Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Kent over "de boodschappenproblematiek die niet wordt opgelost met de Participatiewet in balans”
Vragen van het lid Van Kent (SP) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de boodschappenproblematiek die niet wordt opgelost met de Participatiewet in balans (ingezonden 16 september 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Nobel (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen
28 oktober 2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 143.
Vraag 1
Klopt het dat er in het wetsvoorstel Participatiewet in balans (Kamerstuk 36 582) in artikel 31 op het onderdeel giften in natura, een wijziging is aangebracht in
de memorie van toelichting ten opzichte van de versie die ter consultatie was voorgelegd?
Bent u in gesprek geweest met de gemeenten die u geconsulteerd heeft over deze wijziging?
Antwoord 1
Dit klopt. In het ter consultatie gegeven wetsvoorstel was voorzien in een wijziging
van artikel 33, eerste lid, van de Participatiewet. De intentie was om giften in natura
op eenzelfde wijze te behandelen als giften in geld en daarmee ook onder de giftenvrijlating
te laten vallen. In het wetsvoorstel dat bij uw Kamer is ingediend, is deze wijziging
niet langer opgenomen. Uit de consultatie bleek er draagvlak te zijn voor een vrijlating
voor giften in natura. Het leverde echter ook veel onduidelijkheid op met de reeds
bestaande bepaling over inkomen in natura: wat is precies de verhouding tussen deze
twee grondslagen, hoe moet de waardebepaling plaatsvinden, welke maatstaf moet hierbij
gehanteerd worden? Op deze vragen kon onvoldoende duidelijk geantwoord worden, waardoor
geconcludeerd is dat dat het oorspronkelijke voorstel in artikel 33, eerste lid, van
de Participatiewet niet bijdraagt aan de oplossing. De regering heeft gepoogd dit
vraagstuk op een andere wijze te regelen. Daarbij loopt zij echter aan tegen het middelenbegrip
uit de Participatiewet. Middelen kunnen worden vrijgelaten. Een kenmerk van een middel
is dat men er vrijelijk over kan beschikken. Uit de jurisprudentie volgt dat een kenmerk
van giften in natura juist is dat men er niet vrijelijk over kan beschikken. Het past
binnen het wetsvoorstel Participatiewet in balans niet om het middelenbegrip aan te
passen. Dit is een kernbegrip in de Participatiewet. Binnen het programma Vereenvoudiging
Inkomensondersteuning voor Mensen en de fundamentele herziening wordt bezien hoe dit
begrip kan worden aangepast en geharmoniseerd kan worden met de andere middelenbegrippen
die de sociale wetgeving kent.
Uit de verkenning om het vraagstuk op een andere wijze te regelen, kwam daardoor tot
op heden geen voor alle partijen uitvoerbare maatregel, die past binnen het wettelijk
kader zoals we die nu kennen. Dat bleek ook uit de internetconsultatie. Daarom is
er voor gekozen om dit onderdeel uit het wetsvoorstel te halen en hier geen alternatief
voorstel over op te nemen.
Het wetsvoorstel is op vele momenten besproken met gemeenten en zowel de VNG als vele
gemeenten individueel hebben een reactie uitgebracht op het voorstel. De aanpassing
van wetsvoorstel op het punt van giften in natura is niet nader met gemeenten besproken.
Zie ook het antwoord op vragen 3 tot en met 5 hieronder.
Vraag 2
Waarom is deze wijziging bij het aanbieden van de stukken niet expliciet genoemd?
Antwoord 2
Alle aanpassingen die zijn gedaan, zijn vermeld in hoofdstuk 10. Per abuis is de wijziging
niet opgenomen in het lijstje met de hoofdlijnen van de wijziging mede na internetconsultatie
op pagina 132. Het niet opnemen van deze wijziging in het voorstel dat bij uw Kamer
is ingediend, is wel nader toegelicht op pagina 142 van de memorie van toelichting.
De passage is hier opgenomen naar aanleiding van vragen van de SVB om, met het oog
op handhaafbaarheid en rechtsgelijkheid, tot een heroverweging te komen van het voorstel
om wijziging aan te brengen in artikel 33 van de Participatiewet.
Vraag 3
Waarom is deze wijziging aangebracht en hoe draagt deze wijziging bij aan het vergroten
van bestaanszekerheid?
Antwoord 3
In het antwoord op vraag 1 is ingegaan op de overwegingen om de wijzigingen rondom
giften in natura niet langer mee te nemen in dit wetsvoorstel. Het klopt dat op het
moment dat een bijstandsgerechtigde straks 100 euro ontvangt om dit vrijelijk uit
te geven aan een door hem of haar te bepalen doel, dit bedrag valt onder de giftenvrijlating
voor zo ver de grens van 1.200 euro dat jaar nog niet is bereikt. Dat is het voorstel
dat nu in de wijziging van de Participatiewet is opgenomen. Dit betekent, in het kader
van bestaanszekerheid, dat een bijstandsgerechtigde tot 1.200 euro per jaar mag ontvangen,
zonder dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstandsuitkering. Met deze generieke
vrijlating wordt zowel aan gemeenten, als aan de burger duidelijkheid geboden, wat,
naar de mening van de regering, bijdraagt aan het vergroten van bestaanszekerheid.
Vraag 4
Deelt u de conclusie dat er met het voorliggende wetsartikel niets verandert aan de
wijze waarop giften in natura (waaronder boodschappen) gekort moeten worden op de
bijstandsuitkering? Waarom heeft u deze keuze gemaakt?
Antwoord 4
De regering is het met de leden van de SP-fractie eens dat het wetsvoorstel Participatiewet
in Balans geen veranderingen voorstelt over de omgang met giften in natura, maar deelt
niet dat dit direct leidt tot een korting op de uitkering. Gemeenten hebben ruimte
om geen gevolgen te verbinden aan de ontvangst van giften in natura.
Op het moment dat een bijstandsgerechtigde boodschappen ontvangt ter waarde van 100 euro,
is het aan het college van B&W om te bepalen of deze boodschappen gevolgen hebben
voor de bijstandsuitkering. Giften in natura vallen dus niet onder een generieke vrijlating,
maar vragen altijd om een individuele beoordeling. Dit betekent overigens níet dat
het ontvangen van giften in natura, waaronder boodschappen, altijd leidt tot een korting
op de uitkering. De gemeente is gehouden om op grond van artikel 18, eerste lid, Participatiewet
de bijstand af te stemmen op het individuele geval.
Hierbij moet de gemeente beoordelen of er sprake is van een zodanige besparing, dat
het gerechtvaardigd is de bijstand lager vast te stellen. Aan giften in natura kunnen
enkel bijstandsrechtelijke gevolgen worden verbonden als het gaat om een substantiële
besparingsbijdrage. In het antwoord op vraag 1 ben ik ingegaan op de overwegingen
van de regering om geen wijziging op dit punt voor te stellen.
Vraag 5
Hoe reflecteert u erop dat met het voorliggende artikel een inwoner wel structureel
tot € 1.200 contant geld mag ontvangen om er vervolgens boodschappen van te kopen,
terwijl er een korting op de uitkering moet plaatsvinden als iemand gedurende het
jaar € 1.200 in natura aan boodschappen ontvangt? Vindt u dit rechtvaardig?
Antwoord 5
In het antwoord op vraag 4 is uiteengezet dat het ontvangen van boodschappen niet
per definitie leidt tot een korting op de uitkering. Voor wat betreft de inlichtingenplicht
geldt het volgende. Bijstandsgerechtigden hoeven giften in geld pas aan de gemeenten
te melden wanneer zij meer dan 1.200 euro in één jaar ontvangen. Voor giften in natura
geldt dat deze gemeld moeten worden en dat het vervolgens aan het college van B&W
is om de hier bovenbeschreven afweging te maken. Voor giften in natura blijft de situatie
dus zoals deze is.
De roep om ruimte te geven, ook aan giften in natura, en voor een vereenvoudiging
op dit punt wordt door de regering gevoeld. Ik wil graag een laatste poging ondernemen
om te zoeken naar een oplossing die nog kan worden meegenomen in het wetsvoorstel
Participatiewet in balans. Daarbij zal ik mij richten op boodschappen van levensmiddelen
en ga ik er op zeer korte termijn met gemeenten over in gesprek.
Mijn streven is om uw Kamer later dit jaar te informeren over de uitkomsten van dit
gesprek. Ik hoop uiteraard dat we alsnog een oplossing vinden die met dit wetsvoorstel
meekan.
Vraag 6
Bent u van mening dat het voor inwoners in de bijstand nog steeds heel moeilijk blijft
om te begrijpen wat de regels zijn, dat deze willekeur aan inwoners niet is uit te
leggen en dat daardoor het risico op het maken van onbedoelde fouten heel groot blijft,
waardoor inwoners onnodig in de problemen komen door boetes en terugvorderingen?
Antwoord 6
Op het onderdeel van giften in geld vindt er een verbetering plaats voor bijstandsgerechtigden.
Bijstandsgerechtigden hoeven niet meer elke ontvangen euro bij de gemeenten te melden
(zie ook pagina 184 van de memorie van toelichting). Dit draagt bij aan de uitlegbaarheid
en beperkt de kans op onbedoelde fouten. Voor giften in natura blijft de situatie
zoals deze is, een bijstandsgerechtigde dient alle ontvangen giften in natura te melden
bij de gemeente. Hierbij is geen sprake van willekeur: met dit wetsvoorstel wordt
voor een ieder vastgelegd hoe moet worden omgegaan met giften in geld tot 1.200 euro
en met giften in natura. Daarbij zijn gemeenten altijd al gehouden om de hoogte van
de bijstand af te stemmen op het individuele geval. Daar verandert dit wetsvoorstel
niets in.
Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om bijstandsgerechtigden goed te informeren
over de rechten en plichten in het kader van de Participatiewet. Dit geldt ook voor
de regels rondom giften tot 1.200 euro en giften in natura. Dat is staande praktijk.
Op het onderdeel giften tot 1.200 euro wordt het eenvoudiger voor de bijstandsgerechtigde:
zij hoeven niet langer iedere ontvangen gift in geld bij de gemeente te melden. Voor
giften in natura blijft de huidige praktijk het uitgangspunt.
In het antwoord op vraag 7 wordt nader ingegaan op de gevolgen van het (onbedoeld)
niet-melden van giften in natura.
Vraag 7
Deelt u de conclusie dat de inlichtingenplicht van artikel 17 Participatiewet blijft
gelden indien een inwoner gedurende het jaar boodschappen in natura ontvangt, ook
als deze boodschappen een waarde van minder dan € 1.200,– vertegenwoordigen? Zo ja,
wanneer dient iemand bij het college te melden dat er boodschappen ontvangen worden
en wanneer kan een inwoner dit nalaten? Wat gebeurt er als iemand dit niet meldt?
Antwoord 7
Het niet doorgeven van giften in natura of giften in geld meer dan € 1.200 betekent
dat iemand de inlichtingenplicht overtreedt. Het is de bedoeling dat alle informatie
die relevant is of kan zijn voor de hoogte van uitkering doorgegeven wordt. Er wordt
gewerkt aan een nieuw stelsel van handhaving in de sociale zekerheid.1 Voor wat betreft de inlichtingenplicht geldt het volgende. Bijstandsgerechtigden
hoeven giften in geld pas aan de gemeenten te melden wanneer zij meer dan 1.200 euro
in één jaar ontvangen. Voor giften in natura geldt dat deze gemeld moeten worden en
dat het vervolgens aan het college van B&W is om de hier bovenbeschreven afweging
te maken. Voor giften in natura blijft de situatie dus zoals deze is.
Indien giften niet worden gemeld, komt meer ruimte voor gemeenten om te kijken naar
de aard en ernst van de overtreding. Als er bijvoorbeeld sprake is van een vergissing
kan worden afgezien van een sanctie. Het voornemen is het wetsvoorstel handhaving
sociale zekerheid in 2025 aan uw Kamer aan te bieden en voor zover mogelijk en noodzakelijk
op gelijktijdig met onderdelen van wetsvoorstel Participatiewet in balans in werking
te laten treden.
Als het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid inwerking is getreden, gelden de
volgende uitgangspunten bij het overtreden van de inlichtingenplicht:
– Indien blijkt dat er teveel uitkering is uitvangen, is het uitgangspunt dat dit wordt
teruggevorderd. Hiervan kan worden afgezien als er sprake is van dringende redenen
(artikel 58, achtste lid, Participatiewet). Uit de jurisprudentie2 hierover volgt dat niet langer alleen rekening moet worden gehouden met de gevolgen
van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Het bestuursorgaan
is gehouden een belangenafweging te maken waarvan de uitkomst niet onevenredig mag
zijn.
– Indien de overtreding van de inlichtingenplicht verwijtbaar3 is, kan in een aantal gevallen een waarschuwing (artikel 18a, vierde lid, Participatiewet
juncto 2aa Boetebesluit socialezekerheidswetten) of een boete worden opgelegd. Een
waarschuwing kan worden opgelegd als sprake is van een gering benadelingsbedrag of
als iemand binnen redelijke termijn alsnog de inlichtingen verstrekt. Tevens kan er
van een boete worden afgezien als er sprake is van een vergissing.
Vraag 8
Bent u ervan overtuigd dat de tekst in de memorie van toelichting voldoende duidelijkheid
biedt voor de gemeenten als uitvoerende partij? Heeft u dit bij gemeenten en de Vereniging
Nederlandse Gemeenten (VNG) getoetst?
Antwoord 8
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is het wetsvoorstel voorgelegd voor internetconsultatie
en uitvoeringstoetsen. De passage over giften is daarmee getoetst. De passage over
giften in natura, zoals deze is openomen in het wetsvoorstel dat aan uw Kamer is gezonden,
is naar aanleiding van reacties uit de internetconsultatie aangepast en niet nader
getoetst. Zoals aangegeven wordt op zeer korte termijn met gemeenten om tafel om te
bezien of er in dít spoor nog oplossingen voor dit vraagstuk denkbaar zijn. Het streven
is om de Kamer over de uitkomsten van dit gesprek later dit jaar te informeren.
Vraag 9
Herkent u zich in de maatschappelijke en politieke ophef die zich de afgelopen jaren
voordeed bij de zogenoemde boodschappenaffaire bij de casus van de gemeente Wijdemeren?
Hoe ziet u de voorliggende wettekst als een antwoord op deze maatschappelijke en politieke
ophef?
Antwoord 9
Ik ben mij terdege bewust van de maatschappelijke en politieke ophef die zich in de
afgelopen jaren voordeed bij de zogenoemde boodschappenaffaire. Dit is een van de
redenen geweest om te starten met de herziening van de Participatiewet. Dit wetsvoorstel
is een eerste stap om de hardheden uit de Participatiewet te halen. De aanpassing
van het regime met betrekking tot giften is onderdeel van een veel breder pakket.
In het wetsvoorstel zitten meer dan 20 wetswijzigingen, die mensen meer rechtszekerheid
en inkomenszekerheid geven, de wet beter laten aansluiten bij de soms beperkte arbeidsmarkt
mogelijkheden van een deel van de doelgroep en de uitvoering meer handelingsruimte
biedt, om mensen beter te kunnen ondersteunen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.