Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Flach over de berichten ‘Driekwart gemeenten krijgt begroting niet rond, keuzes uitgesteld’ en ‘Zuid-Holland stemt in met begroting met groot gat’
Vragen van het lid Flach (SGP) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de berichten «Driekwart gemeenten krijgt begroting niet rond, keuzes uitgesteld» en «Zuid-Holland stemt in met begroting met groot gat» (ingezonden 29 januari 2025).
Antwoord van Minister Uitermark (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
3 maart 2025).
Vraag 1
Bent u bekend met de berichten «Driekwart gemeenten krijgt begroting niet rond, keuzes
uitgesteld» en «Zuid-Holland stemt in met begroting met groot gat»?1
Antwoord 1
Ja, die berichten zijn bij mij bekend.
Vraag 2
Hoe reageert u op de constatering dat slechts een kwart van de gemeenten een sluitende
begroting kan presenteren? Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken van dit probleem?
Antwoord 2
Ik begrijp de zorgen van gemeenten over de financiën vanaf 2026. Ik ben hierover dan
ook reeds in gesprek met de medeoverheden. Naar aanleiding van het Overhedenoverleg
heb ik aangegeven dat ik veel waarde hecht aan de balans tussen de ambities, taken,
middelen en uitvoeringskracht. Daarbij is bij het Overhedenoverleg van kabinetszijde
erkend, zoals aangegeven in de Kamerbrief die ik 29 november verzonden heb, dat deze
balans onder druk staat.2 Het gesprek daarover moet wel zorgvuldig en precies worden gevoerd en daartoe zijn
ook concrete afspraken gemaakt. Als kabinet willen we met de medeoverheden een weg
naar voren bewandelen. We spreken hiertoe in het Overhedenoverleg, dat vanwege agendatechnische
redenen is verplaatst van 11 maart naar 17 maart a.s., verder met de koepels van gemeenten,
provincies en waterschappen.
Wat betreft het bericht dat een kwart van de gemeenten een sluitende begroting kan
presenteren, zou ik de volgende opmerkingen willen plaatsen.
In de eerste plaats wil ik benadrukken dat het aan de gemeenteraad is om de begroting
vast te stellen en daarbij met het college van burgemeester en Wethouders het gesprek
te voeren over keuzes die lokaal gemaakt worden. Gemeenten zijn zelfstandige bestuurslagen
met een eigen autonomie en eigenheid.
Ten tweede wil ik aangeven dat de provincies het financiële toezicht op gemeenten
uitvoeren. De Gemeentewet schrijft daarbij voor dat gemeenten een begroting moeten
opstellen die structureel en reëel in evenwicht is (structurele lasten worden gedekt
door structurele baten), of waarvan aannemelijk is dat het evenwicht in de eerstvolgende
jaren tot stand wordt gebracht. De meerjarenbegroting hoeft hierbij niet noodzakelijkerwijs
ieder jaar sluitend te zijn. De provinciale toezichthouders toetsen of door gemeenten
aan genoemde structureel evenwicht wordt voldaan. Is dit naar het oordeel van de provinciaal
toezichthouders bij een gemeente niet het geval, dan wordt deze gemeente onder preventief
toezicht geplaatst. Voor het begrotingsjaar 2025 staat één gemeente in Nederland onder
preventief toezicht vanwege financiële redenen. Een aantal provinciale toezichthouders
geeft wel aan dat ze in de meerjarenraming vanaf 2026 tekorten zien. Of dat leidt
tot preventief toezicht over 2026, zal moeten blijken uit de beoordeling van de begrotingen
2026 door de provinciale toezichthouder eind dit jaar. Indien er sprake is van een
ernstigere financiële situatie, dan is er het vangnet van artikel 12 Financiële Verhoudingswet.
Ten derde is het belangrijk om te benadrukken dat begrote cijfers van gemeenten vaak
geen goede voorspeller zijn van de uiteindelijke jaarrekeningresultaten van gemeenten.
In plaats van de begrote tekorten, werden de afgelopen jaren overschotten gerealiseerd
door de gemeenten gezamenlijk, met een bandbreedte van € 1,7–€ 3,7 miljard per jaar.
Er zijn verschillende redenen voor deze overschotten. Het lukt gemeenten niet altijd
om het geld uit te geven dat ze van plan waren uit te geven in de begroting, onder
meer doordat de uitvoeringskracht van gemeenten achter is gebleven bij de toename
van taken en ambities. Daarnaast komen rijksbijdragen laat in het jaar beschikbaar
en worden investeringen uitgesteld door onzekerheid. Door de genoemde overschotten
is de financiële positie van de meeste gemeenten de afgelopen jaren verbeterd, zoals
zichtbaar is in de gestegen solvabiliteit en eigen vermogen.
Vraag 3
Vindt u dat de begrotingsregels voldoende ruimte bieden aan medeoverheden om een gezonde
meerjarenbegroting te kunnen opstellen? Bent u bereid met de medeoverheden te verkennen
of meer flexibiliteit mogelijk is ten aanzien van onder andere het inzetten van reserves?
Antwoord 3
Ja, hiertoe ben ik bereid. Hiermee ben ik reeds aan de slag gegaan langs de lijn zoals
vermeld in mijn brief van 4 oktober 2024 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2024–2025, 36 600 B, nr. 9) aan uw Kamer, waarin ik heb aangegeven dat ik wil bezien of bij de financiële beoordeling
van de begrotingen van gemeenten door de provinciale toezichthouders de huidige norm
(begrotingsregel) van structureel en reëel evenwicht aangevuld kan worden met andere
toetsingscriteria. Daarbij valt te denken aan het meer meewegen van de vermogenspositie
ten aanzien van de risico’s, de wendbaarheid en weerbaarheid van een gemeente, een
breder risicomodel en bepaalde financiële kengetallen op het vlak van bijvoorbeeld
weerstandsvermogen, schulden of belastingcapaciteit. Momenteel vinden hierover gesprekken
plaats met de provinciale toezichthouders. Naar verwachting kan ik uw Kamer hierover
nader informeren in het tweede kwartaal van 2025.
Daarnaast is een ruimere inzet van het surplus van de algemene reserve mogelijk gemaakt
met ingang van de begrotingen voor 2025, ter dekking van structurele lasten. Dit kan,
onder voorwaarden, bijdragen aan vergroting van de wendbaarheid van de financiën van
medeoverheden. Dit is mogelijk gemaakt via de in het Bestuurlijk Overleg Financiële
verhoudingen (BOFv) op 21 november 2023 vastgestelde «Notitie incidenteel/structureel»,
die in nauwe afstemming tussen de fondsbeheerders, VNG, IPO en financieel toezichthouders
tot stand is gekomen.
Vraag 4
Kunt u toelichten wat de geconstateerde ontwikkeling betekent voor het toezicht op
gemeenten? In hoeverre vindt u dat extra coulance betracht zou moeten worden met het
oog op de financiële opgave waar gemeenten voor staan?
Antwoord 4
Het financiële toezicht biedt reeds ruimte voor flexibiliteit, maatwerk en dialoog.
De financieel toezichthouder helpt gemeenten bij het bevorderen van een gezonde financiële
huishouding. Bij het financieel toezicht gaat het om het voeren van een constructieve
dialoog, waarin betrokken partijen met behoud van ieders rol en verantwoordelijkheid
elkaar aanspreken en kritisch bevragen. Zoals in antwoord op de vragen 2 en 3 aangegeven,
zijn de mogelijkheden rond inzet van reserves reeds verruimd en ben ik in overleg
om te bezien of bij de financiële beoordeling van de begrotingen van gemeenten door
de provinciale toezichthouders de huidige norm (begrotingsregel) van structureel en
reëel evenwicht aangevuld kan worden met andere toetsingscriteria.
Vraag 5
Kunt u aangeven hoe het begrotingstoezicht op gemeenten zich verhoudt tot het begrotingstoezicht
op provincies? In hoeverre komt de relatie tussen Rijk en provincies overeen met die
tussen provincies en gemeenten?
Antwoord 5
De provinciale toezichthouders maken bij hun financieel toezicht op gemeenten gebruik
van een gemeenschappelijk toezichtkader4. Een aantal jaren geleden heeft BZK besloten een nieuwe werkwijze te hanteren bij
het financieel toezicht op de provincies en gebruik te maken van een eigen toezichtkader.
Gezien de over het algemeen goede financiële positie van provincies, worden de begrotingen
enkel nader en verdiepend geanalyseerd als de betreffende provincie op basis van de
beoordeling een hoog risicoprofiel krijgt toegekend.
Dit risicoprofiel wordt bepaald aan de hand van:
1) of er in voorgaande jaren een interventie is geweest van de toezichthouder;
2) of er interne of externe signalen zijn die duiden op risico’s;
3) beoordeling of een of meer van de volgende vijf kengetallen uit de begroting zich
problematisch ontwikkelen of de komende vier jaar binnen de risicocategorie C vallen:
Structurele exploitatieruimte (<0), Solvabiliteit (<20%), Gecorrigeerde schuldquote
(>130%), Aandeel grond in totale baten (>35%), Belastingcapaciteit (>105%) en Weerstandsvermogen
(<1);
4) beoordeling van kengetallen op het vlak van kapitaalgoederen en verbonden partijen:
Investeringsratio, Mutatie vaste activa, Relatieve rentelasten, Uitzettingen bij verbonden
partijen en Volatiliteit resultaat deelnemingen;
5) controle van de kengetallen kasgeldlimiet en renterisiconorm en een marginale toets
op gebruik van derivaten;
6) beoordeling of er sprake is van een structureel en reëel evenwicht (SRE) op de begroting.
Vraag 6
Welk kader is er ter uitwerking van het toezicht op de begroting van de provincies?
Hoe vaak komt het voor dat de begroting van provincies niet sluitend is en hoe gaat
u met die situaties om?
Antwoord 6
Het kader ten aanzien van het financiële toezicht op provincies heb ik geschetst bij
vraag 5. Het komt zelden voor dat er bij de provincies geen sprake is van structureel
en reëel evenwicht (structurele lasten worden gedekt door structurele baten). In de
periode 2018–2025 is er naar mijn oordeel alleen bij de provincie Zuid-Holland bij
de begroting 2025 geen sprake van structureel en reëel evenwicht (SRE). Dit leidt
echter niet gelijk tot het instellen van verscherpt preventief toezicht, omdat naast
SRE er ook breder wordt gekeken naar het risicoprofiel van een provincie, zoals bij
vraag 5 aangegeven. Daarnaast is in het geval van Zuid-Holland een ambtelijk gesprek
gevoerd, waarbij is ingegaan op de mogelijke maatregelen die de provincie neemt om
weer SRE te krijgen. Deze zijn vastgelegd in de brief aan de provincie met daarin
het toezichtregime.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.