Brief lid / fractie : Brief van de initiatiefnemer met een reactie op het door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) uitgebrachte advies op onderhavig wetsvoorstel
35 534 Voorstel van wet van het lid Podt houdende toetsing van levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek en tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en enkele andere wetten (Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek)
Nr. 11
BRIEF VAN HET LID PODT
Ontvangen 11 februari 2025
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Op 2 mei jongstleden is, naar aanleiding van het besluit van de Kamer om de Autoriteit
Persoonsgegevens (hierna: de AP) om advies te vragen inzake het voorstel van wet van
het lid Podt houdende toetsing van levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek en
tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg en enkele andere wetten (Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen
op verzoek), een advies van de AP ontvangen. Aanleiding voor de adviesaanvraag is
geweest dat het wetsvoorstel na het advies van de Afdeling advisering van de Raad
van State is gewijzigd en daarmee samenhangend tevens een paragraaf over de Algemene
Verordening Gegevensbescherming (hierna: de AVG) is ingevoegd in de memorie van toelichting
zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad
van State. Middels deze brief geeft de initiatiefnemer graag een schriftelijke reactie
op het door de AP uitgebrachte advies.
De AP heeft een kanttekening geplaatst bij de grondslagen voor de gegevensbescherming.
Als initiatiefnemer neem ik deze kanttekening over. Het gaat hierbij om een juridisch
punt dat verder implicaties heeft voor het wetsvoorstel.
Na bestudering en overleg met deskundigen lees ik het advies als volgt. Er wordt een
nieuw doel gecreëerd voor het verwerken van persoonsgegevens en er is geen sprake
van verdere verwerking (wat wel zo staat opgenomen in de memorie van toelichting).
De juiste grondslag voor de gegevensverwerking is artikel 6, eerste lid, onderdeel
c, van de AVG. De verwerking is rechtmatig omdat er daarmee voldaan wordt aan een
wettelijke verplichting, namelijk artikel 3 van het wetsvoorstel. Dat is naar het
oordeel van de AP niet voldoende duidelijk opgeschreven. Ook blijkt uit het advies
dat het de voorkeur heeft om te kiezen voor één grondslag, in plaats van twee.
Als gevolg van de door de AP geplaatste kanttekening en het overnemen daarvan door
ondergetekende, dienen de betreffende passages in de memorie van toelichting in het
vervolg zo gelezen te worden dat zij in overeenstemming zijn met de hiervoor genoemde
kanttekening. Omdat de memorie van toelichting een statisch document is dat in dit
stadium niet gewijzigd kan worden, zijn de passages die het betreft alsmede de wijze
waarop zij in het vervolg gelezen dienen te worden, hieronder opgenomen.
Het betreft de passages op pagina 49 en pagina 50 van de memorie van toelichting.
Op pagina 49, onder het kopje «Relatie arts-levenseindebegeleider» staat nu vanaf de tweede alinea:
«Ten aanzien van de verstrekking van gegevens door de (huis)arts en de levenseindebegeleider
ligt het minder voor de hand om deze overeenkomst als verwerkingsgrond te hanteren.
In plaats daarvan kan een grondslag worden gevonden in het vierde lid van artikel
6 van de AVG. Het betreft hier een verenigbare verdere verwerking voor een ander doel
– namelijk voor de zorgvuldige uitvoering door de levenseindebegeleider, van hulp
bij zelfdoding als bedoeld in dit wetsvoorstel – op grond van een lidstaatrechtelijke
bepaling als bedoeld in 6, vierde lid, AVG. Met lidstaatrechtelijke bepaling wordt
bedoeld het voorgestelde artikel 3, eerste lid. Deze voorgestelde bepaling is reeds
noodzakelijk om te voorzien in een wettelijke plicht voor doorbreking van het medisch
beroepsgeheim. Voor zover geen sprake zou zijn van verdere verenigbare verwerking,
kan de rechtsgrondslag worden gevonden in artikel 6, derde lid, AVG (wettelijke verplichting,
neergelegd in de hiervoor genoemde lidstaatrechtelijke bepaling, namelijk het voorgestelde
artikel 3, eerste lid).
Artikel 3, eerste lid, bevat zoals hiervoor genoemd, de verplichting voor de (huis)arts
om desgevraagd inlichtingen en gegevens te verstrekken aan de levenseindebegeleider.
Bij of krachtens wet kan een dergelijke uitzondering worden gemaakt op het medisch
beroepsgeheim, mits noodzakelijk, doelmatig en proportioneel. Aan de criteria van
noodzaak, doelmatigheid en proportionaliteit van de bepaling wordt voldaan omdat de
doorbreking noodzakelijk is om te waarborgen dat de hulp bij zelfdoding kan plaatsvinden
met inachtneming van de zorgvuldigheidseisen. De inlichtingen en gegevens die bij
de (huis)arts worden betrokken zijn met name van belang om te kunnen beoordelen of
andere hulp gelet op de achtergrond van het verzoek van de oudere, mogelijk is. Ook
kan deze informatie nodig zijn voor de beoordeling van de wilsbekwaamheid. Op het
medisch beroepsgeheim wordt verderop in dit hoofdstuk ingegaan.
Ook in deze relatie is, net als in de relatie levenseindebegeleider-oudere, onderdeel
9 van artikel 9 AVG van toepassing. Dit betekent dat de verstrekking van gegevens
over gezondheid door de (huis)arts is toegestaan.»
In plaats daarvan dient te worden gelezen:
Ten aanzien van de verstrekking van gegevens door de (huis)arts en de levenseindebegeleider
ligt het minder voor de hand om deze overeenkomst als verwerkingsgrond te hanteren.
In plaats daarvan kan een grondslag worden gevonden in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de AVG: de verwerking is noodzakelijk om
te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke
rust.
Met wettelijke verplichting wordt bedoeld het voorgestelde artikel 3, eerste lid. Deze voorgestelde bepaling
is reeds noodzakelijk om te voorzien in een wettelijke plicht voor doorbreking van
het medisch beroepsgeheim.
Artikel 3, eerste lid, bevat [weglating, red.] de verplichting voor de (huis)arts om desgevraagd inlichtingen en gegevens te verstrekken
aan de levenseindebegeleider. Bij of krachtens wet kan een dergelijke uitzondering
worden gemaakt op het medisch beroepsgeheim, mits noodzakelijk, doelmatig en proportioneel.
Aan de criteria van noodzaak, doelmatigheid en proportionaliteit van de bepaling wordt
voldaan omdat de doorbreking noodzakelijk is om te waarborgen dat de hulp bij zelfdoding
kan plaatsvinden met inachtneming van de zorgvuldigheidseisen. De inlichtingen en
gegevens die bij de (huis)arts worden betrokken zijn met name van belang om te kunnen
beoordelen of andere hulp gelet op de achtergrond van het verzoek van de oudere, mogelijk
is. Ook kan deze informatie nodig zijn voor de beoordeling van de wilsbekwaamheid.
Op het medisch beroepsgeheim wordt verderop in dit hoofdstuk ingegaan.
Ook in deze relatie is, net als in de relatie levenseindebegeleider-oudere, onderdeel
9 van artikel 9 AVG van toepassing. Dit betekent dat de verstrekking van gegevens
over gezondheid door de (huis)arts is toegestaan.»
Ook op pagina 50 onder het kopje «Relatie levenseindebegeleider bij wie de oudere cliënt is – geraadpleegde onafhankelijke
levenseindebegeleider» dient een correctie plaats te vinden.
Daar staat nu:
«Ook hier kan voor de verstrekking van gegevens aan de onafhankelijke levenseindebegeleider,
net als in de voorgaande relatie, een basis worden gevonden in het vierde lid van
artikel 6 AVG, en voor zover geen sprake zou zijn van verdere verwerking, in artikel
6, derde lid, AVG. Voorts geldt ook hier dat artikel 9, tweede lid, onder g, AVG van
toepassing is.
Dezelfde redenering gaat dus op, met het verschil dat de geraadpleegde levenseindebegeleider,
anders dan de (huis)arts, de taak heeft om een schriftelijk oordeel te vellen over
de vraag of voldaan wordt aan de zorgvuldigheidseisen. Daartoe moet ook de geraadpleegde
levenseindebegeleider over de gegevens kunnen beschikken die de levenseindebegeleider
heeft verzameld. Daartoe behoren ook de gegevens die door de (huis)arts van de oudere
zijn verstrekt. Indien dat niet zou kunnen, zou een onafhankelijk beoordeling immers
niet gewaarborgd kunnen worden.
Voor zover het gaat om de toepassing van artikel 6, derde en vierde lid, AVG, geldt
dat de lidstaatrechtelijke bepaling is neergelegd in het voorgestelde artikel 3, tweede
en derde lid. Deze voorgestelde bepalingen zijn reeds nodig zijn om te voorzien in
een wettelijke verplichting voor de doorbreking van de door de levenseindebegeleiders
in acht te nemen zwijgplicht, bedoeld in artikel 88 Wet BIG.»
In plaats daarvan dient te worden gelezen:
«Ook hier kan voor de verstrekking van gegevens aan de onafhankelijke levenseindebegeleider,
net als in de voorgaande relatie, een basis worden gevonden in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, AVG. Voorts geldt ook hier dat artikel 9, tweede lid, onder g, AVG van toepassing
is.
Dezelfde redenering gaat dus op, met het verschil dat de geraadpleegde levenseindebegeleider,
anders dan de (huis)arts, de taak heeft om een schriftelijk oordeel te vellen over
de vraag of voldaan wordt aan de zorgvuldigheidseisen. Daartoe moet ook de geraadpleegde
levenseindebegeleider over de gegevens kunnen beschikken die de levenseindebegeleider
heeft verzameld. Daartoe behoren ook de gegevens die door de (huis)arts van de oudere
zijn verstrekt. Indien dat niet zou kunnen, zou een onafhankelijke beoordeling immers
niet gewaarborgd kunnen worden.
Voor zover het gaat om de toepassing van artikel 6, eerste lid, onderdeel c, AVG, geldt dat de lidstaatrechtelijke bepaling is neergelegd in het voorgestelde
artikel 3, tweede en derde lid. Deze voorgestelde bepalingen zijn reeds nodig zijn
om te voorzien in een wettelijke verplichting voor de doorbreking van de door de levenseindebegeleiders
in acht te nemen zwijgplicht, bedoeld in artikel 88 Wet BIG.»
Graag verzoek ik de vaste Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport om
deze brief te betrekken bij de verdere behandeling van het voorstel.
Podt
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Anne-Marijke Podt, Tweede Kamerlid