Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Heite over het bericht '6-0 voor toeslagenouders, maar Staat blijft doorprocederen' en een civiele dan wel bestuurlijke uniforme massaschadeactie om tot een versnelling te komen van het herstelprobleem
Vragen van het lid Heite (Nieuw Sociaal Contract) aan de Staatssecretaris van Financiën over het bericht «6–0 voor toeslagenouders, maar Staat blijft doorprocederen» en een civiele dan wel bestuurlijke uniforme massaschadeactie om tot een versnelling te komen van het herstelprobleem (ingezonden 24 oktober 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Achahbar (Financiën) (ontvangen 6 november 2024).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «6–0 voor toeslagenouders, maar Staat blijft doorprocederen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op het beeld dat wordt geschetst in het artikel dat het doorprocederen
van de Staat tegen beter weten in is?
Antwoord 2
Laat ik vooropstellen: het is zeer pijnlijk dat Dienst Toeslagen2 bij mensen in het verleden verboden indirect onderscheid gemaakt heeft. Ik herken
het beeld dat in het artikel geschetst wordt echter niet. Het College heeft in alle
tot nu toe gepubliceerde zaken inderdaad geconcludeerd dat er sprake was van verboden
indirect onderscheid op grond van ras, maar tegelijkertijd is ook in al die zaken
geconcludeerd dat er geen sprake was van directe discriminatie op grond van ras. In
het artikel wordt daarnaast ook geschreven dat ouders een «vinkje» moeten halen via
het College om te bewijzen dat zij gediscrimineerd zijn geweest voor de bepaling van
de hoogte van hun schadevergoeding, dat is niet het geval.
Vraag 3
Wat is de kern van de zes discriminatieklachten die gegrond zijn verklaard door het
College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College)?
Antwoord 3
De kern van de discriminatieklachten ziet op vermoedens van ongelijke behandeling
of selectie bij de controle en terugvordering van kinderopvangtoeslag door Dienst
Toeslagen3 in het verleden.
Volgens het College is in deze zaken geen sprake geweest van verboden direct onderscheid.
De gehanteerde criteria bij de controles, correcties en terugvordering van de kinderopvangtoeslag
betreffen volgens het College neutrale criteria, waarbij de herkomst van verzoekers
geen rol heeft gespeeld.
In het vooronderzoek heeft het College geconcludeerd dat het vermoeden bestaat dat
Dienst Toeslagen bij de onderzochte onderdelen van de harde fraudeaanpak van de kinderopvangtoeslag
indirect onderscheid op grond van ras heeft gemaakt. Die harde fraudeaanpak zou personen
met een buitenlandse afkomst in het bijzonder hebben getroffen.
Daarom wordt in de zaken waarop het Vooronderzoek van toepassing is de bewijslast
omgekeerd. Zoals in het voorgaande antwoord is uiteengezet, is indirect onderscheid
niet verboden als dit objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en het
middel voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk is. Het is aan Dienst
Toeslagen om, gelet op de omkering van de bewijslast, dit aan te tonen.
Het College oordeelde in deze zaken dat Dienst Toeslagen de noodzaak van de werkwijze
van de harde fraudeaanpak niet heeft aangetoond. Daarvoor had Dienst Toeslagen moeten
bewijzen dat het nagestreefde doel niet bereikt had kunnen worden met minder vergaande
middelen. Daarom staat vast dat Dienst Toeslagen verboden indirect onderscheid heeft
gemaakt op grond van ras tegenover de verzoekers bij de harde fraudeaanpak bij de
correcties en terugvordering van kinderopvangtoeslag.
Dienst Toeslagen heeft op basis hiervan in recentere zaken op de klacht van indirecte
discriminatie geen verweer gevoerd.
Vraag 4, 5 en 6
Deelt u de mening dat na zes oordelen van discriminatie er geen reden meer is om per
geval verweer te voeren tegen deze klachten? Zo nee, hoe rechtvaardigt u dat het kabinet
doorgaat met verweer, terwijl gedupeerden al zwaar zijn belast?
Waarom is de Staat voornemens door te blijven procederen, ondanks dat in de zes al
beoordeelde gevallen er sprake is van discriminatie door de Belastingdienst? Deelt
u de mening dat het doorprocederen tegen toeslagenouders, ondanks de reeds bestaande
oordelen van het College, het vertrouwen in de overheid verder schaadt?
Nu zes gevallen van discriminatie zijn bevestigd door het College, waarom wordt er
nog steeds een individueel oordeel afgewacht in andere zaken? Bent u bereid om de
discriminatie in toekomstige zaken direct te erkennen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4, 5 en 6
Ik deel de mening niet dat er geen reden meer is om per geval verweer te voeren tegen
de klachten die bij het College voorliggen. Het College voor de Rechten van de Mens
(hierna: het College) beoordeelt of sprake is van onderscheid op grond van ras. Dit
onderscheid kan direct of indirect zijn en het verbod hierop is vastgelegd in de Algemene
wet gelijke behandeling (AWGB):
• Van direct onderscheid op grond van ras is sprake indien een persoon op een andere
wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou
worden behandeld, op grond van ras.
• Van indirect onderscheid op grond van ras is sprake indien een ogenschijnlijk neutrale
bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een bepaald ras in vergelijking met
andere personen bijzonder treft.
• Indirect onderscheid is niet verboden als dit objectief wordt gerechtvaardigd door
een legitiem doel en het middel voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk
is.
Dienst Toeslagen voert verweer tegen de klacht dat sprake is van directe discriminatie.
Het standpunt van Dienst Toeslagen over directe discriminatie, namelijk dat daarvan
geen sprake was, is tot nu toe ook in alle zaken door het College overgenomen.
Ten aanzien van indirecte discriminatie voert Dienst Toeslagen niet meer altijd verweer.
Als blijkt dat er in de betreffende casus sprake is van een vermoeden van indirect
onderscheid dat niet kan worden gerechtvaardigd, neemt Dienst Toeslagen dat aan en
wordt geen verweer gevoerd op dat punt. In de zaak met het meest recente gepubliceerde
oordeel (oordeel 2024–80 van 23 september 2024) is bijvoorbeeld ook geen verweer gevoerd
tegen de aanklacht van verboden indirect onderscheid bij de harde fraudeaanpak bij
correcties en terugvordering.
Daarbij komt dat Dienst Toeslagen niet op de hoogte is wie een klacht heeft ingediend
en wat de klacht behelst totdat het College een klacht bij Dienst Toeslagen kenbaar
maakt. Dienst Toeslagen krijgt die zaken steeds één voor één individueel aangereikt,
waarbij steeds een eigen individueel klachtenformulier is ingevuld. Het kan daarom
ook niet anders dat op individueel niveau verweer wordt gevoerd en de oordelen individueel
worden afgewacht. De individuele verzoekers hebben daar ook recht op.
Ik ben mij ervan bewust dat voor de ervaring van gedupeerden ouders niets uitmaakt
of zij direct of indirect gediscrimineerd zijn en dat een zaak bij het College zeer
belastend voor hen kan zijn. Daarom is het belangrijk dat Dienst Toeslagen elke zaak
heel zorgvuldig uiteenzet, Dienst Toeslagen maakt hiervoor een reconstructie van alle
gegevens en behandelingen die beschikbaar zijn in diens dossier. Vervolgens beoordeelt
Dienst Toeslagen steeds of er aanleiding is verweer te voeren tegen de aanklacht van
discriminatie.
Vraag 7
Advocaten bepleiten dat schadevergoedingen sneller toegekend moeten worden omdat de
discriminatie duidelijk is. Neemt het kabinet specifieke stappen om dit proces te
versnellen?
Antwoord 7
Het is niet zo dat gedupeerden een «vinkje» moeten halen via het College om te bewijzen
dat zij gediscrimineerd zijn geweest voor de bepaling van de hoogte van hun schadevergoeding.
UHT kijkt bij elke gedupeerde ouder of er in het dossier aanwijzingen zijn voor ongelijke
behandeling. De compensatieregeling voor vooringenomen handelen ziet daarmee ook op
(vermeend) verboden onderscheid.
Er zijn echter ook gedupeerden die aanwijzingen of vermoedens van discriminatie hebben
zonder dat dit direct blijkt uit hun dossier, om hier recht aan te doen is met het
College afgesproken dat ouders bij hen terecht kunnen met een melding of vermoeden
van discriminatie.
Per individuele afzonderlijke casus wordt bezien of de gedupeerden mogelijk in aanmerking
komen voor een eventuele (aanvullende) financiële tegemoetkoming, aangezien de meeste
verzoekers bij het College al door UHT zijn erkend als gedupeerde en al zijn gecompenseerd.
Dienst Toeslagen biedt de verzoekers in ieder geval aan de proceskosten, zoals kosten
rechtsbijstandverlening, reiskosten en verletkosten te vergoeden.
Vraag 8
Volgens het kabinet heeft het College de definitie van indirecte discriminatie «opgerekt».
Op basis waarvan maakt het kabinet deze analyse en hoe wordt dit juridisch onderbouwd?
Antwoord 8
Het College concludeerde in haar Vooronderzoek in 2022 dat er voldoende feiten zijn
die een vermoeden doen ontstaan dat bij de harde fraudeaanpak door Dienst Toeslagen
indirect onderscheid is gemaakt op grond van afkomst tegenover de gedupeerde ouders:
de onderzochte werkwijzen en processen van Dienst Toeslagen in de onderzochte jaren
2014 en 2018 troffen in het bijzonder personen met een buitenlandse afkomst. Deze
conclusie heeft tot gevolg dat in de individuele zaken die aan het College zijn of
worden voorgelegd de bewijslast omkeert en op Dienst Toeslagen rust om aan te tonen
dat zij niet in strijd met in strijd met artikel 7a van de Algemene wet gelijke behandeling
(AWGB) heeft gehandeld. Het College heeft geoordeeld dat de omgekeerde bewijslast
van toepassing is bij personen met een buitenlandse nationaliteit(en), personen met
de Nederlandse nationaliteit en een andere nationaliteit en personen met een recente
immigratiedatum (jong BSN-leeftijd).
In latere oordelen heeft het College de doelgroep verbreed waarop de omgekeerde bewijslast
van toepassing is. De omgekeerde bewijslast geldt nu ook voor personen met klachten
over andere jaren dan 2014 en 2018, en voor personen met een kenmerk, dat door het
College in de wordt toegeschreven aan personen met een «buitenlandse achternaam» of
het hebben van een kind met niet-Nederlandse afkomst. De definitie van indirecte discriminatie
wordt daarmee niet opgerekt, enkel de doelgroep op wie de omgekeerde bewijslast van
toepassing is.
Vraag 9
Volgens het kabinet zou de opgerekte definitie niet meer zijn gebruikt bij het zesde
oordeel. Hoe verschilt de definitie van de eerste vijf oordelen van de definitie van
het zesde oordeel? Hoe verklaart het kabinet dat óók in het zesde oordeel is geoordeeld
dat er sprake was van discriminatie door de Belastingdienst?
Antwoord 9
Het is niet zo dat de opgerekte definitie niet meer gebruikt is in het zesde oordeel
(oordeel 2024–80 van 23 september 2024). Het geval is juist dat Dienst Toeslagen in
deze zaak al in het verweerschrift heeft erkend dat bij de controle en de harde fraudeaanpak
bij de correcties en terugvordering van kinderopvangtoeslag sprake is geweest van
verboden indirect onderscheid. Deze erkenning is hoofdzakelijk gebaseerd op de oordelen
die het College eerder in vergelijkbare zaken heeft uitgebracht en de bredere toepassing
van het Vooronderzoek dat uit deze oordelen is gebleken.
Wel heeft Dienst Toeslagen verweerd dat sprake is geweest van het maken van direct
onderscheid op grond van ras. Het College heeft daarop in haar oordeel aangegeven
geen aanwijzingen gevonden te hebben dat de verzoeker vanwege diens herkomst anders
is behandeld dan anderen. Het oordeel luidde dan ook dat Dienst Toeslagen geen direct
onderscheid op grond van ras heeft gemaakt.
Vraag 10
Kunt u toelichten welke gevolgen u voorziet van een veranderende definitie van indirecte
discriminatie in toekomstige zaken waarover het College zal beslissen?
Antwoord 10
Het is de verwachting dat het Vooronderzoek steeds vaker van toepassing zal zijn vanwege
de uitbreiding van de doelgroep (zoals toegelicht in het antwoord op vraag 8), waardoor
steeds vaker indirect onderscheid zal worden aangenomen. Zoals in voorgaande antwoorden
toegelicht, is indirect onderscheid niet verboden als dit objectief wordt gerechtvaardigd
door een legitiem doel en het middel voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk
is. Of het indirecte onderscheid verboden is, moet dus per zaak beoordeeld blijven
worden, waarbij Dienst Toeslagen steeds de conclusies uit de eerdere oordelen in acht
neemt. Net als in het meest recente oordeel zal daardoor steeds vaker voorkomen dat
Dienst Toeslagen het maken van verboden indirect onderscheid bij bepaalde werkwijze
in het verleden niet betwist en het College telkens zal bevestigen dat sprake was
van verboden indirect onderscheid.
Vraag 11
Bent u op de hoogte van het artikel «De afwikkeling bij de toeslagenaffaire kan veel
sneller als die aan de rechter wordt overgedragen»?
Antwoord 11
Ja.
Vraag 12, 16 en 17
Deelt u de mening uit dit artikel? Kan op deze manier een substantiële versnelling
worden aangebracht in het herstelproces, dat is vastgelopen en moet worden gereset?
Is een oplossing denkbaar zoals in de Verenigde Staten met een collectieve actie,
met daarbij een opt-out, en daarnaast nog verschillende opties op basis van de aangeleverde
bewijzen?
Klopt het dat dit de ouders weer regie geeft, met name in de afweging tussen zorgvuldigheid
en snelheid?
Antwoord 12, 16 en 17
In de brief die vandaag separaat aan uw Kamer is verzonden is de instelling aangekondigd
van de Adviescommissie Voortgang Hersteloperatie Toeslagen onder leiding van de heer
Van Dam. Deze commissie wordt onder meer gevraagd om mogelijkheden in kaart te brengen
om tot een versnelde, meer mensgerichte aanpak te komen die zoveel mogelijk leidt
tot integrale hulp en afronding. Ook zal de commissie kijken naar onderliggende knelpunten
op onderwerpen als bezwaren en de opschaling van schaderoutes.
De auteur van het artikel4 stelt een alternatief voor de afwikkeling van massa-schade aan de orde, te weten
de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA). Belanghebbenden kunnen
gezamenlijk een vordering indienen die door de rechter wordt beoordeeld. Met een dergelijke
massaclaim kan worden vermeden dat er meerdere juridische procedures worden gestart
door verschillende belanghebbenden over dezelfde gebeurtenis. De bedoeling van deze
wet is om tot vergoeding van massaschade te komen wanneer partijen er niet in slagen
om op een andere manier tot een oplossing te komen of om te schikken, zoals de auteur
ook opmerkt.
Een alternatief voor een massa-claim van de zijde van gedupeerden, biedt de Wet Collectieve
Afwikkeling massaschade, afgekort de WCAM. Hoewel de auteur deze optie niet noemt,
biedt deze wijze van massa-afwikkeling de mogelijkheid om gezamenlijk (via belangenbehartiging)
te werken aan een massa-schikking die partijen daarna voorleggen aan het Gerechtshof
ter bekrachtiging. Op dit moment zet het kabinet in op de ontwikkeling van schaderoutes
die het mogelijk maken om, naast de CWS-route met een berekening van individuele schade,
met ouders een individuele schikking te beproeven via een drietal schikkingsroutes die aansluiten bij de individuele
behoefte van de ouder voor eigen regie. Als het lukt om met dit integrale schadestelsel
binnen een aanvaardbaar tijdpad tot individuele afwikkeling te komen, dan heeft dit
vooralsnog de voorkeur van het kabinet.
Het kabinet staat in beginsel open voor het onderzoeken van alternatieven, mits dit
daadwerkelijk zal leiden tot versnelling. De WAMCA/WCAM methode kennen beide de nodige
tijdsinspanning en beperkingen, zoals reeds tijdens de Herijking naar voren kwam.
Als partijen in het kader van een gezamenlijke WCAM-procedure spoedig tot een schikking
kunnen komen en aan overige randvoorwaarden is voldaan, is de verwachting dat de WCAM
een volwaardig alternatief kan zijn voor het huidige integrale schadestelsel. Als
wordt gekozen voor de WCAM, behouden individuele ouders de mogelijkheid om niet mee
te doen aan de WCAM (door middel van een opt-out) en voor hen blijft de wettelijke
regeling bestaan voor het laten berekenen van complexe schade door de CWS.
Vraag 13
Klopt het dat de rechter een aantal categorieën kan aanbrengen van gelijksoortige
zaken en dan in deze zaken een gelijksoortige compensatie kan toekennen, zonder dat
iedere zaak individueel moet worden bezien?
Antwoord 13
Ja. De rechter kan inderdaad categorieën aanbrengen in het kader van de WAMCA. Of
dit in de praktijk leidt tot een redelijke vergoeding voor iedere gedupeerde, en hoe
concreet een billijke afbakening kan worden bereikt, is niet in detail door de auteur
onderzocht. Bij een WCAM-schikking kan eveneens gezocht worden naar het afbakenen
van categorieën. Ouders die zich hier niet in kunnen vinden, behouden de mogelijkheid
voor een opt-out.
Vraag 14
Deelt u de mening dat via de Wet Wamca de rechter bindende uitspraak kan doen, wat
niet alleen tijdwinst zou opleveren, maar ook bij de gedupeerde ouders een gevoel
van rechtvaardigheid kan geven, omdat niet de overheid, maar de rechter hierover beslist?
Antwoord 14
Het gevoel van rechtvaardigheid zal voor een groot deel afhangen van de inhoud van
de eventuele rechterlijke uitspraak of van de inhoud van een eventuele collectieve
schikking. Daarover kan het kabinet niet op voorhand uitspraken doen. Er bestaat binnen
de groep van gedupeerde ouders veel diversiteit. Of een gevoel van rechtvaardigheid
groter is bij een massa-afwikkeling dan wanneer een individuele schikking wordt bereikt,
of wanneer een individuele werkelijke schadeberekening tot stand komt via de CWS,
is niet op voorhand te zeggen.
Vraag 15
Moet u niet, gezien de situatie over de gehele keten, een crisisorganisatie overwegen?
Antwoord 15
Ik deel het gevoel van urgentie dat uit deze vraag spreekt. Echter is het zo dat de
hele hersteloperatie – UHT, CWS, SGH – in feite uit crisisorganisaties bestaat die
specifiek opgericht zijn om het herstel van getroffen ouders te faciliteren. Een extra
organisatie zou in deze fase naar mijn inschatting niet bijdragen aan versnelling.
Vraag 18
Klopt het dat het met name bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) ontbreekt aan
de nodige snelheid, zowel in het zelf opzetten van een efficiëntere organisatiestructuur
als in het afhandelen van de verzoeken om de werkelijke aanvullende schade te vergoeden?
Antwoord 18
De relatief lage behandelsnelheid van de CWS is al langer tijd een punt van aandacht.
De afgelopen maanden zijn veranderingen doorgevoerd bij CWS op het gebied van beleid,
proces en organisatie. Met als doel sneller en ruimhartiger te werk te gaan. Per juli
is het nieuwe schadebeleid van CWS vastgesteld. Hierin werkt de commissie o.a. meer
met vaste bedragen en vereenvoudigde regels. Het is nog te vroeg om de structurele
effecten te zien van de nieuwe werkwijze van CWS, maar we zien dat de productiesnelheid
sinds de zomer iets verbetert en dat er ruimhartiger wordt beoordeeld.
Vraag 19 en 20
Klopt het dat de CWS tot nu toe in vier jaar 540 zaken heeft afgehandeld? Terwijl
de Stichting Gelijkwaardig Herstel (SGH) toe zou kunnen werken naar 350 zaken per
week?
Wanneer verwacht u de 350 zaken per week te bereiken?
Antwoord 19 en 20
UHT heeft in augustus van dit jaar op 540 adviezen een beschikking afgegeven. Het
aantal adviezen van CWS ligt inclusief adviezen op bezwaar iets hoger, namelijk ruim
730. In het opschalingsplan met SGH is afgesproken dat zij erop richten in mei 2025
het niveau van 350 terugkoppelgesprekken (laatste stap voor een VSO) bereikt kan worden.
Geconstateerd moet echter worden dat SGH tot nu toe niet op koers ligt om dit te halen.
Inmiddels zijn daartoe binnen de kaders van de huidige DVO tussen SGH en Ministerie
van Financiën nadere, tijdelijke, afspraken gemaakt waarmee beoogd wordt de productie
bij SGH op gang te krijgen. Na zes weken zal moeten worden geconstateerd of deze afspraken
het gewenste effect hebben gehad en wordt bezien of de opschaling haalbaar is binnen
de reguliere condities van de DVO. Het is nog te vroeg om daar iets definitiefs over
te melden.
Vraag 21
Kunt u toelichten waarom de CWS niet in de buurt komt van het door de SGH gestelde
doel?
Antwoord 21
Hoewel het schadebeleid van CWS is aangepast, is deze route nog steeds gericht op
ouders die behoefte hebben aan een meer precieze berekening van schade met de mogelijkheid
tot bezwaar en beroep. De werkwijze en het tempo van CWS zal daarom nooit volledig
vergelijkbaar zijn met die van SGH en is ook niet zo bedoeld.
Vraag 22
Deelt u de conclusie dat de afhandeling van aanvullende schade door de CWS, met 540
ouders in vier jaar tijd, ook niet loopt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Antwoord 22
De afhandeling van aanvullende schade door CWS is de afgelopen jaren zeer moeizaam
verlopen. De wijzigingen die onlangs zijn doorgevoerd acht ik dan ook zeer noodzakelijk.
In het regeerprogramma is de ambitie opgenomen in 2027 de afwikkeling van werkelijke
schade af te ronden. Om dat te halen blijf ik continu met de uitvoerders binnen de
schadeketen, dus zeker ook met CWS, in gesprek om te bezien waar verdere versnelling
en verbetering kan plaatsvinden.
Vraag 23
Zijn er alternatieven denkbaar volgens u als de huidige aanvullende schaderoutes vast
blijven lopen?
Antwoord 23
Alternatieven zijn altijd denkbaar, SGH is immers ook ooit ontwikkeld als alternatief
voor de CWS, maar daarbij moet rekening worden gehouden met de vraag of de tijd die
gaat zitten in het ontwikkelen van een nieuwe route, een dergelijke route daadwerkelijk
versnelling biedt voor ouders. De ervaring leert ook dat ingrijpende aanpassingen
in het proces in eerste instantie vertragen in plaats van versnellen. Tevens wijs
ik erop dat een volledig digitale route nog in ontwikkeling is en naar verwachting
op korte termijn live kan gaan.
Vraag 24
In hoeverre herkent u zich in het beeld dat de samenwerking met de SGH in een impasse
zit sinds de samenwerkingsovereenkomst van voor de zomer?
Antwoord 24
Het beeld van een impasse herken ik niet. SGH ligt niet op koers om de productie te
halen uit het opschalingsplan. Inmiddels zijn daartoe nadere afspraken gemaakt tussen
SGH en ministerie.
Vraag 25
Kunt u voor het commissiedebat op 6 november 2024 met de SGH bespreken of u beiden
nog vertrouwen hebt in een goed verloop van de huidige samenwerkingsovereenkomst?
Antwoord 25
Met SGH is de afgelopen weken – ook in aanloop naar dit debat – veelvuldig gesproken.
SGH en het ministerie wensen hun samenwerking op basis van de deze zomer gesloten
dienstverleningsovereenkomst voort te zetten.
Vraag 26
Kunt u aangeven waarom er voor bijzondere, schrijnende en traumatische gebeurtenissen
een maximum bedrag van 2.500 euro is afgesproken?
Antwoord 26
Indien gedoeld wordt op de schadepost «uitzonderlijke impactvolle gebeurtenissen»
(met een bedrag van 2.500 euro) binnen het Herstelmodel van de SGH-route, dan betreft
dit een meer algemene forfaitaire schadepost om te kunnen komen tot de vergoeding
van schade die niet op andere wijze binnen het Herstelmodel van de SGH-route kan worden
vergoed, en die wel veroorzaakt is door de KOT-problematiek. Deze schadepost komt
drie keer voor in het Herstelmodel, namelijk onder leefgebied Financiën, Gezin en
Zorg, telkens voor 2.500 euro. Dit is gedaan om ruimte te bieden voor bijzondere situaties
die anders buiten het bestek van deze forfaitaire route zouden vallen. Zo kan, onder
voorwaarde van causaal verband, toch binnen het Herstelmodel erkenning gegeven worden
aan bijzondere gebeurtenissen als gevolg van de KOT-problematiek. Het Herstelmodel
van de SGH-route is op vrijdag 25 oktober gepubliceerd.
Vraag 27 en 28
Herinnert u zich de motie-Van Vroonhoven van april 2024 over een uniforme schadeafhandeling
binnen het bestuursrecht? Hoe staat het met de uitvoering hiervan? Bent u hier al
mee bezig?
Deelt u de mening dat een uniforme, bestuursrechtelijke herstelregeling met de bijbehorende
waarborgen een snelle en zorgvuldige hersteloperatie mogelijk kan maken?
Antwoord 27 en 28
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer bij brief
van 24 oktober 2024 geïnformeerd over de motie Van Vroonhoven.5 De uitvoering van deze motie wordt meegenomen bij de kabinetsreactie op het rapport
Herstel bieden: een vak apart van de Nationale ombudsman.
Vraag 29
Deelt u de mening dat voor de schadeberekeningen de oorspronkelijke beschikkingen
(met name de hogere terugbetalingen) uit de periode 2010–2020 als leidraad genomen
kunnen worden?
Antwoord 29
De context van deze vraag ontbreekt waardoor het helaas niet mogelijk is om de bedoeling
van deze vraag op een juiste manier in te schatten, zodat een passend antwoord gegeven
kan worden. In zijn algemeenheid geldt dat tijdens de Integrale Beoordeling exact
in kaart gebracht wordt met welke beschikkingen, terugvorderingen en terugbetalingen
de ouder in het verleden te maken kreeg in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire
en in welk jaar dit het geval was. Dit kan de periode betreffen voorafgaand aan de
door u genoemde periode 2010–2020.
Vraag 30
Kunt u deze Kamervragen afzonderlijk beantwoorden binnen een termijn van twee weken,
in ieder geval ruim voor het commissiedebat van 6 november 2024?
Antwoord 30
Ja, het is gelukt deze antwoorden voor het komende commissiedebat aan uw Kamer aan
te bieden. Vanwege de samenhang zijn sommige vragen/antwoorden gegroepeerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
N. Achahbar, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.