Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 16 oktober 2024, over Slachtofferbeleid
33 552 Slachtofferbeleid
Nr. 134 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Vastgesteld 19 november 2024
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 16 oktober 2024 overleg gevoerd
met de heer Struycken, Staatssecretaris Rechtsbescherming, over:
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 2 juni 2023 inzake beleidsreactie
op het rapport van het Adviescollege onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers
van strafbare feiten (Kamerstuk 33 552, nr. 111);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 6 juni 2023 inzake tweede voortgang
Meerjarenagenda Slachtofferbeleid (Kamerstuk 33 552, nr. 112);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 19 juni 2023 inzake reactie op
verzoek commissie over juridische ondersteuning aan slachtoffers (Kamerstuk 33 552, nr. 113);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 27 september 2023 inzake WODC-onderzoeksrapport
Tussen slachtofferbescherming en eigendomsbescherming (Kamerstuk 24 515, nr. 723);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 14 december 2023 inzake beleidsreactie
op het WODC-onderzoek naar uitsluiting (Kamerstuk 36 410 VI, nr. 25);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 20 december 2023 inzake stand
van zaken verbetering langlopende letselschadezaken (Kamerstuk 33 552, nr. 115);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 11 januari 2024 inzake onderzoeksrapport
«Gestalkt. Gezien. Gehoord? Vervolgonderzoek op «De aanpak van de stalking door Bekir
E. (2019)»» (Kamerstuk 29 279, nr. 831);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 26 maart 2024 inzake beleidsreactie
op het onderzoeksrapport «Gestalkt. Gezien. Gehoord? Vervolgonderzoek op «De aanpak
van de stalking door Bekir E. (2019)»» van de Inspectie Justitie en Veiligheid (Kamerstuk
29 279, nr. 848);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 15 april 2024 inzake derde voortgang
Meerjarenagenda Slachtofferbeleid (Kamerstuk 33 552, nr. 116);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 22 mei 2024 inzake reactie op
verzoek commissie over het bericht Meer malafide letselspecialisten, branche wil er
beschermd beroep van maken (Kamerstuk 36 410 VI, nr. 98);
– de brief van de Staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 3 september 2024 inzake WODC-onderzoek
De belangenbehartiger bij letselschade (Kamerstuk 33 552, nr. 118);
– de brief van de Staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 15 oktober 2024 inzake invulling
motie van het lid Ellian over het automatisch ontvangen van een afschrift van een
vonnis of arrest (Kamerstuk 33552–97), reactie op gewijzigde motie van het lid Eerdmans
over slachtoffers en nabestaanden actief de mogelijkheid bieden om hun reflectie te
geven op het vonnis (Kamerstuk 29 279, nr. 846) en evaluatie Wet uitbreiding slachtofferrechten (Kamerstuk 33 552, nr. 119).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Pool
De griffier van de commissie, Brood
Voorzitter: Pool
Griffier: Van Tilburg
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Eerdmans, Ellian, Krul, Mutluer, Van
Nispen, Palmen, Pool, Smitskam en Wijen-Nass,
en de heer Struycken, Staatssecretaris Rechtsbescherming.
Aanvang 9.59 uur.
De voorzitter:
Dames en heren, het is 16 oktober, 10.00 uur 's ochtends. Dat betekent dat ik dit
commissiedebat Slachtofferbeleid van de vaste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid
open. Hartelijk welkom, Staatssecretaris. Fijn dat u bij ons bent. We hebben een mooi
gevulde publieke tribune, hartstikke mooi om te zien. Hartelijk welkom ook aan de
leden.
De spelregels voor vandaag: u krijgt vier minuten spreektijd in uw eerste termijn
en drie onderlinge interrupties. Laten we daarna overgaan naar de eerste termijn van
de Staatssecretaris. De heer Ellian, als u wil beginnen: aan u het woord.
De heer Ellian (VVD):
Ik ben nog geen Staatssecretaris.
De voorzitter:
Daarna, zei ik.
De heer Ellian (VVD):
Aha, daarna. Ik ga beginnen.
Voorzitter. De kern van mijn betoog zal zijn dat de positie van slachtoffers en nabestaanden
blijvende aandacht nodig heeft. Het is in de verdeling tussen bewindspersonen soms
niet helemaal duidelijk welke bewindspersoon verantwoordelijk is voor strafbaarstelling.
Vanmiddag is er ook een debat. Ik wil graag ook hier benadrukken dat de VVD vindt
dat psychisch geweld strafbaar zou moeten worden gesteld. Ik wil graag weten hoe deze
Staatssecretaris daartegen aankijkt. Hierover heb ik eerder een motie ingediend met
collega Mutluer.
Voorzitter. Dan kom ik op inzage in het dossier door slachtoffers en nabestaanden.
Soms spreek ik slachtoffers of nabestaanden die er een halve juridische opleiding
bij hebben moeten doen om inzage in het dossier te krijgen. Ik vind dat echt een foute
gang van zaken. Inzage in het dossier is heel essentieel om bijvoorbeeld bij een tbs-verlengingszitting
of een negatieve vervolgingsbeslissing te begrijpen wat er aan de hand is. Dat geldt
bijvoorbeeld ook bij een cold case, als er geen dader- of opsporingsindicatie is.
Kan de Staatssecretaris toezeggen dat er een verbetering komt in het geven van inzage
in de dossiers? Uiteraard, als er een advocaat bij betrokken is, dan kan die daar
een mooie rol in vervullen, maar ik hoor te vaak dat slachtoffers van een koude kermis
thuiskomen. En juist voor een slachtoffer vind ik dat geen goede gang van zaken.
Voorzitter. Als het gaat om advocaten die bereid zijn om slachtoffers of nabestaanden
van geweldsmisdrijven gerelateerd aan de georganiseerde criminaliteit bij te staan,
dan hebben we het over een handjevol. Dat is misschien zelfs nog te veel; er zijn
nauwelijks advocaten die dan nog een slachtoffer of een nabestaande willen bijstaan.
Ik ken er eigenlijk maar twee. Dat is echt een slechte ontwikkeling, want ook zij
hebben natuurlijk recht op bijstand en zouden ook bijvoorbeeld hun spreekrecht moeten
kunnen uitoefenen. Collega Eerdmans heeft daar eerder iets over gezegd. Wat gaan we
hieraan doen? Ik denk dat het bij deze Staatssecretaris ligt om zich te bekommeren
om de veiligheid van deze advocaten en hun positie. Wat ik hoor, is dat ze zich daar
heel erg zorgen om maken en dat daarom veel advocaten zeggen: als het gaat om georganiseerde
criminaliteit en nabestaanden, blijf ik daar ver van weg.
Voorzitter. Dan kom ik op het WODC-onderzoek over de letselschadepraktijk. Ik was
echt zeer verbaasd over de uitkomst daarvan. Het was gewoon een normatieve beschrijving
van hoe het geregeld is. Maar juist bij de insteek om in kaart te brengen wat er allemaal
gebeurt, moesten we het met twee A4'tjes doen. De Staatssecretaris was zelf ook civielrechtelijk
advocaat, net als ik. Wat gaan we hier nu aan doen? Ik vind het echt onaanvaardbaar
dat er gehandeld wordt in schade van mensen en dat belangenbehartigers aanspraak maken
op grote bedragen, maar helemaal niet hun werk doen voor dat betreffende slachtoffer.
Volgens mij is er een mooie suggestie gedaan om dit te normeren, bijvoorbeeld via
de band van artikel 96 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Gaan we dit nu oppakken,
Staatssecretaris? Als we hier nu een jaar op moeten wachten en met elkaar over moeten
discussiëren, zou dat echt heel jammer zijn.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik ben blij met dat laatste. Ik denk dat collega Ellian mij naast zich ziet als het
gaat om het beschermen van slachtoffers die door dit soort belangenbehartigers eigenlijk
nog extra gevictimiseerd worden. In een eerder commissiedebat heb ik zelf ook gepleit
voor een keurmerk voor letselschadebelangenbehartigers. Volgens mij is dat wel meegenomen
in het onderzoek. Hoe staat mijn collega daartegenover? Hij stelt terecht de vraag
aan de Staatssecretaris, maar volgens mij was er ook al een oplossing voorhanden.
De heer Ellian (VVD):
Dank aan collega Mutluer voor de vraag. Als het gaat om slachtoffers en nabestaanden
staan we vaak aan dezelfde kant, behalve als het gaat om gratieverlening en levenslang,
maar daar komen we een andere keer wel over te debatteren. Er is al een keurmerk:
het letselschadekeurmerk, volgens mij via het NIVRE. En je hebt de advocaten, die
natuurlijk zwaar gereguleerd zijn. We hebben volgens mij allemaal in de e-mail de
suggestie gekregen om aan artikel 96 van Boek 6 toe te voegen: alleen kosten van professionele
of deskundige bijstand komen voor vergoeding in aanmerking. Dan kun je daaronder een
AMvB hangen over wanneer er sprake is van deskundige bijstand. Nou, dat is zo als
iemand voldoet aan dat keurmerk of als iemand advocaat is. Ik denk dat we verder niet
zo veel hoeven te doen. Volgens mij zit bij het keurmerk ook een vorm van klachtenregeling
en toezicht. Bij de advocaten geldt dat sowieso. Voilà. Als het geen van tweeën is,
val je buiten de boot, maar ik denk dat dat ook helemaal niet erg is. Dan heb je alleen
nog de categorie van zzp'ers met heel veel ervaring. Je moet daar even kijken naar
een oplossing. Als iemand veel ervaring heeft en deskundig is, zou hij zich misschien
kunnen aansluiten bij het keurmerk. Het keurmerk werkt volgens mij goed. Het probleem
is alleen dat heel veel lieden nu niet zijn aangesloten bij dat keurmerk. We zullen
dat toch in enige mate moeten verplichten. Ik denk dat daar best een makkelijke oplossing
voor is.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik heb geen vraag. Volgens mij gaan we gewoon een motie maken. Dan gaan we kijken
of we elkaar kunnen vinden.
De voorzitter:
De heer Van Nispen heeft ook een interruptie.
De heer Van Nispen (SP):
Ook ik ben blij met dit onderdeel van het betoog; dat scheelt weer. Ik kan me hierbij
aansluiten. Maar een slachtoffer is vaak niet alleen slachtoffer van een ongeval waardoor
letsel ontstaat, en vaak ook van de belangenbehartiger die zijn zaak niet goed behartigt,
maar ook slachtoffer van de verzekeraar. De verhalen van trainerende letselschadeverzekeraars
die de procedures ellenlang rekken en mensen niet antwoorden, kennen we. Het zijn
kapitaalkrachtige reuzen die gewend zijn om te procederen, waardoor mensen soms gewoon
vermorzeld worden. Ik zou willen dat de heer Ellian ook die kant van de zaak belicht.
Ik nodig hem daartoe uit. In het verleden zijn voorstellen gedaan, bijvoorbeeld om
ook dat te normeren. De motie over het wettelijk verankeren van de Gedragscode Behandeling
Letselschade is aangenomen, maar wordt niet uitgevoerd. Het voorstel om onafhankelijk
tuchtrecht in te voeren voor de verzekeraars wordt niet uitgevoerd. Ik steun de heer
Ellian in zijn strijd om de belangenbehartigers te reguleren in het belang van het
slachtoffer. Laten we echter ook de grote verzekeraars aanspreken, omdat daar ook
heel veel fout gaat. Ik hoop dat hij mij daarin kan steunen.
De heer Ellian (VVD):
Soms voorzie ik de vragen van collega Van Nispen en soms niet. Soms vinden we hetzelfde
belangrijk. Ik ben hier toevallig laatst even ingedoken, omdat dit vraagstuk van de
rol van de verzekeraar ten opzichte van het slachtoffer al ver voordat ik Kamerlid
was hier werd geadresseerd door u en door anderen. Er zijn aangenomen moties en als
ik het goed heb, ligt er best het een en ander, volgens mij op AMvB-niveau, voortvloeiend
uit moties van onder anderen u, over wat je, in ieder geval ten opzichte van het verleden,
een behoorlijk forse regulering zou kunnen noemen van de werkwijze van verzekeraars.
Ze moeten veel meer vastleggen en bijhouden. Ze moeten proberen binnen een bepaalde
termijn tot afronding van een aanvraag te komen. Kijk, ik denk dat de essentie is
dat je van een verzekeraar een behoorlijke, deskundige, redelijke en in de communicatie
ook een menswaardige behandeling van het slachtoffer mag verwachten. Uiteraard is
het geen vrijbrief om maar onbeperkt vorderingen in te stellen. Ik heb eens specifiek
gekeken naar hoe het ervoor staat en ik heb de indruk dat de verzekeraars wel stappen
maken. Als de heer Van Nispen mij vraagt of het nu voldoende is, dan is het antwoord
dat ik dat lastig te beoordelen vind. Ik zie wel dat er verbetering in zit. Of er
nu nog meer nodig is? Ik denk dat de richting die wordt ingezet, echt wel goed is.
Het moet ook geen vrijbrief voor verzekeraars zijn om het dossier te traineren. Ik
ken die verhalen ook. Ik ben dus – wat is het goede woord? – gematigd optimistisch,
denk ik.
De voorzitter:
Dat is fijn, maar nog niet genoeg voor de heer Van Nispen. Een vervolgvraag.
De heer Van Nispen (SP):
Ik ben ook optimistisch aangelegd. Daarin vinden we elkaar vaak. Maar op dit vlak
is dat niet helemaal terecht, denk ik, ook gelet op de ervaringen uit het verleden.
Aangenomen moties zijn «uitgevoerd», in de zin dat er nog meer zelfregulering komt.
We gaan dus aan de branche zelf vragen om de gedragscode voortaan beter in de gaten
te houden, uit te werken en te normeren. Maar wat gebeurt er nou als een letselschadeverzekeraar
de zaak blijft traineren? We kennen volgens mij allemaal de schrijnende verhalen van
de slachtoffers. Er gebeurt helemaal niks. Je kunt hoog of laag springen, maar je
moet eerst deskundige worden en een opleiding volgen om het tegen zo'n professionele
reus, die gewend is te procederen, op te nemen. Die ongelijke strijd blijft. Het voorstel
dat wij in het verleden hebben gedaan, is: geef die trainerende letselschadeverzekeraars
nou een boete, zoals ik het noem. Dat mag een onrechtmatige daad zijn, dat mag civielrechtelijk,
maar je kunt het ook bestuursrechtelijk organiseren. Dat voorstel is nog steeds niet
aangenomen. Ik hoop heel erg dat de daadkracht die de heer Ellian uitstraalt – in
het belang van de slachtoffers, hè; begrijp me niet verkeerd – om de belangenbehartigers
te reguleren, ook wordt getoond om de trainerende letselschadeverzekeraars aan te
pakken en het niet alleen van zelfregulering af te laten hangen. Dat hebben we al
10, 20 of 30 jaar gedaan. Ik hoop echt dat we ook op dit punt stappen kunnen zetten,
juist ook in het belang van de slachtoffers.
De heer Ellian (VVD):
Ik snap de vraag van de heer Van Nispen heel goed. Als je slachtoffer bent van een
ernstig strafbaar feit, dan staat je leven al op zijn kop en wil je aan het einde
van de dag niet ook nog gedoe met de verzekeraar. Dat is de essentie. Ik wil er wel
voor waken dat ... De heer Van Nispen weet dat ik, waar ik kritisch moet zijn, dat
ook ben. De afgelopen jaren heb ik ook best wat kritische vragen gesteld over de rol
van verzekeraars, maar als het systeem goed werkt, doen ze ook goede dingen. Er zijn
ook verhalen van slachtoffers en advocaten die prima hiermee uit de voeten kunnen.
Ik vind het lastig om op voorhand al te zeggen dat zelfregulering niet gaat werken,
want dankzij de inspanningen van collega Van Nispen is die zelfregulering geen wassen
neus. Tot nu toe is de inhoud serieus opgetuigd. Waar ze zichzelf aan moeten houden,
is fors. Dat is echt een forse stap. Ik beluister collega Van Nispen zo dat hij zegt:
dat is mooi, maar er moet sanctionering op zijn. Het is misschien wat vroeg om dat
te concluderen. De essentie is dat verzekeraars binnen bepaalde termijnen tot beslissingen
moeten komen. Ik denk dat dat het allerbelangrijkste is, want het gaat om onnodig
traineren waardoor slachtoffers soms ook financieel helemaal in de penarie komen.
Je zou even moeten kijken of er een beeld is van het aantal gevallen waarin dat gebeurt.
Ik ben ook benieuwd hoe de Staatssecretaris daarnaar kijkt. Als je een soort van sanctionering
zou willen, dan kan je dat natuurlijk ook gewoon doen in het schadebedrag. Dat zou
kunnen. Je hoeft niet meteen met toezicht vanuit de overheid te werken. Je zou ook
in een bepaalde code kunnen opnemen dat er iets boven op het schadebedrag komt als
bepaalde termijnen worden overschreden. Dus ik wil de verwachtingen temperen. Ik ga
niet meteen zeggen dat ik die kant op wil. Ik begrijp de vraag wel heel goed, maar
ik denk dat je zou kunnen denken aan de verhoging van het schadebedrag als een bepaalde
mate van sanctionering nodig zou zijn. Ik zit een beetje in het midden. Ik vind het
vooral van belang dat er inhoudelijk stappen worden gezet bij de verzekeraars, want
dat was wel nodig.
De voorzitter:
Is dat voldoende voor u, meneer Van Nispen? Ja? Dan wil ik alleen nog even meegeven
dat hoe langer we besteden aan het debat onderling, hoe minder tijd er is voor het
debat met de Staatssecretaris. Ik heb het maar gezegd. Meneer Ellian, u heeft nog
ongeveer één minuut. Wilt u verdergaan met uw betoog?
De heer Ellian (VVD):
Ja, en nu hebben we de letselschadebehandelaars keurig kunnen benoemen. Dus ik was
verbaasd hierover en ik ben benieuwd naar de reactie van de Staatssecretaris.
Waar ik ook verbaasd over was, is de passage in het regeerakkoord over het plafond
dat geïntroduceerd zou worden bij mogelijke uitkeringen uit het schadefonds. Ik begrijp
het niet. Wie heeft daarom gevraagd? Ik in ieder geval niet. Waarom is het nodig?
Hoe hoog is dat plafond? Wat zijn nut en noodzaak hiervan? Ik hoop echt dat de Staatssecretaris
ons hierin kan meenemen, want de verbazing was wel groot.
De voorzitter:
Dat leidt tot een vraag van mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik denk dat de heer Ellian en ik vandaag echt vriendjes gaan worden, want ik ben het
volledig met hem eens. Ook ik was erg verrast over het plafond van 1 miljoen van de
voorschotregeling. Ook ik zie graag dat die voorschotregeling voor slachtoffers van
ernstige misdrijven niet gemaximeerd wordt. Stel dat dit doorgaat, zou een hardheidsclausule
volgens mijn collega dan nog een oplossing kunnen bieden of moeten we dit plan gewoon
afschieten?
De heer Ellian (VVD):
Dat is een hele mooie vraag. Een hardheidsclausule is helemaal geen gekke gedachte.
We hebben nog twee uur en drie kwartier; ik wil echt graag nut en noodzaak van een
voorgestelde maatregel begrijpen. Ik ken overigens maar één geval van iemand die meer
dan 1 miljoen heeft gekregen. Dat kent iedereen, denk ik. Dat is de Amerikaan die
slachtoffer was van een terroristische aanslag op het Centraal Station van Amsterdam.
Maar om nou op basis van één geval ... Dus ik ben heel benieuwd naar nut en noodzaak,
vooral omdat dit in de beeldvorming van slachtoffers en nabestaanden heel bizar overkwam.
Dat vind ik echt heel jammer. Ik heb er in ieder geval niet om gevraagd, maar laten
we even luisteren naar het antwoord en dan kijken we daarna verder.
De voorzitter:
Nog meer interrupties? Nee? Voldoende? Gaat u door.
De heer Ellian (VVD):
Dan ga ik razendsnel verder. In algemene zin heb ik echt de balen. Er ligt een rapport
van de commissie-Donner, maar daar gebeurt maar bar weinig mee, vind ik. Het probleem
is dat slachtoffers met de gebakken peren zitten als ze niet die strafrechtelijke
titel op de uitkering hebben. Dan moeten ze het civielrechtelijke pad bewandelen,
wat ellendig is. Ik ben heel benieuwd of de Staatssecretaris ideeën heeft om die positie
te verbeteren.
Voorzitter, tot slot. Ik heb nog 10 seconden. Er kwam gisteren op de valreep een brief,
waarvoor dank, over mijn motie om het vonnis te verstrekken aan slachtoffers. Zo moeilijk
is dat toch niet? Ik probeer echt de begrijpen wat het probleem is. Als een slachtoffer
een afschrift wil ontvangen, kun je dat toch gewoon per e-mail of per post sturen?
Ik ben gewoon echt verbaasd. Dit moeten we toch kunnen regelen?
Dank.
De voorzitter:
Ik dank u hartelijk. Dan is het woord aan de heer Krul.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter, excuses vooraf, want ik moet na mijn inbreng of iets daarna naar een ander
debat.
Voorzitter. Met een debat als dit is het altijd lastig om te kiezen welke onderwerpen
je gaat behandelen. Vaak probeer je dan zo veel mogelijk onderwerpen in vier minuten
te proppen. Ik ga het eens andersom proberen: ik houd het bij één onderwerp vandaag.
Voorzitter. Tijdens een zitting worden alle details van een zaak besproken. Hierbij
kunnen slachtoffers aanwezig zijn. De strafzittingen zijn openbaar. Zo is het geregeld
in onze Grondwet, maar daar zijn uitzonderingen op, bijvoorbeeld als hiermee de openbare
orde in het geding komt of als er sprake is van een minderjarige dader. In zulke gevallen
kan een rechter het bevel geven om een zaak achter gesloten deuren te behandelen.
Het CDA heeft schriftelijke vragen gesteld over de beperkte mogelijkheid om zo'n strafzitting
achter gesloten deuren te laten plaatsvinden, juist als het gaat om slachtoffers van
seksuele misdrijven, zoals verkrachting of seksuele uitbuiting. Maar de antwoorden
op die vragen stellen ons niet gerust. Deze zaken kunnen een grote impact hebben op
slachtoffers. Het tot in detail bespreken van een seksueel misdrijf kan enorm lastig
zijn, zeker als de zaal bomvol zit. U kunt zich voorstellen dat dit nog aangrijpender
wordt als er ook nog eens leeftijdsgenoten in de zaal zitten en zulke intieme zaken
worden besproken.
Daarnaast worden de namen van minderjarige slachtoffers niet standaard gecodeerd.
Het gebeurt weleens, maar het is niet standaard. Voelt de Staatssecretaris er iets
voor om dat te veranderen, zodat het uitgangspunt bij minderjarige slachtoffers van
seksuele misdrijven tijdens de zaak wordt dat de naam wordt geanonimiseerd, tenzij?
Begrijp me niet verkeerd; het CDA vindt de openbaarheid van rechtszaken heel belangrijk.
Maar wij krijgen echt signalen – dat zijn er geen tientallen maar wel meerdere – dat
verzoeken van slachtoffers om de zitting besloten te laten plaatsvinden vrijwel nooit
worden toegekend, zelfs niet als het gaat om minderjarige slachtoffers van seksueel
geweld. Kan de Staatssecretaris dit bevestigen? Zo ja, biedt de wet volgens hem nu
voldoende mogelijkheden? Dan gaat het om artikel 269 van het Wetboek van Strafvordering.
Wat het CDA betreft moet het anders. Het moet voor een slachtoffer van een seksueel
geweldsmisdrijf makkelijker worden om dit niet in de volle openbaarheid te bespreken.
Is de Staatssecretaris dat met ons eens? In België, dat trouwens eenzelfde artikel
in zijn Grondwet heeft dat de openbaarheid van zittingen regelt, is nu een wet in
behandeling die regelt dat een zaak standaard achter gesloten deuren kan worden behandeld
bij seksuele misdrijven. Daar ziet het CDA wel wat in. Wat vindt de Staatssecretaris
van deze Belgische wet? Kan hij in gesprek gaan met de collega's in ons buurland om
te kijken wat er op dit gebied mogelijk is?
Voorzitter. Uiteraard heeft niet elk slachtoffer de wens om de zitting achter gesloten
deuren te behandelen. Sommige slachtoffers willen juist graag dat het openbaar wordt.
Dat begrijpen wij zeker. Daarom zou het wat het CDA betreft goed zijn dat het uitgangspunt
blijft dat de zitting openbaar is, maar dat het sneller wordt toegekend als een slachtoffer
van een seksueel misdrijf om beslotenheid verzoekt, het liefst enkelzijdig. Dat betekent
dat het belang van het slachtoffer voorop wordt gesteld. Op die manier kunnen we beter
luisteren naar de wensen van de slachtoffers, die nu te vaak het gevoel hebben dat
hun belangen ondergeschikt worden gemaakt aan die van het publiek en de dader.
Voorzitter, ik ga afronden. De antwoorden op de vragen kwamen van de voorganger van
deze Staatssecretaris. Dat was nog de Minister voor Rechtsbescherming. Daar bleek
weinig enthousiasme uit om iets aan dit beleid te doen. Wij zijn heel benieuwd of
de Staatssecretaris daar in zijn eerste termijn wat openingen voor gaat bieden.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft een interruptie van de heer Ellian.
De heer Ellian (VVD):
Helder betoog, waar ik zelf ook even over moet nadenken, omdat ik altijd een groot
voorstander ben van openbaarheid van rechtspraak, juist omdat ik zie dat in zaken
met georganiseerde criminaliteit de weg naar geslotenheid de weg naar voren is geworden.
Dat vind ik juist geen goede ontwikkeling. Dit gaat, als ik het goed begrijp, om slachtoffers
van seksueel geweld, zedenmisdrijven. Vindt de heer Krul – ik probeer het even te
begrijpen – dat de hele zaak in beslotenheid moet, of een deel? Dat zou mij nog helpen
in ...
De heer Krul (CDA):
Ik denk dat de kern van het probleem vaak is – dat zijn ook de signalen die wij ontvangen –
dat wanneer echt specifieke details van een zaak ter sprake komen bij een zitting,
beslotenheid in principe ... Ik zeg niet dat het de norm moet zijn, maar het belang
van het slachtoffer moet daarin vooropstaan. Er zijn geen cijfers bekend over in hoeverre
die verzoeken van slachtoffers worden ingewilligd. Die cijfers worden in ieder geval
niet bijgehouden. Het betreft altijd maatwerk. Een rechter heeft conform artikel 269
de mogelijkheid om het bevel te geven tot een besloten zitting, maar weegt daarbij
alle belangen af. En dat is ons te ondoorgrondelijk. Als er in een zitting echt gruwelijke
details op tafel worden gelegd die voor het slachtoffer zeer lastig zijn, vinden wij
dat het makkelijker moet worden om een zitting achter gesloten deuren te houden.
De voorzitter:
Voldoende? Meneer Van Nispen, wilt u beginnen aan uw betoog?
De heer Van Nispen (SP):
Dat wil ik. Dank u wel, voorzitter. De overheid moet er voor je zijn als je het slachtoffer
bent van bijvoorbeeld een misdrijf, van een sekte of van een verzekeraar. Dat zijn
mijn drie thema's.
Allereerst slachtoffers van misdrijven. Het belangrijkste voor slachtoffers is dat
er iets gebeurt, maar zaken blijven vaak jaren op de plank liggen bij de politie,
bij het OM en bij de rechtbank. Slachtofferhulp Nederland zegt terecht dat de lange
doorlooptijden de positieve effecten van wetten en beleid ter verbetering van de slachtofferrechten
ondermijnen. De doorlooptijden zijn te lang door te weinig capaciteit, en dat is schrijnend.
Dat kan leiden tot secundaire victimisatie: je wordt voor de tweede keer slachtoffer,
met psychische klachten tot gevolg. Mag ik een reactie hierop? Hoe zorgen we voor
kortere doorlooptijden, maar ook voor de juiste ondersteuning van de mensen in die
gevallen waarin dat nog niet is gelukt? Denk bijvoorbeeld aan snellere hulp bij psychische
klachten en betere toegang tot herstelrecht, want ook dat kan juist heel belangrijk
zijn voor slachtoffers. Graag een reactie.
Slachtoffers horen ook ondersteund te worden bij een schadevergoeding. Maar na onderzoek
en de commissie-Donner blijkt het te duur om de uitkomsten van dit onderzoek op te
volgen. 70 miljoen euro per jaar: is dat nou te veel? Gaat dat te ver? De regering
wil de voorschotregeling zelfs gaan beperken. De SP is daar faliekant op tegen en
blijft van mening dat de voorschotregeling ook moet gaan gelden voor overtredingen
en dat er een aparte schadevergoedingskamer moet komen. Mensen laten zitten met hun
schade is gewoon onrecht. Laat de belangen van slachtoffers boven financiële overwegingen
gaan.
Voorzitter. Ik heb al vaak aandacht gevraagd voor de sekteproblematiek. Dat doe ik
vandaag opnieuw. Sektes maken slachtoffers. Mensen worden gehersenspoeld, financieel
uitgekleed en zelfs seksueel misbruikt. Religieuze gemeenschappen zoals de Jehova's
getuigen denken weleens dat ze boven de wet staan. Laten we hier heel duidelijk zijn:
dat is niet het geval. Onze Nederlandse rechtsstaat en ons Wetboek van Strafrecht
geldt ook voor jullie. Ik zou ze juist onder het vergrootglas willen leggen, bijvoorbeeld
na hun reactie op het seksueel misbruik, waarbij alles is gedaan om de boel onder
het tapijt te vegen en onderzoeken tegen te houden. Als mensen uit die gemeenschap
willen stappen, dreigt uitsluiting, het sociaal doodverklaren. Ik vind dat schandalig.
Het is een vorm van mishandeling, psychisch geweld. Ook de SP pleit voor een aparte
strafbaarstelling daarvoor. Maar de regering wil dat niet. Ik vraag om dat standpunt
te heroverwegen.
Specifiek vragen wij ook naar de belangen van kinderen die opgroeien in een sekte,
ongevraagd, zonder keuze. Bij de Jehova's betekent dat geen verjaardagen, geen omgang
met niet-Jehova's getuigen, want: de wereld vergaat. Wat kunnen we doen, zo vraag
ik de Staatssecretaris, om deze hersenspoeling op jonge leeftijd te voorkomen of tegen
te gaan? We vinden eigenlijk dat minderjarigen niet mogen toetreden tot deze gemeenschap
via de doop, omdat je nog handelingsonbekwaam bent en daarna uitsluiting van je familie
riskeert. En dat is dus weer een vorm van psychologische dwang. Kan de Staatssecretaris
toezeggen dat dit idee nader uitgezocht zal worden?
Ik heb het al gehad over de slachtoffers bij letselschade. Zij zijn vaak ook nog slachtoffer
van de verzekeraar of van de belangenbehartiger. Verzekeraars doen er alles aan om
de boel te traineren en om vooral maar niet te erkennen en niet uit te keren. Dat
is pervers, want het is zo'n ongelijke strijd: het kwetsbare individu met letsel tegen
een kapitaalkrachtige reus die het gewend is om te procederen en de tijd en het geld
heeft om mensen uit te roken. De overheid laat het eigenlijk lelijk afweten, doet
weinig voor deze slachtoffers. Het hele systeem is totaal niet slachtoffervriendelijk
ingericht.
Eén. Waarom komt de Staatssecretaris niet met voorstellen of desnoods een onderzoek
om dit grondig en structureel te verbeteren? Graag een reactie. We kunnen niet langer
wachten met het hele systeem slachtoffervriendelijker in te richten, voor al die mensen
in de knel.
Twee. De SP stelt voor dat trainerende letselschadeverzekeraars beboet worden. De
reactie op onze aangenomen motie over de GBL, de Gedragscode Behandeling Letselschade,
is zwak. We hebben niet nog meer zelfregulering van de branche nodig, met incidenteel
toezicht van de AFM. Onze motie zegt: wettelijke normering van termijnen en voortgang
in de zaak voor het slachtoffer, en zo niet, dan een boete. En ja, dat mag ook civielrechtelijk.
Daar profiteert het slachtoffer van en dat voedt de branche op.
In samenhang daarmee mijn laatste punt: het verankeren van tuchtrecht. Dat is ook
een aangenomen voorstel, dat ook niet uitgevoerd wordt, terwijl erkend wordt dat dit
kan bijdragen aan de versterking van het vertrouwen in verzekeraars.
Graag een reactie op deze drie voorstellen van de SP. Ik sluit me aan bij het idee
dat het tuchtrecht niet alleen voor de verzekeraars maar ook voor de belangenbehartigers
moet gaan gelden. Reguleer of bescherm het beroep van de schade-expert. Maak een einde
aan het letselschadewildwest, in het belang van de slachtoffers. Dank u wel.
De voorzitter:
U bedankt. Dan is het woord aan de heer Eerdmans.
De heer Eerdmans (JA21):
Voorzitter, dank je wel. Complimenten aan de Staatssecretaris, of eigenlijk zijn voorganger,
want ik denk dat de derde voortgangsrapportage de goede koers aanwijst. Dat blijkt
ook wel, want er is heel veel veranderd op slachtoffergebied. Ik herinner me nog de
invoering van het spreekrecht in 2005, op initiatief van LPF en D66. Dat was nog een
heel ding, maar het is er. Gisteren bij de zaak-Donny M., hoe verschrikkelijk ook,
zag je de twee zussen op zeer indrukwekkende wijze gebruikmaken van de slachtofferverklaring.
Het is ongelofelijk fijn dat het er is en dat het kan.
Ik heb een vraag daarover, in het kader van de nazorg na het vonnis. Wordt er dan
ook een reflectie geboden aan de slachtoffers van zulke zaken die er met de rechter
in beslotenheid nog eens over willen praten? Ik heb dat eerder gevraagd. Er is ook
een motie over aangenomen. Hoe ziet de Staatssecretaris dat?
Voorzitter. Dan ga ik naar een vraag over stalking. Na de dood van Hümeyra in Rotterdam
in 2018, de zaak-Bekir E., is er een rapport verschenen, «Gestalkt. Gezien. Gehoord?»
Een van de pijnlijkste punten uit het rapport vind ik dat de inspectie concludeert
dat in stalkingzaken vooral aan slachtoffers wordt gevraagd om zich aan te passen,
in plaats van aan de dader. Dat is volgens een aantal slachtofferadvocaten echt nog
steeds een probleem. In Rotterdam hebben we nu een slachtofferofficier, die zich alleen
maar met slachtoffers bezighoudt. Is dat niet ook iets prachtigs voor meerdere plekken
in het land? Ik pleit dus voor meerdere slachtofferofficieren in Nederland.
Voorzitter. Dan ga ik naar de formele positie van slachtoffers. Die is op een aantal
punten verbeterd, maar eigenlijk is de enige formele positie die een slachtoffer heeft
de artikel 12-procedure, waarbij er gevraagd kan worden om iemand te vervolgen als
het OM dat niet wil of niet kan doen. In 2023 is er bijna 3.000 keer gebruikgemaakt
van artikel 12 Strafvordering. Dan wil het slachtoffer dus wel dat een verdachte wordt
vervolgd, terwijl het OM dat niet wil. 300 keer, 12%, was die klacht gegrond, zei
het hof. Ik heb al eerder gezegd dat dat heel raar is. Is dat niet zorgelijk? Zouden
we een slachtoffer niet een volwaardigere positie moeten geven? In Duitsland heb je
bijvoorbeeld de Nebenkläger. Dan mag je als slachtoffer ook getuigen oproepen. Je
mag vragen om vervolgingshandelingen. Kijk naar de tramschutter in Utrecht. De vader
van Roos had zelf aan de tramschutter een vraag willen stellen, namelijk waarom hij
juist op zijn dochter schoot. Dat had hij bijvoorbeeld willen laten onderzoeken. Dan
zou een slachtoffer ook meer proces krijgen in zo'n situatie. De zaak-Sharleyne kennen
we misschien ook nog wel, dat meisje van 8 dat door haar moeder van het balkon werd
gegooid. Daarin heeft de vader uiteindelijk vervolging afgedwongen. Het OM had die
zaak geseponeerd. Ik denk dat dat heel goed zou zijn. In Frankrijk wordt dat ook wel
de «action directe» genoemd. Het slachtoffer mag onderzoekshandelingen vragen. In
België is dat overigens ook ingevoerd. Dan mag je bijvoorbeeld ook getuigen oproepen.
Hoe kijkt de Staatssecretaris daarnaar?
Ten tweede. De beslissing in zo'n artikel 12-procedure kan uitermate lang duren, één
tot twee jaar. Kan dat niet korter? Kunnen we misschien aansluiten bij de Awb, de
Algemene wet bestuursrecht? Dat zou dertien weken zijn. Anders ettert het maar door
en dat is vervelend voor een slachtoffer. En zou er niet een beroep tegen een afwijzing
kunnen komen? Stel dat het antwoord van het hof nee is, zou een slachtoffer dan niet
ook in beroep moeten mogen gaan tegen zo'n besluit?
Voorzitter. Ik sluit af met een vraag of, eigenlijk meer een advies. Nogmaals, ik
vind het echt wel een goed stuk dat ik heb gelezen, maar gaat deze Staatssecretaris
zich ook echt bekommeren om de belangengroepen van slachtoffers en nabestaanden? We
hebben natuurlijk de federatie, waar in de brief ook over wordt geschreven. Heel veel
nabestaanden willen niet de sleutel weggooien van bijvoorbeeld de moordenaar van hun
kind, maar willen wel gerechtigheid. Een luisterend oor is volgens mij ongelofelijk
belangrijk daarin.
Voorzitter, daar laat ik het voor nu bij. Dank je wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Mutluer, aan u het woord.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Slachtofferbeleid kan nooit het aangedane leed wegnemen. Het kan
wel zo veel mogelijk helpen om het draaglijk te maken en, belangrijk, om nieuwe slachtoffers
te voorkomen. In dat verband ga ik in op een aantal onderwerpen.
Het zal u niet verbazen dat ik begin met het onderwerp femicide. Ik denk dat iedereen
weet dat ik, net als andere collega's, heel graag wil dat psychisch geweld strafbaar
wordt. En ik wil dat extra aanpakken met betrekking tot stalking, een misdrijf dat
voor veel ellende zorgt en als een van de rode vlaggen geldt voor femicide. De gewelddadige
dood van Hümeyra zit ook bij mij vers in mijn geheugen. Als deze dieptrieste zaak
iets heeft opgeleverd, is het dat stalking serieuzer op het netvlies staat. Maar ik
zie ook dat er ondanks wat verbeteringen nog veel zaken beter moeten. Daarom de vraag
waarom er bij de politie nog geen vast aanspreekpunt is voor een slachtoffer van stalking.
Wanneer komt dat er wel? Ik lees daar in de reactie op het rapport van de inspectie
namelijk geen duidelijk antwoord op. Als het antwoord daar vandaag ook niet op komt,
dan zal ik wederom een motie indienen. Is er al duidelijkheid over de functie regisseur
zorg en veiligheid binnen de politie, die de interne casusregie bij stalking moet
gaan regelen? Dat zou er afgelopen zomer al zijn.
Dan over de aanpak. Als een stalker een locatieverbod heeft, moet het slachtoffer
het zelf melden als dat overtreden wordt. Ik snap ook wel dat de politie niet achter
iedere stalker aan kan, maar je kan het ook niet helemaal neerleggen bij het slachtoffer
alleen. Ik geloof in een pilot als met het slachtofferdevice. Dat apparaatje geeft
het je via elektronische monitoring aan als er een stalker dicht in de buurt komt.
Dan krijgt de reclassering een signaal. Dat lijkt me, zeker bij personen die echt
gevaarlijk kunnen zijn, wel een goeie oplossing. Vindt de Staatssecretaris dat ook?
Een heel ander onderwerp: de Goede Herder. Ondanks de naam heeft de desbetreffende
kloostergemeenschap juist voor veel slachtoffers gezorgd. Over de ellende bij de Goede
Herder onder het mom van heropvoeding bij zogenaamd «gevallen meisjes» is heel veel
gezegd en geschreven. Het betreft mishandeling, uitbuiting en dwangarbeid en dat allemaal
in een internaat onder de verantwoordelijkheid van de overheid. Naast onderzoek en
excuses is er meer nodig, namelijk dat het verhaal van de meisjes die in de Goede
Herder zijn overleden, niet vergeten wordt. Zij zijn vaak naamloos begraven, alsof
ze nooit bestaan hebben. Dat vind ik zo verschrikkelijk pijnlijk. Zij verdienen het
om een naam en een verklaring van hun overlijden te krijgen. Er zijn plaatsen bekend
waar die meiden begraven zijn. Zo heeft de gemeente Almelo een vergeten massagraf
van de congregatie van de Goede Herder aangetroffen in de grond. Ze gaan dat ruimen.
Dat vind ik echt niet oké. Deze zaak is wellicht verjaard, maar dat wil niet zeggen
dat dat de regering ontslaat van de morele plicht om ervoor te zorgen dat deze jonge
vrouwen een naam krijgen. De nabestaanden willen een onafhankelijk onderzoek naar
de doodsoorzaken. Dat is niets te veel gevraagd. Ik vind dat de Staatssecretaris in
overleg moet treden met de gemeente Almelo, die al bezig is met het uitzetten van
een archeologisch onderzoek. Staat hij daar borg voor? Ik wil dat hij nagaat waar
in Nederland nog meer van dergelijke graven liggen. Deze meisjes mogen we niet vergeten.
Voorzitter, tot slot. Deze opmerking heb ik eerder gemaakt: nabestaanden van slachtoffers
vragen om inzage in justitiële gegevens in het strafdossier. Met Controle Alt Delete
is een groep nabestaanden gestart met een petitie waarin ze vragen om volledige dossierinzage
van het strafrechtelijke onderzoek naar het overlijden van personen tijdens of vlak
na een aanhouding door de politie. Het is voor nabestaanden uiteraard nu al wel mogelijk
om inzage in stukken te krijgen en die onder voorwaarden in te zien. Toch leeft er
nog de behoefte aan meer informatie, ook in het geval van de cold cases. Mijn vraag
is dus of de Staatssecretaris in overleg wil treden met het OM om te bezien of er
nog meer mogelijkheden zijn. Kan hij de Kamer daarvan op de hoogte stellen?
De voorzitter:
Ik dank u hartelijk. Het woord is aan de heer Smitskam.
De heer Smitskam (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Het voorkomen van criminaliteit is essentieel voor een veilige
samenleving en moet een prioriteit zijn. Echter, even belangrijk is een krachtig slachtofferbeleid
dat recht doet aan de ervaringen en noden van slachtoffers. Hun rechten en herstel
verdienen dezelfde aandacht als de aanpak van daders. Dat is cruciaal voor een rechtvaardig
strafrechtsysteem.
Voorzitter. In 2008 ging de rechtbank Den Haag als eerste tot verbouwing over om een
aparte wachtruimte voor slachtoffers te creëren. Waarom is dit niet inmiddels met
alle rechtbanken in het land gebeurd? Nog steeds kunnen slachtoffers van bijvoorbeeld
gewelds- en zedenmisdrijven de dader tegenkomen in de wachtruimte voor hun rechtszaak
begint. Dat is eigenlijk meer dan onacceptabel, want het is uiterst pijnlijk en stressvol.
Slachtoffers worden emotioneel extra belast. Daders krijgen ook nog eens de mogelijkheid
om het slachtoffer te intimideren. Het OM waarschuwt het slachtoffer nota bene middels
de zogenaamde «zittingswijzer» dat men de dader kan tegenkomen in de wachtruimte.
Dat ziet eruit zoals op deze afbeelding. Ik heb één exemplaar voor de Staatssecretaris
en twee exemplaren voor de collega's; misschien kunnen die even rondgegeven worden.
Dit moet zo snel mogelijk stoppen. Graag een toezegging van de Staatssecretaris. Ik
overweeg anders een motie. Alle rechtbanken zouden binnen uiterlijk twee jaar een
aparte wachtruimte moeten creëren, zodat dader en slachtoffer voortaan standaard,
dus altijd, gescheiden worden.
Voorzitter. Uit het rapport «Op verhaal komen» blijkt dat de strafrechter reeds een
mogelijkheid heeft om bij een voorwaardelijke veroordeling de dader te veroordelen
tot het storten van een bedrag in het schadefonds of ten gunste van een andere instelling
die het tot doel stelt de belangen van slachtoffers van een strafbaar feit te behartigen.
In de praktijk wordt echter niet of nauwelijks gebruikgemaakt van deze mogelijkheid.
De commissie-Donner beveelt niet alleen aan om deze bestaande bevoegdheid vaker toe
te passen, maar ook om deze te verruimen en het opleggen van deze verplichting ook
mogelijk te maken bij onvoorwaardelijke veroordeling. De PVV is voorstander van een
daderboete. Bij veroordeling van een gewelds- of zedenmisdrijf moet deze daderboete
standaard worden opgelegd. Het gaat hier om genoegdoening voor slachtoffers en om
een financiële bijdrage aan noodzakelijke ondersteuning van slachtoffers van geweldsmisdrijven.
Ik zal hiervoor in de tweede termijn een motie indienen.
Voorzitter. Het aantal malafide en ondeskundige letselschadebureaus is in de afgelopen
jaren enorm gestegen. Deze bedrijven maken misbruik van mensen in kwetsbare situaties
en maken hun geld afhandig. Illegale praktijken kunnen worden voorkomen door van letselschadespecialist
een beschermd beroep te maken. De motie op stuk nr. 860 (29 279) van collega Vondeling is op 18 juni 2024 aangenomen. Wat is de stand van zaken? Wanneer
gaat de Staatssecretaris deze motie uitvoeren?
Voorzitter, tot slot. Als de rechter of het Openbaar Ministerie heeft besloten dat
een slachtoffer recht heeft op schadevergoeding, maar de dader na acht maanden nog
niet of nog niet alles betaald heeft, kan het slachtoffer nu een deel van of het volledige
bedrag krijgen via de voorschotregeling. Slachtoffers kunnen vaak niet zo lang wachten
en hebben eerder hulp nodig, bijvoorbeeld voor niet-verzekerde therapie. Daarom pleit
de PVV voor snelle financiële eerste hulp voor slachtoffers die de eerste dringende
kosten dekt. Dit bedrag kan later worden verrekend met de betaling door de dader.
Graag een toezegging van de Staatssecretaris.
Dank u wel.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Van Nispen. Dat is zijn derde.
De heer Van Nispen (SP):
En laatste. Ik wil eigenlijk dezelfde vraag stellen als die ik aan de heer Ellian
stelde. Het is namelijk terecht – dat voorstel van de PVV hebben we ook gesteund –
dat de belangenbehartigers aangepakt worden. Dat is belangrijk. Maar volgens mij is
het ook belangrijk, en ik hoop dat ik daarbij dan op steun van de PVV kan rekenen,
om de trainerende letselschadeverzekeraars zo nodig ... Soms gaat het goed, zoals
de heer Ellian terecht zei, maar soms ook niet. In die gevallen moeten we slachtoffers,
vind ik, niet met lege handen laten staan. Ik hoop dat de PVV wil meedenken over voorstellen
om bijvoorbeeld trainerende letselschadeverzekeraars een boete of sanctie, in welke
vorm dan ook, te geven. Het betreft dan die gevallen waarin er niet wordt geantwoord
of waarin mensen onnodig moeten wachten, wanneer er alles aan wordt gedaan om die
procedures te traineren. Staat de PVV daar ook voor open?
De heer Smitskam (PVV):
Op zich is het zeer sympathiek. Ik denk zeker dat ernaar gekeken moet worden. Aan
de andere kant – nu wil ik het niet opnemen voor de schadeverzekeraars – kan ik me
wel voorstellen dat je in sommige gevallen te maken hebt met een zeer complexe zaak,
die het nodige onderzoek vergt. Dat kan soms wat langer duren dan gewenst. Maar in
grote lijnen ben ik het wel met u eens en vind ik wel dat het aangepakt moet worden.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan nog een huishoudelijk puntje. Een motie indienen kan helaas niet
in de tweede termijn. U kunt een tweeminutendebat aanvragen en ’m daar indienen. Oké?
Super. Dan is dat helder. Het woord is aan mevrouw Palmen.
Mevrouw Palmen (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Als mensen slachtoffer worden, kan dat heel diep ingrijpen
in iemands leven. Dat geldt voor zowel slachtoffer als nabestaande. Ik vind het heel
erg belangrijk dat we daar hier in de Tweede Kamer aandacht aan blijven besteden.
Mijn dank aan alle collega's die hier zo vol wijsheid en sympathie voor strijden.
Sommigen hebben al heel veel ervaring en hebben echt al mooie dingen voor elkaar gekregen.
Daar kan ik alleen maar heel erg blij mee zijn.
Ik vind het ook belangrijk dat de aanpak in het strafproces mensgericht is. We moeten
rekening houden met alle procesdeelnemers. Er moet vooral aandacht zijn voor het slachtoffer.
We zien in het regeerprogramma gelukkig een aantal mooie punten die gaan om de positie
van slachtoffers. Ik noem bijvoorbeeld het inzetten van het herstelrecht, waar mijn
collega's ook al voor gestreden hebben. Dat staat nu in het regeerprogramma. We hebben
daar laatst ook nog met onze Staatssecretaris over gesproken.
Ik noem bijvoorbeeld ook het tegengaan van verdere versnippering van het hulpverlenerslandschap,
om ervoor te zorgen dat slachtoffers niet iedere keer opnieuw hun pijnlijke verhaal
hoeven te doen. Ik heb net ook bij de inbreng van diverse collega's gehoord hoeveel
verschillende elementen er zijn. Van letselschade tot het spreekrecht en van het herstelrecht
tot slachtoffers die zich moeten aanpassen als ze gestalkt worden: er zijn zo veel
elementen waar je geen weet van hebt. Want laten we wel wezen: voor ons is dit ons
werk. Wij moeten ons verdiepen in de materie. Maar als het je overkomt als slachtoffer,
dan ben je de weg kwijt. Dus ik zit na te denken – ik hoop dat de Staatssecretaris
met me wil meedenken – over de vraag hoe wij ervoor kunnen zorgen dat wij een concrete
maatregel kunnen treffen tegen de versnippering in dit landschap. In mijn achterhoofd
fluisterde een vogeltje iets over een initiatief dat mijn collega Van Nispen eerder
heeft genomen in het sociale stelsel. Dat was destijds het Huis van het Recht. Ik
heb dat altijd een geweldig initiatief gevonden. Eigenlijk zouden we in deze keten
ook zoiets moeten hebben voor slachtoffers, zodat mensen alles op één locatie bij
elkaar kunnen vinden.
Voorzitter. Daarnaast heb ik nog een aantal andere onderwerpen waar ik de Staatssecretaris
graag over zou willen bevragen. Nieuw Sociaal Contract heeft een expertisecentrum
georganiseerd rondom gewelddadig misbruik van kinderen. Daar hebben we eerder een
motie over ingediend. Vanochtend zagen wij het heugelijke nieuws dat VVD en D66 samen
een meldpunt over femicide willen oprichten. Een erg mooi initiatief. Daar is veel
steun voor vanuit de Kamer, maar over het expertisecentrum voor kinderen hebben we
na de laatste update van Minister Weerwind in mei niets meer gehoord. Kan de Staatssecretaris
aangeven hoe het huidige kabinet hierin staat en of dit al verder is opgepakt? Wat
is de stand van zaken?
Voorzitter. Dan wil ik aandacht vragen voor openbaarheid van strafzittingen in zeer
specifieke gevallen. Het uitgangspunt is dat strafzittingen openbaar zijn. Dat is
een groot goed en daar sta ik volledig achter. Alleen, voor sommige minderjarigen
kan ik me voorstellen dat het beter, meer in hun belang, is om daar een uitzondering
op te maken. Zoals mijn collega van het CDA net ook al aangaf, wil ik niet zeggen
dat het standaard zo moet zijn, maar we moeten wel goed en wijs kijken naar de mogelijkheden
hiervan. Ik heb begrepen dat strafrechters geregeld besluiten de zitting achter gesloten
deuren te houden als het bijvoorbeeld gaat om een zaak met minderjarige verdachten.
Maar dat gebeurt nauwelijks in zaken waar de verdachte meerderjarig is en het slachtoffer
minderjarig. Wat mij betreft kan het specifiek in sommige zedenzaken zeer onwenselijk
zijn als de zitting volledig openbaar is. Hoe ziet de Staatssecretaris dit? Is hij
het met mij eens dat het uitgangspunt van openbare zittingen heel belangrijk is maar
dat de afweging, net als in andere zaken, ook een andere kant op kan vallen? Ik zou
de Staatssecretaris ...
De voorzitter:
Rondt u zo af?
Mevrouw Palmen (NSC):
Sorry?
De voorzitter:
Rondt u zo af, mevrouw Palmen? U bent over uw tijd.
Mevrouw Palmen (NSC):
Ja, een terecht punt, voorzitter. Ik zou de Staatssecretaris in ieder geval ertoe
willen oproepen om dit thema mee te nemen in gesprekken met de strafrechtketen en
de Kamer hierover te informeren.
Ik had nog een ander punt, maar gezien de tijd stop ik. Dank u wel.
De voorzitter:
U bedankt. Als laatste van de zijde van de Kamer is het woord aan mevrouw Wijen-Nass.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Slachtoffer worden van een misdrijf is ingrijpend.
Dat kan heel erg veel invloed hebben op je leven. Vandaag voeren we als commissie
een debat hierover. Gelukkig is het slachtoffer de laatste jaren veel nadrukkelijker
aanwezig in het strafproces en is er ook heel veel oog voor de belangen van het slachtoffer.
Het is telkens een kwestie van een balans zoeken tussen een snelle doorloop van het
strafproces, de berechting van de verdachte en de schadevergoeding dan wel genoegdoening
voor het slachtoffer. Het strafproces zit namelijk nog steeds zo in elkaar dat de
verdachte berecht wordt en dat het slachtoffer zich met een civiele vordering in het
strafproces kan voegen.
Om maar meteen te beginnen met die snelle doorloop van het strafproces: daar is in
Nederland vaak geen sprake meer van. Niet alleen in het strafrecht zien we dat, maar
in de gehele rechtspraak zien we dat rechtszaken lang duren, te lang naar onze mening.
Uit het jaarverslag van het OM van vorig jaar blijkt dat 37% van de zedenzaken binnen
een halfjaar voor de rechter is gebracht terwijl de norm hiervoor 80% is. Een snelle
doorloop van het strafproces is voor alle partijen beter, maar voor het slachtoffer
kan het extra zuur zijn als de straf van de verdachte wordt ingekort door het verloop
van de redelijke termijn. Is de Staatssecretaris dat met BBB eens? Is hij bereid hier
iets aan te doen en, zo ja, hoe dan?
Dan nog over de commissie-Donner. Vergoeding van de schade is een belangrijk onderdeel
van het recht doen aan slachtoffers van strafbare feiten. Het draagt bij aan de vergoeding
van materiële schade en biedt ook erkenning voor wat slachtoffers is aangedaan. Naast
de positieve stappen die al zijn gezet op het gebied van schade verhalen, kunnen er
nog stappen gezet worden. Wij hebben hierover ook een brief ontvangen van het Fonds
Slachtofferhulp.
Ik zou graag een aantal punten willen aanstippen. Dat is snelle en flexibele financiële
hulp voor slachtoffer. Stel een slachtoffer heeft recht op een schadevergoeding en
de dader betaalt niet. Dan duurt het acht maanden voordat via de voorschotregeling
een bedrag wordt uitbetaald. Dat kan voor het slachtoffer grote gevolgen hebben. Denk
aan het niet kunnen betalen van de nodige therapie en de rekeningen. Ik ben benieuwd
hoe de Staatssecretaris hiernaar kijkt.
De voorzitter:
U heeft een interruptie van mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik ben blij dat mijn collega dit aanhaalt, want ik maak me daar ook enorme zorgen
over. Ik heb zelf een suggestie. Ik vroeg me af of mevrouw Wijen-Nass daarin mee wil
gaan. Ik wil kijken of er een voorziening kan worden getroffen binnen het Schadefonds
Geweldsmisdrijven die je later zou kunnen verrekenen dan wel zou kunnen verhalen op
de dader. Daarmee kom je tegemoet aan de wensen van de slachtoffers, die dan niet
acht maanden hoeven te wachten totdat hun tegemoet wordt gekomen. Staat ze open voor
zo'n voorstel als we niet tevreden zijn met de antwoorden van de Staatssecretaris?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dat voorstel klinkt goed. Ik ben ook heel benieuwd naar de antwoorden die de Staatssecretaris
dadelijk gaat geven op deze vraag. Als we niet tevreden zijn, dan ben ik zeker altijd
bereid om te kijken naar een eventueel voorstel en om te bezien of de BBB dat kan
steunen.
De voorzitter:
Hartstikke mooi. U heeft nog zo'n anderhalve minuut voor de rest van uw betoog.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Voorzitter. Dan nog een punt dat ik graag zou willen aanhalen: verzekering tegen schade
door strafbare feiten. Het zou ook een oplossing kunnen zijn dat er een verzekering
komt tegen schade door strafbare feiten. Op die manier kan het slachtoffer direct
bij de verzekering terecht, ook zonder dat er überhaupt een verdachte in beeld is.
Ik ben benieuwd of de Staatssecretaris hiertoe mogelijkheden ziet en of hij bereid
is om met verzekeraars hierover in gesprek te gaan.
Dan nog de schadevergoeding voor het slachtoffer bij niet objectiveerbare letselschade.
Je ziet vaak dat een medisch deskundige een rapport opmaakt van de schade, maar vaak
kan niet met 100% zekerheid gezegd worden dat het letsel ook daadwerkelijk door het
misdrijf komt. Dat zie je bijvoorbeeld in gevallen van chronisch aanhoudende pijn.
Dat kan best wel wat stress opleveren voor het slachtoffer. Ik ben benieuwd hoe de
Staatssecretaris hiernaar kijkt en of hij misschien aanknopingspunten ziet voor een
makkelijkere toewijzing van dat soort schade.
Dan nog één puntje, meneer de voorzitter. Dat is de achterblijvende aangiftebereidheid.
Daar hebben wij ook een brief over gekregen van Slachtofferhulp Nederland. Je ziet
dat slachtoffers van zedenmisdrijven in de praktijk regelmatig afzien van het doen
van aangifte. Dat heeft onder andere te maken met de lange doorlooptijden. Ik ben
benieuwd hoe de Staatssecretaris ervoor gaat zorgen dat de aangiftebereidheid niet
nog verder daalt wanneer de doorlooptijden niet korter worden.
Dank u wel.
De voorzitter:
U bedankt en dank aan de leden voor hun inbreng in eerste termijn. Ik kijk naar de
Staatssecretaris. Hoe lang heeft u nodig voor de beantwoording? Ik schors tot 11.15
uur, anders zitten we hier tot in de nacht!
De vergadering wordt van 10.49 uur tot 11.19 uur geschorst.
De voorzitter:
Welkom terug allemaal bij dit commissiedebat. We gaan met spoedige spoed verder met
de beantwoording door de Staatssecretaris. De leden hebben elk drie interrupties in
deze termijn van de Staatssecretaris. Staatssecretaris, aan u het woord.
Staatssecretaris Struycken:
Dank u, voorzitter. Ik ervaar het als een bijzondere kans om met u te spreken over
slachtofferbeleid. Slachtofferhulp, slachtofferbeleid, is voor mij persoonlijk een
nieuw thema, maar ik heb er intensief kennis mee gemaakt op zaterdag 21 september,
toen ik aanwezig was bij de Dag Herdenken Geweldslachtoffers in Dordrecht. Ik was
daar niet alleen; twee van u waren daar ook. Ik heb gezien wat het betekende dat u
en ik daar waren en dat zij gezien werden. Ik heb gezien wat het belang daarvan is.
Dat was erg indrukwekkend. Twee dagen later was ik op werkbezoek bij Slachtofferhulp
Nederland aan de Moeder Teresalaan in Utrecht, waar ik zag wat Slachtofferhulp Nederland
doet voor slachtoffers. Ik zag hoezeer zij erop gericht zijn om hulp te verlenen,
de hulp die zo nodig is, juist ook als het gaat om informatievoorziening en het bij
de hand nemen van mensen op kwetsbare momenten. Ik vond het ook bijzonder om te zien
dat er bij Slachtofferhulp Nederland zo veel vrijwilligers actief zijn in de hulpverlening
in de allereerste lijn. Dat heb ik onlangs weer gezien bij dat vreselijke incident
in Rotterdam, waar ze met paarse jasjes aan breed vertegenwoordigd waren. Dat is mooi,
want dan zie je ook dat slachtofferhulp breed leeft. Het leeft zozeer dat talloze
vrijwilligers daarvoor hun huis uit komen.
Slachtoffers verdienen in onze rechtsstaat erkenning en ondersteuning. Ik denk dat
het grote winst is dat het strafproces in de afgelopen decennia geëvolueerd is van
een proces dat volledig gefocust was op de dader, dus de samenleving ten opzichte
van de dader, naar een proces dat ook gericht is op herstel van geschonden verhoudingen,
niet alleen in relatie tot de samenleving maar in het bijzonder in relatie tot slachtoffers
en nabestaanden van slachtoffers. Dat is een groot goed.
Ik zou graag mevrouw Mutluer willen bijvallen in haar compliment aan de Kamer dat
er veel bereikt is. Dat valt mij op in dit dossier: hoe veel er bereikt is. Dat pleit
ons niet vrij van een onvermoeibare inzet op en aandacht voor het onderwerp. We moeten
eraan blijven werken. Maar het mag ook gemarkeerd worden dat er erg veel is bereikt
in positieve zin. En dat is echt gebeurd met dank aan u en misschien ook aan mijn
voorgangers. De onverminderde aandacht hiervoor en het borgen van de bestaande rechten
zijn cruciaal in het beleid dat we gaan voeren.
U heeft kennisgenomen van het regeerprogramma, waarin vrij veel staat over slachtofferbeleid.
Ik vermeld nog even dat broers en zussen aanspraak kunnen gaan maken op affectieschade.
Dit voorstel komt volgend jaar; we zijn daarmee hard aan het werk. Ik vermeld toch
ook alvast dat we met normbedragen voor de vaststelling van schadevergoeding in het
strafproces een grote stap zetten voor een heel groot deel van de slachtoffers. Ik
vermeld ook dat we zwaar inzetten op betere toegankelijkheid en bekendheid van herstelrechtvoorzieningen.
Ten slotte zetten we in op samenwerking tussen alle verschillende organisaties die
actief zijn. Het probleem van de versnippering van het hulpverlenerslandschap is ook
gesignaleerd. Dat zit ’m, denk ik, niet zozeer in het maken van nieuwe wetgeving als
in een betere communicatie in het veld en het komen tot een taakverdeling. Maar het
gaat met name om veel communicatie. Dat is dus onderdeel van het beleid van het nieuwe
kabinet zoals dat is opgenomen in het regeerprogramma.
Ik vermeld daarbij wel dat we bij de volgende slag die we gaan maken in het herstelrecht,
echt hechten aan het steeds toetsen op de effectiviteit van wat we doen. We moeten
kritisch blijven kijken naar de maatregelen die we nemen. Zijn die werkelijk effectief?
Zijn die uitvoerbaar? Zijn die doenlijk? Ik denk dat dat een focuspunt zal zijn, want
slachtoffers zijn alleen gediend met effectieve hulp. Dat zal dus een belangrijk toetsingscriterium
blijven. Dat houdt ook verband met de betaalbaarheid van het stelsel. Niet voor niks
heeft de commissie-Donner de betaalbaarheid van het stelsel ook centraal gezet. Juist
dat noopt ook tot een toets van de effectiviteit en overigens ook tot keuzes, helaas.
Maar dat is ook gezond.
In dit deel van het recht vind ik het erg belangrijk dat de wens en de behoefte van
de individuele slachtoffers centraal staan. Ik vind het juist op dit punt erg van
belang dat slachtoffers die dat wensen de ruimte krijgen en dat slachtoffers die iets
niet willen dat niet opgedrongen krijgen. Alles wat we doen, moet dus ruimte bieden,
niet voor maatwerk, maar wel voor een mate van autonomie. De keuze moet bij de slachtoffers
liggen als het gaat om de mate waarin zij willen participeren in het traject, juist
ook om secundaire victimisatie – dat is een mooi stukje jargon – te voorkomen. Dat
betekent dus dat de regie bij het slachtoffer ligt als het gaat om herstelrechtvoorzieningen
en slachtofferbescherming. Het is wel van primair belang dat er duidelijkheid en voorspelbaarheid
is voor slachtoffers en dat zij weten waar ze aan toe zijn. Dat is heel duidelijk
gebleken uit de gesprekken die in de afgelopen jaren vanuit het departement zijn gevoerd
met slachtoffers. Dat is uiteindelijk het allergrootste belang. Want niet alleen de
lange duur, maar vooral ook de onzekerheid over wat er staat te gebeuren op korte
termijn en op heel lange termijn, is nou juist de kern van de belasting die het hele
strafproces vormt voor slachtoffers en nabestaanden. Dit alles komt terug in de nieuwe
meerjarenagenda, die u in het tweede kwartaal van 2025 van ons kunt verwachten. Al
deze thema's zullen we daarin opnieuw adresseren in een algemene terugblik en vooruitblik.
Dan kom ik nu meer specifiek toe aan de beantwoording van uw vragen. Even kijken.
Ik dacht dat ik met andere vragen zou beginnen, maar we beginnen gewoon met deze vragen,
want die zijn ook belangrijk.
Meneer Ellian en meneer Van Nispen hebben beiden gerefereerd aan de commissie-Donner.
Wat gebeurt daar nou mee? Dat kent allerlei aspecten. Er zit erg veel in het rapport
van de commissie-Donner. Ik zou toch willen benadrukken dat we al veel hebben gedaan.
De voorgangers hebben daar al veel elementen uit meegenomen, zeker waar dat op korte
termijn haalbaar was. Met name noem ik de uitbreiding van Lotgenotencontact en de
goede informatie via Slachtofferhulp Nederland. Daar zijn grote slagen gemaakt. Online
seksuele delicten zijn nu ondergebracht bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven via
de Wet seksuele misdrijven. Slachtoffers van internationale misdrijven komen in aanmerking
voor kosteloze rechtsbijstand. Dat zijn een aantal concrete maatregelen waarmee al
gevolg is gegeven aan het rapport van de commissie-Donner. Daar laten we het niet
bij. We gaan in 2025 verder, onder andere door slachtoffers van structureel psychisch
geweld onder het bereik van het Schadefonds Geweldsmisdrijven te brengen. Dat doen
we in de eerste helft van 2025. Dan gaat het dus over uitbreiding van de reikwijdte
van het Schadefonds Geweldsmisdrijven waardoor slachtoffers van psychisch geweld ook
een aanspraak kunnen gaan maken. De ongemaximeerde voorschotregeling wordt verder
uitgebreid. Een groter aantal ernstige delicten zal aanspraak kunnen geven op een
ongemaximeerd voorschot. We gaan daarnaast kijken hoe slachtoffers in het buitenland
beter kunnen worden ondersteund bij het indienen van een verzoek bij een buitenlands
schadefonds.
Een belangrijk punt dat ik in de inleiding al even noemde, is het normeren en standaardiseren
van de vorderingen van de schadeaanspraken van slachtoffers. Wij denken zelf dat dat
een belangrijke stap voorwaarts is, omdat het schadevergoeding via het strafproces
veel toegankelijker, minder belastend en minder kostbaar zal maken. Ook zal er een
verminderde noodzaak zijn voor juridische bijstand. Wij zien dat als een belangrijke
stap. Als er op die manier, met genormaliseerde en gestandaardiseerde bedragen, vaker
een aanspraak op schadevergoeding kan worden toegekend in het strafproces, betekent
dat dus ook dat de voorschotregeling vaker van toepassing zal zijn. Dat zal dus in
veel gevallen toch een verbetering zijn van de positie van slachtoffers. Mede in dat
licht zouden wij nog niet de stap willen zetten naar een schadevergoedingskamer, omdat
wij denken dat normeren en standaardiseren al een hele belangrijke stap voorwaarts
is die eigenlijk al in een groot deel van de behoefte aan een schadevergoedingskamer
voorziet. Na evaluatie daarvan zouden we opnieuw in overweging willen nemen of een
schadevergoedingskamer zoals aanbevolen door de commissie-Donner dan nog een meerwaarde
heeft, ook gezien de kosten daarvan. Dat ten aanzien van de commissie-Donner.
De voorzitter:
U heeft een interruptie, Staatssecretaris, van de heer Ellian.
De heer Ellian (VVD):
Dank aan de Staatssecretaris voor het ingaan op de stand van zaken van het rapport
van de commissie-Donner. Dat rapport is toch inmiddels ruim drie jaar oud. Het is
prettig dat de Staatssecretaris nu zegt dat hij verwacht dat het met de standaardisering
– dat is het introduceren van normbedragen – eenvoudiger wordt voor slachtoffers om
in het strafrecht uiteindelijk via een vordering benadeelde partij in het strafrecht
hun schade vergoed te krijgen. De essentie van het probleem blijft dat een heleboel
slachtoffers het uiteindelijk moeten doen met het oordeel: de vordering is te complex;
u moet naar de civiele rechter. Daar ging mijn vraag ook over. Ik heb me voorgenomen
om dat vandaag toch aan u voor te houden, Staatssecretaris. We hebben beiden dezelfde
achtergrond. Ik heb het altijd een beetje beledigend gevonden dat er wordt gedaan
alsof naar het civiel recht stappen makkelijk is, terwijl er ook kosten voor een advocaat
en kosten van een dagvaarding zijn. Een beetje tegenpartij zegt: dit heb ik niet veroorzaakt;
deze schade komt niet voor mijn rekening. En wie vist er uiteindelijk achter het net?
Het slachtoffer, met alle kosten van dien, want er is geen euro te halen bij de dader.
Dus ik wil dit toch even toetsen bij de Staatssecretaris. Is hij er echt van overtuigd
dat de introductie van die normbedragen dan ook een verbetering gaat opleveren voor
het slachtoffer? Want als de strafrechter straks nog steeds telkens gaat zeggen dat
het te complex is, dan heeft niemand wat aan die standaardbedragen.
Staatssecretaris Struycken:
Ik deel uw scepsis ten aanzien van het civiele traject – daarvoor ben ik inderdaad
lang genoeg advocaat geweest – want ook dat is een belastend en kostbaar traject.
Dat is dus best veel gevraagd. Ik vind het dus een beetje een verlegenheidsoplossing
om daarop te moeten terugvallen. Ik heb vertrouwen in het effect van normeren en standaardiseren,
want ik denk wel dat het tot een vergrote bereidheid bij strafrechters leidt om toch
bedragen toe te wijzen. Als dat niet zo blijkt te zijn, dan moeten we nader gaan voorzien
in oplossingen op dat punt.
De voorzitter:
Helder zo. Gaat u dan vooral verder.
Staatssecretaris Struycken:
Mevrouw Wijen-Nass en meneer Smitskam hebben aandacht gevraagd voor de voorschotregeling,
en dan met name voor de termijn van acht maanden die daarvoor geldt. Ik kan vanuit
het perspectief van het slachtoffer wel de wens begrijpen dat het voorschot sneller
uitgekeerd wordt. Die achtmaandentermijn staat wel als zodanig in de wet vermeld,
dus een structurele verkorting betekent een wijziging van de wet. Dat leidt overigens
ook tot een aanpassing van de ketenwerkprocessen. Dat vraagt meer van de keten. Dat
brengt me, meer in het algemeen, op de vraag welke knelpunten er in de huidige procedure
zitten. Kunnen we in de processen verbeteringen aanbrengen, waardoor de vertraging
in het ketentraject kleiner wordt?
De voorzitter:
U heeft daar een vraag over van mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik hoop dat de Staatssecretaris straks het verlossende antwoord gaat geven op de suggestie
die ik heb gedaan. Je wil namelijk dat er snelle financiële eerste hulp komt voor
slachtoffers om de dringende kosten te dekken. Ik had de suggestie om een voorziening
te treffen in het Schadefonds Geweldsmisdrijven, die later eventueel verrekend kan
worden dan wel verhaald kan worden bij de dader. Dat zou in mijn beleving geen ernstige
wetswijziging met zich mee hoeven brengen; het is eigenlijk een hele pragmatische
oplossing. Hoe staat de Staatssecretaris daartegenover?
Staatssecretaris Struycken:
Het is nu al zo dat de uitkering van het schadefonds een eerste vangnet biedt. Wat
dat betreft voorziet het Schadefonds Geweldsmisdrijven juist in een beperkte eerste
behoefte. Dat kan te weinig zijn; dat kan incidenteel voorkomen. Dan praten we dus
over hardheidsituaties, waarin er een vorm van een hardheidsclausule zou moeten gelden.
Ik wil nader onderzoeken of daar ruimte voor is, maar ik stel wel het principiële
standpunt voorop dat het verhaal bij de dader nog steeds het uitgangspunt moet zijn.
De achtmaandentermijn wordt mede ingegeven door het fundamentele uitgangspunt van
ons strafrecht, maar ook van ons herstelrecht, dat de dader betaalt. Het verhaal op
de dader staat dus voorop. Als na acht maanden blijkt dat dat niet lukt, wordt die
voorschotregeling van toepassing. Maar ik realiseer me dat er gevallen zullen zijn
waarin de uitkering vanuit het schadefonds niet helemaal voorziet in de behoefte binnen
die termijn van acht maanden.
De voorzitter:
Een vervolgvraag?
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Nee, ik bewaar mijn andere interrupties, maar ik ben niet tevreden.
De voorzitter:
Oké, prima. Dat mag.
De heer Smitskam (PVV):
U zegt dat de kosten, de schadevergoeding althans, aanvankelijk bij de dader vandaan
moeten komen. Dat begrijp ik, maar er zijn natuurlijk ook zaken bekend waarbij de
dader op voorhand eigendommen en geld wegsluist om ervoor te zorgen dat er niets te
verhalen valt. Is het voor de Staatssecretaris een optie om te kijken naar de mogelijkheid
om bijvoorbeeld op voorhand al beslag te leggen als je weet dat er mogelijk een schadevergoeding
aan zit te komen?
Staatssecretaris Struycken:
Zeker. Op het moment dat de dader op frauduleuze wijze geen verhaal biedt – daar komt
het wegmaken van vermogensbestanddelen ter benadeling van een schuldeiser, in dit
geval het slachtoffer, namelijk in feite op neer – kennen we in het civielrecht gelukkig
allerlei instrumenten om daar wat aan te doen. Specifiek op het punt van beslag is
er een pilot gaande om dat versneld en vervroegd mogelijk te maken om het frauduleus
wegmaken van vermogensbestanddelen door de dader tegen te gaan.
De voorzitter:
Er is nog een interruptie voor u van mevrouw Wijen-Nass.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik was benieuwd of de Staatssecretaris zich realiseert dat de termijn van de voorschotregeling
van acht maanden pas begint te lopen op het moment dat het OM een beschikking heeft
opgelegd waarbij het slachtoffer moet betalen of wanneer de rechter heeft uitgesproken:
dader, u moet gaan betalen. In de praktijk kan zo'n zaak door de doorlooptijd jarenlang
op de plank blijven liggen. Als er dan eindelijk uitspraak is gedaan, moet het slachtoffer
nog eens acht maanden wachten. Ik ben eigenlijk heel benieuwd hoe de Staatssecretaris
daarnaar kijkt.
Staatssecretaris Struycken:
Ja, ik ben me daarvan bewust. We spraken net over het mogelijke gat tussen de behoefte
en de uitkering vanuit het schadefonds. Dat is geen schadevergoeding, maar een tegemoetkoming.
Het is op zich een mooi fenomeen dat we die tegemoetkoming hebben. Laten we dat ook
vooropstellen. Maar er kan een vrij lange periode zijn tot het moment waarop feitelijk
schade wordt verhaald en er een voorschot wordt uitgekeerd. Ja, dat moet onderdeel
zijn van de evaluatie. Ik aarzel om erin mee te gaan dat we in het algemeen als uitgangspunt
moeten hebben dat er onmiddellijk in alle situaties meer geld ter beschikking moet
worden gesteld voorafgaand aan een veroordeling en zelfs voorafgaand aan schadeverhaal
in die eerste acht maanden. Dan raak je ook meer fundamenteel aan het uitgangspunt
dat de dader betaalt, maar ook aan het uitgangspunt dat ieder zijn eigen schade draagt.
Dat blijft natuurlijk een uitgangspunt. In de maatschappij moet niet alle schade die
je lijdt altijd vergoed worden. Daar zit een zekere spanning tussen, maar dat raakt
dus aan de uitgangspunten van het schadeherstelrecht. Op die uitgangspunten zal ik
terugkomen in de meerjarenagenda als onderdeel van het meer principiële heroverwegingskader.
De voorzitter:
Ik zie instemmend geknik, dus gaat u vooral verder met uw betoog.
Staatssecretaris Struycken:
Dan moet ik het hebben over het plafond, dat kennelijk als een verrassing in het regeerprogramma
is gekomen. De casus die werd genoemd, heeft inderdaad aanleiding gegeven tot het
plafond. Het gaat om de zorg over de betaalbaarheid maar misschien ook wel de solidariteit
in het stelsel bij zeer grote bedragen. Op die basis is er een wens om de extreem
hoge bedragen te maximeren. Maar dat zal dus gaan om uitzonderlijke situaties. Meer
dan dat is de intentie niet geweest. Het gaat erom toch ergens een bovengrens te stellen
voor die buitengewone situaties van zeer hoge bedragen. Wij zullen er rekening mee
houden – misschien meer dan we in het kader van het regeerprogramma hebben gedaan –
dat we helder moeten communiceren dat het niet erop gericht is om in de bulk van de
gevallen mensen minder te geven.
Dan kom ik op het voorstel dat de heer Smitskam heeft gedaan. Ik hoor daarin ook een
echo van een eerdere motie van de heer Van Nispen. Het gaat eigenlijk over het concept
«de dader betaalt». Meneer Smitskam vraagt aandacht voor artikel 14c van het Wetboek
van Strafrecht, dat inderdaad de mogelijkheid biedt om de dader een verplichting tot
betaling van een bedrag op te leggen dat dan moet worden gestort in het Schadefonds
Geweldsmisdrijven of een vergelijkbaar fonds dat de belangen van slachtoffer behartigt.
In de Aanwijzing slachtoffers in het strafproces van het Openbaar Ministerie wordt
deze optie ook vermeldt, maar u constateert terecht dat daar weinig gebruik van wordt
gemaakt. Ik denk dat het een kwestie is van communicatie daarover. Met de ketenpartners
moeten we kijken of het niet alleen verduidelijkt, maar ook aangemoedigd kan worden.
Dat zie ik als onderdeel van het gesprek dat we met het OM voeren over deze mogelijkheid.
De gedachte vind ik namelijk sympathiek en past bij de uitgangspunten die we hanteren.
Mevrouw Wijen-Nass vroeg nog naar de verzekerbaarheid van schade. Mevrouw geeft in
overweging om te voorzien in verzekeringen. Ik heb daar forse aarzelingen over, want
dat betekent dat we ingrijpen in de vrije markt. Het is natuurlijk ook een kwestie
van vraag en aanbod. Ik begrijp dat er particuliere verzekeringen zijn die dit soort
schade dekken, maar het zal toch altijd de vrijheid van burgers moeten zijn om deze
verzekeringen te nemen of niet. We zien helaas dat er nog weleens voor gekozen wordt
om helemaal geen verzekeringen te nemen. Dan kan men met de vingers tussen de deur
komen. Maar ik geloof niet dat we langs die weg moeten gaan voorzien in oplossingen.
Dat is niet zozeer omdat ik het de mensen niet gun dat ze door middel van een verzekering
dekking krijgen, maar meer omdat het niet aan de overheid is om in te grijpen in dit
deel van de markt.
Dan zou ik iets willen zeggen over de complexe problematiek van de letselschades.
U heeft kennisgenomen van het WODC-rapport dat begin september hierover is toegezonden.
Zoals is aangekondigd, komen we met een uitvoerigere beleidsreactie daarop. Er worden
allerlei aanbevelingen gedaan. Er is een heel palet aan aanbevelingen. Ieder daarvan
verdient grondige overweging in die beleidsreactie. We zijn al in gesprek met de verschillende
partijen, ook in de branche, ter voorbereiding van die beleidsreactie, die in de komende
tijd gaat volgen.
Onderdeel daarvan is ook de Gedragscode Behandeling Letselschade, de GBL. De heer
Van Nispen refereerde daaraan. Wij werken op dit moment al samen met de Minister van
Financiën aan verankering van een element daaruit in het Besluit Gedragstoezicht financiële
ondernemingen Wft, met name met betrekking tot de procedures. Het woord «traineren»
is diverse keren gevallen. Dat element, die slechte gewoonte, dat kwaad uit het verleden
willen we ongedaan maken door in ieder geval de procedurele regels meer onderdeel
te laten zijn van het Besluit Gedragstoezicht, uiteraard met een rol voor de AFM als
toezichthouder op de verzekeraars.
De voorzitter:
Dit leidt tot een interruptie van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Hier valt heel veel over te zeggen, maar laat ik een begin proberen te maken. De Gedragscode
Behandeling Letselschade, de GBL, staat al jarenlang ook wel bekend als de Grote Boze
Leugen. Het is een vorm van zelfregulering waar heel veel mensen echt verschrikkelijk
veel last van hebben; er kan nauwelijks iets tegen gedaan worden. Die termijnen liggen
dus vast. Eerst was dat via die zelfregulering en nu wordt dat, zoals ik het zie,
een beetje opgeplust. Wat gebeurt er nou als die termijnen niet worden nageleefd?
Er staat dus dat de verzekeraar binnen zes weken antwoord moet geven of tot een besluit
komen. Of hij moet binnen twee of drie jaar een zaak zien af te handelen en een definitief
besluit nemen. Het gaat niet over een beetje meer of minder; de verzekeraar is gewoon
aansprakelijk voor de schade. Er is altijd discussie over causaliteit en over de medische
eindtoestand. Dat is echt een crime voor heel veel slachtoffers. Excuus, voorzitter,
maar die GBL ... Toch is het voorstel van de Minister om meer met zelfregulering te
doen, met incidenteel toezicht van de AFM. Ik hoop echt dat de Staatssecretaris mijn
voorstel heel serieus wil nemen. Kan er een sanctie worden verbonden aan het niet
naleven van die termijnen? Dat is een hele logische gedachte. Het sanctioneert namelijk
de verzekeraar en het helpt het slachtoffer. Dat is precies wat we willen. We willen
het niet laten afhangen van incidenteel toezicht van de AFM.
Staatssecretaris Struycken:
Dat is helder. Het is geen zelfregulering, want het wordt in een besluit opgenomen.
Het is dus gewoon dwingende regelgeving. Op dit punt zal er geen zelfregulering meer
zijn. Ik zie dit wel als een onderdeel van een kentering die in deze branche moet
gaan komen. Dat betreft overigens niet alleen verzekeraars; ik kom straks terug op
de belangenbehartigers. Ik denk dat het signaal heel helder is: verzekeraars moeten
zich fatsoenlijker gaan gedragen. Ik denk zelf dat de meeste verzekeraars dat al doen,
maar er zullen situaties zijn waarin dat nog niet helemaal aan de orde is. Daar speelt
de AFM een rol, maar niet de enige rol. Ik denk dat we als onderdeel van de beleidsreactie
moeten kijken hoe we ook op andere manieren tot een gedragsverandering bij de verzekeraars
kunnen komen. In feite moeten zij daar ook de verantwoordelijkheid voor nemen. Dat
kan onder meer gebeuren door vormen van boetes of schadeverhogende maatregelen. Dat
zullen we allemaal onderzoeken, want ik vind dit een begrijpelijke gedachte.
De voorzitter:
Dank u wel. Mag ik u verzoeken om uw microfoon even uit te zetten als de leden een
interruptie plaatsen? Anders horen we u er telkens doorheen. Ja, u mag hem nu weer
aanzetten om verder te gaan. Aan u het woord.
Staatssecretaris Struycken:
Excuus, voorzitter. Het is nog even wennen.
De heer Van Nispen bracht ook het tuchtrecht op. De verankering van het tuchtrecht
voor verzekeraars is vorig jaar op advies van de Raad van State geschrapt. Ik denk
dat het verankeren van het tuchtrecht in beginsel kan bijdragen aan ons vertrouwen
in de verzekeraars. Dat geldt zeker op de middellange termijn ook voor de ontwikkeling
van normen voor passend gedrag van verzekeraars. De Raad van State heeft echter geadviseerd
dat wettelijke verankering van tuchtrecht niet proportioneel is. Dit is uiteraard
maar een van de maatregelen. Wat mij betreft proberen we het totale palet waar ik
in de beleidsreactie op terug ga komen, in zijn totaliteit te bezien. We kijken wat
het oplevert. Ik wil u echter wel toezeggen dat ik op termijn wil heroverwegen of
het tuchtrecht niet toch wettelijke verankering behoeft.
Mevrouw Palmen (NSC):
Dank voor de beantwoording. Ik ben inmiddels erg benieuwd wanneer wij deze beleidsreactie
kunnen verwachten.
Staatssecretaris Struycken:
Voor het einde van dit jaar.
De voorzitter:
Is dat voldoende? Oké! Gaat u dan vooral verder.
Staatssecretaris Struycken:
Dan kom ik op de belangenbehartigers in de letselschadewereld. Uiteraard komen ook
die weer aan bod in de toegezegde beleidsreactie. Het maakt allemaal onderdeel uit
van dezelfde problematiek.
Dan ga ik in op de motie van het lid Vondeling omtrent beroepsregulering. Het WODC
adviseert om dat niet te doen omdat het WODC allerlei andere maatregelen signaleert.
Ik heb ook gisteren nog kennisgenomen van zeer recente ontwikkelingen in de rechtspraak.
Ik vind dus dat we er principieel over na moeten denken of regulering opportuun is.
Wellicht is het in het licht van een grondige overweging van het palet aan maatregelen
dat we nemen, opportuun om ook de belangenbehartigers – misschien zijn het wel de
rotte appels onder de belangenbehartigers – in de goede richting te duwen of zelfs
hard aan te pakken. Ik wil vragen om dit te bewaren voor mijn beleidsreactie, die
later komt.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik hoop dat de Staatssecretaris daarin wel meeneemt dat het heel erg de wens van deze
Kamerleden is dat we iets doen tegen die belangbehartigers. We zien het liefst dat
ze zich aansluiten bij het NIVRE en dat ze op een gegeven moment ook dat tuchtrecht
kennen. Neemt u dat dus mee. Ik moet me zo verontschuldigen; daarom nam ik even het
woord. Ik kom echter weer terug, dus tot zo!
De voorzitter:
Tot zo.
Staatssecretaris Struycken:
Er is nog een aantal andere punten dat ziet op het WODC-rapport. Het lid Ellian noemde
artikel 96 van Boek 6 als kapstok voor normering door middel van een AMvB. Ook dat
neem ik mee in de beleidsreactie, in het licht van hetgeen in het WODC-rapport is
opgemerkt. Dat geldt ook voor het punt dat door mevrouw Wijen-Nass is opgebracht over
het ervaringsgegeven dat het causaal verband van schade soms moeilijk objectief vast
te stellen is.
Als u het goedvindt, kom ik nader te spreken over de rechtspositie van slachtoffers,
over slachtofferrechten. Mevrouw Palmen en de heer Krul hebben aandacht gevraagd voor
de problematiek van de openbaarheid van de zitting, met name als het gaat om zedenmisdrijven
wanneer er sprake is van een minderjarig slachtoffer. Het is voor mij helder dat dit
een hele pijnlijke situatie kan zijn die echt tekortdoet aan de minderjarige slachtoffers
en die zelfs ten koste gaat van het doel, het recht doen aan de situatie. Het slachtoffer
wordt immers door de omstandigheden belet in het doen van het verhaal. Daardoor kan
de dader niet adequaat worden veroordeeld. Ik begrijp dus in verschillende opzichten
de wens. De kaders zijn hier natuurlijk lastig, want we hebben hier te maken met een
grondrecht. Dat is het althans in zekere zin; de openbaarheid is in artikel 121 van
de Grondwet geregeld. Openbaarheid van rechtspraak is dus ergens een grondrecht voor
de dader en ook voor het slachtoffer. Dat heeft natuurlijk te maken met het beschermen
van het vertrouwen dat de samenleving in de rechtspraak moet kunnen hebben. Het dient
dus een doel. Ik denk desalniettemin dat het ook met inachtneming van dat beginsel
mogelijk moet zijn om toch tegemoet te komen aan de problemen die u schetst. Ik wil
daarover in gesprek gaan met de rechtspraak om te kijken wat er in de praktische uitvoering
mogelijk is. Ik overweeg echter ook onderzoek te laten doen naar de grenzen die door
de Grondwet worden gesteld, overigens ook in de rechtspraak van het Europees Hof voor
de Rechten van de Mens. De vraag is hoeveel marge en ruimte daarin zit voor een ruimhartiger
toewijzing van het verzoek om een zaak achter gesloten deuren te behandelen. Ik noteer
dat de leden Krul en Palmen beiden niet tornen aan het uitgangspunt van openbaarheid,
maar er eigenlijk naartoe willen dat het verzoek van slachtoffers veel vaker wordt
toegewezen. Ik vond dat er een belangrijke observatie werd gemaakt, juist in het licht
van de uitgangspunten die ik in mijn algemene index schetste, namelijk dat de regie
en de autonomie van het slachtoffer voorop moeten staan. Als een slachtoffer juist
wel wil dat iedereen het hoort, moet daar ook aandacht voor bestaan, tenzij het slachtoffer
tegen zichzelf beschermd moet worden. Ik sta dus erg sympathiek tegenover deze wens
en ik zal op korte termijn proberen daar een stap in te zetten.
De heer Ellian (VVD):
Dit zat niet in mijn inbreng, maar ik interrumpeerde de heer Krul natuurlijk en vroeg
hem om het even toe te spitsen. Het is helder dat de Staatssecretaris zegt dat hij
er sympathiek tegenover staat maar dat hij niet wil tornen aan het uitgangspunt. Ik
hecht er wel aan om, nu we het er toch over hebben, de dimensie te benoemen dat de
openbaarheid op dit moment wel onder druk staat. Ik noem dit eigenlijk bij elk commissiedebat
over rechtspraak. Ik denk dat het een pijnlijke constatering is dat veel journalisten
nu met diverse hoven en rechtbanken vaak gedoe hebben over de vraag wat ze mogen filmen
en opnemen. Dat gaat met name om zaken rond georganiseerde criminaliteit. Ik heb het
niet over de zaken waar mevrouw Palmen en collega Krul het over hebben. Ik wil de
Staatssecretaris wijzen op het volgende. Aan de ene kant kun je tegemoetkomen aan
de wens van slachtoffers, zeker als het gaat om ... Nou ja, we hebben natuurlijk net
de zaak Donny M. en als je dat volgt, kun je je afvragen of dat in de openbaarheid
moet. Aan de andere kant laat het de samenleving zien waartoe een dergelijke dader
in staat is en als hij dan de hoogste straf krijgt ... Het is ingewikkeld, maar ik
hecht eraan dit te benadrukken: in zaken waarin het gaat om georganiseerde criminaliteit
vind ik die openbaarheid wel echt heel erg belangrijk en ook dat de rechter en de
officier ook gewoon in beeld zijn. Het gaat erom dat zij bereid zijn om in beeld en
ten overstaan van de samenleving uit te leggen: dit is waarom wij bij meneer X of
Y levenslang geboden vinden. Ik wil deze dimensie nogmaals aan de Staatssecretaris
meegeven.
Staatssecretaris Struycken:
Ik stel me voor dat ik een deskundige op het gebied van artikel 121 van de Grondwet
vraag een schets te maken van de marges die er zijn in beider kanten, dus in het licht
van zowel de problematiek van minderjarige slachtoffers bij zedenzaken, alsook de
zeer ernstige geweldsmisdrijven en zeer ernstige criminaliteit. Dit zonder de boodschap
dat het minder openbaar moet worden maar dat gezocht moet worden naar een manier waarop
het uitgangspunt van de openbaarheid wordt gediend, gehuldigd, op een manier die toch
tegemoetkomt aan de legitieme belangen van de slachtoffers en misschien ook wel aan
de veiligheidsbelangen van de andere actoren in de rechtspraak. Het komt mij voor
dat er ruimte is voor verbetering. Een onderdeel daarvan, naast het onderzoek dat
ik in gedachten heb, zal misschien ook kunnen zijn: een gesprek met de pers en media.
Zij kunnen naar beide kanten een heel belangrijke rol vervullen, enerzijds door de
samenleving op de hoogte te brengen van wat er gebeurt en anderzijds door dat te doen
op een manier die zo min mogelijk belastend is voor de belangrijkste actoren in het
proces.
De voorzitter:
Dank u wel. Geen verdere vragen? De heer Krul, aan u het woord.
De heer Krul (CDA):
Excuses, het is een beetje een ren-je-rotdag. We hebben wel degelijk de rest van de
inbrengen en de beantwoording van de Staatssecretaris meegeluisterd. We zijn blij
dat hij heeft aangegeven dat hij bereid is in gesprek te gaan met de rechtspraak.
Ik wil hem vragen of hij het volgende kan meenemen. De signalen die wij ontvangen
zijn natuurlijk anekdotisch en het zijn er enkelen, maar er zijn überhaupt geen cijfers
over wanneer zo'n verzoek tot beslotenheid wel of niet wordt gehonoreerd of wordt
afgewezen. Ik ben benieuwd of de Staatssecretaris dat kan meenemen of dat hij daar
zelf een beeld van kan krijgen – dat hoef ik verder niet te weten – maar dat is wel
wezenlijk. Dan gaat het met name over de gronden die in artikel 269 van het Wetboek
van Strafvordering staan. Wil de Staatssecretaris dat meenemen?
Staatssecretaris Struycken:
Helder. Zeker, laten we ook proberen de feiten hierop scherp te krijgen. Dat zal bijdragen
aan een oplossingsroute.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Struycken:
In het verlengde hiervan bracht de heer Ellian de problematiek van het afschrift van
een vonnis op. We hebben de afgelopen weken lang gebroed op de brief die gisteren
is verstuurd. Excuses dat die pas gisteren is verstuurd. We hebben erg gezocht naar
mogelijkheden om zo veel mogelijk tegemoet te komen aan het doel van de motie, waar
we erg sympathiek tegenover staan. In de brief hebben we geschetst wat wij nu mogelijk
achten, maar ik haal er nu één element toe uit, namelijk dat ik er ook met de rechtspraak
over door ga praten, juist om te zien of er toch meer mogelijk is in de periode tot
aan invoering van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, waarin hierin beter wordt
voorzien. Het heeft dus onze aandacht en ik sta sympathiek tegenover de basisgedachte.
De heer Ellian bracht ook een ander probleem op, namelijk de constatering dat het
moeilijk is om een advocaat te vinden voor iemand die slachtoffer is geworden van
een zeer zwaar geweldsdelict of van zware criminaliteit. Ik hoor dat het probleem
er is en dat vergt aandacht, want het recht op bijstand door een advocaat moet ook
onverkort gelden voor deze slachtoffers. Als wij de rechtstaat willen dienen, moeten
we ervoor zorgen dat daarin wordt voorzien. Het is niet heel makkelijk om dat praktisch
te doen, denk ik. Volgens mij is dit bovendien primair een verantwoordelijkheid of
taak voor de Nederlandse orde van advocaten, die hierin een eigen verantwoordelijkheid
draagt. Ik ga dus op dit punt in gesprek met de Nederlandse orde van advocaten. Dat
raakt ook aan het beleid en de maatregelen die de orde treft als het gaat om weerbaarheid
van advocaten. Want in deze bijzondere context raakt dit natuurlijk aan de onveiligheid
voor advocaten. Ik kom daarop terug als we er meer over kunnen zeggen. Ondertussen
constateer ik dat Slachtofferhulp Nederland ook een mate van juridische ondersteuning
biedt en blijft bieden, al is dat misschien van een andere orde dan de bijstand van
een ervaren advocaat.
Ik kom op de problematiek van inzage in het dossier. Dit probleem is opgebracht door
de heer Ellian en mevrouw Mutluer. Dan gaat het om de diverse fasen van het traject
en uiteindelijk ook om de cold cases. De behoefte die slachtoffers en nabestaanden
van slachtoffers kunnen voelen om inzage te krijgen in de processtukken, is goed invoelbaar.
Artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering biedt de mogelijkheid om een verzoek
in te dienen bij de officier van justitie. De officier maakt daarbij een eigen belangenafweging.
Met het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt de onduidelijkheid weggenomen over
het feit dat er een belangenafweging is. Daarin zal duidelijker worden verankerd dat
er een belangenafweging is en wat het kader is voor die belangenafweging. Dat helpt
natuurlijk niet voor cold cases, want dan is artikel 51b niet aan de orde. Dan moeten
de slachtoffers of nabestaanden terugvallen op artikel 4 van de OM-aanwijzing van
de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, en verzoeken om inzage in de stukken.
Het basisprincipe is dat er in beginsel tegemoet wordt gekomen aan het verzoek als
de slachtoffers of nabestaanden inzage willen krijgen ter verwerking van trauma of
persoonlijke rouw. Alleen als zwaarwegende privacybelangen van derden of andere belangen
daarbij in de weg staan, wordt er niet op basis van deze grond tegemoetgekomen aan
het verzoek. De belangenafweging kan anders uitvallen als de wens om inzage te krijgen
gebaseerd is op de wens om een nader extern onderzoek te laten doen. Aan zo'n nader
extern onderzoek in opdracht van de nabestaanden of slachtoffers kunnen risico's verbonden
zijn. Dat zijn risico's en belangen die de officier heeft mee te wegen. Dat kan dan
leiden tot een negatief oordeel. Het oordeel ligt bij de officier van justitie. Ik
denk dat het daar ook moet blijven. Dit verdient vooral aandacht in de uitvoering,
zodat de officieren die de belangenafweging maken, dit helder en op basis van de goede
gronden doen.
Dan kom ik op artikel 12, de strafvordering en de beklagprocedure. De heer Eerdmans
vraagt of de procedure niet sneller kan en of er ook niet een beroepsmogelijkheid
moet zijn. In het nieuwe Wetboek van Strafvordering, waarover we elkaar de komende
zes maanden nog vaak en langdurig gaan spreken, zullen verbeteringen worden doorgevoerd
met betrekking tot het versnellen van de beklagprocedure. Er gaat een termijn gelden
voor de behandeling van het verzoek. Ik zeg uit mijn hoofd dat die drie maanden is.
Dat is in ieder geval een heldere, harde termijn. Volgens mijn inschatting en naar
mijn verwachting biedt dat hoop en in de toekomst meer soelaas.
Moet er in aanvulling daarop een mogelijkheid tot beroep tegen de beslissing komen?
Dat is voor mij nog de vraag. Dat maakt de procedure wel langduriger. Het beklag zelf
is natuurlijk in beginsel al een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie,
die in eerste instantie ook al een vervolgingsbeslissing heeft genomen. Daarmee is
er dus in feite al sprake van een rechtsmiddel, in de vorm van het beklag. Het toevoegen
van een extra beroepsmogelijkheid zou betekenen dat we procedures gaan stapelen.
Er is een extra reden waarom ik daarover aarzel. Daarmee reageer ik ook een klein
beetje op uw verwijzing naar de situatie in Duitsland en op de gedachte dat slachtoffers
een grotere rol zouden moeten spelen bij de beslissing over vervolging en misschien
ook bij de vervolging zelf, als «nevenaanklager»; het Duitse woord is me nu even ontschoten.
Dat raakt natuurlijk wel aan een heel principieel uitgangspunt van ons strafrecht,
namelijk het idee dat er sprake is van een vervolgingsmonopolie van het Openbaar Ministerie.
Dat uitgangspunt, en wat dat betekent voor artikel 12, zullen wij ook meenemen in
de meerjarenagenda, die we voor medio 2025 hebben aangekondigd.
De heer Eerdmans (JA21):
Dank voor die termijn. Ik denk dat dit aansluit op het bestuursrecht. Daarbij is het
dertien weken. Dat zal dan dus worden gelijkgetrokken. Daar ben ik echt blij mee voor
de slachtoffers.
Wat betreft het beroep tegen afwijzing: ik ben het ook eens wat betreft die consequentie.
Maar goed, dat zien we dan nog even.
Wat betreft de uitwerking: is de Staatssecretaris positief over zo'n action directe?
Het zou weliswaar geen aardverschuiving zijn, maar het zou wel het monopolie weghalen
bij het OM. Dat klopt. Maar ik heb een paar voorbeelden gegeven. In bepaalde gevallen
is het voor slachtoffers echt heel belangrijk om zelf vervolgingshandelingen te kunnen
plegen. Daar staat de Staatssecretaris niet afwijzend tegenover, als ik hem zo aanhoor.
Maar dan moeten we het natuurlijk wel nog uitwerken.
Staatssecretaris Struycken:
Ik zou zover nog niet willen gaan. We nemen het zeker mee in de meerjarenagenda. Dat
is voor mij het kader waarbinnen ik de uitgangspunten heel principieel ga heroverwegen
in het licht van het slachtofferbeleid. Ik heb nu te weinig kennis over die action
directe om daar iets zinnigs over te kunnen zeggen. Maar ik zeg wel toe dat we daarop
terugkomen in die meerjarenagenda.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Struycken:
De heer Smitskam noemde een belangrijk punt over de confrontatie van het slachtoffer
met de dader. Daarbij ging het juist om de rechtbanken, of de paleizen van justitie,
zoals we die vroeger noemden. Ons is bekend dat alle rechtbanken en gerechtshoven
al een aparte wachtruimte hebben. Er zijn aparte ruimtes voor het horen van kinderen.
Dat is andere problematiek, maar evenzeer relevant. Maar er zijn ook aparte ruimtes
die alleen voor slachtoffers zijn. De crux is dat een slachtoffer van tevoren om zo'n
aparte ruimte kan verzoeken. Dat zag ik ook terug in de flyer die u meebracht. Als
u het goedvindt, neem ik die mee. In die tekst wordt dit toegelicht: het slachtoffer
kan verzoeken om een aparte wachtruimte. Daarin is dus voorzien. De bijstand van een
advocaat of van Slachtofferhulp Nederland zal er ook toe leiden dat het slachtoffer
daarop attent wordt gemaakt, zodat daarin kan worden voorzien. De faciliteiten zijn
er. Wij hebben geen indicatie dat dit in de praktijk niet goed werkt.
De heer Smitskam (PVV):
Allereerst dank aan de Staatssecretaris voor zijn beantwoording. Het gaat ons er juist
om dat het slachtoffer überhaupt niet wordt opgezadeld met het feit dat hij specifiek
moet vragen om een aparte ruimte. Wij zouden graag zien dat die ruimte er sowieso
is, zodat dader en slachtoffer bij voorbaat al worden gescheiden, zonder dat ze daarover
na hoeven te denken. U geeft aan dat die ruimtes er zijn. Dan lijkt het mij niet zo
moeilijk om dat gewoon in gang te zetten.
Staatssecretaris Struycken:
Wij zullen met de rechtspraak in gesprek gaan over de vraag in hoeverre er structureler
gebruik kan worden gemaakt van die wachtruimte. Maar de belangrijkste constatering
vind ik dat de faciliteiten er zijn. Het zit dus meer in de uitvoering, de communicatie
richting het slachtoffer over wat er mogelijk is en eventuele standaardisering daarvan.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Struycken:
We gaan er dus over in gesprek. Ik voeg er nog aan toe dat ook daar het uitgangspunt
van autonomie en regie een belangrijke rol speelt. Maar ik kan me goed voorstellen
dat de default option – hoe zeggen we dat in goed Nederlands? – de basis, het uitgangspunt,
misschien anders zou moeten zijn dan nu gangbaar is.
Voorzitter. De heer Eerdmans bracht de reflectie nog op. Dat is een niet onbelangrijk
punt en ook mede de oorzaak van de ruime vertraging in de verzending van de brief
van gisteren. Het verrassende is dat wij nu tot een nieuw inzicht zijn gekomen doordat
het lid Eerdmans duidelijk maakt dat het hem erom gaat dat de slachtoffers in gesprek
kunnen gaan met de rechter die het vonnis gewezen heeft. Dat is geen onderdeel geweest
van onze verkenningen. Op die basis gaan we er dus nog een keer naar kijken.
De voorzitter:
Een reactie hierop.
De heer Eerdmans (JA21):
Het was een lange inleiding waar ik doorheen moest worstelen, maar met prima opmerkingen.
Alleen, het gaat dus inderdaad precies daarom, en niet om alles wat met zwaarder gestraften
te maken heeft. Dit betekent dus dat er nog een ...
Staatssecretaris Struycken:
Nou, ik breng tot uitdrukking dat dit element er niet in is teruggekomen. Ik kan al
een beetje voorzien wat het antwoord zou kunnen zijn. Het is natuurlijk een extra
belasting van de rechtspraak als rechters zich hiervoor beschikbaar moeten maken.
Ik voorzie ook praktische problemen in de zin van: het zal emoties geven. Het kan
misschien heel positief uitpakken, ook als onderdeel van herstelrecht, maar het vergt
faciliteiten, het vergt tijd en het vraagt toch ook bijstand, denk ik. Het heeft dus
wel wat voeten in de aarde. Ik weet ook niet in hoeverre dit al gebeurt, of het al
voorkomt. Maar we zullen het primair bespreken met de rechtspraak. De gedachte is
sympathiek.
De voorzitter:
Oké. Gaat u verder.
Staatssecretaris Struycken:
Ik kom bij de netelige kwestie van strafbaarstelling van psychisch geweld. Het onderwerp
is opgebracht door de leden Ellian, Van Nispen en Mutluer. Het is natuurlijk een thema
dat nu heel breed aandacht krijgt. Het is evident dat psychisch geweld ook kan leiden
tot zeer ernstige schade en dat een goede strafrechtelijke aanpak daarvan belangrijk
is. Er zijn al strafrechtelijke aanknopingspunten, zoals dwang, mishandeling, bedreiging
en belaging, maar dat betekent nog niet dat onder die noemers de vervolging daadwerkelijk
plaatsvindt. Dit onderwerp is nauw verwant met de problematiek van stalking en femicide.
Dit onderwerp is daarmee onderdeel van de portefeuille van de Staatssecretaris van
Justitie en Veiligheid, mijn collega Coenradie. Het is ook onderdeel van het debat
van vanmiddag. Zij zal nader met u spreken over haar zienswijze op de aanpak van psychisch
geweld. Daar zou ik het bij willen laten. Ik kan de tegemoetkoming nog noteren die
ik in de inleiding al meldde vanuit mijn perspectief. De strafbaarstelling zit overigens
niet alleen in haar portefeuille, maar ook in die van de Minister van Justitie. Ik
kan u toezeggen – ik weet namelijk dat dat gaat gebeuren – dat de Staatssecretaris
samen met de Minister hierop zal terugkomen en er uitvoerig aandacht aan zal besteden.
Ik zou u dus willen vragen haar reactie op dit punt af te wachten.
De heer Van Nispen (SP):
Dat ga ik zeker doen. Daartoe ben ik bereid. Ik wil daarover alleen nog één ding opmerken.
Het kan zeker een rol spelen – daar gaan we het vanmiddag ook over hebben – in de
context van alles wat leidt tot stalking en femicide, met al de rode vlaggen die we
kennen. Daarover gaat het debat vanmiddag. Daarbij zou de strafbaarstelling van psychisch
geweld vroegtijdig ingrijpen mogelijk maken. Het speelt ook een rol bij bijvoorbeeld
het keihard sociaal doodverklaren, uitsluiten, bij sektes. Ook in die context kan
het dus een rol spelen. Het kan ook een rol spelen in criminele families, bijvoorbeeld
bij kinderen in familienetwerken die daar onmogelijk uit kunnen komen. Dan zijn we
weer bij de portefeuille van de Minister. Ik heb zelfs begrepen dat het een rol kan
spelen bij bijvoorbeeld mensenhandel. Het is dus niet exclusief voorbehouden aan het
vreselijke probleem van femicide, maar is een veel breder vraagstuk. Allerlei deskundigen
leveren steeds meer informatie over hoe zinvol en waardevol het kan zijn om tot die
strafbaarstelling over te gaan. Ik begrijp helemaal dat daar allemaal haken en ogen
aan zitten, maar ik denk dat dit meer dossiers raakt. Mijn oproep aan de Staatssecretaris
is om daar op die manier naar te kijken en zich daarvoor in te zetten.
Staatssecretaris Struycken:
Zeker. Dat doe ik samen met de Minister van Justitie, die gaat over strafbaarstelling.
Het verdient een breed kader, een brede blik en een brede aanpak.
Dat is een brug naar de beantwoording van uw vraag over Jehova's getuigen. Het lid
Van Nispen heeft daar in de afgelopen jaren ook regelmatig aandacht voor gevraagd.
Iedereen die de rapportages daarover heeft gezien, zal direct begrijpen waarom. Dat
is natuurlijk een lastige problematiek omdat de vrijheid van religie daarin een grote
rol speelt. Die stelt ook begrenzingen aan wat je kan doen, maar wat mij betreft zijn
die niet absoluut. Wat ik daarover zou willen melden, zit eigenlijk niet in de sfeer
van de strafbaarstelling, maar meer in die van de hulpverlening. Ik denk dat de crux
is dat deze slachtoffers, ook jonge slachtoffers, de weg naar hulp moeten weten te
vinden.
Daarin zijn de contacten met hulppunt Fier een belangrijke ontwikkeling. Dat speelt
nu in feite in de praktijk een heel belangrijke rol om juist slachtoffers van sociale
uitsluiting, van in zekere zin sektarische toestanden, hulp te bieden, hen goed door
te verwijzen, en de ondersteuning van die mensen meer vanuit een slachtofferperspectief
te coördineren. Wij hebben veel vertrouwen in de manier waarop Fier opereert. We ondersteunen
de activiteiten van Fier op allerlei manieren. We hopen dat in de komende tijd zal
blijken dat dat in ieder geval voorziet in de behoefte vanuit slachtofferperspectief.
De voorzitter:
Een verduidelijkende vraag.
De heer Van Nispen (SP):
Was dit het gedeelte over sektes? Want dan heb ik daar wel een vraag over.
Staatssecretaris Struycken:
Ja.
De voorzitter:
Dan een vraag.
De heer Van Nispen (SP):
Dat is jammer. Ja, dan moet ik daar een vraag over stellen. Ik ben er niet helemaal
gerust op. De Staatssecretaris begint heel snel over de vrijheid van godsdienst, die
ingrijpen mogelijk moeilijk maakt. Dat bestrijd ik absoluut, echt heel hard. Het gaat
om misbruik van kinderen, het niet meewerken aan justitie en dat soort zaken. Dit
gaat over onze rechtsstaat, die zeker zo hard geldt in welke sekte of gemeenschap
dan ook, of het nou die van de Jehova's getuigen is of niet. Het Wetboek van Strafrecht
geldt daar gewoon. Het gaat om het beschermen van kinderen. Laten we daar eerst even
heel duidelijk over zijn. Ik hoop dat de Staatssecretaris dat kan bevestigen. Hulpverlening
is vervolgens inderdaad heel erg belangrijk. Ik heb het niet eens gehad over het rampzalige
besluit uit het verleden om Sektesignaal weg te bezuinigen. Dat had nooit moeten gebeuren,
maar daar heb ik het niet eens over gehad.
Ik heb het nu over het beschermen van kinderen. Er worden nu nog steeds kinderen gedoopt
die eigenlijk handelingsonbekwaam zijn en vervolgens dus in die gemeenschap van Jehova's
getuigen zitten. Daar hebben ze dus nooit voor kunnen kiezen en als ze ooit tot het
besluit komen om daaruit te stappen, nadat ze aan allerlei feestjes en zo niet mee
hebben mogen doen – dat soort voorbeelden zijn bekend – dan worden ze sociaal doodverklaard.
Ik vraag deze Staatssecretaris niet om dit vraagstuk vandaag op te lossen. Daar het
is het te veelomvattend en nieuw voor; zo vaak hebben we het daar nog niet over gehad.
Maar ik vraag de Staatssecretaris om daar, wellicht met meerdere betrokkenen in het
kabinet, later op terug te komen om te kijken wat we daaraan kunnen doen. Ik vind
namelijk dat dit echt een bredere kijk en een wat diepere blik verdient om te komen
tot een oplossing voor dit heftige probleem.
Staatssecretaris Struycken:
Ik ga daar gaarne in mee. Ik zeg toe dat we met een reactie komen specifiek daarop,
bezien vanuit het strafrecht en het hulpverleningsrecht. Ik onderschrijf namelijk
de zorgen die u uit.
De voorzitter:
Wanneer zou u dat kunnen doen, Staatssecretaris?
Staatssecretaris Struycken:
Aan het eind van het eerste kwartaal van het komende jaar, Q1 2025.
De voorzitter:
We gaan die toezegging noteren. Daar komen we straks op terug. Hartelijk dank. Hoever
bent u inmiddels met de beantwoording?
Staatssecretaris Struycken:
Ik ben een heel eind, geloof ik.
De voorzitter:
Kunt u voor de leden nog licht schijnen op wat er nog gaat komen qua onderwerpjes?
Staatssecretaris Struycken:
Ik ga het nog kort hebben over de doorlooptijden en ik ga het ook nog hebben over
de Goede Herder, de versnippering van het hulplandschap en het expertisecentrum.
De voorzitter:
Oké. Dat leidt tot een interruptie van de heer Ellian.
De heer Ellian (VVD):
Ik ga het toch doen, want collega Van Nispen en ik versterken elkaar vaak, hoewel
je dat vanuit partij-ideologische overwegingen niet zou denken. Ik ben toch wel wat
verbaasd over wat de Staatssecretaris nu zegt. Ik fluisterde net naar collega Van
Nispen: hoelang ben je nou al bezig met uitsluiting binnen gemeenschappen? Ik geloof
dat dat al zeven of acht jaar is. Ik weet dat collega Van Nispen hier al aandacht
voor vraagt zolang ik Kamerlid ben. De essentie is volgens mij vrij simpel: als mensen,
binnen welke al dan niet religieuze gemeenschap dan ook, zeggen «ik bedenk mij; ik
wil iets anders doen», dan kan er nooit sprake zijn van dwang in welke vorm dan ook.
Dat is wel degelijk iets wat in Nederland aan de orde is, overigens ook in andere
gemeenschappen; afvalligheid binnen de islam is ook nog steeds iets wat echt moeizaam
gaat. Maar even specifiek hierover: ik heb ook verhalen tot me gekregen van mensen
die het onmogelijk wordt gemaakt om daarna hun leven verder te leiden. De Staatssecretaris
zegt dat hij nog gaat reageren, maar ik verwacht toch wel een beetje daadkracht bij
dit vraagstuk. Er zijn namelijk mensen die uit die gemeenschap willen stappen, wat
hun goed recht is, maar hun leven niet kunnen voortzetten. Ik vind dat buitengewoon
kwalijk. Het is je vrije keus en je recht om te bepalen hoe je je leven wil inrichten.
Ik verwacht hierop dus wel een beetje pit.
De voorzitter:
De Staatssecretaris, een beetje pit.
Staatssecretaris Struycken:
Zeker. Dat ik aarzel, ligt niet aan de ernst van de problematiek. Het komt meer omdat
dit, waar het gaat om het Openbaar Ministerie en het beleid van het Openbaar Ministerie,
ook in belangrijke mate in de portefeuille van de Minister zit. Het vergt ook een
analyse van de vraag in hoeverre de beschikbare bepalingen in het strafrecht een oplossing
kunnen bieden. Ik heb dat niet paraat. Maar ik heb de leden toegezegd dat we met een
reactie hierop komen. Het is al oktober, dus ik kan niet beloven dat het voor de kerst
komt. Maar we zullen zeker terugvallen op de beschikbare kennis.
De voorzitter:
Oké. Gaat u verder.
Staatssecretaris Struycken:
De heer Van Nispen en mevrouw Wijen-Nass vroegen aandacht voor de problematiek van
de strafrechtketen en de doorlooptijden. Ja, het is duidelijk dat dat ook negatieve
effecten heeft op de positie van het slachtoffer. De doorlooptijden zijn natuurlijk
een groter probleem. Juist hierover hebben we op 3 oktober een hele middag gediscussieerd.
Alle maatregelen die we toen hebben besproken die ertoe moeten leiden dat de doorlooptijden
verbeteren, zouden ook als effect moeten hebben dat het voor slachtoffers minder problematisch
is en dat het risico op secundaire victimisatie zich minder snel zal voordoen.
Ik vermeld nog wel specifiek de slachtoffers van seksueel misbruik en de informatie
en ondersteuning die zij krijgen. Met het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel
grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld werkt het Ministerie van VWS eraan een
beter beeld te krijgen van wat nodig is om de slachtoffers van seksueel misbruik te
ondersteunen en daarmee de negatieve effecten van de wachttijden te ondervangen. De
doorlooptijden lossen we niet snel op, maar ik denk dat de oplossing wel mede besloten
ligt in betere hulpverlening door de instanties die hierbij betrokken zijn, en door
betere coördinatie daartussen. Het speelt daarbij een belangrijke rol dat de politie
de slachtoffers tijdig en goed doorverwijst naar de instanties die die hulp kunnen
bieden.
Dan kom ik op de Goede Herder. De vraag ziet in het algemeen op gerechtigheid voor
de vrouwen die destijds slachtoffer zijn geworden in die zin dat ze het leven hebben
gelaten, maar ook voor de vrouwen die het destijds overleefd hebben maar nu toch geconfronteerd
worden met het verleden. Daar is in algemene zin veel aan gedaan. Er is veel gesproken
met de slachtoffers; zo noem ik de vrouwen maar even die er lang geleden zo onder
geleden hebben. Er is voorzien in een financiële tegemoetkoming. De indruk bij het
ministerie is dat de meesten van hen daarin berusten.
De aanleiding van uw vraag is duidelijk gemaakt. Ik richt me tot u, mevrouw Palmen,
maar dat is ten onrechte, want het was een vraag van mevrouw Mutluer. Het gaat haar
specifiek om de begraafplaats in Almelo. Het college van B en W heeft opdracht gegeven
tot onderzoek, juist om op dit punt zorgvuldig te handelen. Maar ik deel met haar
de wens dat de slachtoffers op een goede manier een naam krijgen en dat juist ook
goed voorzien wordt in ondersteuning voor de vrouwen die het wel overleefd hebben.
Voorzitter. Mevrouw Palmen vroeg wat de stand van zaken is wat betreft een meldpunt
of expertisecentrum voor slachtoffers van kindermisbruik. Ik begrijp dat er rondetafelbijeenkomsten
zijn georganiseerd met professionals, slachtoffers en experts, en dat die de basis
vormen voor verdere uitwerking van de motie. Er is een zekere aarzeling om specifiek
voor deze groep een nieuw expertisecentrum in te richten, omdat dat ook een vorm van
versnippering van het hulpverleningslandschap is. Maar het is duidelijk dat het zaak
is dat die expertise goed wordt bewaard en ingezet. Daarover gaat het gesprek dat
tussen Justitie en Veiligheid enerzijds en VWS anderzijds wordt gevoerd. Het is ook
onderdeel van de beleidsvoornemens die Staatssecretaris Coenradie zal bestuderen en
aankondigen.
Ik geloof dat ik hiermee alle vragen heb beantwoord, maar ik vrees dat ik er misschien
een of twee heb gemist.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw beantwoording. Ik zou inderdaad graag even willen inventariseren
of dat het geval is. Ik zie hier geknik. Mevrouw Palmen heeft eerst nog een onbeantwoorde
vraag.
Mevrouw Palmen (NSC):
Ik mis nog de beantwoording op de vraag over de versnippering van het landschap.
De voorzitter:
Oké. Dat is dat.
Mevrouw Palmen (NSC):
Ik vroeg mij af in hoeverre de Staatssecretaris concrete maatregelen gaat treffen
om de versnippering van het landschap tegen te gaan. Heeft u daar al ideeën bij? In
mijn eerste termijn deed ik een suggestie à la het voorstel van meneer Van Nispen
in het sociale domein, het Huis van het Recht. Het gaat mij om een Huis voor het Strafrecht
of iets dergelijks. Welke ideeën heeft u daarbij en gaat u daarover nadenken?
De voorzitter:
Ik kijk even of er nog andere onbeantwoorde vragen zijn.
De heer Eerdmans (JA21):
Ik had een vraag gesteld over de slachtofferofficier van justitie die in Rotterdam
bekend is, en of dat op meer plekken in Nederland een goed idee zou zijn.
De voorzitter:
Oké, duidelijk. De heer Van Nispen heeft ook een onbeantwoorde vraag.
De heer Van Nispen (SP):
Ja. Ik heb drie voorstellen gedaan ten aanzien van letselschade. Op twee daarvan is
de Staatssecretaris ingegaan, maar niet op de eerste, namelijk het punt dat het hele
systeem niet slachtoffervriendelijk is ingericht. Dat heeft veel meer te maken met
de bejegening vanuit de verzekeraars richting de slachtoffers. Gaat de Staatssecretaris
daar ook naar kijken?
De heer Krul (CDA):
Ik heb nog gevraagd of het mogelijk is om het coderen toe te passen als een standaard
in grote zedenzaken. Dat gebeurt al weleens. Dat kan conform artikel 51 van het Wetboek
van Strafvordering, maar dat gebeurt zo sporadisch dat het uitgangspunt «anoniem,
tenzij» misschien verstandig zou zijn. De vraag is of de Staatssecretaris dat mee
wil nemen.
De voorzitter:
De heer Ellian niet. Mevrouw Wijen-Nass niet. Oké, dan zijn dit de onbeantwoorde vragen.
Zou u daar nog op in willen gaan?
Staatssecretaris Struycken:
Ja. Mevrouw Palmen vroeg naar de versnippering in het hulpverleningslandschap. Dat
zie ik als een aandachtspunt, want dat maakt het veel minder toegankelijk. Als we
nou één ding leren uit de praktijk, maar bijvoorbeeld ook bij de jeugdbescherming,
dan is het dat het zo makkelijk mogelijk moet worden gemaakt om de weg te vinden.
Dit betekent in feite dat coördinatie onderdeel is van de taak van de ketenpartners,
de actoren of welke naam je er ook voor gebruikt. Eigenlijk moet elke hulpverlener
nadenken over de vraag: moet ik deze persoon helpen of kan ik deze doorverwijzen?
Het gaat om doorverwijzen op een manier die recht doet aan de eenloketgedachte, namelijk
niet van het kastje naar de muur sturen, maar werkelijk nadenken over bij wie een
persoon thuishoort. Ik heb daar de oplossing nog niet voor. Ik zie alleen maar dat
het een probleem is, waar ik vreselijk veel aandacht voor vraag. De oplossing moet
uiteindelijk natuurlijk vooral in de uitvoering worden gevonden. Er mogen geen belemmeringen
zijn bij de uitwisseling van informatie. Ik signaleer dat dat vaak wel het geval is.
Er zijn in ieder geval belemmeringen of gepercipieerde belemmeringen. Maar afgezien
daarvan is het misschien met name een mentaliteitsverandering, waar de organisaties
die daar invloed op hebben, een rol in moeten spelen.
Ik vertelde over het bezoek dat ik aan Slachtofferhulp Nederland heb gebracht. De
mensen met wie ik daar sprak, brachten dit zelf als probleem naar voren. Daarmee heeft
het in ieder geval hun aandacht. Het is mij duidelijk dat Slachtofferhulp Nederland
een nogal grote rol heeft en dat het die coördinerende functie in feite al in belangrijke
mate vervult. Ik denk dus dat we met hen moeten spreken om dat verder gestalte te
geven. Stapje voor stapje komt dat hopelijk tegemoet aan de behoefte aan de eenloketgedachte
die past bij het beleid dat dit nieuwe kabinet op allerlei punten wil implementeren.
De heer Van Nispen vroeg naar de problematiek van de bejegening door de verzekeraars.
Wat mij betreft is dat onderdeel van de gedragsnormering. Daar valt wellicht wat te
winnen. Dat doet natuurlijk onmiddellijk denken aan de gedragscode. Het doet denken
aan het tuchtrecht en dergelijke. Het doet ook denken aan een mentaliteitsverandering
in gesprek met de branche. Het is voor mij namelijk evident dat we van verzekeraars
mogen verwachten dat ze zich in de bejegening houden aan basale normen, en dat die
normen voor slachtoffers misschien wat anders liggen dan voor de gewone verzekerden.
Het is wat mij betreft dus onderdeel van de aangekondigde beleidsreactie op het WODC-rapport.
Hoe krijgen we de verschillende spelers of actoren ertoe dat ze het belang van het
slachtoffer meer centraal stellen?
De Goede Herder is helaas al langsgekomen, mevrouw Mutluer, maar misschien komt het
nog terug. Excuses.
Voorzitter. Meneer Krul raakte aan de mogelijkheid om in zedenzaken te werken met
coderingen ter bescherming van de actoren. Ik denk dat dat onderdeel moet zijn van
de openbaarheidsdiscussie. Ik hoorde het lid Ellian juist het belang uiteenzetten
van het punt dat bijvoorbeeld rechters met naam en toenaam in beeld komen. Juist bij
die ernstige criminaliteit is dus een tendens naar meer gecodeerde en in zekere zin
geanonimiseerde aanwezigheid in de rechtspraak. Ik zie dus het belang van coderen.
Ik denk dat we dit verder in kaart moeten brengen als onderdeel van het te verrichten
onderzoek naar openbaarheid en ook weerbaarheid.
Er is nog één vraag, namelijk de vraag van de heer Eerdmans over een slachtofferofficier.
In Rotterdam is er een fulltime coördinerend officier van justitie huiselijk geweld.
Maar ook op andere plekken in het land zijn er officieren van justitie die zich specifiek
bezighouden met zaken van huiselijk geweld, echter niet fulltime zoals in Rotterdam.
Deze vraag betreft het Openbaar Ministerie. Ik zeg u toe dat ik bij de Minister die
daarover gaat hier nadrukkelijk aandacht voor zal vragen. Ik lees hier nog wel dat
er slachtoffercoördinatoren aanwezig zijn bij alle parketten, maar dat is niet hetzelfde
als een coördinerend officier van justitie.
De voorzitter:
Ik dank u hartelijk voor de beantwoording. Ik kijk nog even naar de leden. Goed zo?
Oké. We hebben nog zo'n 25 minuten voor de gehele tweede termijn. Ik zou daarom graag
één minuut en één interruptie willen voorstellen voor de Kamer. Daarna gaan we naar
de Staatssecretaris.
De heer Ellian (VVD):
Kunnen we niet anderhalve minuut afspreken en ook dat we geen interrupties bij elkaar
doen? Dat heb ik liever.
De voorzitter:
Als iedereen het daarmee eens is, gaan we dat doen. Ja? Oké, anderhalve minuut en
geen interrupties. Meneer Ellian, aan u het woord.
De heer Ellian (VVD):
Dank. Ik dank de Staatssecretaris en zijn ondersteuning voor de beantwoording. Ik
hoor een prettige toon en ook dat hij veel aandacht heeft voor de positie van slachtoffers
en nabestaanden. Dat is fijn.
Ik vond het ook fijn om eindelijk te horen dat het argument «dan moeten slachtoffers
maar naar het civiele recht» een gelegenheidsargument is. Dat vond ik prettig om te
horen. Als het strafrecht geen soelaas biedt, is het ontzettend ingewikkeld om de
vordering überhaupt in rechten vastgesteld te krijgen en ook nog iets betaald te krijgen.
Mijn gedachten dwalen altijd af naar mevrouw Sitek. Haar man werd door een taxichauffeur
doodgeslagen na een avondje stappen. Haar leven is in ruins, letterlijk en figuurlijk,
en ze kan geen euro incasseren omdat de dader gevlogen is. Die gevallen motiveren
mij altijd om hierover te beginnen.
Voorzitter. Ik heb alle begrip voor de privacy van het slachtoffer. Daar heeft de
VVD ook vaak voor geknokt. Maar we moeten de advocaat ook niet vergeten, zeker niet
in het geval van bedreiging. Juist bij zaken waar een heel boze dader achter zit,
moeten we niet vergeten dat de privacy van de advocaat ook van belang is.
Voorzitter. Tot slot wil ik van de gelegenheid gebruikmaken om de Staatssecretaris,
en ook zijn ambtsvoorganger, te bedanken inzake de casus Bovensmilde, waar ik veel
aandacht voor heb gevraagd. Er wordt nu een breed onderzoek gedaan naar wat de mensen
daar is overkomen, naar de gijzeling van de school door Molukkers. Ik vind het fijn
om te zien dat er zo veel aandacht aan besteed wordt en dat het onderzoek loopt. Ik
wil het departement en de Staatssecretaris daarvoor bedanken. We komen daarover te
spreken als het onderzoek bekend is. We kunnen dan ook bekijken wat we echt kunnen
doen voor de slachtoffers.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan de heer Krul.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter, dank. Ook ik vond de toon in de beantwoording prettig. Ik heb het hier
niet allemaal meegekregen, maar heb elders in het gebouw wel meegeluisterd. Het was
toen net zo prettig, kan ik u vertellen.
We hebben vandaag specifiek aandacht gevraagd voor de rol van slachtoffers in de hele
artikel 121-discussie, over de openbaarheid. Ja, het is belangrijk dat er in beginsel
openbaarheid is, maar het is belangrijk dat er een goede weging komt van de belangen
van niet alleen de dader, die soms ook minderjarig is, maar ook van het slachtoffer,
de advocatuur en de rechter. Ik zou de Staatssecretaris willen uitnodigen om te kijken
wat er in België op dit gebied gebeurt. Daar zijn ze al wat verder. Ik zal dat vanmiddag
ook vragen aan de Minister, niet om het nog ingewikkelder te maken, maar wel om toch
wat meer duiding te krijgen. Dat is een iets ander onderwerp, maar het raakt hier
wel een beetje aan.
We hebben ook gesproken met rechercheurs uit de stad van de heer Eerdmans, zeg ik
er maar even bij. Die komen dan met casuïstiek. Een minderjarig meisje is slachtoffer
van seksuele uitbuiting. Er zijn naaktfoto's van haar. Ze wordt gedwongen om in een
hotel seks te hebben met jongens. Als ze dat niet doet, worden die foto's naar haar
ouders gestuurd. Ze komt uit een strenggelovig islamitisch gezin en de kans op eerwraak
is reëel. Ze doet aangifte en zo'n rechercheur moet dan uitleggen dat als het tot
een aanhouding komt, zo'n zitting in principe in de openbaarheid zal plaatsvinden.
Dat is vaak het moment waarop deze meiden afhaken, ondanks dat de uitleg er wel is,
zo van: het hoeft niet per se openbaarheid te betekenen; er zijn mogelijkheden. Dat
het in beginsel openbaar is, is voor deze mensen vaak al zo'n heftige mededeling dat
ze afhaken. Ik denk dat we daar in die hele keten wel wat aan kunnen doen, zonder
dat we nou per se ingrijpende wetswijzigingen nodig hebben. Daar wil ik het bij laten.
Dank u wel.
De voorzitter:
De heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Over de slachtoffers van misdrijven. Ik heb toch nog steeds
enige bezorgdheid over de vraag of financiële overwegingen van het kabinet boven de
belangen van slachtoffers gaan. Dat zou volgens mij heel slecht zijn, want mensen
laten zitten met hun schade, is gewoon letterlijk onrecht te noemen. Dus ik ga dit
heel kritisch volgen.
Het is mij ook nog niet duidelijk wanneer we nadere informatie krijgen, bijvoorbeeld
over het maximeren van die extreem hoge schadevergoedingen. Wanneer horen we daarover?
Aan welk bedrag denken we dan? Om hoeveel zaken zal dat gaan? Wanneer horen we meer
over de vraag of er uiteindelijk toch niet een schadevergoedingskamer komt en of het
standaardiseren van bedragen een afdoende oplossing biedt? Naar dat soort zaken ben
ik erg benieuwd. Dat gaan we kritisch volgen.
Dan over letselschade. Er komt een beleidsreactie voor het einde van 2024. Daar verwachten
we veel van. Daar moet dan alles in staan. Hier is al 30 jaar strijd over, niet van
mij persoonlijk, maar van alle mensen die hier al mee bezig zijn. Zo ver gaat dit
terug. Alle voorstellen die al zijn gedaan in de Kamer en buiten de Kamer ga ik niet
herhalen, maar ik verwacht echt dat er uiteindelijk sancties gaan komen voor de trainerende
verzekeraars. Mensen zijn nu jaren aan het wachten. Er zijn mensen die 22 jaar bezig
zijn met hun strijd tegen een verzekeraar. Dat is echt krankzinnig. Eigenlijk zou
je toe moeten naar sancties als die Gedragscode Behandeling Letselschade wordt overschreden,
omdat dat een tik op de vingers is en concrete genoegdoening is voor het slachtoffer.
Maar het gaat nog iets verder. Als die zaak uiteindelijk na een jaar of drie nog steeds
niet is afgewikkeld doordat die verzekeraar de boel loopt te traineren, dan zou er
eigenlijk op initiatief van het slachtoffer een knoop moeten kunnen worden doorgehakt.
Dan moet dat worden weggehaald bij die verzekeraar, want die verzekeraar is gewoon
aansprakelijk en die slachtoffers mogen niet in de kou staan.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Eerdmans.
De heer Eerdmans (JA21):
Voorzitter, dank. Ik zou plenair een enkele motie willen indienen, dus ik zou bij
dezen een tweeminutendebat aan willen vragen.
Ik dank de Staatssecretaris voor de goede beantwoording en ook voor een enkele toezegging,
waar ik echt wel blij mee ben. Maar ik hoorde nu de strafeis tegen Donny M. Die is
28 jaar geworden met tbs. Een stevige strafeis, denk ik, maar de nabestaanden hebben
gisteren echt gepleit voor levenslang, nooit meer vrij. Dat brengt mij tot mijn vraag
over spreekrecht, dat de zussen van Gino gisteren uitdrukkelijk gebruikt hebben. Zou
het niet heel mooi zijn als dat na de uitspraak nogmaals zou kunnen plaatshebben,
dus dat de nabestaanden een reflectie mogen geven op de opgelegde straf? Ik zie dat
er heel veel emotie is bij heel veel nabestaanden. Zeker gisteren was dat heel erg
te zien bij de twee zussen. Ik heb zomaar de indruk dat ook slachtoffers en nabestaanden
daar heel graag gebruik van zouden willen maken. Ik heb het over een spreekrecht vóór
en een spreekverklaring, een slachtofferverklaring, ná de opgelegde straf, het vonnis,
waarin ze daarop kunnen reageren. Dat mag nu nog niet. Ik ben benieuwd hoe de Staatssecretaris
daarnaar kijkt.
Voorzitter, dank.
De voorzitter:
Mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Bij veiligheid gaat het in mijn beleving niet alleen om het straffen
van daders, maar met name om de slachtofferrechten, die wij nooit uit het oog mogen
verliezen. Eén ding kan deze Staatssecretaris van mij aannemen: ik ga hem constant
pushen om zijn grenzen op te zoeken om die slachtoffers zo goed mogelijk te helpen.
In dat kader willen wij dat er veel meer wordt gedaan met de hele kritische kanttekeningen
van de inspectie ten aanzien van stalking. Ik wil dat deze Staatssecretaris toch gaat
overwegen om te kijken of er snelle en flexibele financiële hulp voor slachtoffers
komt. Daar ga ik gewoon een voorstel voor indienen, hopelijk samen met mijn collega
Wijen-Nass.
Waar ik niet tevreden over ben, zijn de antwoorden over de Goede Herder die net in
mijn afwezigheid zijn gegeven. Ik hoor de Staatssecretaris de wens delen dat slachtoffers
een naam krijgen en dat de vrouwen die het wel hebben overleefd, voorzien worden van
ondersteuning. Maar daar gaat het niet om. Er worden nu graven ontruimd in Almelo.
Er komt wel een archeologisch onderzoek. Ik wil dat er ook vanuit het Rijk aandacht
komt voor de specifieke situatie van de zogenaamde gevallen meiden. Die verdienen
een naam. Die verdienen het om uit de anonimiteit te komen. Dus ik vraag naast wat
het college van Almelo doet ook iets extra's van deze Staatssecretaris. Daar ga ik
met voorstellen voor komen.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Smitskam.
De heer Smitskam (PVV):
Dank u, voorzitter. Ik hou het kort. Nogmaals dank aan de Staatssecretaris voor zijn
antwoorden. Ik ben blij met de toezeggingen. Daar wil ik het graag bij laten.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Mevrouw Palmen.
Mevrouw Palmen (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Dank ook aan de Staatssecretaris en mijn collega's voor dit
debat.
Even een opmerking over de zorg van Nieuw Sociaal Contract over de openbaarheid van
zittingen waar minderjarige slachtoffers bij zijn betrokken. Die is perfect onder
woorden gebracht door collega Krul van het CDA, dus die ga ik hier niet herhalen,
maar die wil ik wel absoluut onderschrijven. Daar vinden wij elkaar zeker.
Daarnaast heb ik u horen praten over uw contacten met Slachtofferhulp Nederland. Ik
denk dat dat heel belangrijk is omdat zij als eerste met slachtoffers in aanraking
komen en een belangrijke signaalfunctie daarin hebben. Sterker nog, wij zien dat er
een brief is gekomen waarin staat dat de communicatie van en naar het OM nog niet
optimaal is. Mijn vraag is: hoe ziet u die signaalfunctie en hoe kijkt u naar de communicatie
met het OM? Daarbij kijk ik bijvoorbeeld ook naar een belangrijke signaalfunctie die
de inspectie heeft. Hoe gaat u daarmee om? Als we namelijk gaan kijken naar beleid,
dan is het juist heel erg belangrijk om dat vanuit het perspectief van mensen te doen.
Tot zover. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Als laatste is het woord aan mevrouw Wijen-Nass.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst wil ik de Staatssecretaris hartelijk danken voor
zijn uitgebreide antwoorden. Ik ben heel blij om te horen dat hij echt oog heeft voor
het slachtoffer, dat hij daarmee aan de slag is, dat hij ook begrijpt dat de civiele
vordering van die slachtoffers in het strafproces, best een vreemde eend in de bijt
is, en dat dat ook de nodige complicaties met zich meebrengt. Daar is echt oog voor.
Ik ben benieuwd naar de beleidsreactie die er gaat komen eind van het jaar.
Dan nog één punt. De heer Eerdmans van JA21 zei net dat het misschien wel goed zou
zijn om slachtoffers ook nog eens spreekrecht te geven na de uitspraak van de rechtbank.
Het eerste wat in mijn hoofd opkwam, mede naar aanleiding van mijn eigen inbreng,
was dat we al een heel groot probleem hebben omdat het strafproces niet goed doorloopt.
Wat gaat het betekenen voor de capaciteit als we tegen slachtoffers zouden zeggen
dat ze na het vonnis ook nog hun zegje mogen doen? Dan denk ik ook aan administratieve
capaciteiten et cetera. Gaat dat niet ons hele strafproces nog verder vertragen?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
U bedankt. Ik kijk naar de Staatssecretaris. Kunt u gelijk door? Dan wil ik graag
nog één interruptie vanuit de Kamer afspreken. Dan nu de beantwoording in tweede termijn
van de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Struycken:
Ik begin met een antwoord op een niet gestelde vraag, namelijk met het herzien van
een eerder antwoord. Want het blijkt dat ik me niet helemaal voldoende genuanceerd
heb uitgelaten over de toekomst. Dat is altijd een uitdaging, natuurlijk. Dat gaat
over artikel 12 en het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Dat onderwerp zal onze aandacht
zeker nog uitvoerig krijgen. Ik wil het volgende corrigeren. Ik noemde eerder de driemaandentermijn
met betrekking tot de beklagprocedure, maar die driemaandentermijn ziet op een onderdeel
daarvan, namelijk op het indienen van het verslag door de advocaat-generaal. Dat is
natuurlijk slechts een onderdeel van de beklagprocedure. In het nieuwe wetboek zoals
het nu luidt, wordt geen termijn voor de hele artikel 12-procedure gesteld, wel dus
die driemaandentermijn voor de advocaat-generaal, maar ook een termijn voor het beklag
bij niet opsporen. Daar moet de officier van justitie binnen zes weken op beslissen.
Dat is de termijn gesteld aan het beklag bij niet opsporen. Nou goed, het is duidelijk
dat dit onderwerp bredere aandacht verdient wanneer we het nieuwe Wetboek van Strafvordering
verder gaan bespreken.
Voorzitter. Mevrouw Wijen-Nass legt de vinger op de gevoelige plek als het gaat om
de suggestie van de heer Eerdmans. Dat heeft te maken met capaciteit en belasting
van de strafrechtketen, en raakt overigens ook meer fundamenteel aan de positie van
het slachtoffer in de toekomst en de verwachtingen die met betrekking daartoe kunnen
bestaan. Dus het raakt eigenlijk aan het thema dat het voor slachtoffers duidelijker
moet worden wat hun plaats is in de procedure op welk moment dan ook, wat ze kunnen
doen als ze dat willen en wat daar de gevolgen van zijn. Dus het heeft te maken met
helderheid, met duidelijkheid in het algemeen, maar specifiek ook met capaciteit bij
de rechtspraak. We nemen het mee. We nemen de suggestie van de heer Eerdmans graag
mee daar waar we verder nadenken over mogelijkheden van reflectie op de uitspraak.
Voorzitter. Mevrouw Palmen vroeg aandacht voor de signaalfunctie die ook gesignaleerd
wordt in de belangrijke, zeer behulpzame brief van Slachtofferhulp Nederland, waarin
allerlei belangrijke elementen naar voren komen. Er is op dit moment nog geen juridische
basis voor de inspectie om toezicht te houden op slachtofferorganisaties, maar daar
wordt aan gewerkt, want het zou goed zijn als de inspectie daar ook een controlerende
rol in gaat krijgen.
Ik kom, in omgekeerde volgorde dus, op de nadere opmerking van mevrouw Mutluer.
De voorzitter:
Maar eerst nog even een interruptie van de heer Eerdmans.
De heer Eerdmans (JA21):
Ik begrijp dat dit de reactie was op mijn verzoek over het tweede spreekrecht, ook
naar aanleiding van de opmerking van mevrouw Wijen-Nass. Ik denk niet dat dat tot
vertraging leidt, want dat is een heel eenvoudige, korte verklaring van slachtoffers/nabestaanden
na het vonnis. Daar hoeft ook niet meer op gereageerd te worden, dus dat geeft helemaal
geen administratiever rompslomp, denk ik. Verwachtingen zijn er ook niet, want het
is eigenlijk een eenzijdig bericht van nabestaanden naar de dader. Ik ben blij dat
de Staatssecretaris dit meeneemt, want ik denk dat je daar veel mee bereikt voor weinig
moeite. Het hoeft in heel veel gevallen natuurlijk ook helemaal niet plaats te vinden,
want heel veel slachtoffers willen geen spreekrecht en anderen zijn daar na één keer
ook van af. Maar in bepaalde gevallen, in ernstige zaken, zou het prima zijn om de
slachtoffers te laten reageren op het vonnis. Maar dank dat het in ieder geval wordt
meegenomen.
Staatssecretaris Struycken:
We nemen dit graag mee.
Voorzitter. Mevrouw Mutluer kondigde aan dat ze verder wil nadenken en ons wil aanzetten
om na te denken over snelle en flexibele financiële toezeggingen, afwikkeling. Daar
gaan we natuurlijk gaarne naar kijken.
Meer in het bijzonder refereerde zij aan de Goede Herder en de aandacht die het Rijk
daarvoor moet hebben. Dat onderschrijf ik. Voor zover mij bekend doet het college
van B en W in Almelo onderzoek. Mevrouw Mutluer refereert aan archeologisch onderzoek.
Ik zal navragen wat dat onderzoek precies behelst. Het is duidelijk de intentie om
dat te laten leiden tot wat zij wenst, namelijk dat er passende aandacht komt voor
de slachtoffers van die vreselijke episode uit het verleden.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik raad de Staatssecretaris sowieso aan om de 2Doc-documentaire van deze zomer over
de Goede Herder terug te kijken. Dan zal hij zien hoe heftig het is geweest en dat
het zich ook niet alleen heeft afgespeeld in Almelo maar ook in andere steden en wereldwijd.
Ik denk dat ik iets anders vraag aan de Staatssecretaris ten aanzien van het uit de
anonimiteit halen van deze slachtoffers. Ik ga kijken of ik met een suggestie kan
komen richting de bewindspersoon. Hopelijk krijg ik hem daarin mee. Hier moeten we
meer dan aandacht aan schenken.
Staatssecretaris Struycken:
Ik kom op de opmerkingen van de heer Van Nispen. Over het maximeren, het plafond,
komen we snel met duidelijkheid. Als dat niet nog eind dit jaar is, dan zal dat zeker
in de meerjarenagenda terechtkomen.
Hij refereerde ook aan het belang van sancties. Daar hebben we uitvoerig over gesproken.
Dat komt terug in de beleidsreactie.
Ik heb de suggestie van de heer Krul genoteerd om ook te kijken naar België.
De voorzitter:
Ja, maar nog even een vraag van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Over die sancties hebben we het uitgebreid gehad, maar ik heb er nu een nieuw voorstel
aan toegevoegd, althans niet een nieuw voorstel, maar ik ben benieuwd naar de reactie
van de Staatssecretaris. Dat mag ook later, hoewel ik liever heb dat hij dat vandaag
toezegt. Ik zei: als een zaak al meer dan drie jaar duurt, dan moet er op initiatief
van het letselschadeslachtoffer gewoon een knoop kunnen worden doorgehakt. Als een
verzekeraar het niet voor elkaar krijgt om een zaak binnen drie jaar af te wikkelen,
dan is er meer aan de hand. Dan is er sprake van traineren. Een zaak moet eigenlijk
altijd binnen drie jaar worden afgehandeld, tenzij het slachtoffer zegt dat de medische
eindsituatie inderdaad nog niet duidelijk is en het dus in het belang van het slachtoffer
is. Kortom, ook dat voorstel heb ik gedaan. Ik kom misschien ook met een motie daarop,
maar ik hoop dat de Staatssecretaris daar positief op kan reageren.
Staatssecretaris Struycken:
Wellicht wel, maar nog niet nu. Ik begrijp dat het voorstel bekend is en dat het onderdeel
zal zijn van onze beleidsreactie.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Struycken:
Ik begon te zeggen dat we de suggestie van de heer Krul meenemen. Zijn nadere opmerking
is verhelderend, in die zin dat eigenlijk al op het moment van aangifte helderheid
over de openbaarheid een grote rol kan spelen voor het slachtoffer, maar ook voor
de aangiftebereidheid. Hoe we dat vorm kunnen geven, weet ik nu nog niet precies,
maar ik zie het belang ervan. Het is een verhelderende toevoeging.
Dan kom ik tot slot bij de heer Ellian. Hij vroeg terecht aandacht voor de privacy
van de advocaat en om dat niet te vergeten.
Hij maakte ook een opmerking over Bovensmilde. Dat raakt bij mij een gevoelige snaar.
Ik was 7 toen de school werd gegijzeld, even oud als de kinderen die daar in die school
zaten. Ik merk, ook nu fysiek, dat het me niet onberoerd laat, want ik herinner me
nog zo duidelijk wat het betekende. De angst eigenlijk, die we in heel Nederland deelden.
Alle jongens en meisjes van 7 en daaromtrent en hun ouders zaten daar vijf dagen in
enorme spanning. Dus ik begrijp heel goed dat de jongens en meisjes en hun omgeving
die dat meegemaakt hebben destijds, misschien toen niet goed geholpen zijn. Althans,
dan zijn we aan het terugkijken naar normen van destijds, maar in ieder geval begrijp
ik dat ze nú een behoefte hebben aan ondersteuning en hulp, in deze tijd, vandaag.
Dus het is erg goed dat daarnaar gekeken wordt en dat er nu over gesproken wordt.
Ik wil het lid Ellian eigenlijk een groot compliment geven dat hij er aandacht voor
gevraagd heeft en er ook structureel aandacht aan geeft. Daarmee draagt hij, en u
allen, bij aan wat ik ook zo belangrijk vind vanuit het kabinet, namelijk een goede,
passende, adequate behandeling van slachtoffers en nabestaanden, nu, in het verleden
en in de toekomst.
De voorzitter:
Mooie woorden voor op het einde. Zijn er bij de leden nog vragen onbeantwoord gebleven?
Nee, dat is niet het geval. Dan concludeer ik dat de heer Eerdmans de eer heeft om
als eerste spreker bij het tweeminutendebat te mogen spreken. Dat is hartstikke mooi.
Ja, omdat de heer Krul het vergeten was, oké.
We gaan naar de toezeggingen, brieven die nog naar de Kamer komen.
– De Staatssecretaris stuurt in het tweede kwartaal 2025 de nieuwe meerjarenagenda slachtofferbeleid
naar de Kamer. Dat is één.
– Twee. De Staatssecretaris stuurt voor het einde van 2024 de beleidsreactie op het
WODC-rapport over letselschade naar de Kamer.
– Drie. De Staatssecretaris stuurt in het eerste kwartaal van 2025 een reactie naar
de Kamer op de vragen die gesteld zijn over de uitsluiting binnen gemeenschappen,
bezien vanuit het strafrecht en hulpverleningsrecht.
Daar heeft de heer Krul nog een opmerking over. Dit is de laatste toezegging die wij
hebben genoteerd qua brieven. Er zijn nog heel veel inhoudelijke en beleidsmatige
dingen gezegd. Dat zien we niet allemaal als toezeggingen die ik hier nu op papier
heb.
De heer Krul (CDA):
Dat begrijp ik, maar dan ben ik wel even benieuwd of de Staatssecretaris een globaal
tijdpad kan koppelen aan zijn onderzoek naar de openbaarheid.
Staatssecretaris Struycken:
Het voornemen is om dat onderdeel te laten zijn van de meerjarenagenda, die we dus
aankondigen voor het tweede kwartaal van 2025.
De voorzitter:
Goed, dat gaan we noteren.
De heer Eerdmans (JA21):
Het is voor mij nu even te verwarrend, dus ik probeer het even goed te concluderen.
Er komt volgens mij ook nog een brief over de action directe; daar zou de Staatssecretaris
op terugkomen. Stond die daarbij? Want dat heb ik gewoon niet goed gehoord, misschien.
De voorzitter:
Dat is onderdeel van die nieuwe meerjarenagenda.
De heer Eerdmans (JA21):
O, dat heet zo. Oké. Daar zit ook het beroep tegen afwijzing bij, volgens mij, van
de artikel 12-procedure? Oké. En de tweede termijn spreekrecht, die zou er ook nog
in meegenomen moeten worden, of tenminste: die moet apart genoteerd worden, denk ik.
Toch?
Staatssecretaris Struycken:
Ja, mijn idee is dat het allemaal valt onder reflectie in algemene zin. Dat is allemaal
onderdeel van de meerjarenagenda, behoudens al datgene wat onderdeel zal uitmaken
van de beleidsreactie op het WODC-rapport dat ziet op de letselschade.
De voorzitter:
Is dat naar tevredenheid? Goed.
Dan dank ik de Staatssecretaris voor zijn komst. Ik dank de leden voor hun inbreng
en ik dank natuurlijk het publiek.
Sluiting 12.58 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J. Pool, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A.M. Brood, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.