Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Diederik van Dijk over het bericht ‘Kind met achternaam van beide ouders kan, maar niet iedereen geeft toestemming’
Vragen van het lid Diederik van Dijk (SGP) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het bericht «Kind met achternaam van beide ouders kan, maar niet iedereen geeft toestemming» (ingezonden 20 december 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Struycken (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 23 januari
2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1005.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Kind met achternaam van beide ouders kan, maar niet
iedereen geeft toestemming»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 4
Wat vindt u ervan dat kinderen inzet dreigen te worden van een juridische strijd als
gevolg van de nieuwe regeling inzake geslachtsnamen? Welke inzet pleegt u om verdere
juridisering te voorkomen?
Onderschrijft u de lezing van de rechtbanken, dat het niet aan de rechter is om vervangende
toestemming te verlenen? Bent u ook van mening dat het zware middel van de vervangende
rechterlijke toestemming niet voor situaties als deze bedoeld is?
Antwoord 2 en 4
Artikel 5 Boek 1 BW biedt geen mogelijkheid om een geschil over de geslachtsnaam voor
te leggen aan de rechter of om vervangende toestemming te vragen, zo blijkt ook uit
inmiddels bestendige jurisprudentie.2 Net als mijn voorganger ben ik vooralsnog geen voorstander van een dergelijke mogelijkheid.
Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel inzake de introductie van
de gecombineerde geslachtsnaam is besproken dat het de verantwoordelijkheid van ouders
voor de naamskeuze voor het kind zou miskennen en de mogelijkheden voor het juridiseren
van het conflict tussen ouders zou vergroten. Daarnaast legt dit een extra druk op
de rechterlijke macht, terwijl een goede belangenafweging – bij uitstek een taak van
de rechter – hierbij niet goed is te maken, zeker nu daarbij vaak geen zakelijke,
maar eerder en enkel emotionele argumenten een rol spelen.3
Vraag 3
Kunt u bevestigen dat de wetgever weloverwogen voor de nieuwe regeling en het overgangsrecht
heeft gekozen? Deelt u de mening dat het niet wenselijk is om de onrust en onzekerheid
verder te vergroten door de regeling aan te passen?
Antwoord 3
Bij de totstandkoming van de Wet introductie gecombineerde geslachtsnaam (Wigg), en
meer in het bijzonder de overgangsregeling, is een bewuste keuze gemaakt ten aanzien
van de reikwijdte en duur van die regeling. Aanvankelijk is in de Wigg bij nota van
wijziging een overgangsregeling opgenomen voor kinderen geboren op of na 29 januari
2019.4
5 Naar verwachting zou daarmee alleen voor vrij jonge kinderen van de overgangsregeling
gebruik kunnen worden gemaakt. Hiermee werd aangesloten bij het beleid en de rechtspraak
om terughoudend om te gaan met de wijziging van de geslachtsnaam van kinderen.6 De naam van een kind vormt onderdeel van diens identiteit en wordt als zodanig ook
beschermd door artikel 8 van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind
en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en
de fundamentele vrijheden. Voor jonge kinderen die zich nog niet zo zeer bewust zijn
van de geslachtsnaam die zij dragen, geldt minder sterk dat hun identiteit wordt aangetast
als hun naam wijzigt. Oudere kinderen zullen zich in toenemende mate bewust zijn van
de geslachtsnaam die zij dragen. Voor hen werd daarom terughoudendheid betracht bij
de mogelijkheid tot wijzigen van hun geslachtsnaam. Bovenstaande overwegingen hebben
ook geleid tot de keuze om de overgangsregeling voor de duur van één jaar open te
stellen.
Bij amendement is de reikwijdte van de overgangsregeling opgerekt en is deze opengesteld
voor kinderen geboren op of na 1 januari 2016.7 Daarbij werd ervan uitgegaan dat de overgangsregeling nog steeds alleen open zou
komen te staan voor relatief jonge kinderen, namelijk voor kinderen die op de datum
van inwerkingtreding van de Wigg maximaal acht jaar oud zouden zijn. Overwogen werd
dat die leeftijdsgrens goed aansluit bij de grens die in de rechtspraak al deels wordt
toegepast, namelijk dat een kind vanaf acht jaar gehoord wordt in familierechtelijke
zaken die de (rechts)positie van het kind betreffen. Tot de leeftijd van acht jaar
is de identiteit van het kind nog niet dermate ontwikkeld dat het veranderen van de
geslachtsnaam negatieve gevolgen zou kunnen hebben, aldus de indieners van het amendement.
Indien de overgangsregeling zou worden verlengd, zou daar een beroep op kunnen worden
gedaan ook voor oudere kinderen. Ik acht dat gelet op het voorgaande niet wenselijk.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.