Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Welzijn over het bericht “Grote verhuurders: geen verkoopgolf door middenhuurwet, huren dalen beperkt”
Vragen van het lid Welzijn (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over het bericht «Grote verhuurders: geen verkoopgolf door middenhuurwet, huren dalen beperkt» (ingezonden 23 juli 2024).
Antwoord van Minister Keijzer (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening), mede namens
de Staatssecretaris van Financiën (ontvangen 18 oktober 2024). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 2404.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Grote verhuurders: geen verkoopgolf door middenhuurwet,
huren dalen beperkt»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Herkent u het gestelde in het artikel?
Wat herkent u niet en waarom niet?
Antwoord 2 en 3
Ik wil hier allereerst beginnen met het geven van een overzicht van hoe de huurmarkt
eruitziet. Tabel 1 toont de opbouw van de huursector naar type verhuurder, huurprijs
en bouwjaar.
Verhuurder
aantal woningen
% onder liberalisatiegrens
% voor 1945
Natuurlijk persoon t.m. 10 woningen
435.000
13%
49%
39%
Natuurlijk persoon meer dan 10 woningen
111.000
3%
62%
55%
BV/NV
363.000
11%
43%
20%
Overige rechtspersonen
216.000
6%
48%
19%
Woningcorporatie
2.308.000
67%
96%
8%
Totaal huurvoorraad
3.432.000
100%
48%
31%
Bron: CBS, peildatum 1-1-2022
In het artikel wordt aangegeven dat institutionele verhuurders hun huren niet of beperkt
moeten bijstellen en dat zij over het algemeen geen plannen hebben om bezit uit te
ponden. Ik herken dit beeld. Een van de uitgangspunten van de Wet betaalbare huur
is immers dat het voor (institutionele) beleggers aantrekkelijk moet blijven om te
investeren in middenhuur.2 Om dit uitgangspunt vorm te geven is het woningwaarderingsstelsel aangepast zodat
kwaliteit van een huurwoning in de middenhuur voldoende gewaardeerd wordt. Concreet
gaat het dan o.a. om de nieuwbouwopslag, betere waardering van privé en gemeenschappelijke
buitenruimtes, pluspunten voor goede energielabels en betere waardering van het sanitair.
Vraag 4
Hoe verklaart u het verschil in houding tegenover de Wet betaalbare huur tussen particuliere
verhuurders enerzijds en grote (buitenlandse) woningbeleggers zoals genoemd in het
artikel anderzijds (Vesteda, Achmea Real Estate, Greystar, Bouwinvest)?
Antwoord 4
Allereerst wil ik opmerken dat het verschil niet zo zwart-wit is als de vraagstelling
doet vermoeden. In hoeverre een specifieke partij (hetzij particulier, hetzij institutioneel)
te maken heeft met de gevolgen van de Wet betaalbare huur is van meerdere elementen
afhankelijk. Wel kunnen er, op basis van de signalen en geluiden uit de sector, enkele
algemene conclusies worden getrokken voor het verschil in appreciatie door institutionele
en particuliere verhuurders.
Het businessmodel van institutionele partijen is met name gericht op het ontwikkelen
en exploiteren van nieuwbouw. Voor de financiering maken zij gebruik van relatief
weinig vreemd vermogen en vragen zij ook relatief gematigde huren ten opzichte van
de kwaliteit van de woning. Dit maakt dat de effecten van de Wet betaalbare huur op
de huren die institutionele partijen vragen in het algemeen relatief beperkt zijn.
Omdat institutionele partijen vaak nieuwbouw realiseren, kunnen zij daarbij rekening
houden met het aangepaste woningwaarderingsstelsel (WWS), waaronder extra punten voor
goede energielabels. Ook kunnen zij vaak aanspraak maken op de nieuwbouwopslag. Het
WWS staat in deze gevallen vaker een hogere huurprijs toe. Tevens hebben institutionele
partijen een portefeuille met woningen waarmee risico’s kunnen worden gedeeld; een
eventuele huurverlaging van een bepaalde woning kan worden opgevangen met de huurinkomsten
van andere woningen.
Particuliere verhuurders bezitten veelal woningen in de bestaande voorraad en dan
met name in wijken met een wat ouder bezit (zie tabel 1). Daarom bezitten particuliere
verhuurders vaak panden met een lager energielabel. De minpunten voor slechte labels
in het nieuwe WWS hebben tot gevolg dat verhuurders voor woningen met een EFG-label
minder huur kunnen vragen. Dat vraagt van verhuurders dat zij investeren in de verduurzaming
van hun woning. Dat betekent evenwel dat de betreffende verhuurder voldoende middelen
moet hebben om deze investering te kunnen bekostigen. Particuliere verhuurders hebben
daarnaast een beperkter aantal woningen per verhuurder en zijn voor het uitvoeren
van onderhoud en het betalen van financieringsverplichtingen sterk afhankelijk van
een positieve cashflow. Dat maakt ook dat zij gemiddeld gezien een hogere huur vragen
ten opzichte van de WOZ-waarde van de woning dan institutionele partijen. De Wet betaalbare
huur zal gemiddeld genomen dus een grotere impact hebben op particuliere verhuurders
dan op institutionele verhuurders. Wanneer een particuliere verhuurder bijvoorbeeld
maar één woning heeft waarvan vervolgens de huur verlaagd moet worden, dan kan dat
per direct tot gevolg hebben dat het niet meer aantrekkelijk is om die woning te verhuren.
Ook ontwikkelingen die geen verband houden met de Wet betaalbare huur hebben impact
op particuliere verhuurders. Zo geldt dat particuliere verhuurders woningen veelal
deels met vreemd vermogen gefinancierd hebben, hetgeen maakt dat zij bij een oplopende
rente te maken hebben met hogere financieringslasten. Daarnaast verwijzen particuliere
verhuurders vaak naar de box 3-heffing, die in de afgelopen jaren is gewijzigd en
voor veel verhuurders onder de streep een verhoging betekent.
In het kader van box-3 hecht ik er waarde aan te benoemen dat het deel van de particuliere
beleggers dat een woning box 3 houdt (sommige particuliere beleggers kiezen voor een
BV-structuur) kan bezien of zij gebruik kunnen maken van de zogenaamde tegenbewijsregeling.
Naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad worden namelijk de huidige bepalingen
voor box 3 aangepast. Op basis van deze jurisprudentie wordt het mogelijk gemaakt
om voor de box 3-heffing het werkelijke rendement over het gehele vermogen bij de
Belastingdienst aannemelijk te maken, wanneer dat lager is dan het forfaitair berekende
rendement. Als vastgoedbeleggers een hoger rendement realiseren dan het forfaitair
berekende rendement, betalen zij geen belasting over het volledige werkelijke rendement.
Zij betalen alleen belasting over het forfaitair berekende rendement. Vastgoedbeleggers
die een lager werkelijk rendement behalen dan het forfaitair berekende rendement kunnen
wel een beroep doen op de tegenbewijsregeling. Met de tegenbewijsregeling kunnen belastingplichtigen
aantonen dat hun werkelijke rendement over het gehele vermogen lager is dan het forfaitair
berekende rendement (6,04% in 2024 voor overige bezittingen, waaronder vastgoed en
1,03% in 2024 [voorlopig] voor bank- en spaartegoeden). Daarbij kan ook rekening worden
gehouden met de mogelijkheid dat de werkelijke rente op schulden hoger is dan de forfaitair
in aanmerking te nemen rente op schulden. In het forfaitaire stelsel geldt voor alle
schulden een forfaitaire aftrek (2,47% in 20243).
Vraag 5
Welke verschillen zijn er in de gebieden/steden/regio’s waar particuliere verhuurders
enerzijds en grote (buitenlandse) beleggers anderzijds hun woningportefeuilles beheren?
Antwoord 5
Vooral in de grote steden (G4 en G40) worden veel woningen verhuurd door particuliere
verhuurders, maar ook in kleinere gemeenten zijn particuliere verhuurders actief.
Dit geldt niet voor grote bedrijfsmatige beleggers (>1.000 woningen). Zij verhuren
vooral in de randstad en in het midden van het land. In kleine gemeenten zijn weinig
tot geen woningen van grote bedrijfsmatige beleggers.
Vraag 6
Hoe spelen deze verschillen volgens u mee in het maken van rendementen door enerzijds
particuliere verhuurders en anderzijds de grote (buitenlandse) particuliere woningbeleggers?
Antwoord 6
Zowel particuliere verhuurders als grote beleggers zullen op zoek zijn naar investeringen
die renderen. Waar particuliere verhuurders hun business case baseren op de aankoop
en de inkomsten die worden gegenereerd door verhuur van een bestaande woning, zal
een grote belegger vaker kijken naar het rendement dat kan worden gehaald uit nieuwbouw,
de verhuur daarvan gedurende 15 a 20 jaar en daarna de verkoop van deze woningen.
Daarmee is een particuliere verhuurder in principe flexibeler, omdat hij niet gebonden
is aan geschikte bouwlocaties en de doorlooptijd die het kost om een woning te realiseren.
Wel zien we dat particuliere verhuurders meer regionaal gebonden zijn dan grotere
beleggers.
Vraag 7
Waarom willen deze grote (buitenlandse) woningbeleggers niet uitponden vanwege de
Wet betaalbare huur?
Antwoord 7
In publieke uitingen geven bijna al deze partijen aan niet tussentijds uit te willen
ponden, omdat de Wet betaalbare huur zo goed als geen impact heeft op de gevraagde
huur en de woningportefeuille van deze partijen. De redenen hiervoor heb ik in mijn
antwoord op vraag 4 uiteengezet.
Vraag 8
Kunt u aangeven waarom de in het artikel genoemde grote (buitenlandse) woningbeleggers
wèl voldoende rendement kunnen maken terwijl zij hun huren gewoon betaalbaar houden?
Antwoord 8
Zie het antwoord op vraag 4 waarin ik aangeef wat de algemene kenmerken zijn van het
businessmodel van institutionele partijen.
Vraag 9
Bent u bereid om gunstiger fiscale maatregelen te treffen voor particuliere verhuurders,
zo ja welke en zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
In het Hoofdlijnenakkoord is aangekondigd dat de maximale renteaftrek in de vennootschapsbelasting
wordt verhoogd van 20% naar 25% van de gecorrigeerde winst (EBITDA4). Dit betreft een fiscale lastenverlichting voor verhuurders die investeren via vennootschappen.
Daarnaast wordt als uitwerking van de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord en het
regeerprogramma door het kabinet voorgesteld om per 1 januari 2026 een nieuw en gunstiger
algemeen woningtarief van 8% in te voeren voor de overdrachtsbelasting (ovb). Dit
nieuwe tarief is van toepassing op alle verkrijgingen van woningen, met uitzondering
van situaties waarin het bestaande verlaagde tarief van 2% of een vrijstelling, zoals
de startersvrijstelling, geldt. Genoemde uitzonderingen zijn van toepassing wanneer
de koper de woning langdurig zelf gaat bewonen. Dit is op Prinsjesdag bekend gemaakt.
Deze maatregel beoogt bij te dragen aan het doel om het aanbod van huurwoningen te
vergroten. Ten eerste door investeringen in (private) huurwoningen te stimuleren.
Daarnaast beoogt het de bouw van meer (private) huurwoningen te stimuleren door de
belastingdruk bij uiteindelijke verkoop te verlagen.
Verder worden naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 6 en 14 juni 20245 de huidige bepalingen voor box 3 aangepast. In mijn antwoord op vraag 4 ga ik uitgebreid
in op deze aanpassing.
Vraag 10
Hoe komt het dat sommige particuliere verhuurders zo afhankelijk zijn van het vragen
van hoge huren om hun businesscases rond te krijgen?
Antwoord 10
Hierbij wil ik allereerst opmerken dat de term «hoge huren» uit de vraag misleidend
kan zijn. Tot aan 186 punten zijn verhuurders gebonden aan het puntenstelsel, waarmee
de huren voor middeninkomens per definitie betaalbaar zijn. Boven de 186 punten behoren
woningen tot het vrije huursegment. Het staat de verhuurder in het vrije huursegment
vrij om een huur te vragen die hij of zij redelijk acht en die de huurder er voor
wil cq. kan betalen. Verder wijs ik op het antwoord op vraag 4 waarin wordt uitgelegd
op welke wijze particuliere verhuurders investeren in huurwoningen en van welke factoren
zij afhankelijk zijn voor het realiseren van hun rendement. Het is aannemelijk dat
een combinatie van factoren, waaronder veranderende macro-economische factoren zoals
de stijging van de rente, er bij een deel van de particuliere verhuurders voor heeft
gezorgd dat het daadwerkelijke rendement onder het nagestreefde rendement daalt. De
afgelopen jaren zijn er zowel op woon- als op fiscaal terrein maatregelen genomen
die het rendement van een groep particuliere verhuurders beïnvloeden. Hierbij zij
wel opgemerkt dat de wijzigingen in het fiscale beleid niet gericht zijn op de groep
particuliere verhuurders, maar een brede doelgroep betreffen en dat die maatregel
naar aanleiding van jurisprudentie6 moest worden genomen. Al deze factoren samen kunnen ertoe leiden dat verhuurders
in het niet gereguleerde segment de huur verhogen om alsnog het beoogde rendement
te behalen.
Vraag 11
Hoeveel particuliere verhuurders zijn afhankelijk van het vragen van hoge huren om
hun businesscases rond te krijgen en hoeveel niet?
Antwoord 11
Het is niet mogelijk om hierop een eenduidig antwoord te geven. Elke verhuurder heeft
te maken met voor zijn situatie specifieke omstandigheden. Het effect van een bepaalde
maatregel zal afhangen van de wijze van financiering, de eigendomsstructuur, de beleggingshorizon
en de mogelijkheden om de huur te verhogen.
Vraag 12
Door welke belemmerende fiscale factoren wordt de afhankelijkheid van hoge huren bij
sommige particuliere verhuurders veroorzaakt?
Antwoord 12
Er zijn de afgelopen jaren verscheidene fiscale maatregelen in werking getreden die
invloed kunnen hebben op het rendement van particuliere verhuurders. Naar aanleiding
van arresten van de Hoge Raad is de wetgeving inzake box 3 gewijzigd (zie ook het
antwoord op vraag 10). Daarnaast is de leegwaarderatio geactualiseerd en is het algemene
tarief van de overdrachtsbelasting verhoogd naar 10,4 procent. Zoals bij antwoord 11
geschetst is de situatie voor elke verhuurder anders en zal het ook per verhuurder
verschillen of deze te maken krijgt met gewijzigd fiscaal beleid. Verhuurders die
hun panden niet recent hebben aangekocht zullen bijvoorbeeld niet te maken hebben
gehad met de verhoging van het algemeen tarief van de overdrachtsbelasting. En verhuurders
die hun panden in een besloten vennootschap hebben ondergebracht zullen niet geraakt
zijn door de wijzigingen in box 3.
Vraag 13
Hoe kunnen deze door u genoemde belemmerende fiscale factoren weggenomen worden?
Antwoord 13
Zie antwoord op vraag 9.
Vraag 14
Wat vindt u van de lange termijn visie op betaalbaar wonen die de in het artikel genoemde
grote (buitenlandse) woningbeleggers hebben?
Antwoord 14
Ik ben positief over het feit dat de betreffende partijen aangeven niet te gaan verkopen
en dat zij de huurwoningen voor langere termijn aan willen houden. Dat betekent immers
dat deze partijen de komende tijd blijven investeren in betaalbare huurwoningen. De
behoefte aan betaalbare woningen de komende tijd is groot. Zowel Nederlands als buitenlands
kapitaal is belangrijk voor het realiseren van voldoende huurwoningen in Nederland,
te meer omdat er grenzen zijn aan wat het Nederlandse kapitaal aankan. De totale allocatie
van onder andere Nederlandse pensioenfondsen aan vastgoedinvesteringen is namelijk
niet oneindig.
Vraag 15
Vindt u ook dat dit soort partijen beter geëquipeerd moeten worden om hun mooie werk
te doen voor de volkshuisvesting in Nederland zodat zij veel meer dan het huidige
in het artikel genoemde aantal woningen (385.000) kunnen realiseren en beheren?
Antwoord 15
In algemene zin wil ik opmerken dat ik alle partijen in het veld nodig heb om huurwoningen
te realiseren en/of te exploiteren. In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het
kabinet ervoor zorgt dat het bouwen van (private) huurwoningen wordt gestimuleerd
door het verminderen van de regeldruk en waar mogelijk de belastingdruk. Voor grote
(buitenlandse) woningbeleggers is met name een stabiele woningmarkt van belang waarbij
aan de overheid wordt gevraagd om helder, begrijpelijk en langjarig evenwichtig overheidsbeleid
te voeren. Om hiertoe te komen zijn de volgende concrete stappen ondernomen.
• Het kabinet neemt zoals ook bij vraag 9 is aangegeven maatregelen om de businesscase
en daarmee het investeringsklimaat voor de bouw van huurwoningen te verbeteren. Het
kabinet verlaagt per 1 januari 2026 de overdrachtsbelasting die geldt voor investeerders
in woningen naar 8%. Dit verhoogt de eindwaarde van huurwoningen waardoor de businesscase
van investeerders verbeterd. Zo wordt het aantrekkelijker om te investeren in de bouw
van nieuwe huurwoningen.
• Ook verbetert het kabinet het investeringsklimaat door de belastingdruk op het verhuren
van woningen beter te laten aansluiten bij het werkelijke rendement dat momenteel
in deze sector wordt verdiend. Er wordt gewerkt aan een tegenbewijsregeling voor box 3,
naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 6 en 14 juni 2024. Hierdoor krijgen
beleggers de mogelijkheid om het werkelijke rendement over hun gehele vermogen aan
te tonen aan de Belastingdienst.
• Het Structureel Overleg Investeringsklimaat (SOI) is eind vorig jaar opgericht op
initiatief van het Ministerie van VRO. In dit overleg komen relevante overheidsvertegenwoordigers
en relevante marktvertegenwoordigers periodiek samen met als doel het wederzijds begrip
te vergroten en daarmee bij te dragen aan een voorspelbaar en stabiel investeringsklimaat.
• Momenteel wordt gewerkt aan het ontwikkelen van een Monitor Investeringsklimaat Huurwoningen.
Deze monitor zal de ontwikkelingen in de markt beschrijven. Doel hiervan is dat er
een gedeeld beeld ontstaat ten aanzien van trendmatige ontwikkelingen op de vastgoedmarkt.
• Daarnaast wordt ingezet op meer actieve en langdurige betrokkenheid van investeerders
bij specifieke woningbouwprojecten via publiek private samenwerking. Om te komen tot
ontwikkeling en realisatie van woningen is het cruciaal dat ontwikkelende en bouwende
partijen in positie komen en blijven en tot feitelijke productie komen. Dit is te
organiseren door meer structurele afspraken te maken tussen gemeenten, corporaties,
investeerders, ontwikkelaars en bouwers over de bouw en afname van woningen op de
lange termijn en projectoverstijgend. Deze samenwerking zorgt voor meer schaal, zekerheid
en voorspelbaarheid in het ontwikkel- en productieproces. De specifieke invulling
hiervan wordt de komende periode samen met investeerders nader uitgewerkt
• Verder is in het hoofdlijnenakkoord aangekondigd dat er zo snel mogelijk een Woontop
zal worden georganiseerd waar afdwingbare afspraken worden gemaakt om de woningbouw
structureel te vergroten. Tijdens de Woontop zullen er concrete bouwafspraken worden
gemaakt met beleggers over het investeren in huurwoningen.
Voor een verdere beschrijving van de initiatieven om het investeringsklimaat voor
woningen te verbeteren verwijs ik u naar de Kamerbrief «Verbeteren van klimaat voor
investeringen in woningen».7
Vraag 16
Wat is er volgens u nodig om de grote (buitenlandse) woningbeleggers zoals genoemd
in het artikel, die van nature een lange termijnvisie hebben op betaalbaar huren,
beter te equiperen zodat zij nog veel meer woningen kunnen (doen) bouwen en beheren?
Antwoord 16
Voor grote (buitenlandse) woningbeleggers is stabiliteit en voorspelbaarheid van beleid
voor de lange termijn bij uitstek een belangrijke factor. Investeerders geven aan
dat het feit dat recent veel overheidsbeleid is gewijzigd hen onzeker maakt richting
de toekomst: zij vragen zich af of er niet meer (voor hen ongunstige) beleidswijzigingen
zullen komen. Er is daarom behoefte aan stabiele woningmarktpolitiek. Ook de overheid
speelt een belangrijke rol om in samenspraak met de sector te bezien op welke wijze
zij investeringen in woningbouw kan bevorderen.
Ondanks dat beleggers aangeven op de korte termijn onzekerheid te ervaren, heeft Nederland
goede fundamenten voor de lange termijn. Naast de grote vraag naar woningen heeft
Nederland in algemene zin een goed en stabiel vestigingsklimaat. Onze open internationale
blik en onze kwalitatief hoogwaardige (digitale) infrastructuur worden internationaal
hoog gewaardeerd. Nederland kent tevens een hoogopgeleide, creatieve en flexibele
arbeidsmarkt met veel oog voor kwaliteit van leven. In vergelijking met andere Europese
landen scoort Nederland ook goed op het gebied van publieke instituties en langetermijnvisie.
Vraag 17
Wat gaat u concreet en op korte termijn doen om deze grote (buitenlandse) woningbeleggers
beter te equiperen om nog veel meer woningen te (doen) bouwen en beheren?
Antwoord 17
Zie het antwoord op vraag 15.
Vraag 18
Welke rol ziet u voor woningcorporaties, ook een sector die van nature een lange termijnvisie
heeft op betaalbaar huren en overigens ook op goedkoop huren?
Antwoord 18
Woningcorporaties spelen, naast andere partijen zoals particuliere verhuurders die
ook een aanzienlijk aantal woningen in de sociale huur verhuren, een onmisbare rol
in de volkshuisvesting door te zorgen voor betaalbare en goede woningen voor huishoudens
met een beperkt inkomen. In de Nationale prestatieafspraken (NPA) is afgesproken dat
corporaties tot 2030, 250.000 sociale huurwoningen en 50.000 middenhuurwoningen bouwen.
Vooralsnog lukt het woningcorporaties niet om het bouwvolume zodanig op te voeren
om de doelstellingen uit de NPA te halen. Dit betekent dat woningcorporaties de komende
jaren hun bouwvolume flink moeten opschroeven om te kunnen voorzien in de grote behoefte
aan betaalbare woningen. Dit moet in samenwerking met gemeenten en huurders, de achterblijvende
realisatie zal dan ook onderwerp van gesprek zijn tijdens de herijking van de NPA
die dit najaar zal plaatsvinden.
Vraag 19
Wat is er volgens u nodig om woningcorporaties beter te equiperen om nog veel meer
goedkope en betaalbare woningen te (doen) bouwen en beheren?
Antwoord 19
Er zijn de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen zodat corporaties in
staat zijn gesteld om te investeren en hun bouwopgave te realiseren. De verhuurdersheffing
is afgeschaft, de woningbouwaantallen uit de NPA zijn verankerd in woondeals en ook
in het wetsvoorstel versterking regie op de volkshuisvesting staan verschillende instrumenten
om de woningbouwrealisatie voor woningcorporaties en andere partijen te vergemakkelijken.
Uit de financiële doorrekening uit juni 2023 blijkt dat corporaties op korte termijn
voldoende financiële middelen hebben om de opgave uit de NPA grotendeels te realiseren.
Zodoende staat corporaties niets in de weg om betaalbare woningen te bouwen. De komende
maanden zal de NPA herijkt worden, tijdens deze gesprekken zal ook de realisatiegraad
en het verhogen van de realisatie onderwerp van gesprek zijn met Aedes, VNG en de
Woonbond.
In deze herijking van de NPA kom ik ook met de verdere uitwerking van het duurzaam
prestatiemodel. Het duurzaam prestatiemodel moet woningcorporaties (financiële) zekerheid
geven dat zij hun volkshuisvestelijke opgaven en taken ook op lange termijn kunnen
realiseren. Ik zal uw Kamer hierover voor het einde van het jaar informeren.
Vraag 20
Wat gaat u concreet en op korte termijn doen om woningcorporaties nog veel meer goedkope
en betaalbare woningen te (doen) bouwen en beheren?
Antwoord 20
In het Hoofdlijnenakkoord zijn enkele maatregelen opgenomen die ertoe leiden dat woningcorporaties
meer betaalbare woning kunnen bouwen. Het gaat om het op Europees niveau inzetten
op wijziging van regels ten aanzien van (lage) middenhuur, het beschikbaar stellen
van meer grond, beter benutten van bestaande gebouwen en bijbehorende omgeving, het
versnellen van processen en procedures en het erop sturen dat twee derde van de nieuw
te bouwen woningen betaalbaar moet zijn voor middeninkomens. Zoals ik in mijn antwoord
op vragen 18 en 19 heb aangegeven zal de opgave en realisatie door corporaties onderwerp
van gesprek zijn tijdens de herijking van de NPA.
Vraag 21
Hoe kunt u de afhankelijkheid van particuliere verhuurders die geen lange termijnvisie
hebben op betaalbaar huren verkleinen?
Antwoord 21
Ik wil hierbij opmerken dat particuliere verhuurders van belang zijn bij het op peil
blijven van de huurvoorraad. Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht bestaat
een aanzienlijk deel van de huurvoorraad uit woningen die door particulieren worden
verhuurd. Het staat iedere particuliere verhuurder vrij om op basis van zijn eigen
strategie een woning te verhuren en een daarbij passende huur te vragen. Los van het
feit dat iedere ondernemer zich aan de wet dient te houden, zie ik geen rol voor de
overheid om particuliere verhuurders voor te schrijven op basis van welke visie zij
moeten ondernemen.
Vraag 22
Hoe gaat u deze afhankelijkheid van particuliere verhuurders die geen lange termijnvisie
hebben op betaalbaar huren concreet verkleinen?
Antwoord 22
Zie het antwoord op vraag 21.
Vraag 23
Hoe gaat u particuliere verhuurders die wèl een lange termijnvisie hebben op betaalbaar
huren op korte termijn beter equiperen?
Antwoord 23
Zie het antwoord op vraag 9.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening -
Mede namens
F.L. Idsinga, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.