Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Kröger en Grinwis over de hoge warmtetarieven
Vragen van de leden Kröger (GroenLinks-PvdA) en Grinwis (ChristenUnie) aan de Minister van Klimaat en Groene Groei over de hoge warmtetarieven (ingezonden 5 februari 2025).
Antwoord van Minister Hermans (Klimaat en Groene Groei) (ontvangen 19 maart 2025).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1336.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht Energiereuzen vragen ook in 2025 de maximale tarieven
voor warmte?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u er ook mee bekend dat de vaste leveringskosten voor huishoudens met een warmteaansluiting
dit jaar niet zijn gedaald?2
Antwoord 2
Het kabinet is ermee bekend dat de maximale door de ACM vastgestelde vaste kosten
per huishouden nagenoeg hetzelfde zijn gebleven (759,88 euro per jaar in 2024 en 760,77
euro in 2025).
Vraag 3
Deelt u de mening dat dit niet de suggestie is die is gewekt bij het indienen van
de spoedwet warmtetarieven (Kamerstuk 36 387, nr. 10) die het vorige kabinet op verzoek van de Kamer (Kamerstuk 29 023, nr. 488) heeft opgesteld?
Antwoord 3
Die mening deelt het kabinet niet. Zonder deze wijziging zou het warmtetarief in 2025
veel hoger zou zijn uitgekomen. Bij de aankondiging van de wetswijziging is ingegaan
op het positieve deeleffect van de voorgestelde wijzigingen op het warmtetarief, namelijk
de vergelijking tussen de tarieven met en zonder de wijzigingen. Dat is iets anders
dan de verwachte hoogte van het warmtetarief voor 2025. Dat zou op dat moment ook
niet mogelijk zijn geweest: ACM bepaalt de hoogte van het maximumtarief pas in december.
Daar zijn immers ook andere factoren op van toepassing, zoals inflatie en de ontwikkelingen
van de netbeheerkosten voor aardgas. Het kabinet licht dit graag in meer detail toe.
De aanpassing van de Warmtewet, en de daaropvolgende aanpassingen van het Warmtebesluit
en de Warmteregeling zijn gedaan om invulling te geven aan de motie van het lid Kröger,
waarin is gevraagd om de methodiek voor het berekenen van tarieven voor warmte op
korte termijn aan te passen op een reële en rechtvaardige wijze.3 De twee belangrijkste wijzigingen die daarna in regelgeving zijn ingevoerd zijn het
niet meer meenemen van de stijging van de energiebelasting op gas in de warmtetarieven,
en een aanpassing van de methodiek voor het berekenen van de kosten van onderhoud
van de cv-ketel. De laatste aanpassing houdt in dat er niet meer uitgegaan zal worden
van de prijs van een all-in onderhoudscontract, maar van een gemiddelde van alle type
onderhoudscontracten. In de Kamerbrief waarin de wijzigingen zijn aangekondigd, is
de verwachting uitgesproken dat dankzij de wijzigingen de toekomstige warmtetarieven
eerlijker worden en beter aansluiten bij de praktijk.4 Het kabinet is van mening dat dit ook het geval is.
In de aanvullende reactie heeft het vorige kabinet op verzoek van het lid Kröger een
inschatting gegeven van de impact van de wijzigingen.5 Daarbij is vermeld dat het om de eerste ambtelijke inschattingen ging, omdat de ACM
bevoegd is om de rekenmethode naar eigen inzicht toe te passen. De ingeschatte verlaging
van het vastrecht was 43,92 euro per jaar exclusief btw en 53,14 euro inclusief 21%
btw. Zoals gebruikelijk bij het inschatten van de impact, ging het daarbij om de inschatting
van de verlaging van het vastrecht ten opzichte van wat de vaste kosten zouden zijn
geweest zonder de voorgestelde aanpassing. De definitieve impact van de aanpassing
van de methodiek in 2025 is 47 euro inclusief btw; dat is 6 euro minder dan eerder
verwacht.6 Zonder wijzigingen in de Warmtewet en de lagere regelgeving zouden de maximale vaste
kosten 47 euro hoger zijn.
Er is ten tijde van de wijziging van de Warmtewet geen inschatting gemaakt van de
ontwikkeling van tarieven over de tijd. Het was in maart 2024 niet mogelijk om een
inschatting van de kosten voor 2025 te geven. Volgens de geldende wet- en regelgeving
bepaalt de ACM warmtetarieven voor een bepaald jaar op basis van de aardgasprijzen
voor eindverbruikers in jaarcontracten met een vaste prijs aangeboden voor dat jaar
(in dit geval 2025). Deze prijzen zijn pas in december van het voorgaande jaar bekend
(in dit geval in december 2024). Pas in december 2024 is het bekend geworden wat de
tarieven voor 2025 zullen zijn.
Overigens zijn de variabele tarieven in 2025 gedaald in vergelijking met 2024 zodat
de totale warmterekening in 2025 bij een rekenverbruik van 37 GJ met 106 euro lager
uitvalt dan in 2024. In juni 2024 heeft de ACM een herstelbesluit genomen waardoor
de vaste kosten halverwege het jaar 2024 met 36 euro inclusief btw zijn gedaald. Deze
correctie werkt door in 2025. In 2025 vallen de vaste kosten daarom 36 euro en de
totale warmterekening 142 (106+36) euro lager uit dan bij de toepassing van de tarieven
zoals die ten tijde van de wijziging van de Warmtewet, in maart 2024, geldig waren.
Dit is een sterkere daling dan de toenmalige ambtelijke inschatting van de totale
impact van de wijzigingen van de Warmtewet (68,99 euro ex btw en 83,40 euro inclusief
btw bij het rekenverbruik van 37 GJ).
Vraag 4
Onderschrijft u dat deze spoedwet destijds was ingegeven vanwege zorgen over de hoge
warmterekening van (veelal kwetsbare) huishoudens en de funeste gevolgen van die rekening
voor het draagvlak voor warmtenetten, in combinatie met het uitblijven van de behandeling
van de Wet Collectieve Warmte?
Antwoord 4
De aanpassingen van de Warmtewet en lagere regelgeving zijn ingevoerd om invulling
te geven aan de motie van het lid Kröger, waarin zorgen zijn uitgesproken over de
hoogte van de warmterekening. In de Kamerbrief waarin de wijziging in de Warmtewet
en lagere regelgeving is aangekondigd heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven de zorgen
over de hoogte van de warmterekening te delen. In de motie is gevraagd om al in 2024
de methodiek voor warmtetarieven aan te passen op een eerlijke en reële wijze. Omdat
de inwerkingtreding van de Wet collectieve warmte pas voor 2026 is gepland en niet
versneld kon worden, is de methodiek aangepast middels een aanpassing in de Warmtewet
en de daarmee samenhangende lagere regelgeving.
Vraag 5
Onderschrijft u ook dat deze problemen nog steeds niet zijn opgelost en daarmee de
geest van de spoedwet niet is gevolgd bij het tarievenbesluit voor 2025?
Antwoord 5
Het kabinet is van mening dat de bedoeling van de «spoedwet» is gevolgd, maar dat
er verdergaande stappen nodig zijn in de hervorming van de tariefregulering die zullen
worden doorgevoerd na aanvaarding van de Wet Collectieve Warmte. Het doel van de «spoedwet»
was om de huidige rekenmethodiek van het maximumwarmtetarief (NMDA) ook op korte termijn
al eerlijker en reëler te maken, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4. Tegelijk
zullen bepaalde groepen warmteverbruikers de huidige tarieven die gebaseerd zijn op
de gasreferentie nog steeds als hoog ervaren. Ten eerste herkennen verbruikers zich
niet altijd in de gasreferentie. Deze is namelijk gebaseerd op een bepaalde inschatting
van gemiddelde gasprijzen, terwijl in de praktijk gasverbruikers hele verschillende
kosten hebben. Deze kosten zijn namelijk afhankelijk van de leverancier, het soort
contract, het type cv-ketel etc. Ten tweede betalen sommige verbruikers met een referentietarief
meer dan hun warmtebedrijf nodig heeft om warmte te kunnen leveren. Een referentietarief
is namelijk hetzelfde voor alle warmtebedrijven. Sommige warmtebedrijven zouden ook
met een lager tarief hun kosten inclusief een redelijk rendement kunnen terugverdienen,
terwijl er ook warmtebedrijven zijn voor wie de huidige tarieven niet voldoende zijn
om hun kosten terug te verdienen. Met de huidige methodiek is het echter niet mogelijk
om het maximumtarief alleen te verlagen voor warmtebedrijven die overrendementen hebben,
een eventuele verlaging moet gelden voor alle warmtebedrijven, ook degene die een
laag of een negatief rendement hebben. Dit brengt risico’s voor leveringszekerheid
en investeringsbereidheid met zich mee. In de nieuwe Wet collectieve warmtevoorziening,
waarvan het voorstel op dit moment in de Kamer ligt, wordt op termijn een overstap
voorzien naar kostengebaseerde tarieven. Daarin kan rekening worden gehouden met kostenverschillen
tussen warmtebedrijven en is er meer zekerheid dat warmtebedrijven niet meer in rekening
brengen dan nodig is om warmte te kunnen te leveren. Om te voorkomen dat verbruikers
geconfronteerd worden met een hoge warmterekening als de kosten van het warmtebedrijf
hoog zijn, kan wel aanvullend beleid nodig zijn. Dit wordt nader toegelicht in de
Nota naar aanleiding van het Verslag op de Wet collectieve warmte en de Kamerbrief
die beiden voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel naar de Kamer zullen
worden gestuurd.
Vraag 6
Bent u ook van mening dat bij de communicatie over de spoedwet niet het hele verhaal
is verteld, door wél de (slechts deels uitgevoerde) besparing te noemen maar niet
de op handen zijnde kostenverhogingen?
Antwoord 6
Nee, de Kamer vroeg destijds om een inschatting van de impact van de voorgestelde
aanpassingen in de methodiek, niet om de verwachte ontwikkelingen van de warmtetarieven
in 2025. In de aanvullende Kamerbrief over het wijzigingsvoorstel is, zoals toegelicht
in het antwoord op vraag 3, in maart 2024 op verzoek van de Kamer een inschatting
gemaakt van de impact van de wijzigingen, dat wil zeggen van het verschil tussen de
warmtekosten voor verbruikers zonder en met de aanpassingen. Dat effect heeft zich
zoals hierboven toegelicht, ook voorgedaan, waardoor de warmtetarieven 47 euro lager
uitvallen dan zonder de wijziging. Er is destijds geen inschatting gemaakt van de
hoogte van de warmtetarieven in 2025, en er is geen verwachting uitgesproken over
de daling van tarieven in 2025 in vergelijking met 2024. Het was in maart 2024 ook
nog niet mogelijk om een dergelijke inschatting te maken.
Vraag 7
Wat denkt u dat de gelijk gebleven hoge vaste leveringskosten doet met het toch al
broze vertrouwen in en draagvlak voor warmtenetten?
Antwoord 7
De totale warmterekening is in 2025 gedaald (zie ook het antwoord op vraag 3), terwijl
de vaste kosten voor aardgas en elektriciteit wel zijn gestegen. Dit verhoogt naar
verwachting in lichte mate de financiële aantrekkelijkheid van warmtenetten voor verbruikers
in 2025 in vergelijking met 2024. Voor draagvlak en vertrouwen zijn echter vooral
ontwikkelingen op langere termijn van belang. Verbruikers moeten het vertrouwen krijgen
dat warmte in de toekomst betaalbaar blijft. Daarnaast is het voor de warmtetransitie
ook nodig dat warmtebedrijven vertrouwen hebben dat ze hun kosten kunnen terugverdienen.
Voor de warmtetransitie moet er namelijk draagvlak zijn bij zowel verbruikers als
warmtebedrijven. Met kostengebaseerde tariefregulering in de Wet collectieve warmte,
waarmee verbruikers niet meer betalen dan nodig en warmtebedrijven hun efficiënte
kosten kunnen terugverdienen, wordt de eerste stap in die richting gezet. Om in alle
situaties betaalbaarheid van collectieve warmte te waarborgen is daarnaast mogelijk
aanvullend beleid nodig. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Vraag 8
Waarom heeft u ervoor gekozen om de dure all-in servicecontracten apart mee te laten
wegen in de referentiebepaling van de onderhoudskosten cv-ketel in plaats van een
gemiddelde van alle onderhoudscontracten zoals toegezegd in reactie op de aangenomen
gewijzigde motie van het lid Kröger c.s. over zo gedetailleerd mogelijk inzicht geven
in de reële kosten van en tarifering door warmteleveranciers (Kamerstuk 29023, nr,
488)? Was het niet meer in de geest van de eerder aangehaalde spoedwet geweest om
bij die eerdere toezegging te blijven?
Antwoord 8
In de motie Kröger is gevraagd om een aanpassing van de niet-meer-dan-anders (NMDA)-methodiek
op een eerlijke en reële wijze. In de Kamerbrief heeft mijn voorganger aangegeven
dat de wijziging naar verwachting zal leiden tot een methodiek die eerlijker en een
betere weergave van de werkelijkheid is. Dit is geïnterpreteerd als een betere aansluiting
bij de werkelijke kosten van een gemiddelde gasverbruiker. In de oude methodiek waren
de onderhoudskosten van een cv-ketel geschat op basis van de prijs van all-in onderhoudscontracten.
Deze kosten zijn een overschatting van de onderhoudskosten van een gemiddelde gasverbruiker,
omdat deze all-in contracten in praktijk weinig worden afgenomen, en de prijs daarvan
een risicopremie bevat. Bij niet all-in onderhoudscontracten hebben gasverbruikers
echter ook bijkomende kosten voor reparaties en onderdelen, waardoor deze contracten
een onderschatting zijn van de kosten van een gemiddelde gasverbruiker. De werkelijke
gemiddelde onderhoudskosten liggen dus naar verwachting ergens tussen de kosten van
all-in contracten en een ongewogen gemiddelde van alle door verbruikers afgenomen
onderhoudscontracten. Met de gekozen benadering is er gekozen voor een bedrag dat
precies tussen deze twee bedragen ligt.
Wat ook meegespeeld heeft in deze beslissing is dat het kabinet meerdere signalen
heeft ontvangen dat warmtebedrijven financieel onder druk staan. In de Kamerbrief
waarin de wijziging van de Warmtewet is aangekondigd, heeft mijn ambtsvoorganger toegelicht
dat er niet gekozen is voor een grotere verlaging van warmtetarieven omdat dit zou
kunnen leiden tot onderrendementen bij warmtebedrijven, met als gevolg een vertraging
van aanleg van nieuwe warmtenetten.7 Als er voor de onderhoudskosten van de cv-ketel uitgegaan zou worden van een ongewogen
gemiddelde van alle onderhoudscontracten, zou de negatieve impact op warmtebedrijven
in 2025 veel hoger zijn dan verwacht toen de Warmtewet werd aangepast. In juni 2024
heeft de ACM de rendementsmonitor gepubliceerd, waaruit een gemiddeld rendement bleek
van warmtebedrijven in 2023 gelijk aan 1%. Er is weliswaar sprake van een grote variatie
van rendementen en de mate van detail van de gegevens is niet altijd toereikend, maar
op basis van deze cijfers kon de conclusie worden getrokken dat er een grote kans
is dat een substantieel aantal warmtebedrijven een heel laag of negatief rendement
haalt.8 Naar aanleiding van de consultatie van het Warmtebesluit hebben meerdere warmtebedrijven
aangegeven dat hun financiële situatie moeilijk wordt als gevolg van de combinatie
van beleidsmaatregelen en algehele kostenstijging. Met de voorgestelde oplossing is
er een balans gezocht tussen de korte termijn belangen van verbruikers (lagere tarieven)
en investeerbaarheid en leveringszekerheid.
Vraag 9
Wat bent u van plan om op korte termijn te betekenen voor huishoudens met torenhoge
kosten voor warmte en het draagvlak voor warmtenetten?
Antwoord 9
Met de wijziging van de Warmtewet en daaropvolgende wijzigingen van het Warmtebesluit
en Warmteregeling is betaalbaarheid van warmte op korte termijn verbeterd, waarbij
ook rekening is gehouden met de investeerbaarheid en leveringszekerheid. Om betaalbaarheid,
investeerbaarheid en leveringszekerheid in samenhang te borgen zijn tegelijk andere
maatregelen nodig, zoals kostengebaseerde tarieven in combinatie met aanvullend beleid
zoals genoemd in het antwoord op vraag 5. Hoe snel deze maatregelen operationeel kunnen
worden, hangt mede samen met de snelheid van behandeling van de Wet collectieve warmte
in de Kamer.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.