen. De bestaande
regelingen en geldstromen in gemeenten zijn complementair aan elkaar en voorzien in
de gewenste situatie dat alle kinderen daadwerkelijk over een device beschikken voor
het volgen van onderwijs.
56
Stelt het Rijk eigen devices beschikbaar voor hergebruik voor leerlingen in het funderend
onderwijs en zo ja, om hoeveel devices gaat het jaarlijks en aan welke kwaliteitseisen
moeten deze voldoen?
OCW beschikt niet over gegevens van het aantal devices en ook niet over gegevens waar
de devices in het kader van hergebruik precies terechtkomen. Rijksgoederen, waaronder
devices als laptops en tablets, die door Rijksoverheidsinstanties zijn gekocht, worden
na overtollig verklaring overgedragen aan Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van het Ministerie
van Financiën. De directie DRZ draagt zorg voor het verzamelen, opschonen en herbestemmen
van apparaten. De opbrengst van deze verkoop gaat, na aftrek van de kosten, terug
naar de schatkist. De Rijksoverheid hanteert de richtlijnen voor de inzameling, opslag,
transport, verwerking, recycling en hergebruik, afgekort de Weeelabex: Waste of Electric
and Electronic Equipment Label of Excellence. Deze richtlijn schrijft voor op welke
manier alle Rijksdiensten afgeschreven goederen dient te verwerken van e-waste, zoals
elektronica. OCW werkt actief mee aan het beschikbaar stellen van devices voor hergebruik.
Vanuit OCW dragen we er zorg voor dat de betreffende devices zodanig worden aangeboden
dat ze ook hergebruikt kunnen worden.
57
Hoeveel van de 5.000 tot 8.000 laptops en desktops die jaarlijks voor hergebruik beschikbaar
worden gesteld vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken komen ten goede van leerlingen
die deze niet zelf kunnen betalen?
De Rijksoverheid (vanuit de directie DRZ van het Ministerie van Financiën) doneert
vanaf dit jaar de devices, die voor hergebruik in aanmerking komen, aan Stichting
Allemaal Digitaal. Deze stichting zal als regievoerder de devices doneren aan diverse
maatschappelijke organisaties, waarbij Stichting Allemaal Digitaal uitgaat van de
aanvragen vanuit deze organisaties en aansluit bij bestaande regelingen. Het Ministerie
van BZK kan niet specifiek aangeven of devices op termijn specifiek naar leerlingen
gaan.
58
Werkt u actief mee in het beschikbaarstellen van devices voor hergebruik in het onderwijs
of in (lokale) minimaregelingen en zo ja, om hoeveel devices gaat dit per jaar? Tot
welk aantal kan dit op langere termijn oplopen?
Zie het antwoord op vraag 56. Vanuit de directie Dienst Roerende Zaken wordt uitgegaan
van 8.000 – 10.000 devices per jaar. Deze directie stelt dat een bredere aanpak (publiek
maatschappelijke en private samenwerking) op termijn de uitgifte van meer devices
mogelijk kan maken.
59
Welke mogelijkheden verkent u om de financiële ondersteuning voor leerlingen die een
device nodig hebben te vergemakkelijken en op welke termijn kunt u uitsluitsel geven
over uw lopende gesprek met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om dit
te verkennen?
Ik ben in gesprek met het Ministerie van SZW en Leergeld Nederland om mogelijkheden
te verkennen Uw Kamer wordt voor het debat op 3 april digitalisering en leermiddelen
over de stand van zaken geïnformeerd.
60
Ontstonden deze leveringsproblemen bij de distributeurs of bij de uitgevers die rechtstreeks
leveren?
Dit betrof voornamelijk leveringsproblemen bij één distributeur.
61
Wat was de aard van deze leveringsproblemen en om hoeveel scholen ging het?
Op tijd bestelde leermiddelen waren niet op tijd geleverd. Dit probleem trof ook een
groep eindexamenleerlingen. De leverancier meldde aan scholen dat 24,4% van de tijdig
bestelde leermiddelen niet geleverd was voor de start van het schooljaar. Naar schatting
bedient deze leverancier eenderde van de markt, waarbij de hinder per school varieert,
afhankelijk van verschillende factoren (regio, leermiddelenfonds en dergelijke).
62
Hoe vaak is er sprake van LiFo-aanbod en hoe vaak is LiFo nog de enige optie voor
scholen in het voortgezet onderwijs? Zijn hier landelijke cijfers over beschikbaar?
Kennisnet en SIVON hebben op hoofdlijnen in beeld gebracht hoe het zit met de beschikbaarheid
van lesmethoden voor de basis- en zaakvakken. Hieruit blijkt dat scholen voor vrijwel
alle vakken kunnen kiezen uit meerdere leveranciers en daarmee meerdere methodes.
De laatste evaluatie van de WGS en meer recent de tussenresultaten van het onderzoek
van KPMG laten zien dat het aandeel LiFo-producten sterk toeneemt in de periode 2018–2023.
De toename van het LiFo-model vervangt het aandeel traditionele Folio leermiddelen
(zowel verkoop en verhuur). Scholen zijn voor de aanschaf van folio leermiddelen steeds
vaker aangewezen op aanschaf via LiFo. Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar
over hoe vaak LiFo de enige optie is voor scholen in het vo voor specifieke vakken
of methoden. Wel zien we dat LiFo het meest voorkomende leveringsmodel is geworden
van de grote uitgevers.
63
Is bekend hoeveel kilo aan voor eenmalig gebruik gemaakte (leerwerk)boeken wordt geproduceerd per jaar?
Hierover zijn geen cijfers bekend.
64
Hoeveel kilo aan papier wordt jaarlijks weggegooid door het model van leerwerkboeken?
Hierover zijn geen cijfers bekend.
65
Wat wordt het tijdpad en wie werken er straks mee aan het verdiepend onderzoek naar
de structuur en werking van de leermiddelenmarkt in het funderend onderwijs, dat u
samen met de Minister van Economische Zaken gaat uitvoeren en waarbij u tevens wilt
ingaan op het feit dat het overgrote deel van deze sector in buitenlandse handen is?
Het onderzoek dat OCW samen met het Ministerie van EZ laat uitvoeren, betreft de evaluatie
van de Wet Gratis Schoolboeken, waarbij de bredere marktwerking op de leermiddelenmarkt
wordt meegenomen. Het onderzoek start medio april 2025. In het najaar worden naar
verwachting de resultaten met uw Kamer gedeeld. Onderzoekers wordt gevraagd om de
relevante partijen te betrekken, waarbij gedacht kan worden aan scholen, brancheorganisaties
en marktpartijen.
66
In hoeverre voldoet onderwijstechnologie aan de door het Ministerie van Binnenlandse
Zaken opgestelde Kinderrechten Impact Assessment (KIA)?
Bij het uitvoeren van de DPIA’s op digitale onderwijsproducten staat SIVON stil bij
de impact die technologie heeft op leerlingen. Daarbij gebruiken ze geen KIA, maar
het Best Interest Assessment Children (BIA, formeel Best Interest Assessment Children’s
Rights).33 Een kinderrechten impact assessment (KIA) kijkt naar brede en structurele impact
op kinderrechten, de BIA richt zich op een specifieke concrete situatie en beoordeelt
in die context van de applicatie wat in het belang van het kind is. Deze toetsing
voert SIVON per verwerking of applicatie uit, en altijd als een DPIA wordt uitgevoerd
waarbij persoonsgegevens van kinderen worden verwerkt. SIVON rapporteert hierover
per DPIA, en publiceert deze op hun website.34
67
Hoeveel procent van de educatieve uitgeverijen en distributeurs in Nederland is momenteel
in handen van private equity of buitenlandse investeerders?
Er zijn geen exacte gegevens beschikbaar over het percentage educatieve uitgeverijen
en distributeurs in Nederland dat in handen is van private equity of buitenlandse
investeerders. Zie verder het antwoord op vraag 71.
68
Welke instrumenten heeft de overheid om de invloed van private equity-partijen op
de onderwijsmiddelenmarkt te reguleren?
Samen met het Ministerie van EZ laat OCW in 2025 onderzoek uitvoeren naar de marktontwikkelingen
en welke problemen er bestaan in de structuur en werking van de leermiddelenmarkt.
Ik vraag de onderzoekers in kaart te brengen welke rol de overheid en andere publieke
partijen kunnen spelen om structurele knelpunten in samenhang aan te pakken en te
komen tot een betere werking van de leermiddelenmarkt in termen van concurrentie,
prijsvorming, pluriformiteit van het aanbod en keuzevrijheid. Ook start de Autoriteit
Consument & markt (hierna: ACM) in 2025 een marktonderzoek naar (digitale) leermiddelen.
De ACM is de onafhankelijke toezichthouder die toezicht houdt op eerlijke concurrentie
en gezonde marktwerking. De ACM wil zo zicht krijgen op de werking van de leermiddelenmarkt
en kijkt naar oorzaken en effecten van een niet goed functionerende markt om vervolgens
oplossingen aan te dragen.
69
Bestaat er momenteel een divers en concurrerend aanbod van digitale leermiddelen en
is het aanbod divers genoeg om lock-ins en afhankelijkheden van één leverancier of
enkele leveranciers te voorkomen?
Voor vrijwel alle vakken is er voor scholen keuze uit vier of meer leveranciers en
evenzoveel methoden. Dit aantal leveranciers dient bezien te worden vanuit de omvang
van de markt. Het Nederlandse taalgebied is relatief klein. Dit beperkt het aantal
leveranciers op de markt, die in staat zijn om methodes te ontwikkelen en in stand
te houden.
70
Is er sprake van een divers en concurrerend aanbod van administratieve onderwijssoftware,
waaronder ook het leerlingenvolgsysteem en de elektronische leeromgeving en hoe wordt
erop toegezien dat dergelijke software, waarin veel gevoelige persoonsgegevens van
minderjarigen worden verwerkt, veilig en privacyvriendelijk is?
De markt voor digitale educatieve onderwijstoepassingen is volop in beweging door
fusies, overnames en nieuwe toetreders. De ACM is in 2025 marktonderzoeken in vijf
sectoren gestart om eventuele marktproblemen in kaart te brengen, waaronder de (digitale)
leermiddelenmarkt.35 Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de privacywetgeving in het onderwijs.
Scholen zijn er zelf verantwoordelijk voor dat persoonsgegevens van leerlingen veilig
worden opgeslagen en moeten zich houden aan de regels van de Algemene Verordening
Gegevensbescherming (AVG). De AP kan onderzoek instellen naar onderwijsinstellingen
en controleren of de documentatie op het gebied van gegevensbescherming op orde is.
De AVG geldt ook voor private leveranciers van onderwijssoftware.
Het programma Digitaal Veilig onderwijs helpt scholen om de digitale veiligheid binnen
het funderend onderwijs te bevorderen.36 Binnen dat programma worden ook DPIA’s op leerlingvolgsystemen en elektronische
leeromgevingen uitgevoerd om de privacy van die producten te waarborgen. Daarnaast
werk ik samen met de sectororganisaties PO-, VO- en MBO-raad en de brancheorganisaties
van uitgeverijen (MEVW), van distributeurs (VEDN) en van educatieve softwareleveranciers
(VDOD) in het Nationale Groeifonds Programma Digitaal Onderwijs Goed Geregeld Edu-V
aan een keurmerk voor eenvoudige, veilige en betrouwbare digitale gegevensuitwisseling
in het primair, voortgezet, speciaal en middelbaar beroepsonderwijs in Nederland.
Digitale onderwijs- en leermiddelen met dit keurmerk voldoen aan belangrijke afspraken
voor privacy en informatiebeveiliging en gebruiken dezelfde standaarden voor gegevensuitwisseling.
71
Welke aanbieders van digitale leermiddelen zijn er nog in Nederlandse handen uitgesplitst
in het po en vo?
Op de leermiddelenmarkt zijn meerdere uitgevers actief. OCW heeft geen dekkend overzicht
van alle educatieve uitgevers en welke specifiek in Nederlandse handen zijn. Wat wel
bekend is, is dat de leermiddelenmarkt in zowel po als vo zich door een klein aantal
uitgevers kenmerkt, dat een groot marktaandeel in handen heeft.37 Daarvan zijn d volgende grote uitgeverijen in Nederlandse handen:
Noordhoff: in handen van NPM Capital, een Nederlands private equity-bedrijf. Levert
leermiddelen voor po en vo
Rolf groep: onderdeel van het Nederlandse BB Capital private equity bedrijf. Richt
zich voornamelijk op het po. Levert daarnaast hardware- en audiovisuele oplossingen
voor het vo
Boom Uitgevers, een Nederlandse uitgeverij, onderdeel van Koninklijke Boom uitgevers.
Levert leermiddelen voor vo
Blink, een zelfstandige Nederlandse uitgeverij. Levert leermiddelen voor po en vo
72
Klopt het dat het KPMG-onderzoek geen uitspraken doet over het beschikbare aanbod
van leermiddelen waar een school op dat moment uit kon kiezen (en zich voornamelijk
richt op enkel LiFo-producten) en daarmee geen inzicht biedt in de keuzevrijheid van
scholen?
Het KPMG onderzoek naar de prijsontwikkeling van leermiddelen richt zich op het totale,
brede aanbod van leermiddelen in het vo en niet enkel op LiFo.
73
Klopt het dat het KPMG-onderzoek zich focust op het gemiddelde prijsniveau en geen
uitspraken doet over de korting die leveranciers bieden aan scholen? Of zit deze korting
daarin meegerekend?
Beide zijn onderdeel van het onderzoek van KPMG. Om inzicht te verkrijgen in de prijsontwikkeling
van leermiddelen voor scholen, brengt KPMG zowel de ontwikkeling van de catalogusprijzen
als de netto prijsontwikkeling in kaart. Bij de netto prijsontwikkeling zijn hierin
de kortingspercentages meegenomen. De ontwikkeling van «losse» kortingspercentages
wordt niet afzonderlijk gepresenteerd in het KPMG onderzoek.
74
Klopt het dat het KPMG-onderzoek geen aandacht heeft voor de prijs van leermiddelen
inclusief btw en daarmee geen aandacht schenkt aan de impact van de btw-verlaging
op digitale leermiddelen in 2020?
Voor zover de ontvangen data dit toelaten neemt KPMG de impact van de btw-verlaging
op digitale leermiddelen in 2020 mee in haar afrondende rapportage.
75
Klopt het dat er voor het primair onderwijs geen soortgelijke cijfers over de leermiddelenmarkt
beschikbaar zijn en welke argumenten zijn er om geen soortgelijk onderzoek in het
primair onderwijs te laten doen?
Dat klopt. In het vo is de vraag naar leermiddelen door digitalisering veranderd.
Uitgeverijen spelen hierop in met nieuwe verschijningsvormen, zoals het LiFo model.
De evaluatie van de Wet Gratis Schoolboeken en de snelle opkomst van LiFo vormen aanleiding
voor onafhankelijk onderzoek naar de prijsontwikkeling van leermiddelen. Gezien de
complexiteit en sectorverschillen is het onderzoek gericht op het vo. Het onderzoek
samen met het Ministerie van EZ, waarin de WGS wordt geëvalueerd en brede marktwerking
in beeld wordt gebracht, richt zich ook op het po.
76
Op welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over het onderzoek dat het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Economische Zaken uitvoeren
naar de leermiddelenmarkt?
Zie antwoord op vraag 65.
77
Welke onderzoeksvragen worden er in het vervolgonderzoek naar prijsontwikkeling leermiddelen
gesteld door de onderzoekers?
KPMG hanteert dezelfde onderzoeksvragen in dit stadium van het onderzoek naar de prijsontwikkelingen
van leermiddelen als bij aanvang. Om hier antwoord op te kunnen geven is KPMG afhankelijk
van data van betrokken partijen.
78
Klopt het dat de voorlopige bevindingen van het KPMG-onderzoek nog niet geschikt zijn
voor enige vorm van besluitvorming/beleidsvorming, zoals vermeld op pagina 2 van het
onderzoek, en geldt dit ook voor de uitspraken gedaan in de Kamerbrief over het aanbod
en prijsontwikkeling?
Ja, dat klopt. Deze voorlopige bevindingen zijn nog aan verandering onderhevig. De
voorlopige bevindingen en conclusies dienen nog gevalideerd te worden in het vervolg
van het onderzoek. De tussenrapportage is dan ook niet geschikt voor besluitvorming
of beleidsvorming. Dat geldt dan ook voor de passages in de Kamerbrief, waar we verwijzen
naar de tussenresultaten.
79
Wordt in het vervolgonderzoek naar prijsontwikkeling leermiddelen ook aandacht besteed
aan het algehele aanbod van leermiddelen en de vraag in hoeverre een school nog keuze
had tussen LiFo-aanbod en andere leermiddelen?
Ja, het onderzoek richt zich op de prijsontwikkeling van het beschikbare aanbod van
leermiddelen in het vo.
80
Wordt in het vervolgonderzoek naar prijsontwikkeling leermiddelen ook aandacht besteed
aan de vraag in hoeverre scholen daadwerkelijk gebruik maken van de licenties die
zij verplicht zijn af te nemen in het LiFo-model?
Ja, inzicht in het gebruik en verbruik van leermiddelen wordt kwalitatief geduid in
het onderzoek.
81
Wordt in het vervolgonderzoek naar prijsontwikkeling leermiddelen ook aandacht geschonken
aan de verlaging van het btw-tarief op digitale leermiddelen van het hoge naar het
lage btw-tarief die in 2020 plaatsvond?
Ja, zie antwoord op vraag 74.
82
Hoeveel financiële middelen werden de afgelopen drie jaar aan SIVON toegekend, hoe
zijn deze middelen specifiek besteed en tot welke resultaten heeft dit geleid?
Er zijn de afgelopen drie jaar, in de periode van 2022 tot 2025, twee projectsubsidies
aan SIVON toegekend:
1. Versterken samenwerken en externe connectiviteit (ongeveer € 6,5 mln)
2. Het doel van deze subsidie is als volgt:
• Een landelijk dekkende en sectorbrede samenwerking tussen po- en vo-besturen te realiseren
voor gezamenlijke uitwisseling van kennis en de organisatie en inkoop van ICT-producten
en diensten. SIVON vertegenwoordigt inmiddels 90% van het aantal leerlingen in het
VO en 56% van het aantal leerlingen in het po. In totaal bijna 1,7 miljoen leerlingen.
Door de organisatie van de samenwerking tussen schoolbesturen op verschillende markten
(leermiddelen po, vo, leerlingadministratiesystemen vo, devices, wifi/interne netwerken,
clouddienstverlening en internettoegang) heeft SIVON gezamenlijke inkooptrajecten
gerealiseerd. Daarnaast heeft SIVON noodscenario’s ontwikkeld en toegepast in het
geval er verstoringen optreden bij de levering van leermiddelen in het vo.
• Samen met Kennisnet een veilige internetverbinding voor scholen te realiseren. Door
de organisatie van de toegang tot het Nationaal Dienstencentrum van Kennisnet en met
gebruikmaking van delen van de SURF infrastructuur levert SIVON een bijdrage aan de
verbetering van de toegang tot en veiligheid van internetverbindingen. Inmiddels maakt
al bijna 20% van de leerlingen in het funderend onderwijs van Nederland hier gebruik
van (ca. 95 schoolbesturen).
3. Digitaal Veilig Onderwijs (ongeveer € 2,1 mln)
4. SIVON voert in het kader van dit programma centrale privacy- en security toetsen (DPIA’s)
uit op leveranciers en ondersteunt scholen bij de implementatie van het Normenkader.
Scholen zijn verplicht DPIA's uit te voeren en SIVON ontlast hen hierin: door de krachten
te bundelen hoeven scholen deze DPIA’s namelijk niet allemaal afzonderlijk uit te
voeren. Door kennis te bundelen en namens schoolbesturen die lid zijn van SIVON in
gesprek te gaan over de uitkomsten van de DPIA's, kunnen alle scholen in Nederland
profiteren van de afspraken die gemaakt worden met deze leveranciers en de producten
en diensten veilig gebruiken in hun onderwijspraktijk. Voorbeeld van een dergelijke
afspraak is de DPIA op Google Workspace for Education en Chrome.
83
Wat zijn de belangrijkste redenen waarom sommige scholen ervoor kiezen om zich niet
bij SIVON aan te sluiten en dus niet voldoen aan uw oproep om SIVON hun belangen op
het terrein van passende ict-producten en diensten te laten behartigen ter uitvoering
van de motie van de leden Beckerman en Pijpelink38?
We zien dat voornamelijk onder de kleinere schoolbesturen in het primair onderwijs
het aantal leden van SIVON (nog) achterblijft. Zij geven hiervoor verschillende redenen:
(1) ze zijn niet aanbestedingsplichtig;
(2) ze hebben geen professionele inkoopfunctie;
(3) ze sluiten zich principieel niet aan bij samenwerkingen of;
(4) ze zijn klant bij een van de grote onderwijs ICT-leveranciers, die alles op ICT-gebied
voor het schoolbestuur verzorgt.
84
Wat is de huidige verdeling van het marktaandeel van grote technologiebedrijven zoals
Google, Microsoft en Apple in het Nederlandse onderwijs?
De laatst bij ons bekende cijfers zijn uit 2021 en laten het volgende beeld zien39:
Software
• Microsoft Office 365 wordt veruit het meeste gebruikt (po 79%, vo 83%)
• Google Workspace (po 45%, vo 32%)
• Apple-platform (po 46%, vo 37%).
Hardware:
• In het primair onderwijs wordt veruit het meest gebruikgemaakt van Chromebooks (60%),
gevolgd door de iPad (25%) en Windows laptops/desktops (15%)
• In het voortgezet onderwijs wordt meer gebruikgemaakt van Windows devices (58%). Chromebooks
(32%) en iPads/MacOS devices worden beduidend minder gebruikt (10%).
Naar verwachting is het gebruik van genoemde producten sinds dit meetmoment toegenomen.
85
In hoeverre voldoen techbedrijven aan de door het Ministerie van Binnenlandse Zaken
opgestelde Kinderrechten Impact Assessment?
De KIA is vrijwillig van aard en is gemaakt om door de industrie zelf te worden toegepast.
Het is OCW dan ook niet bekend of techbedrijven voldoen aan de KIA. In het kader van
de privacytoetsen (DPIA’s) gaat SIVON na of onderwijstechnologie in het belang is
van het kind in een bepaalde (onderwijs)situatie. Zie ook het antwoord op vraag 66.
86
Welke afspraken zijn er momenteel met internationale technologiebedrijven over de
bescherming van persoonsgegevens van leerlingen in het Nederlandse onderwijs?
Net als andere bedrijven hebben internationale technologiebedrijven zich te houden
aan de algemene verordening gegevensbescherming (AVG). SURF en SIVON toetsen door
middel van Data Protection Impact Assessments (DPIA’s) of producten voldoen aan de
AVG. De afspraken die SURF en SIVON hebben gemaakt zijn te vinden op hun websites.40
87
De genoemde producten van grote techbedrijven (Word, Powerpoint en chromebooks) betreffen
zowel hard- of software, op welk van deze twee categorieën slaat de opmerking dat
er meer alternatieven moeten komen om uit te kiezen?
De in de Kamerbrief genoemde zin heeft betrekking op software.
88
Hoe wilt u het gebruik van open materiaal op scholen verder vergroten?
Door de inzet van het Nationaal Groeifondsprogramma Impuls Open Leermateriaal41 wordt er door veel scholen gewerkt met open materiaal. In de pilots met scholen wordt
veel geleerd, deze lessen worden meegenomen in producten die ontwikkeld worden en
beschikbaar gesteld worden voor het gehele onderwijsveld. Binnen het programma wordt
onderzoek gedaan naar verduurzaming van de impact, zodat ook na afloop van het programma
leraren een goede mix van open en gesloten leermiddelen optimaal kunnen benutten in
hun lessen.
89
Met betrekking tot welke afspraken over het toepassen van een keurmerk en (open) standaarden
werkt u samen met Edu-V en leveranciers en welke afspraken zijn er reeds gemaakt?
Merkt u dat deze effectief zijn en in hoeverre draagt dit bij aan het verminderen
van de afhankelijkheden van Big Tech?
Het Edu-V afsprakenstelsel beschrijft de afspraken die door publieke en private partijen
zijn gemaakt over de uitwisseling van digitale gegevens tussen leer- en onderwijsmiddelen
voor het primair onderwijs, gespecialiseerd onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar
beroepsonderwijs in Nederland. De gemaakte afspraken worden door Edu-V allemaal vrij
toegankelijk op internet gezet zodat ook partijen buiten het afsprakenstelsel hier
kennis van kunnen nemen en indien gewenst hun systemen hierop kunnen aanpassen.42 De vraag of deze afspraken effectief zijn, zal in de komende evaluaties aan bod komen.
Het is op dit moment nog te vroeg om daar uitspraken over te doen. Het doel van het
afsprakenstelsel is om via open standaarden de interoperabiliteit te bevorderen. Dit
maakt het in theorie eenvoudiger om tussen verschillende aanbieders te wisselen, waardoor
vendor lock-ins kunnen worden verminderd en dus de afhankelijkheid van Big Tech afneemt.
90
Leidt het grootschalig aanbieden van goedkope onderwijslicenties aan leerlingen, zoals
een Microsoft 365 Education-pakket, tot een afhankelijkheid van diensten van één leverancier
in het latere werkende leven en ziet u een meerwaarde in het blootstellen van leerlingen
aan alternatieve software in het onderwijs om zo niet te afhankelijk te worden van
één leverancier, nu en in de toekomst?
Er is geen onderzoek dat uitwijst dat het gebruik van software van één leverancier
leidt tot afhankelijkheid in het latere werkende leven. Het is wel wenselijk dat het
gebruik van software wordt ingevuld op een manier die leerlingen het beste voorbereid
op hun toekomst. Dit vergt van docenten en leerlingen een combinatie van fundamentele
kennis die ongeacht de technologie relevant is en adaptieve kennis die aansluit op
de specifieke software. Scholen zijn zelf in staat om een afweging te maken welke
software zij willen gebruiken om hun leerlingen te ondersteunen.
91
Waarom wordt het onderzoek door KPMG naar het gebruik en de ontwikkeling in prijzen
en kosten van leermiddelen alleen in het voortgezet onderwijs uitgevoerd?
Zie antwoord op vraag 75.
92
Kunnen scholen korting krijgen op lesmethodes bij distributeurs als zij deze inkopen
samen met anderen schoolproducten en zo ja, tot welke kortingen kan dit leiden?
Scholen kunnen korting krijgen op lesmethodes. De exacte korting is niet bekend. KPMG
is gevraagd om inzicht te geven in de omvang van de kortingspercentages en de factoren
die hier van invloed zijn en wat dit betekent voor de uiteindelijke prijs die scholen
betalen voor de leermiddelen. Zoals toegezegd ontvangt uw Kamer de resultaten toe
voorafgaand aan het debat begin april over leermiddelen in het funderend onderwijs.
93
Kunt u concretiseren wat de precieze problematiek is die geschetst wordt over het
gebruik van toepassingen van Big Tech-bedrijven?
Vanwege een aantal trends op de onderwijsmarkt raken educatieve tools van uitgeverijen
en producten van softwareleveranciers steeds sterker verweven met de platforms van
grote internationale technologiebedrijven.43 Dit leidt tot toenemende zorgen over de afhankelijkheid van Big Tech op scholen.
Hierdoor kunnen publieke waarden in het geding komen, zoals keuzevrijheid, privacy
en autonomie in het onderwijs. OCW onderzoekt daarom of en hoe meer ruimte gecreëerd
kan worden voor alternatieven voor software van de grote techbedrijven binnen het
onderwijs.
94
Heeft u een evaluatie van de subsidieregeling voor SIVON laten uitvoeren, zoals gepland
voor 2024, en wat zijn hieruit de belangrijkste resultaten en daarnaast de belangrijkste
inzichten ten aanzien van kosteneffectiviteit?
ICTU heeft in opdracht van het Ministerie van OCW een onderzoek uitgevoerd naar het
Nationaal Diensten Centrum (NDC) en de daarop gebaseerde dienst Veilig Internet van
SIVON. Het resultaat hiervan is op 27 juni 2024 met uw Kamer gedeeld.44 Door gebruik te maken van de dienst Veilig Internet is het internetverkeer van een
school voorzien van beveiliging en bandbreedte die past bij het gebruik van de school.
ICTU concludeert dat deze dienst gebruik maakt van hoogwaardige technologie die voldoende
schaalbaar is om het hele funderend onderwijs te bedienen. Er zijn alternatieven voor
schoolbesturen in de markt beschikbaar maar voor een vergelijkbaar dienstenniveau
en beveiligingsniveau zijn de kosten daarvan hoger. Eén centrale voorziening voor
de hele sector is doelmatiger dan wanneer scholen dit zelf gaan inkopen.
95
Welke meetbare gegevens of cijfers zijn beschikbaar over de bijdrage van SIVON aan
een betere prijskwaliteitverhouding voor leermateriaal en hardware?
De prijstechnische uitkomsten van aanbestedingen die SIVON met schoolbesturen doet
bevat concurrentiegevoelige informatie die niet gedeeld kan worden. In zijn algemeenheid
kan wel gesteld worden dat de prijs-kwaliteitverhouding en voorwaarden van de gezamenlijke
aanbestedingen via SIVON door scholen als goed worden ervaren en resulteren in lagere
kosten voor het onderwijs. SIVON kan bijvoorbeeld voor hardware een gemiddeld kortingspercentage
van 30% bedingen voor de schoolbesturen ten opzichte van de laagste prijs in de markt.
96
Welke inzichten of data zijn beschikbaar over hoe scholen de dienstverlening en activiteiten
van SIVON beoordelen?
Besturen zijn positief over de dienstverlening en activiteiten van SIVON. Dat is te
zien aan het aantal besturen dat herhaaldelijk meedoet aan aanbestedingen. De aan
de aanbestedingen deelnemende besturen geven SIVON als rapportcijfer gemiddeld een
8. SIVON organiseert ook «deep dive» sessies voor schoolbesturen, waar SIVON samen
met besturen de ICT beveiliging onder de loep neemt; deelnemers geven SIVON hiervoor
gemiddeld een 7,7. Er zijn geen grootschalige enquêtes uitgevoerd over de totale dienstverlening
van SIVON.
97
Zijn er onderzoeken of enquêtes uitgevoerd onder scholen om hun ervaring met SIVON
te toetsen en zo ja, wat waren de belangrijkste uitkomsten?
Er zijn geen grootschalige enquêtes uitgevoerd onder de leden van SIVON, maar SIVON
vraagt wel regelmatig feedback op specifiek verleende diensten (zie antwoord op vraag
96). Het ledenaantal van SIVON groeit nog elk jaar. Nieuwe activiteiten worden opgestart
en uitgewerkt op basis van de behoefte die schoolbesturen SIVON te kennen geven.
98
Geeft de eerste verkenning door Dialogic van kansen en knelpunten van alternatieven
voor de producten van Big Tech in omringende landen, zoals België, Frankrijk en Duitsland,
u een helder beeld van de kosten van Research & Development en ontwikkeling van dergelijke
alternatieven (al dan niet op Europees niveau) en kunt u hierop de overtuiging baseren
dat dat kosten zijn die de Nederlandse overheid kan «matchen» en dat die niet van
invloed zijn op de budgetten voor het onderwijs?
Het onderzoek van Dialogic geeft een beeld van alternatieven in het buitenland en
schetst een kader voor denkbare richtingen binnen het Nederlandse onderwijs. Bij de
eerste verkenning is geen volledig kostenbeeld in kaart gebracht.
99
Bent u van plan om bij het onderzoek naar alternatieven voor de producten van Big
Tech, en wellicht ook op Europees niveau, te verkennen hoe innovatieve regulering
en nauwkeurig afgewogen publiek-private samenwerking kunnen leiden tot een situatie
waarin het onderwijs (wellicht via Kennisnet en/of SIVON en uiteraard andere autoriteiten)
de regie voert op digitalisering?
Ja, dit wordt meegenomen in het onderzoek.
100
In hoeverre zijn schoolbesturen in staat om veilige ict te garanderen tegenover grote
techbedrijven?
Via het programma Digitaal Veilig Onderwijs wordt de onderwijssector ondersteund in
het aanbieden en gebruiken van veilige ICT. Via de DPIA’s worden applicaties uitgebreid
onderzocht en bedrijven aangesproken om hun producten af te stemmen op de Algemene
verordening gegevensbescherming (AVG). Daaronder vallen ook producten van grote techbedrijven.
101
Is de betere omgang met gevoelige leerlinggegevens door grote internationale technologiebedrijven
een gevolg van uitgevoerde DPIA45’s of doordat SIVON samen met SURF daarover afspraken met deze partijen tot stand
heeft gebracht?
In het kader van de DPIA’s is onderzocht in welke mate de productonderdelen van de
grote technologiebedrijven voldeden aan de AVG. Vervolgens hebben SURF en SIVON afspraken
gemaakt over hoe en binnen welke termijn de in het onderwijs aangeboden producten
dienen te voldoen aan de AVG. Het een kan hierbij niet worden losgezien van het ander.
102
Op welke termijn verwacht u het vervolgonderzoek ter uitvoering van de motie van het
lid Kathmann af te ronden en de conclusies met de Kamer te delen en wie voert dit
onderzoek uit?46
Op dit moment loopt de aanbesteding van het vervolgonderzoek. Naar verwachting kunnen
de uitkomsten eind 2025 met uw Kamer worden gedeeld.
103
Op welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over het vervolgonderzoek naar volwaardige
alternatieven voor Big Tech-diensten?
Uw Kamer zal voor het einde van het jaar worden geïnformeerd.
104
Op welke manier is door de onderzoekers van Highberg en Berenschot in hun advies om
een gemeenschappelijke inkoopvoorziening in te richten rekening gehouden met de Wet
Markt en Overheid?
De onderzoekers van Highberg en Berenschot zijn zich bewust geweest van de Wet Markt
en Overheid bij de totstandkoming van de aanbevelingen. De complexiteit van de betekenis
van deze wetgeving voor de gezamenlijke inkoopvoorziening reikte verder dan de scope
van het onderzoek, daarom hebben de onderzoekers geadviseerd om dit nader te onderzoeken.
Bij de opvolging van dit advies zal de Wet Markt en Overheid vanzelfsprekend in het
oog worden gehouden.
105
Hoe zou de overheidssubsidie nodig voor een toekomstbestendige inkoopvoorziening doorberekend
worden in de prijs die scholen betalen bij het afnemen van deze diensten?
De subsidie die OCW voornemens is om aan SIVON te verstrekken is voor de uitvoering
van activiteiten voor de hele sector. Wat OCW subsidieert wordt niet doorberekend
aan de scholen. Dit staat los van de activiteiten die SIVON als ledenorganisatie uitvoert,
en waar de leden van SIVON voor betalen.
106
Wilt u publieke waarden in de aanbestedingstrajecten van SIVON expliciet verplicht
stellen, zoals aspecten als duurzaamheid, financiële flexibiliteit, informatiebeveiliging
en privacy (IBP), veilige, doeltreffende beheers- en beveiligingsmogelijkheden en
toegankelijkheid van hardware en software?
OCW kan schoolbesturen en SIVON niet verplichten om publieke waarden als expliciete
eis te stellen tijdens de aanbestedingstrajecten. Dit is een dienst die schoolbesturen
zelf bekostigen en afnemen bij SIVON, en die los staat van de subsidie die OCW voornemens
is te verstrekken aan SIVON. OCW is wel regelmatig met SIVON in gesprek over publieke
waarden en de manier waarop SIVON met haar instrumenten kan zorgen dat deze gediend
worden. SIVON voert daarnaast sectorbrede gesprekken met marktpartijen om publieke
waarden en publieke regie te verstevigen.
107
Hoe borgt u dat er bij SIVON zowel kwantitatief als kwalitatief voldoende expertise
in huis is om een grotere rol in de digitaliseringsstrategie van het onderwijs, zowel
op stelsel-, bestuurs- als schoolniveau (ook op de langere termijn) uit te kunnen
voeren?
In de huidige arbeidsmarkt is het een uitdaging voor organisaties om de juiste expertise
in huis te halen; ook SIVON kan hiermee te maken krijgen. Schoolbesturen kunnen hier
zelf invloed op uitoefenen: hoe meer schoolbesturen lid worden van SIVON, hoe sterker
SIVON staat op de arbeidsmarkt om gekwalificeerde medewerkers in dienst te nemen.
108
Uit welke begrotingspost of fonds komt de € 8 miljoen die aan SIVON wordt toegekend?
De dekking voor deze subsidie komt uit de OCW begrotingspost «overige subsidies» van
artikel 1.
109
Welke specifieke activiteiten voor de hele sector worden gefinancierd met de € 8 miljoen
voor SIVON?
Zie antwoord op vraag 17.
110
In hoeverre onderkent u het belang van aansluiten bij publieke waarden niet alleen
in de basisinfrastructuur, maar juist ook in de volle breedte van digitalisering in
het onderwijs, als voorwaarde voor het digitale onderwijsecosysteem van besturen en
scholen?
Dit belang onderschrijf ik volledig.
111
Wilt u de Total Economic Impact van keuzes ten aanzien van digitalisering in het onderwijs
leidend laten zijn in uw beleidskeuzes?47
Het Total Economic Impact-raamwerk van Forrester Research heeft als doel de kosten,
baten, flexibiliteit en risicofactoren van een investeringsbeslissing in kaart te
brengen. Binnen de Rijksoverheid wordt voor het maken van beleidskeuzes voor digitalisering
in het onderwijs sinds maart 2023 gebruik gemaakt van het Beleidskompas48 als vervanging van het Integraal afwegingskader (IAK). Het Beleidskompas is de centrale
werkwijze voor het ontwikkelen van beleid binnen de Rijksoverheid en biedt een gestructureerde
aanpak om beleidsprocessen te verbeteren en de kwaliteit van beleid en regelgeving
te waarborgen. Om kosten, baten en risico’s af te wegen kan er in de fase van beleidsvoorbereiding
gebruik gemaakt worden van een maatschappelijke kosten-batenanalyse om de beleidsopties
te beoordelen. Deze instrumenten hebben vergelijkbare doelen als het private Total
Economic Impact-raamwerk van Forrester, maar zijn tegelijkertijd beter toegespitst
op de Nederlandse situatie.
112
Hoeveel financiële middelen zijn de afgelopen drie jaar aan SIVON beschikbaar gesteld,
hoe zijn deze middelen besteed en wat waren daar de resultaten van?
Zie antwoord op vraag 82.
113
Wat zijn de belangrijkste redenen voor scholen om zich niet aan te sluiten bij SIVON?
Zie antwoord op vraag 83.
114
Hoe wordt bepaald welke infrastructuuronderdelen onder publieke regie vallen in het
voorgestelde toekomstplan?
Zie antwoord op vraag 16.
115
Kan nader worden toegelicht welke onderdelen van de basisinfrastructuur volgens de
onderzoekers van Highberg en Berenschot aan grondige herziening toe zijn?
De onderzoekers concluderen dat de huidige landelijke infrastructuur dusdanig complex
is en tegen zijn grenzen aanloopt, dat keuzes voor de lange termijn nodig zijn om
de continuïteit van het onderwijs te borgen en dat OCW hier een stelselverantwoordelijkheid
in heeft. De onderzoekers adviseren om cruciale basisvoorzieningen te beleggen in
een voorzieningenorganisatie onder publieke regie. Verder gaat een groot deel van
de aanbevelingen over de verschillende rollen die organisaties in dit stelsel vervullen
en is het advies om deze rollen duidelijker te definiëren, te beleggen en indien nodig
te voorzien van een wettelijke taak en structurele financiering.
116
Kunt u op een rij zetten met welke sectorpartijen u gesprekken voert over digitalisering
in het onderwijs en met welke partijen bent u nog van plan in gesprek te gaan?
Op regelmatige basis voert het Ministerie van OCW gesprekken over digitalisering in
het funderend onderwijs met zowel publieke als private sectorpartijen, in het bijzonder
met: PO-Raad, VO-raad, AOb, CNV, FvOv, Kennisnet, SIVON, Leergeld Nederland, MEVW,
VEDN, VDOD, Nationaal Groeifondsprogramma’s als Edu-V, IOL en NOLAI en voorts waar
nodig met alle andere partijen, organisaties, scholen, ouders en docenten die betrokken
zijn bij aspecten van digitalisering in het onderwijs.
117
Is op dit moment reeds duidelijk aan welke activiteiten SIVON € 8 miljoen gaat uitgeven?
Zie antwoord op vraag 17.
118
Welke publieke waarden stelt u centraal bij de toekomstige inrichting van de technologische
basisinfrastructuur?
Zie antwoord op vraag 16.
119
Op welke manieren faciliteert u het aanbieden van devices door Stichting Leergeld,
het Nationaal fonds Kinderhulp en het Jeugdeducatiefonds en met welke regelmaat staat
u met deze partijen in contact over het aanbieden van digitale leermiddelen?
Op dit moment faciliteert OCW deze partijen niet in het aanbieden van devices. In
gesprek met het Ministerie van SZW en Stichting Leergeld worden de mogelijkheden verkend,
die de bekendheid en toereikendheid van de ondersteuning met betrekking tot devices
kunnen vergroten. Zie ook vraag 14.
120
Is het beschikbaarstellen van devices voor kinderen in het onderwijs primair een taak
voor gemeenten, het onderwijs, het Rijk of private partijen en wat verwacht u van
elk van deze partijen?
Ieder kind in Nederland dient goed onderwijs te krijgen. Scholen in het funderend
onderwijs ontvangen hiervoor bekostiging van de Rijksoverheid, waar zij onder andere
leermiddelen van aanschaffen. Als scholen gebruik maken van digitaal lesmateriaal
waar een device voor nodig is, dan is het aan de school om ervoor te zorgen dat iedere
leerling toegang heeft tot dit lesmateriaal. De school kan ouders daarnaast wijzen
op specifieke financieringsmogelijkheden van gemeenten, bijvoorbeeld via Stichting
Leergeld of regelingen. Het is belangrijk om te benadrukken dat de school in de basis
voorziet en dat de ondersteuning van deze organisaties aanvullend is.
121
Past het breder uitrollen van Open Source Software in de maatschappij bij uw rol en
welke verantwoordelijkheid hebben de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
alsmede van Economische Zaken hierin?
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor de leermiddelen en de software die in het
onderwijs gebruikt worden. OCW ondersteunt schoolbesturen daarbij en ziet toe op de
randvoorwaarden. De Staatssecretaris van BZK is verantwoordelijk voor het open source
software beleid. De Minister van EZ is verantwoordelijk voor de digitale economie
en de effecten van open source software hierop.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.