Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de voorhang subsidieregeling Instructeursbeurs mbo 2025 (Kamerstuk 31524-635)
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 637 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 6 maart 2025
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 29 januari 2025 over de voorhang subsidieregeling Instructeursbeurs mbo
2025 (Kamerstuk 31 524, nr. 635).
De vragen en opmerkingen zijn op 13 februari 2025 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 6 maart 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
4
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
4
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie zijn tevreden met dit voorstel van de Minister. Tevens
zijn deze leden tevreden, dat ook «nieuwe» instructeurs in 2025 gebruik kunnen maken
van deze regeling en dat de Minister het negatieve advies van het ATR1 naast zich heeft neergelegd. Het is volgens de leden ook mooi, dat het eventuele
restant van het budget voor 2025, € 800.000,–, wordt toegevoegd aan de regeling voor
de zij-instromers.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn positief over de regeling, maar hebben
nog enkele vragen. Als de instructeursbeurs volgend jaar ophoudt te bestaan, welke
middelen worden er dan beschikbaar gesteld voor professionalisering van mbo-instructeurs
en mbo-docenten? Uit de ervaringen van gebruikers komt namelijk naar voren dat de
beurs voor velen leidt tot verbeterde didactische en pedagogische competenties, wat
mogelijk de kwaliteit van het onderwijs en het vertrouwen in de eigen onderwijsvaardigheden
bevordert. Het verhogen van de onderwijskwaliteit in het mbo is iets wat deze leden
zeer belangrijk achten, vandaar dat zij hopen dat de instructeursbeurs een regeling
wordt met structurele middelen of dat de Minister andere manieren voor ogen heeft
om instructeurs en docenten in het mbo te laten professionaliseren.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of er in deze subsidieronde
nog iets wordt gedaan aan het breder bekendmaken van de regeling, gezien ook de onderuitputting
die ten grondslag ligt aan de verlenging. Uit de evaluatie van Berenschotkomt naar
voren dat het bereik van de regeling beperkt is: ongeveer zes procent van de totale
doelgroep heeft gebruik gemaakt van de beurs, mogelijk door een gebrek aan bekendheid
van de beurs.2 De bekendheid van de beurs lijkt vooral te ontstaan via collega’s, wat verklaart
dat het gebruik van de beurs in bepaalde regio’s of instellingen laag blijft. Wat
gaat de Minister doen om de bekendheid en toegankelijkheid van de regeling te vergroten?
Welke formele kanalen gaat de Minister daarvoor inzetten?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Voorhang subsidieoverleg
Instructiebeurs mbo 2025. Deze leden zijn positief over het ontwerp van de Subsidieregeling
Instructeursbeurs mbo 2025 en hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het beschikbare budget is aangepast van € 1.800.000,–
naar € 800.000,– als gevolg van onderuitputting in voorgaande jaren. Deze leden moedigen
realistisch begroten aan, maar vragen of de Minister de keuze voor dit bedrag nader
kan duiden en of de verwachting is dat dit budget wel uitgeput wordt. Zij vragen voorts
of er voldoende is gedaan om de bekendheid van deze regeling te vergroten, gezien
het feit dat deze subsidieregeling kan bijdragen aan het verminderen van het lerarentekort.
Is de Minister voornemens hier extra aandacht aan te besteden, zowel onder instructeurs
als onderwijsinstellingen? Zo ja, welke impact zou dit hebben op de uitvoerbaarheid
van deze subsidieregeling?
De leden van de VVD-fractie lezen in het advies van het ATR dat dit adviseert de subsidie
niet in te dienen of vast te stellen.3 Het ATR merkt op dat de uitwerking van het voorstel niet voldoende is onderbouwd
voor een goed afgewogen besluit, met als reden dat de evaluatie van de oorspronkelijke
regeling niet tijdig is gestart. Deze leden begrijpen dat het toch invoeren van deze
regeling kan bijdragen aan het carrièreperspectief van onderwijspersoneel, maar vragen
waarom is besloten het advies van de ATR terzijde te leggen.
De leden van de VVD-fractie lezen in het advies van het ATR dat het onbekend is hoe
effectief en doelmatig de oorspronkelijke regeling was. Welke aanpassingen zijn er
gedaan om ervoor te zorgen dat de nieuwe subsidieregeling wel effectief en doelmatig
gaat zijn?
De leden van de VVD-fractie lezen dat een verplichting voor een subsidie inhoudt dat
een student ten minste vijftien studiepunten moet behalen. Om welke reden is een resultaat
van 15 studiepunten als eis voor een subsidie vastgesteld? En waarom is de eis van
15 studiepunten ook vastgesteld voor studenten die per februari starten?
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de Voorhang subsidieregeling
Instructiebeurs mbo 2025 en hebben hierover een aantal opmerkingen en vragen.
De leden van de NSC-fractie vinden het belangrijk dat mensen die werkzaam zijn in
het primaire onderwijsproces volop kansen krijgen en gestimuleerd worden om zich in
professioneel opzicht verder te blijven ontwikkelen. Dit kan de kwaliteit van het
onderwijs alleen maar ten goede komen. Deze leden onderschrijven dan ook het doel
dat met de subsidieregeling Instructiebeurs mbo 2025 wordt beoogd.
Wel hebben de leden van de NSC-fractie met enige verontrusting gekeken naar de manier
waarop de subsidieregeling, tegen het advies van het ATR in, is voortgezet ondanks
dat de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling op dat moment nog onduidelijk
was. Deze leden menen daarin namelijk een terugkerend patroon te zien waarbij subsidies
door het Ministerie van OCW worden uitgekeerd, terwijl de effectiviteit ervan onvoldoende
geborgd is. Dat is in ieder geval een conclusie die ook de Algemene Rekenkamer al
meermaals heeft moeten trekken in haar verantwoordingsonderzoeken van de afgelopen
jaren; geld wordt uitgegeven terwijl onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het ook
ergens toe leidt. Zij vragen hoe het kan dat, de herhaaldelijke bevindingen van de
Algemene Rekenkamer ten spijt, de Minister er maar niet in lijkt te slagen hierin
verbetering aan te brengen. Kan de Minister hier een verklaring voor geven? En kan
de Minister aangeven welke maatregelen hij neemt om hierin verbetering aan te brengen?
De leden van de NSC-fractie vragen daarbij ook welke subsidieregelingen in het verleden
niet zijn voortgezet omdat de doelmatigheid en doeltreffendheid ervan onvoldoende aangetoond
kon worden.
Het stelt de leden van de NSC-fractie gerust dat uit het inmiddels verschenen evaluatierapport
blijkt dat instructeurs evenwel dankbaar gebruik van de subsidieregeling weten te
maken en dat naar verwachting velen van hen hierdoor een nieuwe opleiding afronden.
Tegelijkertijd merken deze leden op dat maar zeer weinig instructeurs een beroep doen
op de regeling en dat sinds de invoering ervan er jaarlijks een forse onderuitputting
van het beschikbare budget is.
Kan de Minister aangeven waarom vanaf 2020 tot en met 2023 het beschikbare budget
gelijk is gebleven aan € 1.800.000,–, ondanks dat jaar in jaar uit hoogstens een kwart
van het budget is uitgekeerd? Waarom is het budget niet bijgesteld? Welke maatregelen
zijn er in die periode genomen in antwoord op deze forse onderuitputting? Wat is er
met het resterende geld gebeurd?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorhang en
hebben verder geen vragen.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1. Inleiding
Dank aan de leden voor de inbreng voor dit schriftelijke overleg. Hieronder beantwoord
ik de vragen en opmerkingen, gebundeld per onderwerp, namelijk: ATR, budget, bekendheid
en toegankelijkheid, en overig
2. ATR
De leden van de VVD-fractie vragen waarom is besloten het advies van de ATR terzijde
te leggen.
Het eindoordeel van de ATR is «Niet indienen / vaststellen, tenzij met de adviespunten
rekening wordt gehouden» (dictum 3). Ten eerste wil ik benadrukken dat ik het werk
van de ATR waardeer en hun advies uiterst serieus heb meegenomen bij de totstandkoming
van deze regeling. In hun advies geeft de ATR vier concrete aandachtspunten mee, die
ik hier puntsgewijs zal doornemen. De eerste, het advies om de regeling uitsluitend
open te stellen voor instructeurs die al eerder subsidie hebben ontvangen voor een
opleiding, leg ik terzijde. Ik vind het belangrijk dat alle instructeurs gebruik kunnen
maken van deze beurs, ook degenen die dit jaar voor het eerst de beurs aanvragen.
De instructeursbeurs wordt veelal gebruikt voor het volgen van een lerarenopleiding,
daarmee draagt deze beurs bij aan het tegengaan van het lerarentekort. Dat wil ik
ook dit jaar faciliteren. Het tweede advies, ervoor zorgen dat instructeurs in één
keer de aanvraag voor meerdere jaren kunnen doen, neem ik mee in een eventuele volgende
versie van de regeling. Het derde en vierde advies heb ik reeds geïmplementeerd in
deze regeling. Het gaat om het in de evaluatie aandacht te besteden aan de redenen
van onderuitputting en verbetering van de werkbaarheid van de regeling, zie hiervoor
verdere toelichting onder 4 (bekendheid en toegankelijkheid) en de regeldruk in kaart
te brengen conform de Rijksbrede methodiek. Dat laatste heb ik gedaan in de toelichting
van de huidige regeling. Met de aanpassingen die reeds gedaan zijn ben ik gedeeltelijk
tegemoet gekomen aan het advies van de ATR, waarbij ik twee adviespunten overneem,
één adviespunt meeneem in een eventuele volgende versie van de regeling, en één adviespunt
terzijde leg. Omdat ik niet aan alle adviespunten tegemoet ben gekomen, maar het belangrijk
vind dat deze beurs ook dit jaar beschikbaar is, leg ik het advies om de regeling
niet in te dienen terzijde.
3. Budget
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af welke middelen er nog beschikbaar
zijn voor de professionalisering van mbo-instructeurs en mbo-docenten als de instructeursbeurs
volgend jaar ophoudt te bestaan.
Ik deel de mening van de fractie dat het verhogen van de onderwijskwaliteit in het
mbo belangrijk is. Dat is iets waar ik voortdurende aandacht voor heb. Naar aanleiding
van de evaluatie van de instructeursbeurs die is gedaan door onderzoeksbureau Berenschot4, ben ik momenteel verschillende opties aan het overwegen voor de toekomst van de
instructeursbeurs. Over mijn keuze zult u worden geïnformeerd in de Kamerbrief lerarenstrategie
in Q2 van dit jaar. Daarin zal ik ook expliciet ingaan op de middelen ten behoeve
van professionalisering voor zowel instructeurs als docenten in het mbo.
De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister kan aangeven waarom vanaf 2020 tot
en met 2023 het beschikbare budget gelijk is gebleven aan € 1.800.000,–, ondanks dat
jaar in jaar uit hoogstens een kwart van het budget is uitgekeerd? Daarnaast vraagt
de NSC-fractie waarom het budget niet is bijgesteld, welke maatregelen er in die periode
zijn genomen in antwoord op deze forse onderuitputting, en wat er met het resterende
geld is gebeurd?
Het subsidieplafond van de regeling was van 2020–2023 inderdaad € 1.800.000,–. Het
resterende bedrag is ingezet voor de regeling zij-instroom, zodat daar meer subsidies
verstrekt konden worden. Hier is voor gekozen omdat deze regeling een soortgelijk
doel heeft: het terugdringen van het lerarentekort. Aangezien in de Subsidieregeling
instructeursbeurs mbo is opgenomen5 dat de niet bestede subsidie jaarlijks aan de subsidieregeling zij-instroom wordt
toegevoegd, is vanuit efficiencyoogpunt destijds besloten een plafondverlaging mee
te nemen in de eerstvolgende wijziging van de Subsidieregeling instructeursbeurs mbo
en daar geen aparte wijzigingsregeling voor op te stellen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister de keuze voor het bijstellen van
het budget naar € 800.000 nader kan duiden en of de verwachting is dat dit budget
wel uitgeput wordt.
Het budget is naar beneden bijgesteld als gevolg van de onderuitputting in eerdere
jaren, zoals de leden van de VVD-fractie zelf ook constateren in hun inbreng. De reden
dat het plafond is bijgesteld naar € 800.000, is omdat dit dichter bij de uitputting
van afgelopen jaren komt, maar ook ruimte biedt voor de groeipotentie die ik zie in
de gebruikers van de regeling. Deze groeipotentie kan worden bereikt door in te zetten
op de bekendheid en toegankelijkheid van de regeling, dat zal ik verder toelichten
in het volgende blok.
4. Bekendheid en toegankelijkheid
Er zijn verschillende vragen gesteld over de bekendheid en toegankelijkheid van de
regeling. Deze zal ik bundelen en vervolgens beantwoorden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of er in deze subsidieronde nog iets
gedaan wordt aan het breder bekendmaken van de subsidie. De fractie vraagt zich ook
af wat de Minister gaat doen om de bekendheid en toegankelijkheid van de regeling
te vergroten en welke formele kanalen daarvoor ingezet gaan worden.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af welke aanpassingen er gedaan zijn om ervoor
te zorgen dat de nieuwe subsidieregeling wel effectief en doelmatig zal zijn. De VVD-fractie
vraagt daarnaast of er voldoende is gedaan om de bekendheid van deze regeling te vergroten,
gezien het feit dat deze subsidieregeling kan bijdragen aan het verminderen van het
lerarentekort. De fractie vraagt of de Minister voornemens is hier extra aandacht
aan te besteden, zowel onder instructeurs als onderwijsinstellingen en zo ja, welke
impact zou dit hebben op de uitvoerbaarheid van deze subsidieregeling?
Ik wil stevig inzetten op de bekendheid en toegankelijkheid van de regeling ook voor
deze subsidieronde. Door het evaluatieonderzoek van Berenschot weten we dat de beperkingen
van de effectiviteit en doelmatigheid van de regeling met name in het bereik van de
regeling zitten. Om meer bekendheid voor de regeling te creëren zal er op verschillende
manieren aandacht aan besteed worden, zowel vanuit mijn ministerie als vanuit partners:
er zal aandacht aan besteed worden in de externe mbo-nieuwsbrief van OCW, de MBO Raad
zal communiceren naar mbo-instellingen en de BVMBO naar docenten. Ook via de onderwijsregio’s
zal ik aandacht aan de mogelijkheden van deze regeling besteden. Ten slotte zal DUO
contact opnemen met instructeurs die in voorgaande jaren gebruik hebben gemaakt van
de regeling en in aanmerking komen voor subsidie voor het tweede of derde jaar van
hun opleiding.
Er zijn geen aanwijzingen dat meer gebruik van de regeling de uitvoerbaarheid in de
weg zou staan.
5. Overig
De leden van de NSC fractie vragen hoe het kan dat, de herhaaldelijke bevindingen
van de Algemene Rekenkamer ten spijt, de Minister er maar niet in lijkt te slagen
verbetering aan te brengen in het borgen van de effectiviteit van regelingen. Kan
de Minister hier een verklaring voor geven? En kan de Minister aangeven welke maatregelen
hij neemt om hierin verbetering aan te brengen? De leden van de NSC-fractie vragen
daarbij ook welke subsidieregelingen in het verleden niet zijn voortgezet omdat de
doelmatigheid en doeltreffendheid ervan onvoldoende aangetoond kon worden.
Ik betrek de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer bij het monitoren en evalueren
van beleid. Daarnaast zet ik voortdurend stappen om te zorgen dat beleidsresultaten
worden gehaald en beter te verantwoorden zijn. Sinds 2023 is er verbetering gebracht
in hoe we werken met beleidsindicatoren. Daardoor is het makkelijker om beleid duurzaam
te monitoren, en dus ook in te grijpen als beleidsindicatoren niet behaald worden.
Met het project Science for Policy zet ik daarnaast in op nieuwe manieren van het gebruik van wetenschappelijke inzichten
bij beleidsontwikkeling. In dit project is OCW samen met partijen uit het veld aan
het experimenteren met nieuwe vormen van interacties tussen wetenschap en beleid in
voorbeeldprojecten bij verschillende departementen en uitvoeringsorganisaties. Dit
doe ik ook om beleid, inclusief onderwijsbeleid, meer evidence-based te maken. Verder
wordt in het kader van het Herstelplan Kwaliteit funderend onderwijs gekeken hoe we
terughoudend kunnen omgaan met het verstrekken van subsidies om zo de administratieve
lastendruk te verminderen en onnodige verantwoordingsdruk te voorkomen.
Alvorens subsidieregelingen te publiceren, wordt altijd bezien of deze doelmatig en
doeltreffend zijn. Zo wordt er een juridische analyse gedaan, worden uitvoeringstoetsen
uitgevraagd en worden kansen op misbruik en oneigenlijk gebruik in kaart gebracht.
Met deze maatregelen zorg ik ervoor dat van subsidieregelingen aan de voorkant voldoende
wordt gemotiveerd dat ze doelmatig en doeltreffend zijn. Om te bezien of de verwachte
doelmatigheid en doeltreffendheid in de praktijk ook daadwerkelijk behaald worden
is het verplicht om subsidieregelingen na 5 jaar te evalueren. Daarna wordt overwogen
of een subsidieregeling voortgezet wordt. In het al dan niet beëindigen van subsidieregelingen
spelen verschillende factoren een rol, waaronder de doeltreffendheid en doelmatigheid.
Dit wordt dus steeds afgewogen. Gepubliceerde subsidieregelingen die in het verleden
niet zijn voortgezet met als specifieke reden dat de doelmatigheid en doeltreffendheid
onvoldoende aangetoond kon worden, zijn bij mij echter niet bekend.
De leden van de VVD-fractie vragen om welke reden een resultaat van 15 studiepunten
als eis voor de subsidie is vastgesteld, ook voor studenten die per februari starten?
Ik heb ervoor gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de systematiek van de
Subsidieregeling lerarenbeurs6, daar is deze studiepunteneis een onderdeel van. Met het oog op doelmatigheid van
de regeling is een minimaal aantal studiepunten vastgesteld, waarbij ik 15 studiepunten
haalbaar acht, ook voor studenten die per februari starten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier