Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Jetten, Krul, Paternotte, Stultiens, Kostic, Beckerman, Eerdmans, Dassen, Ergin, Stoffer en Ceder over het bericht 'Bezorgdheid om bezuinigingsplannen onderwijs: 'Maakt Nederland op lange termijn kapot'
Vragen van de leden Jetten (D66), Krul (CDA), Paternotte (D66), Stultiens (GroenLinks-PvdA), Kostić (PvdD), Beckerman (SP), Eerdmans (JA21), Dassen (Volt), Ergin (DENK), Stoffer (SGP), Ceder (ChristenUnie), aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken, van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, van Volksgezondheid Welzijn en Sport, voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur en van Financiën over het bericht «Bezorgdheid om bezuinigingsplannen onderwijs: «Maakt Nederland op lange termijn kapot»» (ingezonden 24 oktober 2024).
Antwoord van Minister Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Economische Zaken en de Minister
van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (ontvangen 22 november 2024). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 527.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Bezorgdheid om bezuinigingsplannen onderwijs: «Maakt
Nederland op lange termijn kapot»»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u bekend met de brandbrief van 23 oktober 2024 verstuurd namens VNO-NCW, Universiteiten
van Nederland, de CEO’s van NXP Semiconductors Nederland, Siemens Nederland, Johnson
& Johnson, Arcadis, VodafoneZiggo, RoyalHaskoningDHV, Adyen, Nationale Nederlanden,
Elsevier, Randstad, Signify, Picnic, TomTom, IMC, Vandebron, FrieslandCampina, VDL
Groep, Airbus Netherlands, Royal Cosun, Lely, RijkZwaan, Demcon, Thales Nederland,
Urenco Nederland en 18 Nederlandse start-ups en scale-ups.
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Wat is uw reactie op het statement van deze CEO’s en bedrijven die stellen dat de
bezuinigingen op onderwijs van dit kabinet een bezuiniging betekenen op het toekomstig
verdienvermogen van Nederland? Deelt u de zorg van het bedrijfsleven over de effecten
van de onderwijsbezuinigingen op de toekomst van de Nederlandse economie?
Antwoord 3
De coalitiepartijen hebben bij het Hoofdlijnenakkoord scherpe keuzes moeten maken
om de overheidsfinanciën op orde te houden en tegelijkertijd ruimte te vinden voor
maatschappelijke investeringen en lastenverlichting. De bezuinigingen op onderwijs
komen voort uit deze bredere politieke afwegingen. Ik besef dat bezuinigingen pijnlijk
zijn. Ik ga de te nemen maatregelen dan ook zeer zorgvuldig uitwerken, zodat deze
zo min mogelijk negatieve impact hebben op het toekomstig verdienvermogen. Tegelijk
blijft het kabinet jaarlijks € 45 miljard in onderwijs en onderzoek investeren via
de OCW-begroting. Dat zijn forse investeringen die ten goede komen aan de welvaart
en het verdienvermogen van ons land. Mijn ambitie is om te zorgen dat die basis op
orde blijft en waar mogelijk zelfs effectiever wordt.
Vraag 4
Kunt u aangeven hoe deze bezuiniging tot stand is gekomen? Kunt u aangeven welke afwegingen
daarbij hebben meegespeeld? Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen van de experts
die zijn geconsulteerd bij de besluitvorming over deze bezuiniging?
Antwoord 4
De maatregelen in het Hoofdlijnenakkoord zijn het resultaat van het formatieproces
van de kabinetspartijen. Het parlement is door de formateur geïnformeerd over het
formatieproces, de onderliggende documentatie en de geraadpleegde partijen2. Het hoofdlijnenakkoord is vervolgens uitgewerkt in het regeerprogramma. In Bijlage
1 van het regeerprogramma is een overzicht van de belangrijkste gesprekpartners genoemd
waarmee in aanloop naar het opstellen van het regeerprogramma is gesproken3.
Vraag 5
Wat voor economie wil dit kabinet voor de toekomst van Nederland? Wat is de rol van
publiek onderwijs, innovatie en onderzoek in deze economie?
Antwoord 5
Het kabinet wil een innovatieve concurrerende economie bevorderen, zodat Nederland
tot de koplopers blijft behoren op het gebied van onderzoek, innovatie en digitalisering
in Europa en daarbuiten. De ambitie is om een gediversifieerde economie te behouden
en nieuwe waardeketens in technologisch hoogwaardige industrieën op te bouwen. Hiervoor
wordt gewerkt aan de verdere uitrol van de Nationale Technologiestrategie. In het
regeerprogramma is de ambitie opgenomen om 3 procent R&D-uitgaven van het bbp te halen
in 2030. Daarnaast wordt er gewerkt aan de vernieuwing van het Topsectorenbeleid.
Om deze sterke economie te realiseren, moeten we ook keuzes maken over het soort werk
dat we stimuleren. Deze keuzes komen terug in de brede arbeidsmarktagenda waarin het
kabinet haar aanpak voor de arbeidsmarktkrapte nader uitwerkt. Het kabinet wil bovendien
de productiviteit verhogen door onder meer innovatie en de toepassing van arbeidsbesparende
technologieën te stimuleren. Hiervoor zal het kabinet een Productiviteitsagenda opstellen.
Ook blijft het kabinet praktijkgericht onderzoek stimuleren om zo bij te dragen aan
het oplossen van de maatschappelijke opgaven. Naast onderzoek en innovatie vervult
ook kwalitatief goed onderwijs hierin een belangrijke rol.
Vraag 6
Erkent u dat investeringen in onderwijs, wetenschap en innovatie noodzakelijk zijn
voor de economie en het verdienvermogen van Nederland?
Antwoord 6
Dat erken ik. Nederland investeert daarom jaarlijks ruim € 46 miljard in onderwijs
en onderzoek met uitgaven van de OCW-begroting.4 In de komende jaren zal dat volgens de OCW-begroting dalen tot ruim 45 miljard in
2028. Kijkend naar de publieke uitgaven aan R&D dan zijn deze investeringen toegenomen
van € 4,7 miljard in 2012 naar € 9,1 miljard in 2023.5
Vraag 7
Kunt u de analyse van het kabinet sturen van de effecten van deze bezuiniging op onderwijs
en innovatie voor de groei van de Nederlandse economie?
Antwoord 7
Voor de raming van de economische ontwikkeling baseert dit kabinet zich op de ramingen
van het CPB. Er is geen aparte doorrekening gemaakt van specifieke bezuinigingsmaatregelen.
In algemene zin hebben publieke uitgaven aan onderwijs en innovatie een positief effect
op het verdienvermogen maar dit effect hangt sterk af van de specifieke maatregel.
Het is niet mogelijk om een precieze inschatting te geven van de gevolgen hiervan
op de welvaart.
Vraag 8
Wat is uw reactie op de conclusie van Rabobank dat de bezuinigingen van dit kabinet
Nederland op termijn 27 tot 52 miljard euro kunnen kosten? Deelt u deze conclusie?
Zo niet, wat is uw eigen raming van het effect op de lange termijn groei? Hoeveel
miljard aan bbp gaat er mogelijk verloren?
Antwoord 8
Ik heb kennis genomen van de conclusie van de Rabobank. Het CPB geeft aan dat het
op dit moment niet mogelijk is om langetermijn bbp-/groei-effecten van de uitgaven
aan onderwijs en innovatie betrouwbaar te modelleren en te ramen, omdat het effect
sterk afhangt van de vormgeving van specifieke maatregelen. Het Kabinet onderkent,
net als het CPB dat onderwijs, onderzoek en innovatie een positief effect hebben op
welzijn en welvaart. Desalniettemin gaat het niet alleen om de kwantiteit maar ook
de kwaliteit van de investeringen en het kader van wet- en regelgeving.
Vraag 9
Bestaat er een kans dat het verlies aan bbp meer kost dan dat de bezuinigingen opleveren?
Zo nee, waarop baseert u dat?
Antwoord 9
Het CPB heeft vorig jaar in een publicatie aangegeven dat het op dit moment niet mogelijk
is om productiviteitseffecten van R&D beleid betrouwbaar mee te nemen in een macro-economisch
model.6 Zie ook de antwoorden op vragen 6, 8 en 10.
Vraag 10
Erkent u dat de modellen van het CPB niet het volledige effect op de economische groei
weergeven, bijvoorbeeld doordat de langetermijneffecten van bezuinigingen op onderwijs
en innovatie niet worden meegewogen? Erkent u dat dit een tekortkoming is in de raming
die ten koste gaat van de betrouwbaarheid?
Antwoord 10
Het klopt dat het CPB de langetermijneffecten van bezuinigingen (of investeringen)
op het vlak van onderwijs en innovatie op economische groei niet meeweegt. Het CPB
heeft drie jaar geleden een reactie geschreven op een motie die het kabinet opriep
om het CPB te vragen om effecten van investeringen in kennis door te rekenen.7 Daarin geeft het CPB aan dat er weliswaar brede consensus is dat onderwijs, onderzoek
en innovatie een positief effect hebben op welzijn en welvaart, maar dat niet iedere
investering in kennis hetzelfde rendement oplevert. Daarnaast is er veel onduidelijkheid
over de grootte van beleidseffecten. Door de grote variëteit in effectgroottes is
het niet mogelijk een rendement toe te kennen aan een kennisinvestering als niet helder
is op welke wijze de investering besteed zal worden. In aansluiting hierop heeft het
CPB recent aangegeven dat het niet in staat is om de effecten van R&D-beleid op een
betrouwbare manier mee te nemen in een macro-economisch model. De doorrekeningen van
het CPB nemen wel de (korte termijn) budgettaire kosten van investeringen in onderwijs
en innovatie mee, maar de (langere termijn) economische baten niet.
Vraag 11
Kunt u schematisch weergeven hoeveel procent van het BBP de afgelopen 10 jaar is uitgegeven
aan onderwijs en innovatie en schetsen hoe deze ambitie zich in de aankomende jaren
ontwikkelt?
Antwoord 11
De publieke uitgaven aan onderwijs bedroegen in 2013 5,5 procent van het bbp. In 2023 is dat percentage gedaald naar
5,1 procent van het bbp. Het CPB8 raamt dat dit percentage verder daalt naar 4,9 procent van het bbp in 2028.
Voor wat betreft innovatie zijn gegevens over totale uitgaven aan R&D als percentage van het bbp beschikbaar.
Deze uitgaven hebben zich ontwikkeld van 2,13 procent in 2013 tot 2,30 procent in
2022.9 Het betreft hier de optelsom van publieke en private uitgaven aan R&D. In tegenstelling
tot onderwijsuitgaven is er op het terrein van R&D uitgaven geen raming beschikbaar.
Het percentage van het bbp dat wordt uitgegeven aan R&D begeeft zich de afgelopen
jaren steeds onder het gemiddelde van 2,73% van de OESO, maar boven het gemiddelde
van 2,11% van de EU in 2022.
Vraag 12
Erkent u dat publieke investeringen in innovaties een katalysator zijn voor private
investeringen? Kunt u een inschatting maken van de omvang van de private investeringen
in innovaties die Nederland misloopt door deze bezuiniging op publieke investeringen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Uit onderzoek van de KNAW is gebleken dat meer publieke investeringen in onderzoek
en ontwikkeling leiden tot meer private investeringen in onderzoek en ontwikkeling10. Tegelijkertijd levert niet elke extra investering in kennis hetzelfde rendement
op. Het maakt dus uit op welke wijze extra investeringen in kennis worden ingezet,
en voor welk onderzoek. Het is daarom niet mogelijk om te voorspellen in welke mate
het effect van private investeringen verandert door de bezuinigingen.
Vraag 13
Kunt u een inschatting geven van hoeveel internationale topwetenschappers Nederland
als gevolg van de bezuinigingen zullen verlaten of niet kiezen en gaan voor een aanstelling
aan een universiteit in het buitenland?
Antwoord 13
Ik begrijp de zorg die hierover heerst. De precieze inschatting van het effect hiervan
kan ik echter niet maken. Dat hangt af van de wijze waarop de universiteiten en hogescholen
de bezuinigingen vertalen naar hun personeelsbeleid.
Vraag 14
Hoe verhouden de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie zich met de door
de premier genoemde aanbevelingen uit het Draghi-rapport, dat stelt dat we grootschalig
moeten investeren in kennis en innovatie om de concurrentiekracht van de Europese
economie niet nog verder te laten afzwakken ten opzichte van de VS en China? Als u
deze analyse van Draghi onderschrijft, hoe rijmt u dat dan met de grote onderwijsbezuinigingen
van dit kabinet?
Antwoord 14
Onderwijs, onderzoek en innovatie zijn belangrijke factoren in de ontwikkeling van
arbeidsproductiviteit. Hierbij gaat het niet enkel over publieke investeringen maar
ook over het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor private investeringen in
onderwijs, onderzoek en innovatie. Het belang van onderwijs, onderzoek en innovatie
is recent bevestigd in het rapport van Draghi: «The future of European competitiveness».
Op 4 oktober jl. stuurde het kabinet de reactie op dit rapport aan de Tweede Kamer11. Het kabinet onderschrijft het belang van onderwijs, talent, vaardigheden, en onderzoek
en innovatie om zo de productiviteit te verhogen in een vergrijzende samenleving.
Hiermee versterken we ons verdienvermogen. Een betere aansluiting van vraag en aanbod
van kennis en vaardigheden draagt ook bij aan het aanpakken van de arbeidsmarkttekorten.
Ook erkent het kabinet in zijn reactie dat onderzoek en innovatie de katalysator zijn
voor productiviteit en welvaart. Het is daarbij van belang om in te zetten op het
volledige spectrum van kennisontwikkeling: van fundamenteel onderzoek tot toegepast
onderzoek en innovatie en meer aandacht voor valorisatie. Draghi benoemt daarom de
doelstelling van 3% van het Europese bbp naar onderzoek en innovatie, een doelstelling
die voor 2030 ook in het regeerprogramma is opgenomen. Het kabinet onderschrijft ook
de conclusie dat tegelijkertijd meer focus nodig is op strategische onderzoeksprioriteiten
en technologiegebieden bij voorkeur in lijn met de Nationale Technologiestrategie,
waaronder op het terrein van cybersecurity. Nederland heeft als groot voordeel dat
het bij uitstek een land is waarin kennisinstellingen, industrie, en overheid intensief
samenwerken. Het kabinet deelt de mening dat Europa, en dus ook Nederland, beter kan
profiteren wanneer nauw wordt samengewerkt binnen onderzoeks- en innovatie-ecosystemen,
en waarin gezamenlijk kennis wordt gecreëerd en gevaloriseerd.
Vraag 15
Wat is uw verwachting van het effect van de bezuinigingen op onderwijs, wetenschap,
innovatie voor de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit? Zal deze naar verwachting
hierdoor stijgen, of juist dalen? Erkent u dat een stijging van de arbeidsproductiviteit
cruciaal is, met het oog op de oplopende personeelstekorten dankzij de vergrijzing?
Wat gaat u daaraan doen?
Antwoord 15
Er is consensus onder economen dat onderwijs en innovatie belangrijke determinanten
zijn van arbeidsproductiviteit, hetgeen van belang is om het welvaartsniveau van Nederland
op peil te houden12. Dit kabinet heeft in zijnregeerprogramma ook aangekondigd te willen komen tot een
Productiviteitsagenda13, die erop gericht is hetzelfde werk te doen met minder mensen. Ook zet het kabinet
met de bredere arbeidsmarktagenda in op het moderniseren van de economie en de arbeidsmarkt,
door bijvoorbeeld te kiezen voor kwaliteit van werk.
Vraag 16
Kunt u reflecteren op het feit dat door teruglopende economische ontwikkeling in de
toekomst er minder middelen zullen zijn om onze leraren, zorgmedewerkers en andere
publieke voorzieningen te betalen?
Antwoord 16
Over het belang van productiviteitsgroei heeft het kabinet recent gereflecteerd in
een brief aan uw Kamer14. Daarin wordt betoogd dat productiviteitsgroei van belang is om het welvaartsniveau
in Nederland vast te houden en om geld te blijven verdienen waarmee we publieke diensten,
zoals onderwijs en zorg, kunnen bekostigen. Met de in het regeerprogramma aangekondigde
Productiviteitsagenda is de inzet van dit kabinet om de trend van een vertraging van
de productiviteitsgroei in de laatste 10 jaar ten opzichte van de decennia daarvoor
te keren. Daarnaast heeft het kabinet aandacht voor het verbeteren van het concurrentievermogen,
verminderen van administratieve belemmeringen en stimuleren van startups.
Vraag 17
Kunt u gedetailleerd inzicht geven in hoe de bezuinigingen neerslaan per provincie?
Kunt u daarbij een inschatting geven van de impact op de regionale economie en werkgelegenheid?
Antwoord 17
Het is niet mogelijk om gedetailleerd inzicht te geven in hoe de bezuinigingen neerslaan
per provincie en wat de impact op de regionale economie en werkgelegenheid is. De
bezuinigingsmaatregelen op de OCW-begroting kennen geen provinciale of regionale focus,
met uitzondering van de afschaffing van de functiemix Randstad. Voor deze maatregel
is gekozen, omdat de doelmatigheid en doeltreffendheid van de regeling niet kan worden
aangetoond. Het kabinet heeft gekozen om de incidentele extra middelen voor het mbo
en het hbo voor krimpregio’s te handhaven. Ook wordt gewerkt aan een stabiele bekostiging
zodat mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten bij dalende studentenaantallen
een goed onderwijsaanbod op peil kunnen houden, in het bijzonder opleidingen die voor
de regio vitaal zijn. Ook de incidentele intensivering in de Campus Groningen van
€ 50 miljoen blijft gehandhaafd. Daarnaast wordt met «Project Beethoven» in totaal
€ 2,51 miljard geïnvesteerd door de rijksoverheid, regio en bedrijfsleven in onderwijs,
kennis en ruimtelijke infrastructuur in de Nederlandse microchipsector, onder andere
in de regio Brainport Eindhoven tot en met 203015.
Vraag 18
Weet u hoeveel minder start-ups en scale-ups er in Nederland zullen ontstaan als gevolg
van de bezuinigingen? Zo nee, bent u bereid hier een nadere impactanalyse naar uit
te voeren? Hoeveel startups vloeien er jaarlijks voort uit (onderzoek van) de universiteiten,
hogescholen en mbo-instellingen? Verwacht u een daling van het aantal startups als
gevolg van de bezuinigingen op innovatie, onderzoek en onderwijs?
Antwoord 18
Sinds 1990 zijn er vanuit Nederlandse kennisinstellingen 2.500 startups ontstaan16. Waaronder 1.200 kennisintensieve startups (deeptech startups) op basis van onderzoek.
Vijfhonderdvan deze bedrijven zijn een spin-off, oftewel een kennisintensieve startup
met een overeenkomst om het intellectuele eigendom van een kennisinstelling te gebruiken.
Jaarlijks worden er gemiddeld 62 nieuwe startups op basis van onderzoek opgericht
in Nederland.
Succesvolle valorisatie vraagt om zowel hoogwaardig onderzoek als ondernemerschap,
waardoor een bedrijf kan starten en opschalen. Het kabinet blijft inzetten op een
ondernemende cultuur binnen kennisinstellingen, betere begeleiding voor ondernemende
onderzoekers en onderzoekende ondernemers en transparante en eenduidige IP-voorwaarden.
Daarnaast maakt het kabinet middels de intensivering van Invest-NL meer middelen vrij
die ten goede komen aan de doorgroei van onder andere kennisintensieve scale-ups,
zoals deeptech bedrijven.
Het is niet bekend welke effecten de omvang van de budgetten voor onderzoek en innovatie
hebben op het aantal nieuw op te richten startups. Wij verwachten op korte termijn
geen daling van het aantal startups. Juist ook omdat het kabinet meer middelen vrijmaakt
voor de doorgroei van startups, wat het aantrekkelijker maakt om een deeptech bedrijf
te starten.
Vraag 19
Wat zijn de arbeidsmarkteffecten van de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie
voor de verschillende arbeidsmarktsectoren op de middellange en lange termijn? Wat
voor directe effecten hebben deze onderwijsbezuinigingen op korte termijn voor de
arbeidsmarkttekorten in zorg, onderwijs en techniek? Kunt u dit uitsplitsen per sector
voor zowel lange als korte termijn?
Antwoord 19
Instellingen zullen de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie op verschillende
wijzen opvangen. De keuzes die instellingen maken zijn afhankelijk van een diversiteit
aan factoren. Hierdoor is het niet mogelijk om betrouwbare doorrekeningen te maken
van de arbeidsmarkteffecten van de maatregelen. Het is daarom ook niet mogelijk een
uitsplitsing per sector te maken voor zowel de korte als lange termijn. Het CPB raamt
in zijn meest recente middellangetermijnraming (MEV 2024) dat de werkloosheid beperkt
oploopt tot 4,5 procent in 202817.
Minder werkgelegenheid in de ene sector kan daarnaast ook betekenen dat arbeidskrachten
beschikbaar komen voor andere sectoren in de economie. De daadwerkelijke arbeidsmarkteffecten
voor onderwijsprofessionals en onderzoekers zullen echter afhangen van de keuzes die
instellingen maken in budgetten en personeelsbeleid. De startersbeurzen voor onderzoekers
zijn bijvoorbeeld nog niet toegekend, waardoor de stopzetting van deze middelen niet
zorgt voor een directe terugval in de werkgelegenheid voor jonge onderzoekers. De
eerder voorziene toename in de werkgelegenheid voor onderzoekers, die daarmee samenhing,
zal echter niet plaatsvinden.
Vraag 20
Welk effect hebben deze bezuinigingen op het Topsectorenbeleid en hoe raakt dit het
internationale verdienmodel van Nederlandse ondernemers?
Antwoord 20
De bezuinigingen hebben beperkt impact op het Topsectorenbeleid. De verwachting is
dan ook niet dat dit op korte termijn het internationale verdienmodel van ondernemers
raakt. Daarnaast wordt het internationaal verdienmodel door vele factoren bepaald,
denk bijvoorbeeld aan onnodige regeldruk.
Vraag 21
Wat betekenen de bezuinigingen voor de Nationale Technologiestrategie (NTS)? Gaat
het kabinet technologieën en sectoren naar rato korten, of gaat het kabinet technologieën/sectoren
schrappen?
Antwoord 21
De Nationale Technologiestrategie heeft geen eigen budget, maar geeft richting aan
de besteding van middelen voor onderzoek en innovatie uit bestaande budgetten op de
aangegeven strategische prioriteiten. De NTS als strategie wordt gehandhaafd en in
haar geheel onderschreven door dit kabinet, er worden dus geen technologieën uit de
NTS geschrapt.
Vraag 22
Wat zijn de gevolgen van de onderwijsbezuinigingen op de internationale handel, aangezien
Nederland juist vanwege haar innovatieve bedrijven en hoogwaardige export een gewilde
handelspartner is? Welke effecten hebben de bezuinigingen op het internationale verdienvermogen
van Nederland?
Antwoord 22
Het is niet mogelijk om een schatting te geven van het effect dat de bezuiniging op
de OCW-begroting heeft op toekomstige internationale handel. Dat komt omdat er veel
factoren bepalend zijn voor de Nederlandse uitvoer van goederen en diensten. In algemene
zin is het wel zo dat bedrijven met R&D en/of innovatie vaker actief zijn op internationale
markten18. Hier kan sprake zijn van een selectie-effect omdat deze bedrijven blootstaan aan
internationale concurrentie waardoor mogelijk alleen de meest innovatieve bedrijven
deze stap kunnen maken. Het CPB verwacht in zijn meest recente middellangetermijnraming
(MEV 2024) dat de uitvoer in de periode 2025–2028 blijft groeien met ca. 2,2 procent
per jaar19.
Vraag 23
Kan worden aangegeven hoe deze bezuinigingen invloed hebben op de toegang tot nieuwe
behandelingen voor patiënten? Klopt het dat patiënten mogelijk door deze bezuiniging
langer moeten wachten op een nieuwe behandeling? Zo nee, waarop baseert u dat?
Antwoord 23
De onderzoeksmiddelen waar nu op bezuinigd wordt, zijn bedoeld voor wetenschap. De
bezuiniging daarop kan niet direct gelinkt worden aan de toegang tot nieuwe behandelingen
voor patiënten. Tussen onderzoek en uiteindelijke behandeling zitten diverse schakels.
Bovendien resulteert niet elk onderzoek in een mogelijke nieuwe behandelmethode.
Vraag 24
Heeft u in kaart gebracht wat deze bezuinigingen betekenen voor de ontwikkeling van
medicijnen of vaccins? Zo nee, heeft u een risico inschatting gemaakt wat dit betekent
voor Nederlanders die nu en in de toekomst zorg nodig hebben? Wat is uw reactie op
de gevolgen die KWF schetst voor kankeronderzoek en behandelingen door deze onderwijsbezuinigingen?
Antwoord 24
Het kabinet heeft die effecten niet in kaart gebracht omdat de relatie niet zo eenduidig
is. Zie ook antwoord op vraag 23. Geneesmiddelenontwikkeling is een complex proces
dat internationaal plaatsvindt, meestal in de private sector, al dan niet in samenwerking
met verschillende publieke partijen. Ook zijn er veel verschillende financieringsvormen
voor geneesmiddelenonderzoek, publiek en privaat. Hoewel Nederlandse onderzoekers
een belangrijke rol spelen in geneesmiddelenonderzoek is het niet zo dat deze bezuiniging
per definitie gaat leiden tot minder nieuwe geneesmiddelen voor de Nederlandse patiënt.
Het voorbeeld van kankeronderzoek dat u aanhaalt illustreert dit. Kankeronderzoek
kent met KWF een sterke financieringspartner in Nederland. Daarnaast is kankeronderzoek
internationaal een terrein waarin ook door bedrijven fors wordt geïnvesteerd.
Vraag 25
Wat zijn de effecten van het wegbezuinigen van het stagefonds voor het opleiden van
mensen in de zorg? Hoe veel stageplekken financiert het Ministerie van VWS met het
stagefond in het mbo en hbo? Hoe gaat het bezuinigen op stageplekken in de zorg bijdragen
aan het grote tekort aan stageplekken in de regio Utrecht, Amersfoort en Haaglanden?
Antwoord 25
Door de Algemene Rekenkamer is onderzocht of het stopzetten van de subsidie gevolgen
heeft voor het stageaanbod. De conclusie is dat dit onwaarschijnlijk is.20 Over het studiejaar 2022–2023 werd voor 13.549 fte aan subsidie voor hbo-studenten
verstrekt en voor 44.553 fte aan mbo-studenten. In totaal gaat het om 58.102 fte.
Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer is het aantal stageplaatsen in de zorg
niet nauw verbonden met de beschikbare subsidie. Zorgaanbieders bieden stages aan
om toekomstig personeel te werven en aan hen te binden. Dit is daarmee in hun eigen
belang. Het stagefonds was daarbij slechts een financiële tegemoetkoming. Tegelijkertijd
is de Minister van VWS met u van mening dat opleiden van zorgpersoneel blijvend onze
aandacht verdient. Het is belangrijk om voldoende en goed toegerust zorgpersoneel
op te leiden en te komen tot een goede verdeling tussen opleidingen binnen en buiten
het ziekenhuis. Het is daarvoor van belang dat de kwaliteit van de stagebegeleiding,
juist ook gezien de krapte op de arbeidsmarkt, van voldoende niveau blijft, ook met
het wegvallen van het stagefonds. Dat blijft het kabinet monitoren en bevorderen,
bijvoorbeeld via het stagepact mbo 2023–2027. Daarnaast worden momenteel concrete
afspraken gemaakt met het veld voor de Leidraad Vakmanschap en Werkplezier. Scholing
en ontwikkeling van medewerkers in de sector zorg en welzijn vormen een belangrijk
onderdeel van deze leidraad.
Vraag 26
Hoe rijmt u deze grove bezuiniging op stageplekken met de ambitie in het regeerprogramma
om speciaal oog te hebben voor opleidingen voor tekortberoepen en het herwaarderen
van praktische opleidingen en beroepen?
Antwoord 26
Werkgevers hebben de verantwoordelijkheid om voldoende stageplaatsen aan te bieden
en te zorgen voor goede begeleiding van studenten. In totaal kent het beroepsonderwijs
weinig stagetekorten. Het kabinet blijft volgen hoe het aantal stageplaatsen en de
begeleiding van studenten in de zorg zich ontwikkelt. Daarnaast zet het kabinet zich
voor alle studenten in om te zorgen voor voldoende stageplaatsen en goede begeleiding,
onder andere via het stagepact mbo. Bovendien sluit het kabinet in de zomer van 2025
een pact met studenten, werknemers, werkgevers en onderwijsinstellingen in het mbo
om studenten gericht op te leiden voor strategische tekortsectoren en voor de verwachte
maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat op het gebied van onder andere
zorg, techniek en onderwijs.
Vraag 27
Kunt u schetsen hoeveel studenten op dit moment uitvallen of school vroegtijdig verlaten
bij zorgopleidingen? Denkt u dat verslechterde stagebegeleiding een positieve bijdrage
gaat leveren aan uitval bij opleidingen voor beroepen in de zorg? Zo nee, wat gaat
u daaraan doen?
Antwoord 27
Het studierendement van de mbo-opleidingen voor zorg en welzijn is 65%, voor de hbo-opleidingen
in zorg en welzijn is dat 48%21. Het studierendement is bepaald door te kijken naar het aandeel studenten dat is
gestart met een opleiding en hun diploma heeft behaald binnen de nominale (oftewel
«normale») studieduur + 1 jaar. Bijvoorbeeld voor verzorgenden is het studierendement
3 + 1 jaar. Voor deze afbakening is gekozen omdat blijkt dat van degenen die hun diploma
halen, verreweg de meesten dat binnen de periode van de nominale studiejaar + 1 jaar
doen. De cijfers geven dus een goede indicatie van het percentage studenten dat uitvalt
of switcht naar een andere opleiding.
De Minister van VWS interpreteert de vraag zo dat met verslechterde stagebegeleiding
gedoeld wordt op begeleidingscapaciteit. Zoals de Algemene Rekenkamer in het rapport
van 2022 heeft geconcludeerd, is de belangrijkste belemmering om voldoende stages
aan te bieden het gebrek aan begeleidingscapaciteit. Veel zorgorganisaties willen
wel meer stages aanbieden dan ze nu doen, maar hebben niet genoeg gekwalificeerde
medewerkers om de stagiairs op te leiden. Daar moeten andere oplossingen voor worden
gevonden op het gebied van behoud en efficiëntie. De Leidraad Werkplezier en Vakmanschap
moet daaraan bijdragen. Vanaf 2028 is daarvoor € 40 mln. beschikbaar. Daarnaast blijven
we de kwaliteit van stagebegeleiding monitoren. Zie ook vraag 25.
Vraag 28
Erkent u dat de Nederlandse veredelingssector en glastuinbouw een significante bijdrage
leveren aan de Nederlandse economie en wereldwijde voedselzekerheid door de toonaangevende
innovatie en expertise in deze sectoren? Zo ja, wat zal de impact zijn van deze bezuinigingen
op deze sectoren?
Antwoord 28
Ja, het kabinet erkent de significante bijdrage van deze sectoren aan de Nederlandse
economie en de wereldwijde voedselzekerheid. De Minister van LVVN beseft dat deze
sectoren geraakt zullen worden door de bezuinigingen. Er wordt momenteel gewerkt aan
een kabinetsbrede visie op biotechnologie, waaronder veredeling. Versterking van het
innovatie-ecosysteem voor biotechnologie zal een aandachtspunt zijn in de visie. Daarnaast
wil de Minister van LVVN zoals beschreven in het regeerprogramma, in deze kabinetsperiode
stevig inzetten op innovatie in het LVVN domein, zodat de Nederlandse land- en tuinbouw
en de keten ook in de toekomst tot de meest concurrerende, innovatieve en duurzame
systemen van de wereld behoren. Besluitvorming over de inzet van middelen hiervoor
moet nog plaatsvinden.
Vraag 29
Erkent u dat de Wageningen Universiteit en Research de hofleverancier is van talent
in agrarische topsectoren en een cruciale bijdrage kunnen leveren aan het ontwikkelen
van nieuwe verdienmodellen in de landbouw? Wat zal het effect zijn van de onderwijsbezuinigingen
op het aantal agro-economische experts in Nederland?
Antwoord 29
Het kabinet is het met u eens dat Wageningen Universiteit en Research een belangrijke
leverancier is van talent en zeer belangrijk is voor het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen
in de agrarische topsectoren.
Instellingen die met bezuinigingen te maken krijgen, zullen keuzes maken die negatieve
effecten van de bezuinigingen zoveel mogelijk mitigeren. De Minister van OCW roept
op dat ze dat waar nodig en relevant in gezamenlijkheid doen zodat er ook overkoepelend
oog is voor het voortbestaan van landelijk benodigde expertise. Welke keuzes instellingen
zullen maken en wat de effecten van de bezuinigingen en demografische krimp zullen
zijn op de toekomstige arbeidsmarktcapaciteit in verschillende sectoren, zoals bijvoorbeeld
op het aantal agro-economische experts, is nu nog niet te zeggen. Daarbij komt dat
het aantal agro-economische experts in Nederland, naast het onderwijsaanbod, ook afhankelijk
is van de vraag en de aansluiting tussen vraag en aanbod. Het SER-advies «Werken aan
veranderkracht» gaat hierop in voor het zogeheten groen-blauwe domein.22 Een inhoudelijke reactie op dit advies is door de Minister van LVVN aan de Kamer
toegezegd, begin 2025.
Vraag 30
Wat zal de impact zijn van de innovatiebezuinigingen op landbouwinnovaties zoals voedersystemen,
mestverwerkingssystemen, melksystemen, dierenwelzijn en innovaties voor uitstootreductie?
Antwoord 30
Innovatie van de land- en tuinbouwsector staat centraal in het regeerprogramma. De
Minister van LVVN zet daarom in op ondersteunend innovatiebeleid. Er is in het Hoofdlijnenakkoord
eenmalig € 5 miljard beschikbaar gesteld voor een meerjarige investering in de agrarische
sector, onder andere voor innovatie. Over de verdere verdeling van deze middelen moet
nog besluitvorming plaatsvinden en wordt de Kamer later door de Minister van LVVN
geïnformeerd.
Vraag 31
Welke landbouwsector zal het hardst geraakt worden door de innovatiebezuinigingen?
Heeft u hier met het kabinet een impactanalyse van gemaakt? Zo nee, bent u bereid
dit te doen? Zullen deze bezuinigingen impact hebben op de uitvoering van de nieuwe
pesticiden richtlijnen waar zowel agronomische, ecologische als toxicologische kennis
voor nodig is?
Antwoord 31
Er is vanuit het kabinet geen analyse gemaakt van de impact van de bezuinigingen voor
de landbouwsector, dus ook niet voor een specifiek thema zoals bestrijdingsmiddelen
(waaronder gewasbeschermingsmiddelen). Dit kabinet ziet echter wel het belang van
innovatie van de land- en tuinbouwsector en heeft dit een van de prioriteiten gemaakt
in het regeerprogramma. Dit kabinet stelt eenmalig € 5 miljard beschikbaar voor investeringen
in de agrarische sector, waaronder voor innovatie, zie vraag 30.
Vraag 32
Wat betekenen de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie op belangrijke
maatschappelijke doelen?
Antwoord 32
Onderzoek en innovatie kunnen bijdragen aan belangrijke maatschappelijke doelen. Het
kabinet streeft verschillende doelen na, maar heeft daarbij ook te stellen met onvermijdelijke
lastige keuzes. Financiële middelen, maar bijvoorbeeld ook beschikbaar personeel zijn
niet onbeperkt. De bezuinigingen moeten daarom ook bezien worden in het bredere beeld
van het Hoofdlijnenakkoord, de effecten van de overheidsfinanciën en de overige maatschappelijke
doelen. Zie ook de vragen 3 en 6.
Vraag 33
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden voor de behandeling van de onderwijsbegroting?
Antwoord 33
Ja, met deze beantwoording heb ik daaraan voldaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur -
Mede namens
D.S. Beljaarts, minister van Economische Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.