Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de voorhang Subsidieregeling School en Omgeving 2025-2028 (Kamerstuk 31293, nr. 764)
2024D50856 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 20 november 2024 inzake de voorhang van de
Subsidieregeling School en Omgeving 2025–2028 (Kamerstuk 31 293, nr. 764).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Bromet
Adjunct-griffier van de commissie
Arends
Inhoud
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
– Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
– Inbreng van de leden van de VVD-fractie
– Inbreng van de leden van de NSC-fractie
– Inbreng van de leden van de BBB-fractie
II Reactie van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met wrevel kennisgenomen van de onderhavige
brief en de subsidieregeling.
De Subsidieregeling School en Omgeving 2023 – 2025 schiep in artikel 6 nog duidelijkheid met de vermelding van een beschikbaar totaalbedrag
van € 563.103.423,– en een verdeling hiervan over categorie A- en B-vestigingen en
eenmalige subsidies voor de kosten van een lerende aanpak. Ditmaal volstaat de Staatssecretaris
in artikel 6 met bedragen die telkens worden aangeduid met «€ –,–«. Kan de Staatssecretaris
verhelderen waar de Kamer precies «Ja» op zegt, als zij instemt met de subsidieregeling?
Deze leden vrezen dat de vaagheid over de bedragen betekent dat scholen veel kwetsbare
kinderen en jongeren straks ernstig in de steek moeten laten nu een Kamermeerderheid
het amendement van het lid Stultiens cum suis over middelen voor het terugdraaien
van voorgenomen bezuinigingen1 heeft afgewezen en daarmee heeft ingestemd met een drastische korting van € 115 miljoen
op deze subsidieregeling. Het is met reden dat de leden van de zwaar tillen aan deze
bezuiniging. Zij constateerden afgelopen jaren met waardering dat in verschillende
regio’s rijke schooldagen werden ingevoerd om de kansen van kwetsbare kinderen en
jongeren te vergroten: deze kregen daar een rijk programma met sport, dans, cultuur,
techniek, natuur, begeleiding en nabije zorg met een goede balans tussen inspanning
en ontspanning. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zouden juist in het belang
van kwetsbare kinderen en jongeren willen dat deze ontwikkeling van rijke schooldagen
op volle kracht zou doorzetten en op termijn verder zou uitbreiden in de rest van
het land. Deze leden begrijpen dat de Staatssecretaris zich nu gesteund weet door
een Kamermeerderheid van de regeringscoalitie aangevuld met de christelijke fracties,
die het overgrote deel van de bezuiniging overeind laat. Welke mogelijkheden ziet
de Staatssecretaris nog om binnen de grenzen van het fors beknotte totaalbedrag, de
schade te beperken voor betrokken kinderen en jongeren, die straks niet langer met
een rijke schooldag hun kansen vergroten?
De Staatssecretaris verandert de doelgroep van de subsidieregeling van schoolvestigingen
met 10% van de leerlingen met de hoogste relatieve achterstandsscores in schoolvestigingen
met 5% van de leerlingen met de hoogste relatieve achterstandsscores. Kan de Staatssecretaris
toelichten wat deze wijziging naar verwachting betekent voor de omvang van de doelgroep
in termen van aantal schoolvestigingen en aantallen leerlingen met de hoogste relatieve
achterstandsscores die met het programma School en Omgeving worden bereikt?
Het regeerprogramma kondigt aan dat het programma School en Omgeving vanaf 2028 duurzaam
wordt en structureel wordt gefinancierd. De manier van financieren zou nog worden
uitgewerkt.2 Ook belooft het regeerprogramma het onderwijsveld duidelijkheid met lange termijndoelen,
consistente sturing en structurele financiering voor structurele taken. Begrijpen
de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie het goed dat de Staatssecretaris het programma
School en Omgeving erkent als een structurele taak? Betekent dit dat de structurele
financiering voor het programma dan gaat vallen onder de aanvullende bekostiging,
met lage administratieve lasten en gemiddelde uitvoeringskosten en het dus niet een
zogenoemde gerichte bekostiging wordt, met gemiddelde administratieve lasten en hoge
uitvoeringskosten?
In de subsidieregeling zijn de bijlagen 1, 2, 3 en 4 bij artikel 3 vooralsnog helemaal
blanco gebleven. Wat is de reden hiervoor, wanneer zullen deze bijlagen nader worden
ingevuld en van welke aard zal dan per bijlage de inhoud zijn?
De Staatssecretaris schrijft dat zij voor Caribisch Nederland ook voor de periode
2025–2028 inzet op het programma School en Omgeving en de reeds gehanteerde aanpak
voortzet die aansluit bij de specifieke situatie op de eilanden. Kan de Staatssecretaris
verhelderen welke specifieke elementen de situatie op de eilanden specifiek maken
en op welke wijzen de gehanteerde aanpak hiermee rekening houdt?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Doelgroep
De leden van de VVD-fractie lezen dat de subsidieregeling School en Omgeving vernieuwd
is waarbij er prioriteit wordt gegeven aan de scholen met 5% van de leerlingen met
de hoogste relatieve onderwijsachterstandsscores. Deze leden vragen om hoeveel scholen
het dan gaat en wat deze prioriteit concreet inhoudt. Geldt die prioritering alleen
in gevallen van overvraging van de regeling? Is het relatief aantal leerlingen met
een niet-Nederlandse culturele achtergrond een grond voor prioriteit op zichzelf of
komt deze boven op de achterstandsscores? Zij vragen tevens in hoeverre scholen met
hoge achterstandsscores met de voorgaande subsidieregelingen bereikt zijn en of daar
voortgang is geboekt in het wegwerken van achterstand. Heeft de Staatssecretaris het
idee dat met deze eerdere regelingen de kansengelijkheid onder kinderen is vergroot?
Verminderen complexiteit
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regeling op een aantal punten is gewijzigd
om de complexiteit en administratieve lasten te verminderen. Deze leden vragen of
de Staatssecretaris kan aangeven waarom de vorige regeling moeilijk uitvoerbaar was.
Was het lagere aantal aanvragen in de regeling 2023–2025 hier een resultaat van? Zij
vragen de Staatssecretaris te duiden wat er nu precies is veranderd waardoor deze
regeling beter uitvoerbaar is geworden. Verwacht de Staatssecretaris dat er door het
vergemakkelijken van de regeling nu meer aanvragen gedaan gaan worden?
Inzet subsidie
De leden van de VVD-fractie lezen dat gemeenten een belangrijke ondersteunende rol
vervullen bij het programma School en Omgeving. Deze leden vragen hoe deze ondersteuning
er concreet uitziet. Wordt er van deze gemeenten een actieve rol verwacht of is deze
vrijblijvend? De leden vragen voorts of de ervaringen van gemeenten en lokale partners
met vorige regelingen zijn geëvalueerd en wat hiervan de uitkomsten waren. Zijn deze
ervaringen meegenomen in het opstellen van de nieuwe regeling?
De leden van de VVD-fractie lezen dat scholen een voorschot ontvangen op de subsidie.
Deze leden vragen waarom voor deze nieuwe systematiek gekozen is. Zij constateren
voorts dat er gekozen is voor een correctie achteraf. Houdt de Staatssecretaris er
rekening mee dat er sprake zal zijn van een onderuitputting van de middelen? De leden
van de VVD-fractie zijn benieuwd waarom wel of niet. Wat waren de redenen voor onderuitputting
in de vorige regelingen en hoe is daarop geanticipeerd in deze nieuwe regeling? Deze
leden vragen tot slot of en welke mogelijkheden de Staatssecretaris heeft om tussentijds
te sturen op resultaten.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de voorhang van de Subsidieregeling
School en Omgeving 2025–2028 en hebben hierover een aantal opmerkingen en vragen.
De leden van de NSC-fractie zien het als een goede zaak wanneer subsidiepotjes worden
omgezet naar structurele financiering voor het onderwijs. Deze leden zijn dan ook
blij met het besluit van de Staatssecretaris om de Subsidieregeling School en Omgeving
vanaf 2028 om te zetten in een structurele financiering. Wel zijn zij benieuwd hoe
de Staatssecretaris van plan is hieraan invulling te geven. Overweegt de Staatssecretaris
de subsidiemiddelen aan de lumpsum toe te voegen, zodat scholen over de besteding
ervan vrij kunnen beschikken of is haar voornemen juist om aan de in haar toelichting
genoemde oorspronkelijke twee bestemmingen van deze middelen vast te houden?
Het is wat de leden van de NSC-fractie betreft belangrijk dat de middelen die structureel
naar het onderwijs gaan vooraleerst ten goede komen aan de kwaliteit van het primaire
onderwijsproces. Dat biedt ook de beste garantie voor een optimale kansengelijkheid
onder onze jongeren. Deze leden willen daarom weten welke maatregelen de Staatssecretaris
neemt zodat deze extra structurele investeringen inderdaad aan de kwaliteit van het
primaire onderwijsproces ten goede zullen komen en niets anders.
De Subsidieregeling School en Omgeving zal tot 2028 doorlopen. De leden van de NSC-fractie
merken daarbij op dat in de voorgestelde regeling een prioritering is aangebracht
met betrekking tot de doelgroep die op de regeling aanspraak kan maken en dat, als
gevolg hiervan, scholen die nu de subsidie ontvangen deze in de toekomst mogelijk
niet meer zullen ontvangen. In de beslisnota wordt gewezen op de nadelige risico’s
die dit laatste met zich meebrengt. In deze nota wordt het risico genoemd dat reeds
gedane investeringen en opgebouwde ervaring door het wegvallen van de subsidiestroom
teniet worden gedaan. Hierbij wordt tevens opgemerkt dat het overgrote deel van de
scholen in Limburg, Flevoland, Groningen, Drenthe en Friesland, die ook het overgrote
deel van de scholen vormt waarmee het ministerie in het kader van de subsidieregeling
al vanaf het begin samenwerkt, buiten de nieuwe doelgroep vallen. Deze leden vragen
hoe de Staatssecretaris deze risico’s in haar uiteindelijke besluitvorming heeft meegewogen.
Ook vragen zij of de Staatssecretaris maatregelen overweegt zodat reeds gedane investeringen
en opgebouwde ervaring van scholen niet verloren gaan als gevolg van de aanscherping
van de doelgroep.
Tot slot, de leden van de NSC-fractie staan pal achter het bevorderen van de kansengelijkheid
van jongeren met een achterstandspositie. Wel vragen deze leden of het verdelen van
middelen op basis van relatieve achterstandsscores daarvoor het meest geschikte middel
is.
Jongeren met een onderwijsachterstand zouden allemaal een gelijke kans moeten hebben
om de voordelen te genieten van een verrijkte schooldag. Dat is het idee van kansengelijkheid.
Echter, door in de verdeling van de middelen te selecteren op relatieve achterstandsscores
op schoolniveau, wordt deze kans afhankelijk van de school waarop de jongere zit en
andere factoren waar hij weinig invloed op heeft (zoals het aantal leerlingen op de
school en het aandeel daarvan dat ook een voldoende onderwijsachterstand heeft). Daarmee
werkt deze manier van verdelen toch een belangrijke vorm van kansenongelijkheid in
de hand. Iets dat haaks staat op hetgeen de subsidie School en Omgeving beoogt. Deze
leden vragen hoe de Staatssecretaris tegen deze spanning aankijkt en of zij mogelijkheden
ziet tot een alternatieve prioritering te komen, een die meer recht doet aan de kansengelijkheid
die de subsidieregeling beoogt te bevorderen.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de voorhang Subsidieregeling
School en Omgeving 2025–2028. Deze leden hebben hier enkele vragen en opmerkingen
over.
De leden van de BBB-fractie zijn bekend met de Subsidieregeling School en Omgeving
2025–2028 die zich richt zich op het bevorderen van kansengelijkheid door het ondersteunen
van scholen bij het aanbieden van een verrijkte schooldag; een programma bedoeld voor
scholen met relatief veel leerlingen met een onderwijsachterstand of een niet-Nederlandse
culturele achtergrond. Deze leden lezen dat iedere aanvrager, indien het subsidieplafond,
bedoeld in het eerste lid, toereikend is, de mogelijkheid krijgt om in maart 2026
het aantal aangevraagde klokuren of het aantal aangevraagde leerlingen eenmalig tussentijds
naar boven bij te stellen. Zij vragen hoeveel klokuren ontwikkelaanbod scholen maximaal
per week mogen aanbieden onder deze regeling. Daarnaast vragen deze leden wat er gebeurt
als een school minder dan 75% van de aangevraagde klokuren realiseert.
De leden van de BBB-fractie lezen dat activiteiten van de verrijkte schooldag extra
activiteiten zijn die gericht zijn op het compenseren van wat de doelgroep leerlingen
niet vanuit hun omgeving aangeboden krijgen. Activiteiten die niet structureel gericht
zijn op brede talentontwikkeling zijn uitgesloten van deze regeling. Deze leden vinden
deze omschrijving te vaag. Kan nader worden toegelicht wat niet is toegestaan om te
financieren met deze subsidie en hoe dit wordt gemonitord en geëvalueerd?
Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie wat de belangrijkste wijzigingen zijn
ten opzichte van de regeling 2023–2025 met betrekking tot de vereenvoudiging. Eerder
bleken administratieve lasten en verantwoordingsvereisten een punt van zorg, vooral
voor kleinere scholen en coalities. Deze leden vragen of kan worden toegelicht in
hoeverre aanvragen en rapportages aanzienlijke tijdsinvesteringen vereisen.
II Reactie van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.