Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Aanbieding afschrift van de brief aan de Eerste Kamer over het advies van de advocaat-generaal van het EU Hof van Justitie over de richtlijn toereikende minimumlonen
2025D02489 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties
de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid over de op 17 januari 2025 ontvangen Aanbieding afschrift
van de brief aan de Eerste Kamer over het advies van de advocaat-generaal van het
EU-Hof van Justitie over de richtlijn toereikende minimumlonen.
De voorzitter van de commissie,
Tielen
Adjunct-griffier van de commissie,
Meester-Schaap
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
II Antwoord/Reactie van de Minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
brief. Deze leden hebben hier enkele vragen over.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de Minister kan bevestigen dat het
kabinet de lijn blijft volgen dat de wet moet worden geïmplementeerd en dat de richtlijn
rechtsgeldig is, aangezien het Europese Hof van Justitie (EU-Hof) zich niet heeft
uitgesproken.
Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA fractie naar juridische toetsen die tijdens
de totstandkoming van de richtlijn hebben plaatsgevonden. Deze leden vragen de Minister
om te bevestigen dat de juridische dienst van de Raad heeft geconcludeerd dat het
Verdrag voldoende rechtsgrondslag biedt voor de richtlijn betreffende toereikende
minimumlonen. Ook vragen zij of de Minister kan bevestigen dat de onafhankelijke juridische
dienst van het Europees Parlement tot dezelfde conclusie kwam.
Voorts vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de Minister kan bevestigen
dat de Europese Unie (EU)-instituties, zijnde de Europese Raad, de Europese Commissie
en het Europees Parlement, samen met verschillende individuele lidstaten bij het EU-Hof
pleiten in verdediging van de richtlijn, het standpunt innemende dat de bepalingen
van de richtlijn de EU-bevoegdheid niet overschrijden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen tevens of Nederland haar verplichtingen
onder het Europees Verdrag schendt als zij te laat overgaat tot implementatie. Ook
vragen deze leden een reflectie op de gevolgen als lidstaten vaker nalaten om een
richtlijn te implementeren. Daarnaast vragen zij wat voor gevolgen het niet implementeren
van de richtlijn heeft voor het aanzien van Nederland in Europa, terwijl landen als
Zweden en Denemarken (die tegen deze richtlijn hebben gestemd) deze EU-wet al wel
hebben geïmplementeerd.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben daarnaast ook enkele vragen over de
gevolgen van als de richtlijn niet wordt geïmplementeerd. Deze leden vragen een uiteenzetting
hierover van het kabinet. Specifiek vragen zij of de Europese Commissie een inbreukprocedure
tegen Nederland kan starten als Nederland nu nalaat om (tijdig) de richtlijn te implementeren.
Zij vragen te schetsen hoe dit proces eruitziet en wat voor gevolgen dit kan hebben
voor Nederland. Daarnaast vragen zij of de Europese Commissie een lumpsum bedrag of
andersoortige boete aan Nederland kan opleggen als sanctie indien Nederland de richtlijn
incorrect implementeert.
Verder vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of een (rechts)persoon zich
na het verstrijken van de omzettingstermijn (15 november 2024) kan beroepen op bepalingen
van de richtlijn voor een interpretatie van de Nederlandse wetgeving die dan conform
de richtlijn moet zijn. Deze leden vragen wat voor gevolgen dit kan hebben.
Tot slot vragen leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of het kabinet nog steeds achter
het behalen van de drie doelstellingen van de richtlijn staat om 1) tot een toereikend
wettelijk minimumloon te komen, met het oog op het verwezenlijken van behoorlijke
leefomstandigheden en arbeidsvoorwaarden; 2) collectieve onderhandelingen te bevorderen;
3) de daadwerkelijke toegang van werknemers tot rechten op minimumloonbescherming
te verbeteren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief. Het advies van de advocaat-generaal
betreft een belangrijk nieuw feit in de discussie over de EU-richtlijn toereikende
minimumlonen. Deze leden hebben hierover een aantal fundamentele vragen. Zij hebben
van meet af aan aangegeven dat de EU zich ver moet houden van inmenging in de loonvorming
van lidstaten, aangezien dit een nationale bevoegdheid betreft. Een eventuele nietigverklaring
van de richtlijn heeft mogelijk forse implicaties. Deze leden zijn dan ook van mening
dat het kabinet een pas op de plaats moet maken met de implementatie en de uitspraak
van het EU-Hof moet afwachten, waarna in gesprek met beide Kamers wordt bepaald hoe
verder wordt omgegaan met deze richtlijn.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de advocaat-generaal van het EU-Hof concludeert
dat de EU niet bevoegd is op het gebied van beloning, terwijl deze richtlijn wel ingrijpt
op dit terrein. Deze leden vragen zich af wat dit nieuwe feit betekent voor het standpunt
van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit en bevoegdheid van de EU op dit
punt, los van het eerder geuite standpunt van het kabinet hierover in het BNC-fiche.
Is de Minister het ermee eens dat loonvorming een nationale verantwoordelijkheid is
en dat ook moet blijven?
De leden van de SGP-fractie vernemen graag op welke termijn de uitspraak van het EU-Hof
wordt verwacht.
De leden van de SGP-fractie vragen naar de stand van zaken ten aanzien van implementatie
van deze richtlijn door andere lidstaten. In hoeveel landen is de richtlijn inmiddels
daadwerkelijk geïmplementeerd? En in hoeveel gevallen loopt het implementatieproces
nog, zoals in Nederland?
De leden van de SGP-fractie vinden dat eerst duidelijk moet zijn of deze richtlijn
rechtsgeldig is voordat Nederland overgaat tot daadwerkelijke implementatie, aangezien
dit een cruciale vraag betreft. Uit de brief blijkt dat de Minister implementatie
in Nederland gewoon wil voortzetten, terwijl de rechtsgeldigheid van de richtlijn
ter discussie staat. Het regeerprogramma zegt echter: «Europese wetgeving moet niet
verder gaan dan strikt noodzakelijk.» Hoe verhoudt het doorzetten van implementatie
van deze betwiste richtlijn zich tot deze kabinetslijn? Zou niet eerst absolute helderheid
moeten zijn over de vraag of deze richtlijn strikt noodzakelijk is? Is de Minister
alsnog bereid een pas op de plaats te maken en de uitspraak van het EU-Hof hierover
af te wachten en voordien niet over te gaan tot implementatie van deze EU-richtlijn?
Volgens de leden van de SGP-fractie zou het kabinet er goed aan doen om in EU-verband
op te trekken met andere lidstaten die kritisch zijn op deze richtlijn en loonvorming
willen blijven beschouwen als een nationale bevoegdheid. Wil de Minister daarom optrekken
met lidstaten die kritisch zijn op deze richtlijn en nog niet zijn overgegaan tot
implementatie, waaronder Zweden en Denemarken? Is hij bereid richting de Europese
Commissie aan te geven dat Nederland de uitspraak van het EU-Hof afwacht, voordat
definitief wordt besloten tot implementatie?
De leden van de SGP-fractie vragen naar de implicaties van het niet rechtsgeldig verklaren
van de richtlijn. En wat zijn de consequenties van niet-rechtsgeldigverklaring op
het moment dat een lidstaat wel is overgegaan tot implementatie?
De leden van de SGP-fractie hebben moeite met het feit dat de EU steeds meer bevoegdheden
naar zich toetrekt, zoals ook hier het geval lijkt te zijn. Sociale zekerheid moet
op nationaal niveau vorm krijgen, en niet in EU-verband. Dat is ook de reden dat deze
leden zich steeds hebben verzet tegen een Europees minimumloon. Uiteindelijk hebben
zij wel ingestemd met implementatie van deze richtlijn, niet vanwege de inhoud maar
omdat een richtlijn geïmplementeerd moet worden. Als zij bij stemming hadden geweten
dat de grondslag niet deugde, hadden zij tegen dit wetsvoorstel gestemd. En dat geldt
mogelijk niet alleen voor deze leden. Nu implementatie van deze richtlijn doorzetten,
zou dus geen recht doen aan het belang van een open en eerlijk debat over deze richtlijn.
Daarnaast zou het betekenen dat het parlement mogelijk op oneigenlijke gronden instemt
met de wet die deze richtlijn implementeert. Graag ontvangen zij een reflectie van
de regering hierop. Wil de Minister daarom toezeggen dat hij beide Kamers zal informeren
over de vervolgstappen die hij zet ten aanzien van deze richtlijn, over de uitspraak
van het EU-Hof en over de gevolgen daarvan voor de Nederlandse situatie en de opstelling
van het Nederlandse kabinet?
II Antwoord/Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.