Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg (Kamerstuk 31839-1061)
2025D02677 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (V.P.G. Karremans) over de brief van 20 december
2024 inzake het ontwerpbesluit Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg (Kamerstuk 31 839, nr. 1061).
De voorzitter van de commissie,
Mohandis
Adjunct-griffier van de commissie,
Dooms
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
II. Reactie van de Staatssecretaris
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit Verbetering
beschikbaarheid jeugdzorg en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Genoemde
leden hechten veel waarde aan het verbeteren van de beschikbaarheid van jeugdzorg,
maar maken zich zorgen over de uitvoerbaarheid en de mogelijke onbedoelde effecten
van de voorgestelde maatregelen. Kan het kabinet hierop reflecteren?
De verplichte regionale samenwerking tussen gemeenten wordt als een kernonderdeel
van deze wet gepresenteerd. Hoewel samenwerking essentieel kan zijn, vragen de leden
van de PVV-fractie zich af of deze verplichting niet leidt tot meer bureaucratie en
minder flexibiliteit voor gemeenten. Hoe wordt geborgd dat de verplichte regionale
samenwerking niet leidt tot vertraging in de besluitvorming en extra bureaucratische
lasten voor gemeenten?
Daarnaast merken genoemde leden op dat het ontwerpbesluit een specifieke regio-indeling
bevat met een gedetailleerde lijst van gemeenten. Op welke manier is bij de regio-indeling
rekening gehouden met bestaande samenwerkingsverbanden tussen gemeenten, en hoe wordt
voorkomen dat deze indeling leidt tot extra bureaucratische lasten?
Gemeenteraden worden verplicht om een regiovisie op te stellen. Hoewel dit bedoeld
is om samenwerking te bevorderen, vrezen genoemde leden dat deze verplichting zal
leiden tot aanzienlijke regeldruk, vooral voor gemeenten die al met beperkte middelen
werken. Welke ondersteuning wordt er geboden aan gemeenten bij het opstellen van de
regiovisie, en op welke manier wordt voorkomen dat dit een papieren exercitie wordt?
In de nota wordt gesteld dat de specialistische jeugdzorg regionaal moet worden ingekocht,
maar dat de organisatie lokaal kan blijven. Dit roept vragen op over de praktische
uitvoering en afstemming. Hoe wordt gegarandeerd dat de regionale inkoop van specialistische
jeugdzorg niet leidt tot versnippering van verantwoordelijkheden en verwarring bij
ouders en jeugdigen over waar zij terechtkunnen?
Het ontwerpbesluit somt specifieke vormen van jeugdhulp op die verplicht regionaal
moeten worden ingekocht, zoals jeugdhulp met verblijf, pleegzorg en forensische jeugdhulp.
Waarom is er gekozen om juist deze specifieke vormen van jeugdhulp verplicht regionaal
te laten inkopen? Hoe wordt gewaarborgd dat deze lijst aansluit bij de regionale behoeften
en dat er geen knelpunten ontstaan door maatwerk lokaal uit te sluiten?
Is de verplichting om een interne toezichthouder met minimaal drie leden aan te stellen
niet disproportioneel voor kleinere jeugdhulpaanbieders? Het ontwerpbesluit bevat
aanvullende eisen, zoals een maximale zittingstermijn van acht jaar en strenge onafhankelijkheidscriteria.
Hoe wordt voorkomen dat kleine aanbieders niet disproportioneel zwaar worden belast,
gezien de gedetailleerde eisen aan de samenstelling en onafhankelijkheid van de interne
toezichthouder? Waarom is gekozen voor een minimum van drie personen, ook bij kleine
aanbieders? Is overwogen om deze verplichting proportioneel te maken naar de omvang
van de organisatie?
De leden van de PVV-fractie constateren verder dat gemeenten die zelf jeugdhulp verlenen,
zijn uitgezonderd van de verplichting om een interne toezichthouder aan te stellen,
omdat er al sprake zou zijn van democratische controle. Hoe wordt onafhankelijk toezicht
gewaarborgd bij gemeenten die zelf jeugdhulp verlenen, aangezien zij zijn uitgezonderd
van de verplichting om een interne toezichthouder aan te stellen?
Uit de consultatieronde blijkt dat er zorgen zijn over de beschikbaarheid van voldoende
gekwalificeerde interne toezichthouders. Hoe wordt ervoor gezorgd dat er voldoende
gekwalificeerde interne toezichthouders beschikbaar zijn, met name voor kleine aanbieders?
De nota geeft aan dat de initiële kosten tot en met 2027 hoger zullen zijn dan de
baten, met een verwachte structurele besparing vanaf 2028 van € 6 miljoen per jaar.
Waarop is de verwachting gebaseerd dat vanaf 2028 een structurele besparing van € 6
miljoen per jaar wordt gerealiseerd? Hoe realistisch is deze inschatting, gezien de
vele onzekerheden rondom de uitvoering van de maatregelen?
Het verkorten van wachttijden is een belangrijk doel van deze wet. Echter, de aanpak
lijkt sterk afhankelijk te zijn van de samenwerking tussen gemeenten en aanbieders.
Welke concrete waarborgen zijn er waardoor de regiovisies daadwerkelijk leiden tot
kortere wachttijden voor jeugdigen die dringend hulp nodig hebben? De nota benoemt
het belang van bovenregionale samenwerking, maar laat onduidelijk hoe deze samenwerking
in de praktijk vorm krijgt. Welke maatregelen worden genomen om bovenregionale samenwerking
effectief te laten verlopen en doublures met regionale initiatieven te voorkomen?
De eerste evaluatie van de regio-indeling is gepland na twee jaar. Gezien de mogelijke
knelpunten die zich voor kunnen doen, zou dit niet korter moeten zijn? Waarom is ervoor
gekozen om het evaluatiemoment pas na twee jaar te laten plaatsvinden, terwijl de
impact op de beschikbaarheid van jeugdzorg al binnen één jaar merkbaar kan zijn? Is
een tussentijdse evaluatie overwogen? Is het mogelijk om de eerste evaluatie van de
regio-indeling al na één jaar uit te voeren om sneller te kunnen bijsturen indien
nodig?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben het ontwerpbesluit Verbetering beschikbaarheid
jeugdzorg gelezen en hebben nog enkele vragen hierover.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien dat de door regio’s op te stellen regiovisie
een centrale rol heeft in het wetsvoorstel. Zij horen graag waarom de regering heeft
gekozen voor het woord «visie,» omdat de zaken die erin beschreven worden vooral ingaan
op de uitvoeringspraktijk. Is het ook de bedoeling dat regio’s met eigen inzichten
komen over jeugdhulp en de invulling daarvan? Is het de bedoeling dat het document
met name eigenschappen heeft van een concreet plan van aanpak, of meer een toekomstvisie?
Hoe concreet dient dit document te zijn? Wat als er grote verschillen zijn tussen
regio’s? Wat is de juridische status van dit document als blijkt dat voornemens die
erin staan niet in de praktijk worden uitgevoerd? De leden willen ook graag weten
wie er primair verantwoordelijk wordt voor een jeugdige met een complexe zorgvraag,
is dat de gemeente, de Jeugdregio of het regionale expertteam? Wat is de bevoegde
instantie die ook bestuurlijk aansprakelijk kan worden gesteld als ouders van het
kastje naar de muur worden gestuurd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de regering het «zeer helpend vindt
om het perspectief van jeugdigen en ouders mee te nemen» bij het opstellen van de
regiovisie. Kan de regering uitleggen waarom er niet gekozen is om input van ouders
en jeugdigen op de regiovisie te verplichten via dit ontwerpbesluit? Vooral ook omdat
de regering onder het kopje 6.3.2 zelf nog eens benadrukt dat het betrekken van jongeren
bij de regiovisie zeer belangrijk is. De leden zien ook het risico dat de mening van
met name jongeren en ouders die minder mondig zijn en verder afstaan van politieke
besluitvorming, of wantrouwend zijn naar hulpverlening, niet worden meegenomen in
de regiovisie, terwijl zij juist een relevante doelgroep vormen. Herkent de regering
dit risico en hoe kan dit worden ondervangen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat in de regiovisie moet worden opgenomen
hoe bovenregionale afstemming tussen Jeugdregio’s gaat plaatsvinden, bijvoorbeeld
bij het omgaan met tegenstrijdige belangen. Als voorbeeld wordt de situatie genoemd
waarbij een Jeugdregio wil stoppen met het afnemen van een specifiek aanbod bij een
aanbieder die actief is in meerdere regio’s. Dit kan gevolgen hebben op organisatorisch
vlak bij de aanbieder of zelfs problemen in de continuïteit geven. De leden zijn benieuwd
waarom er in het ontwerpbesluit niet sterker wordt opgenomen wat er in zo’n situatie
met tegenstrijdige belangen moet gebeuren? In de regiovisie van de ene Jeugdregio
kan namelijk een andere omgang met een dergelijk probleem zijn opgenomen, dan in de
regiovisie van een andere Jeugdregio. Hoe kijkt de regering hiernaar? Hoe kan bovenregionale
afstemming sterker worden bekrachtigd dan nu in het ontwerpbesluit het geval is?
De leden zijn ook benieuwd of de regering concrete voorbeelden van hulpvormen kan
noemen waarbij aannemelijk is dat deze vormen bovenregionaal afstemming vereisen?
Bij welke vormen gebeurt dit bijvoorbeeld nu al? Waar zit het verschil tussen hulp
die bovenregionaal wordt afgestemd en hulp die landelijk wordt ingekocht via het Landelijk
Transitie Arrangement (LTA)? De leden zouden ook graag het onderzoek willen ontvangen
dat KPMG in 2024 heeft uitgevoerd naar de doorontwikkeling van de landelijke contractering,
kan de regering dit onderzoek naar de Kamer sturen?
De regering schrijft dat het «voor de hand ligt» om ook gemeenteraden van andere regio’s
te betrekken. Graag horen de leden hoe de regering dit specifiek voor zich ziet. Dient
er een aparte overlegstructuur te komen tussen gemeenteraden om deze zaken af te stemmen?
Hoe verhoudt zich dit tot de extra taken die raadsleden in de afgelopen jaren hebben
gekregen? Is de regering zich ervan bewust dat de werkdruk bij met name kleine fracties
in gemeenteraden al hoog is en het risico bestaat dat met name raadsleden van kleinere
fracties hun taken op dit gebied niet kunnen uitvoeren? Hoe verhoudt zich dit ook
tot de noodzaak van een snelle invoering en uitvoering van deze wet?
De leden lezen op pagina vier van de Nota van toelichting dat ervoor is gekozen dat
regionale expertteams primair verantwoordelijk worden voor casuïstiek. Bovenregionale
expertisenetwerken ondersteunen daarbij. Wat houdt deze verantwoordelijkheid exact
in? Wat is de bevoegdheid van de regionale expertteams in situaties die vast (dreigen
te) lopen? Krijgen zij een vorm van doorzettingsmacht? Zo ja, hoe gaat dat eruit zien?
Kan de regering dit aan de hand van een fictief voorbeeld schetsen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd hoe de regio-indeling van 41
regio’s zich verhoudt tot de 25 regio’s die zijn voorgesteld in het Toekomstscenario
Kind- en Gezinsbescherming? Kan de regering uitleggen waarom er niet voor één regio-indeling
is gekozen voor de Jeugdwet? Wat gebeurt er als een gemeente uit een samenwerkingsverband
stapt, zoals Lelystad deze week1 liet weten? Kan de regering op dit bericht reageren? Wat als een gemeente niet in
de Jeugdregio wil zitten waar ze zijn toebedeeld?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering om te reflecteren op de
oorspronkelijke doelen van jeugdhulp en de gekozen toezichtstructuur. Zou het niet
beter aansluiten om, geredeneerd vanuit het belang van laagdrempelige hulp en organisaties
die zijn geworteld in de samenleving, te kijken naar een model waarbij jongeren, ouders
en professionals zelf een grotere rol krijgen in het toezicht? Kent de regering het
risico van beroepsbestuurders die soms op grotere afstand staan van de problematiek?
Zo ja, waarom is er niet gekeken naar een structuur waarin ook jongeren, ouders en
hulpverleners daadwerkelijke invloed hebben? De leden vragen de regering hoe er dan
tenminste vanuit deze groepen invloed is op de keuze van toezichthouders?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de baten, die in de tabel op bladzijde
15 van de Nota van Toelichting worden beschreven, afkomstig zijn uit het advies van
de Commissie van Wijzen. Dit advies is alweer een tijdje geleden opgesteld. Zijn de
kosten en baten uit de tabel nog actueel? Zijn de cijfers uit 2023 en 2024 bijvoorbeeld
accuraat gebleken?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er een overgangsperiode zal gelden
voordat de Jeugdregio voor alle gemeenten in de regio de voorgeschreven vormen van
specialistische jeugdzorg inkoopt. Soms worden er contracten afgesloten voor tien
jaar. Zal de overgangsperiode dan ook tien jaar duren? Hoe gaat de regering hiermee
om? Heeft de regering overwogen een uiterlijke termijn te stellen waarop alle contracten
moeten voldoen aan het Ontwerpbesluit?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd waarom er gekozen is om gesloten
jeugdzorg niet op te nemen in de landelijke inkoop via het Landelijk Transitie Arrangement
(LTA), maar via bovenregionale afstemming te regelen? Is het niet handig gezien de
af- en ombouw van gesloten jeugdzorg om hier landelijk overzicht over te hebben, zeker
tijdens de transformatieperiode?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de regels over intern toezicht in dit
artikel gelezen. Zij vragen een verduidelijking hierover. Klopt het dat een bestuurder
uit regio X wel in de Raad van Toezicht van een andere jeugdhulporganisatie in regio
Y mag zitten, maar dat dan niet de bestuurder van die organisatie (in regio Y) ook
in de Raad van Toezicht van de ander mag zitten, maar dat het anders wel mag? De leden
menen te lezen dat je niet als bestuurder in de Raad van Toezicht mag zitten van een
concurrent in dezelfde regio, maar via aanbestedingen kan een partij ook ergens anders
actief worden. Zo ja, waarom wordt in het ontwerpbesluit niet uitgesloten dat een
bestuurder van een jeugdzorgaanbieder ook in de Raad van Toezicht van een jeugdzorgaanbieder
zit? Klopt het ook dat actieve wethouders of burgemeesters in een Raad van Toezicht
van een jeugdzorgaanbieder mogen zitten? Zo ja, waarom wordt dat niet uitgesloten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit Verbetering
beschikbaarheid jeugdzorg en onderschrijven de urgentie ervan. Zij hebben nog enkele
vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie zijn allereerst benieuwd hoe de voorgestelde 41 getelde
regio’s in het ontwerpbesluit zich verhouden tot de 25 regio’s die zijn voorgesteld
in het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.
De leden uiten hun twijfels over de wijze waarop de bovenregionale afstemming plaats
zal vinden in het ontwerpbesluit en vragen zich af hoe de bovenregionale afstemming
sterker kan worden bekrachtigd dan nu in het ontwerpbesluit wordt voorgesteld.
Verder zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd of voorliggende voorzieningen per
regio verschillen en of er zicht is op welke voorliggende voorzieningen er per regio
aanwezig zijn. De leden zijn benieuwd of overlap tussen regionaal en lokaal in te
kopen jeugdhulp te verwachten is en of dit in de praktijk tot problemen kan leiden.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het tijdspad van de financiële
gevolgen van het verbeteren van de regionale samenwerking en vragen zich af of dit
tijdspad nog actueel is.
De leden lezen in de ontwerpnota: «Dit betekent dat een overgangsperiode zal gelden
voordat de Jeugdregio voor alle gemeenten in de regio alle (voorgeschreven) vormen
van specialistische jeugdzorg inkoopt». De leden vragen zich af hoe lang de overgangsperiode
is om aanpassingen in inkoop en contractmanagement door te voeren, wetende dat er
ook organisaties zijn met langlopende contracten die net verlengd zijn, en of er dus
een maximale termijn aan wordt verbonden.
Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat in de ministeriële regeling zal worden
geregeld dat de NZa van Jeugdregio’s en aanbieders gegevens zal ontvangen die inzicht
verschaffen in de door de regio gecontracteerde (onder)aanbieders van specialistische
jeugdhulp en dat hier nog een uitvoeringstoets over volgt. De leden zijn benieuwd
of de verwachting is dat dit extra administratieve lasten oplevert voor gemeenten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de fractie van Nieuw Sociaal Contract hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit
Verbetering beschikbaarheid Jeugdzorg. Aan de hand van dit stuk hebben deze leden
nog een aantal vragen aan de Staatssecretaris.
Ten eerste lezen de leden van de fractie van Nieuw Sociaal Contract terug over de
gemaakte regio-indeling. In deze nieuwe regio’s worden gemeenten verplicht om samen
te werken en samen jeugdzorg in te kopen. Deze leden willen aan de Staatssecretaris
vragen of er met dit ontwerpbesluit, nu of in de toekomst, ook concrete maatregelen
zullen worden genomen om ervoor te zorgen dat kleinere gemeenten niet financieel of
organisatorisch worden overbelast. Daarnaast vragen deze leden aan de Staatssecretaris
of deze regio-indeling niet zal leiden tot bureaucratische vertraging in de jeugdhulpverlening
en een gebrek aan uniformiteit in aanbod door het land heen.
De leden van de Nieuw Sociaal Contract-fractie zien in het stuk terug dat er een lijst
is opgenomen met jeugdhulpvormen die zullen vallen onder de wet. Deze leden willen
aan de Staatssecretaris vragen of de vormen die op de lijst staan, door de komst van
de nieuwe wet, per definitie beter beschikbaar worden? Daarnaast willen deze leden
aan de Staatssecretaris vragen wat de consequenties zijn als in bepaalde regio’s specialistische
jeugdhulp niet voldoende kan worden ingekocht, bijvoorbeeld door een gebrek aan aanbieders.
Kan de Staatssecretaris uitleggen of er financiële middelen beschikbaar zijn om de
structurele beschikbaarheid van jeugdzorg te ondersteunen, of wordt dit aan de gemeenten
overgelaten?
De leden van de fractie van Nieuw Sociaal Contract hebben de artikelen over interne
toezichthouders met aandacht gelezen. Deze leden willen aan de Staatssecretaris vragen
waarom een persoon voor maximaal acht jaar lid kan zijn van een interne toezichthouder?
Daarnaast willen deze leden vragen hoe de nieuwe eisen voor interne toezichthouders
van jeugdhulpaanbieders concreet getoetst en gehandhaafd zullen worden? Deze leden
willen de Staatssecretaris ook om uitleg vragen over wat de eventuele gevolgen zijn
voor kleine jeugdhulpaanbieders die moeite hebben met het voldoen aan de nieuwe verplichtingen
rondom intern toezicht? Worden deze aanbieders aan hun lot overgelaten, of krijgen
zij een steuntje in de rug?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit Verbetering
beschikbaarheid jeugdzorg. De leden hebben de volgende vraag aan de Staatssecretaris.
De leden zijn van mening dat er inderdaad een zekere overgangsperiode moet zijn, voordat
de jeugdregio voor alle gemeenten in de regio alle (voorgeschreven) vormen van specialistische
jeugdzorg contracteert of subsidieert. Maar wat de leden van de BBB-fractie betreft
zou hier wel een maximale termijn aan moeten worden verbonden. Hoe kijkt de Staatssecretaris
hiernaar? En is de Staatssecretaris bereid hier een maximale termijn aan te verbinden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit Verbetering
beschikbaarheid jeugdzorg en de bijbehorende Ontwerpnota van toelichting. Zij hebben
daar nog een aantal kritische vragen en opmerkingen over.
De leden van de SP-fractie zijn verbaasd over het feit dat er weinig tot geen onderbouwing
van de voorgestelde regio-indeling in de toelichting te vinden is. Er worden een aantal
criteria genoemd, maar er wordt niet onderbouwd waarom de gekozen regio’s daaraan
voldoen. Er lijkt vooral te zijn gekozen voor continuïteit van de bestaande regio-indeling.
Met name het criterium schaal wordt dan ook niet verder toegepast aangezien hier grote
verschillen tussen de regio’s in blijven bestaan. Kan de Staatssecretaris alsnog onderbouwen
waarom precies is gekozen voor deze regio-indeling en waarom deze voldoet aan de gestelde
criteria?
De leden van de SP-fractie vinden het ook zeer opmerkelijk dat schaal in theorie als
criterium wordt gesteld, terwijl hier grote verschillen in blijven bestaan. Zij vragen
de Staatssecretaris hoe aan dit criterium is getoetst. Er blijven immers grote verschillen
bestaan tussen de verschillende regio’s zowel in het aantal deelnemende gemeenten
(variërend van één gemeente tot 18 gemeenten), het inwoneraantal en de oppervlakte van de regio’s.
De leden van de SP-fractie vinden het bovendien zeer opmerkelijk dat er twee regio’s
blijven bestaan die slechts bestaan uit één gemeente, terwijl de hele regionalisering
is gebaseerd op het idee dat de specialistische jeugdzorg niet effectief kan worden
georganiseerd op het niveau van een enkele gemeente. Waarom gaat deze logica niet
op als het gaat om deze twee regio’s?
De leden van de SP-fractie lezen dat «besloten is de huidige regio-indeling zoveel
mogelijk te handhaven omdat is geconstateerd dat het nu ingrijpend wijzigen van de
regio-indeling grote bestuurlijke gevolgen heeft voor bestaande contractering en uitvoering
van de jeugdhulp», maar dat er wel na twee jaar wordt gekeken of de indeling moet
worden aangepast. Zij vragen of dit niet in de praktijk ervoor kan zorgen dat er alsnog
kort na elkaar twee ingrijpende wijzigingen zullen plaatsvinden. Immers wordt de specialistische
jeugdzorg nu in praktijk in meer dan de 41 genoemde regio’s ingekocht. Is het dan
niet logischer om in één keer te kijken naar een logische regio-indeling die voldoet
aan de gestelde criteria, ofwel (zoals deze leden zouden voorstellen) voor landelijke
inkoop?
De leden van de SP-fractie merken daarnaast op dat één van de beoogde regio’s – de
regio Flevoland – reeds uit elkaar lijkt te vallen voordat dit besluit in werking
is getreden. Hoe reageert de Staatssecretaris daarop? Is de Staatssecretaris bekend
met de redenen voor deze breuk en hoe kijkt hij hiernaar? Wat zegt deze breuk over
de manier waarop de robuustheid van de beoogde regio’s is getoetst?
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast in hoeverre de financiering van de gecertificeerde
instellingen ook meegenomen wordt in de regio-indeling van 41 regio’s. Hoe verhoudt
dit zich bovendien tot de betrokkenheid van de GI’s bij de oprichting van 25 regionale
veiligheidsteams?
De leden van de SP-fractie lezen daarnaast dat «[i]n het onwaarschijnlijke geval dat
één of meer gemeenten in een regio evenwel geen gebruik maakt van het landelijk gecontracteerde
aanbod, [...] de verplichting voor alle gemeenten in die regio [geldt] om de Jeugdregio
te belasten met het regionaal contracteren van de betreffende hoogspecialistische
jeugdhulpvorm». Zij vragen de Staatssecretaris waarom er niet voor is gekozen om in
die gevallen, ofwel in alle gevallen, te verplichten dat de vormen van jeugdzorg die
via het Landelijk Transitie Arrangement (LTA)/de Landelijke Inkoop Jeugdhulp worden
ingekocht, verplicht door alle gemeenten in een regio landelijk worden ingekocht.
Waarom zouden bijna alle gemeenten deze zorg regionaal moeten inkopen, omdat één of
enkele gemeenten weigeren deze landelijk in te kopen?
De leden van de SP-fractie vragen ten slotte nog of de Staatssecretaris uitgebreider
kan ingaan op de kritiek van kleine zorgaanbieders op de eis van drie toezichthouders
bij aanbieders die net boven de gestelde grens van meer dan 10 jeugdhulpverleners
uitkomen. Hoe verhoudt deze eis zich tot vergelijkbare eisen in de Wtza en wat is
de ervaring in die situaties met deze eis?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit Verbetering
beschikbaarheid jeugdzorg. Zij danken de regering voor het ontwerpbesluit en willen
graag van de gelegenheid gebruik maken om hierover enkele vragen te stellen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van een brief van de Branches Gespecialiseerde
Zorg voor Jeugd. Zij stellen de terechte vraag hoe de voorgestelde 41 jeugdregio’s
in het ontwerpbesluit zich verhouden tot de voorgestelde 25 regio’s in het Toekomstscenario
kind- en gezinsbescherming. De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een nadere
toelichting op dit punt.
De leden van de SGP-fractie zijn het eens met het standpunt van de regering dat het
contraproductief is om goed functionerende samenwerkingsverbanden te ontmantelen.
Zij lezen dat daarom besloten is de huidige regio-indeling zoveel mogelijk te handhaven.
Kan de regering aangeven welke regio’s te maken krijgen met een gewijzigde regio-indeling,
welke keuzes daarbij zijn gemaakt en waarom? De leden van de SGP-fractie misten een
toelichting op dit punt. De leden van de SGP-fractie vragen of de regio-indeling waar
nu voor is gekozen op zeker moment wordt geëvalueerd.
De leden van de SGP-fractie constateren dat er een toename wordt verwacht van de administratieve
lasten van gemeenten door regionale afstemming van 0,4% ten opzichte van de totale
jeugdzorgkosten. De algehele verwachting is dat de kosten tot en met 2027 hoger zijn
dan de baten van het besluit. Zij vragen of het kabinet deze tijdelijke kostenstijging
adequaat compenseert. Zijn de gemaakte afspraken in de Hervormingsagenda Jeugd hierover
afdoende, ook naar het oordeel van de gemeenten?
In het Besluit Jeugdwet wordt vastgelegd dat een intern toezichthouder uit ten minste
drie personen moet bestaan. De leden van de SGP-fractie herkennen zich zeer in de
opmerkingen van deelnemers van het MKB-panelgesprek dat drie toezichthouders op een
onderneming met (minimaal) elf jeugdhulpverleners als disproportioneel wordt gezien.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering de vereisten voor toezichthouders in
relatie tot het minimumaantal jeugdhulpverleners opnieuw te wegen.
II. Reactie van de Staatssecretaris
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
I.L.E. Dooms, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.