Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Sneller over het bericht ‘De druppel die de emmer doet overlopen, naar een toekomstbestendige WETS-procedure voor overname van strafexecutie in Nederland de wetgever aan zet’
Vragen van het lid Sneller (D66) aan de Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het bericht «De druppel die de emmer doet overlopen, naar een toekomstbestendige WETS-procedure voor overname van strafexecutie in Nederland de wetgever aan zet.» (ingezonden 14 januari 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Coenradie (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 21 februari
2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1214.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «De druppel die de emmer doet overlopen, naar een toekomstbestendige
WETS-procedure voor overname van strafexecutie in Nederland, de wetgever aan zet»1?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw oordeel over de kwaliteit van rechtsbescherming van veroordeelden in de
WETS erkenningsprocedure, waarbij de veroordeelde niet wordt gehoord en geen andere
wettelijke mogelijkheid heeft om inbreng te leveren, terwijl de procedure wel effect
kan hebben op de kwalificatie van het delict en de strafduur?
Antwoord 2
Bij de totstandkoming van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende
en voorwaardelijke sancties (WETS) is de rechtsbescherming van de veroordeelde een
belangrijk punt van aandacht geweest. Daarover is ook uitvoerig met uw Kamer van gedachten
gewisseld. Bij de implementatie van het kaderbesluit 2008/909/JBZ (kaderbesluit) is
– gelet op het belang van rechtsbescherming – besloten om een aantal vanuit het perspectief
van de veroordeelde meest wezenlijke onderdelen van de erkenningsbeslissing voor te
leggen aan de penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (het gerechtshof).
Dit betreft de kwalificatie van het gepleegde strafbare feit naar Nederlands recht,
de verenigbaarheid van de straf met het Nederlands recht en een eventuele aanpassing
van de straf. De afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst
Justitiële Inrichtingen (DJI) besluit vervolgens namens mij over de erkenning en neemt
daarbij het oordeel van het gerechtshof in acht.2 De wetgever was van oordeel dat daarmee bij de implementatie is voorzien in een adequate
en met voldoende waarborgen omklede procedure die aansluit bij de nationale verhoudingen.3 Of er aanleiding bestaat om de erkenningsprocedure, wat betreft de rechtsbescherming
van de veroordeelde, te herzien, is onderwerp van het reeds aangekondigde onderzoek
van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC).
Ik licht de reikwijdte van dat onderzoek verder toe in de beantwoording van de vragen
8 tot en met 10.
Vraag 3 en 4
Erkent u dat het feit dat veroordeelden zich alleen kunnen verdedigen via de civiele
rechter, die een beperkte toetsingsmaatstaf heeft omdat zij uitsluitend bevoegd is
zover sprake is van een vordering uit onrechtmatige daad, in de praktijk leidt tot
een problematische situatie voor veroordeelden?
Is de civiele rechter op dit moment bevoegd om zich uit te laten over de beslissing
van de Minister en/of het oordeel van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden als de beslissing
middels een civielrechtelijke procedure aan bod komt?
Antwoord 3 en 4
Nee, dat erken ik niet. Wanneer een veroordeelde meent dat de Staat door de erkenning
van een vonnis onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW, kan hij
zich tot de civiele rechter wenden. Hij kan dan bij de civiele rechter vorderen dit
vast te stellen en de erkenningsbeslissing te doen heroverwegen of aan te passen.
De civiele rechter is bevoegd hierover te oordelen. Of een veroordeelde ontvankelijk
is in zijn vordering en hoever de mate van toetsing reikt, is ter beoordeling van
de civiele rechter.
Vraag 5
Zijn er afspraken (op papier of in een andere vorm) in de praktijk waarin veroordeelden
ruimte wordt geboden inbreng te leveren voor de procedure? Zo ja, welke afspraken
zijn dit?
Antwoord 5
In de praktijk is de ongeschreven werkwijze ontstaan dat een veroordeelde een schriftelijke
zienswijze kan indienen bij de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS)
van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), die namens mij besluit over de erkenning
van vrijheidsbenemende vonnissen. De zienswijze wordt door hen doorgezonden naar het
gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het gerechtshof betrekt de zienswijze bij zijn beoordeling.
Ook IOS betrekt de inbreng bij de beslissing omtrent de erkenning van het vonnis,
binnen de reikwijdte van het kaderbesluit. Het komt ook voor dat IOS een veroordeelde
de gelegenheid biedt nadere stukken aan te leveren omtrent diens binding met Nederland,
wanneer IOS het verzoek om die reden heeft afgewezen of voornemens is af te wijzen.
Vraag 6
Selecteert u de gevallen waarin tegemoet wordt gekomen aan een verzoek tot herbeoordeling
van de veroordeelde? Zo ja, op welke criteria berust deze selectie?
Antwoord 6
IOS bekijkt of zij de redenen op grond waarvan om een herbeoordeling wordt gevraagd
zelf kunnen beoordelen of dat die betrekking hebben op de aspecten die het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden beoordeelt. Ook gaat IOS na of er in de zienswijze iets wordt aangevoerd
dat de veroordeelde niet eerder naar voren heeft gebracht dat relevant kan zijn voor
diens beoordeling. In de praktijk stuurt IOS bij zo’n «nieuw» element de zienswijze
door aan het gerechtshof. Het gerechtshof toetst dan of de zienswijze tot een aanpassing
van zijn oorspronkelijk oordeel moet leiden. De herbeoordeling is dus beperkt tot
elementen die niet eerder door de veroordeelde naar voren zijn gebracht en behelst
geen volledig nieuwe beoordeling. Voor een veroordeelde staat altijd de weg naar de
civiele rechter open als hij meent dat de geleverde inbreng niet tot het gewenste
resultaat heeft geleid en de Staat door de erkenning van het vonnis onrechtmatig heeft
gehandeld.
Vraag 7
Heeft u berichten ontvangen van de betrokken instanties (waaronder de rechtspraak
en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden) waarin zij uiten dat het wenselijk voor veroordeelden
om inbreng te hebben in de erkenningsprocedure? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Antwoord 7
Het is mij bekend dat het hof aanpassing van wetgeving, met het oog op de rechtsbescherming
van veroordeelden, noodzakelijk acht. In dit kader verwijs ik in het bijzonder naar
het eindoordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met kenmerk ECLI:NL:GHARL:2024:5819.
Zoals ik hiervoor al aangaf, zal het reeds aangekondigde WODC-onderzoek zich ook op
dit aspect van de erkenningsprocedure richten.
Vraag 8, 9 en 10
Ziet u, in het licht van het niet-ontvankelijk verklaren van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
om prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof, reden om de erkenningsprocedure
aan te passen? Zo ja, welke aanpassingen vindt u wenselijk?
Hoe kijkt u naar uw eigen rol in de erkenningsprocedure van de WETS nu het Gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden niet ontvankelijk is verklaard om prejudiciële vragen te stellen? Bent u bereid uw eigen rol te wijzigen, zodat de beslissingsbevoegdheid
kan worden neergelegd bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden?
Bent u bereid de Nederlandse erkenningsprocedure aan te passen naar voorbeeld van
de procedures in België, Frankrijk en Duitsland, waar wel beroeps- en cassatiemogelijkheden
openstaan tegen de erkenningsprocedure?
Antwoord 8, 9, en 10
Besluiten over de erkenning van vrijheidsbenemende vonnissen worden namens mij door
DJI (IOS) genomen. Mijn bevoegdheid in dezen ligt in lijn met de Nederlandse rechtsorde,
waarin ik verantwoordelijk ben voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en
vrijheidsbenemende maatregelen.
Gelet op de evaluatie die in opdracht van de Raad van de Europese Unie is uitgevoerd
naar de toepassing van (onder meer) het kaderbesluit in de verschillende landen in
de Europese Unie, waaronder Nederland, bestaat evenwel aanleiding om wetenschappelijk
onderzoek te laten verrichten naar de erkenningsprocedure. De aanbevelingen in het
rapport ten aanzien van Nederland vormen, zoals mijn ambtsvoorganger reeds heeft aangekondigd
in de beleidsreactie op de EU-evaluatie4, de primaire aanleiding om dit onderzoek te laten verrichten. Het onderzoek zal zowel
betrekking hebben op de rol- en bevoegdheidsverdeling in de erkenningsprocedure, als
ook op de rechtsbescherming van de veroordeelde in die procedure. Ook ontwikkelingen
in de jurisprudentie sinds de totstandkoming en implementatie van het kaderbesluit,
waaronder onder meer jurisprudentie over het niet bevoegd zijn van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden tot het stellen van prejudiciële vragen, zullen in het onderzoek
worden betrokken.
Het WODC is ook gevraagd om, voor zover aanpassingen met betrekking tot de erkenningsprocedure
in de optiek van de onderzoekers nodig worden geacht, daartoe oplossingsrichtingen
in kaart te brengen, waarbij ook de vraag voorligt of er andere landen, zoals bijvoorbeeld
Frankijk, hierbij als voorbeeld kunnen dienen.
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek, dat zich op dit moment
in de opstartende fase bevindt. Op grond van de onderzoeksresultaten zal ik een geïnformeerde
beslissing nemen of, en in hoeverre, wijziging van de huidige WETS-procedure, voor
wat betreft de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke uitspraken
tot oplegging van een vrijheidsbenemende sanctie in Nederland, aangewezen is.
Vraag 11
Ziet u, gezien het eerdere standpunt van het ministerie dat er geen aanleiding was
om het functioneren van de WETS-procedure te onderzoeken, het niet ontvankelijk verklaren
van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om prejudiciële vragen te stellen aanleiding
voor u om een dergelijk onderzoek alsnog op te starten?5
Antwoord 11
Zoals ik in de beantwoording van de vragen 8, 9 en 10 heb aangegeven, zal door het
WODC onderzoek worden verricht naar (onderdelen van) de erkenningsprocedure van de
WETS. De beleidsreactie op dit onderzoek zal met uw Kamer worden gedeeld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I. Coenradie, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.