Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Paternotte, Van der Wal, Diederik van Dijk en Mohandis over de digitale openbaarmaking van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging
Vragen van de leden Paternotte (D66), Van der Wal (VVD), Diederik van Dijk (SGP) en Mohandis (GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de digitale openbaarmaking van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (ingezonden 20 januari 2025).
Antwoord van Minister Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 28 januari
2025).
Vraag 1
Kunt u aangeven wanneer belanghebbenden wel goed in het archief kunnen zoeken op namen
van oorlogsslachtoffers danwel van mensen die verdacht werden van collaboratie?
Antwoord 1
Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) bestaat uit dossiers van personen
die na de Tweede Wereldoorlog zijn onderzocht op samenwerking met de Duitse bezetter.
Deze dossiers bevatten niet alleen informatie over personen die zijn onderzocht, maar
ook een schat aan informatie over slachtoffers, verzetsstrijders en anderen. De manier
waarop het papieren archief is geordend maakt echter dat er tot nu toe uitsluitend
op dossiernaam – de naam van degene die is onderzocht – in gezocht kan worden. In
deze hoedanigheid is het al 25 jaar als beperkt openbaar archief opvraagbaar geweest
bij het Nationaal Archief, mits je de naam van de dossierhouder kent. Dat is voor
nabestaanden van slachtoffers maar zelden het geval.
Dit is de reden dat er de laatste jaren intensief gewerkt is aan het digitaliseren,
full-text doorzoekbaar maken en contextualiseren van dit archief. Hierover is uw Kamer
eerder op 12 april dit jaar1 en 9 november 20222 geïnformeerd door de toenmalig Staatssecretaris van VWS over geïnformeerd in de voortgangsrapportages
Oorlogsgetroffenen en Herinnering Tweede Wereldoorlog. Daarmee wordt het archief veel
toegankelijker en kan er beter onderzoek in worden gedaan.
Nu de geplande online toegankelijkheid van de dossiers is uitgesteld,3 werken het Nationaal Archief en de consortiumpartners van Oorlog voor de Rechter4 hard aan een tijdelijke voorziening die het alsnog mogelijk maakt om bij het Nationaal
Archief in Den Haag onder voorwaarden het reeds gedigitaliseerde deel van het CABR
digitaal en full-text te doorzoeken. Het is voor mij belangrijk om die verbeterde
toegankelijkheid tot het CABR te kunnen bieden aan nabestaanden (met name van slachtoffers),
onderzoekers en vanwege educatiedoeleinden onder andere over de Holocaust, binnen
de grenzen van de huidige wetgeving. Ik streef ernaar deze tijdelijke voorziening
zo vroeg mogelijk in Q2 operationeel te hebben.
De online toegankelijkheid betreft alleen dossiers van overleden personen. Toch is
het niet uit te sluiten dat binnen die dossiers namen of kenmerken van nog levende
personen worden gevonden. Daarom werk ik aan een wetswijziging om de toegang tot overheidsarchieven
te verruimen. Hierin komt een duidelijke juridische grondslag om bij toegang tot archieven
met daarin gegevens van nog levende personen een belangenafweging te kunnen maken
tussen het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de belangen die
gediend zijn bij toegang tot het archief. Hierbij neem ik ook de wijze waarop archieven
digitaal en online raadpleegbaar gemaakt kunnen worden mee, zodat archieven relevant
blijven in het digitale tijdperk. Hiermee wil ik recht doen aan het maatschappelijke
belang om dit soort archieven voor een breed publiek toegankelijk te maken. Deze wetswijziging
zal nog voor het einde van dit kwartaal in internetconsultatie worden gebracht.
Ik realiseer me dat de tijdelijke voorziening verre van ideaal is en niet aan de verwachte
vraag kan voldoen. Daarbij realiseer ik me ook dat nabestaanden graag antwoorden willen
krijgen op de vragen die zij hebben. Overigens zou bij volledige openbaarheid ook
maar een deel van de dossiers online digitaal doorzoekbaar zijn geweest, aangezien
nu ongeveer een derde van het CABR is gescand. De verwachting is dat het volledige
archief pas tegen het einde van 2026 gescand zal zijn. Tot die tijd levert full-text
zoeken door het archief dus mogelijk incomplete resultaten op.
Ik hecht er desondanks belang aan snel een structurele oplossing mogelijk te maken,
mede omwille van het suboptimale karakter van de tijdelijke voorziening. Deze archieven
zijn van onschatbare waarde voor nabestaanden die zoeken naar antwoorden, voor historisch
onderzoek, educatie en maatschappelijke bewustwording.
Vraag 2
Kunt u aangeven hoe u uw toezegging in het vragenuur van 14 januari 2025 om het archief
zo snel mogelijk digitaal doorzoekbaar te maken gaat concretiseren?
Antwoord 2
Zie het antwoord bij vraag 1 wat betreft de tijdelijke voorziening en vraag 3,4 en
6 voor wat betreft de wetswijziging.
Vraag 3
Welke wettelijke grondslag wilt u creëren om de belangenafweging tussen het maatschappelijk
belang en privacy beter de garanderen?
Antwoord 3
Ik wil vóór eind maart een conceptwetsvoorstel in consultatie brengen die de door
de Autoriteit persoonsgegevens (AP) gemiste grondslag zal creëren voor toegang tot
archieven met gewone, bijzondere en strafrechtelijke persoonsgegevens. Hiermee wil
ik ruimte creëren voor een belangenafweging tussen openbaarheid en privacy bij de
(wijze van) verstrekking van (bijzondere en strafrechtelijke) persoonsgegevens door
archiefdiensten. Hierbij neem ik ook de wijze waarop archieven digitaal en online
raadpleegbaar gemaakt kunnen worden mee, zodat archieven relevant blijven in het digitale
tijdperk. Ik betrek ook overweging 158 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming
(AVG)5 in de voorbereiding (een van de aanbevelingen van de International Holocaust Remembrance
Alliance, die Nederland onderschreven heeft). Tegelijkertijd zie ik de reikwijdte
van dit wetsvoorstel breder dan enkel de oorlog- en Holocaustgerelateerde archieven.
Hiermee wil ik recht doen aan het maatschappelijke belang om archieven zoals het CABR
voor een breed publiek toegankelijk te maken en het recht op toegang tot overheidsinformatie
en cultureel erfgoed.
Ik zie deze wetswijziging nadrukkelijk als onderdeel van de bredere ambitie van het
kabinet om onze democratische rechtsstaat te verstevigen. Mijn inzet is er op gericht
de wetswijziging zo spoedig vastgesteld te krijgen en in werking te laten treden,
maar uiteraard moet hierbij een zorgvuldig wetstraject worden gevolgd waarbij verschillende
partijen de mogelijkheid krijgen om te adviseren, zoals in ieder geval de AP, de algemene
rijksarchivaris (ARA) en het Adviescollege Openbaarheid en informatiehuishouding (ACOI).
De wijziging wordt geregeld in een apart wetsvoorstel, los van de reeds bij uw Kamer
ingediende bredere modernisering van de Archiefwet. Een eigenstandig wetsvoorstel
waarborgt een zorgvuldige afweging, mede door de betrokkenheid van eerdergenoemde
partijen. De kans is daarbij groot dat een apart wetsvoorstel sneller in werking kan
treden dan de bredere modernisering van de Archiefwet, die afhankelijk is van de afronding
van lagere regelgeving. De bredere gemoderniseerde wet zal namelijk naar verwachting
niet eerder dan 1 juli 2026 in werking treden.
Vraag 4
Wat is het tijdpad van het wetstraject waarin deze wettelijke grondslag wordt gecreëerd,
zoals u suggereert?
Antwoord 4
Ik wil het wetsvoorstel uiterlijk eind maart in consultatie brengen. Deze consultatie
zal in ieder geval een internetconsultatie, een uitvoeringstoets en enkele adviesaanvragen
(zie vraag 3) behelzen. Daarna volgt de adviesaanvraag bij de Afdeling advisering
van de Raad van State en tot slot behandeling door uw Kamer en daarna de Eerste Kamer.
Ik zet vaart achter deze wetswijziging en ik zal ook vragen aan de organisaties die
advies zullen moeten uitbrengen om hier voorrang aan te geven.
Vraag 5
Bent u bereid dit wetsvoorstel op korte termijn voor spoedadvies aan de Raad van State
voor te leggen?
Antwoord 5
Ja, zie ook het antwoord op vraag 4.
Vraag 6
Wanneer kan de Kamer deze spoedwet verwachten?
Antwoord 6
Met een start van de consultatie eind maart en na de consultatiefase het adviestraject
bij de Raad van State verwacht ik deze zomer het wetsvoorstel bij uw Kamer in te kunnen
dienen.
Vraag 7
Welke juridische bezwaren heeft de Autoriteit Persoonsgegevens precies bij het voorstel
van het NIOD om zo snel mogelijk een gesloten digitale omgeving te creëren en hoe
kunnen deze bezwaren weggenomen worden?
Antwoord 7
Naar aanleiding van de privacy risico’s die de AP heeft geconstateerd ten aanzien
van de (online) openbaarmaking van het CABR, heb ik de openbaarheidsbeperking op het
CABR verlengd.6 Dit betekent dat aan inzage in zowel de papieren dossiers als de gescande digitaal
doorzoekbare dossiers een aantal randvoorwaarden zijn verbonden: het is enkel toegankelijk
voor belanghebbenden zoals onderzoekers en nabestaanden, en op de studiezaal zijn
maatregelen genomen, zoals maatregelen die voorkomen dat kopieën worden gemaakt van
de archieven. De oplossing die het NIOD voorstelt biedt deze garanties niet. Ik heb
contact gehad met de AP hierover en zij beoordelen dat op dezelfde manier. De AP is
van mening dat het binnen het huidige wettelijke kader niet toegestaan is om bij inzage
kopieën te maken van documenten met daarin bijzondere of strafrechtelijke persoonsgegevens.
Dat dat niet gebeurt is binnen het voorstel van het NIOD, voor zover ik dat heb kunnen
beoordelen, niet voldoende te waarborgen.
Vraag 8
U heeft aangegeven dat er meer locaties komen waarin mensen het archief kunnen doorzoeken.
Wanneer zijn die locaties precies beschikbaar, welke locaties worden dit en hoe kunnen
mensen daar zo snel mogelijk terecht?
Antwoord 8
De tijdelijke voorziening wordt in eerste instantie bij het Nationaal Archief ingericht.
Ik ben in gesprek met de 11 Regionaal Historische Centra hoe we deze tijdelijke voorziening
zo snel mogelijk ook daar kunnen aanbieden. Het is daarbij van belang dat de tijdelijke
voorziening eerst operationeel is bij het Nationaal Archief en enige tijd wordt gemonitord
om ons ervan te vergewissen dat de waarborgen ook in de praktijk werken. Ik zet er
op in dat nog voor de zomer een start kan worden gemaakt met de inrichting op deze
regionale plekken. Mochten er meer locaties in beeld komen waar dit juridisch en praktisch
mogelijk en haalbaar is dan sta ik daar ook open voor. Deze locaties moeten wel kunnen
voldoen aan dezelfde randvoorwaarden ter bescherming van persoonsgegevens, als de
tijdelijke voorziening bij het Nationaal Archief. Locaties die gewend zijn te werken
met het verlenen van inzage in archieven en het toezicht daarop, liggen daarbij het
meest voor de hand.
Vraag 9
Klopt het dat noch de Autoriteit Persoonsgegevens, noch het Nationaal Archief, noch
het NIOD, noch de organisaties van Joodse nabestaanden en verzetsstrijders heeft gevraagd
om wél de namen, maar niet de achterliggende informatie online te zetten?
Antwoord 9
Nee dat klopt niet, het Nationaal Archief stond deze wijze voor en ik onderschrijf
de noodzakelijkheid daarvan. De index van dit archief is nu eenmaal ingedeeld op basis
van de naam van degenen die onderzocht zijn. Het online beschikbaar maken van deze
(namen)index vormt daarmee de enige manier om te weten welke dossiers kunnen worden
opgevraagd bij het Nationaal Archief. De ervaringen bij het Nationaal Archief laten
nu al zien dat de index op de site van Oorlog voor de Rechter voor veel mensen de
drempel verlaagt om te zoeken naar hun familie. Die vorm van toegankelijkheid is waar
ik voor sta.
Het online publiceren van de index is daarnaast een keuze die gemaakt is met instemming
van de consortiumpartners van het project Oorlog voor de Rechter. De belangenorganisaties
uit het Ethisch Beraad zijn niet betrokken geweest bij deze keuze. De AP tot slot
richt zich op het toezicht op de bescherming van persoonsgegevens en deze bescherming
strekt zich niet uit tot overleden personen. Op de namenindex staan uitsluitend namen
van overleden personen.
Uiteraard snap ik de gevoelens die dit oproept heel goed. Het archief en de namenindex
zijn een weergave van de chaotische periode na de oorlog. Ik wil nog eens benadrukken
dat er grote diversiteit zit in de levensloop van de mensen die een dossier hebben
in het CABR. Dat gaat van bewezen collaborateurs, tot valselijk beschuldigden of mensen
die verdacht werden enkel vanwege hun Duitse nationaliteit of juist vanwege hun verzetswerk
wat soms omgang met de Duitse bezetter vereiste. Dit archief spoort ons aan genuanceerd
naar het verleden te kijken en kan ons veel leren over de vele schakeringen tussen
goed en fout en hoe het oordelen daarover in de loop der tijd verandert. Het in het
context plaatsen van het CABR is daarbij van groot belang. Ik streef er naar zo snel
mogelijk ook de dossiers laagdrempelig toegankelijk te maken. Daarvoor werk ik samen
met de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport, die verantwoordelijk is voor
het beleid oorlogsgetroffenen en herinnering Tweede Wereldoorlog.
Vraag 10
Waarom bent u dan toch overgegaan tot dit besluit?
Antwoord 10
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 11
Hoe kijkt u terug op het besluit om wel de namen, maar niet de achterliggende dossiers
online doorzoekbaar te maken?
Antwoord 11
Ik snap de gevoeligheden en de emoties die dit oproept heel goed. Zoals uiteengezet
bij vraag 9, onderschrijf ik nog steeds het belang van het online publiceren van de
namenindex. Dit vormt het enige aanknopingspunt voor belanghebbenden om te weten welke
papieren dossiers opgevraagd kunnen worden om in te zien bij het Nationaal Archief.
Deze vorm van toegankelijkheid is belangrijk om te bieden, juist nu online toegang
tot het gedigitaliseerde deel van het archief nog niet mogelijk is gelet op de waarschuwing
van de AP. Daarnaast wil ik met de wetswijziging bewerkstelligen dat er een duidelijke
juridische grondslag komt om bij toegang tot archieven met daarin gegevens van nog
levende personen een belangenafweging te kunnen maken tussen het belang van bescherming
van de persoonlijke levenssfeer en de belangen die gediend zijn bij toegang tot het
archief. Op basis daarvan zal het dan wel mogelijk zijn om online toegang te bieden
tot de dossiers.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.