Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Inge van Dijk over het bericht ‘Wet Hersteloperatie toeslagen in strijd met artikel 6 EVRM?’ van universitair docent Bestuursrecht dhr. Rens Koenraad op LinkedIn, 30 augustus 2024
Vragen van het lid Inge van Dijk (CDA) aan de Staatssecretaris van Financiën over het bericht «Wet Hersteloperatie toeslagen in strijd met artikel 6 EVRM?» van universitair docent Bestuursrecht dhr. Rens Koenraad op LinkedIn, 30 augustus 2024 (ingezonden 2 september 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Achahbar (Financiën) (ontvangen 9 oktober 2024). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 95.
Vraag 1
Vindt u dat elke gedupeerde toeslagenouder een eerlijke kans moet krijgen om ten overstaan
van een (bestuurs)rechter te bewijzen dat hij indertijd een informele schuld is aangegaan?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Bent u het ermee eens dat van een gedupeerde toeslagenouder niet redelijkerwijs kan
worden verwacht dat deze ouder in staat is geweest om een notariële akte te laten
opmaken als deze ouder, in opperste nood, van een familielid of bekende geld heeft
geleend?
Zo ja, vindt u dat een gedupeerde toeslagenouder onder omstandigheden de mogelijkheid
moet krijgen om zijn of haar informele schuld op een andere wijze aan te tonen?
Antwoord 2 en 3
Nee, ik zie geen mogelijkheid om de huidige bewijslast voor informele schulden te
wijzigen. Er is begrip voor het feit dat een informele schuldeiser, omwille van bijvoorbeeld
de familiaire relatie, een informele schuld in de periode van 1 januari 2006 tot 1 juni
2021 niet heeft opgeëist bij de gedupeerde. Deze schulden vormen echter hierdoor ook
geen belemmering voor de ontvangen compensatie; alleen opeisbare vorderingen die een
bedreiging voor de compensatie vormen worden overgenomen.
De schuldenregeling voor gedupeerde ouders is in het leven geroepen voor het overnemen
van opeisbare betalingsachterstanden op private schulden in de periode van 1 januari
2006 tot 1 juni 2021. Er is bij de totstandkoming van de schuldregeling voor gekozen
om enkel opeisbare achterstanden over te nemen die een belemmering zouden kunnen vormen
voor de ontvangen compensatie van € 30.000. Zonder deze regeling zou de ouder de ontvangen
financiële compensatie immers direct kwijt zijn aan het afbetalen van private schulden.
Dat zou onwenselijk zijn.
Het dilemma met betrekking tot het kunnen bewijzen van een opeisbare achterstand bij
informele schulden is meermaals door mijn voorganger met de Tweede Kamer besproken.1 Het kwam daarbij neer op de vraag op welke wijze opeisbare achterstanden voor informele
schulden op een eenduidige en objectieve wijze kunnen worden vastgesteld, die ook
uitvoerbaar moest zijn. Daarbij speelde ook het dilemma in hoeverre het realistisch
zou zijn dat een informele schuldeiser de achterstanden daadwerkelijk vóór 1 juni
2021 had opgeëist.
Met beide dillema’s als vertrekpunt is in de wetsbehandeling van de Wht aan Sociale
Banken Nederland (SBN) gevraagd een uitvoeringstoets te doen naar andere manieren
dan via een notariële akte of gerechtelijk vonnis bewijs te leveren voor de opeisbare
achterstanden van informele schulden. De belangrijkste conclusie van SBN was en is
dat het met alternatieve bewijseisen voor informele schulden niet uitvoerbaar is om
op een eenduidige en consequente manier vast te stellen wat de hoogte van de opeisbare
achterstanden van de informele schuld zou zijn. Informele schulden worden vaak op
heel verschillende wijzen vastgesteld. De objectieve vastlegging van de hoogte van
de hoogte van de opeisbare achterstand ontbreekt veelal. Doorgaans zijn er geen concrete
terugbetalingsafspraken gemaakt, waardoor het onderscheid tussen de hoofdsom van de
lening en de betalingsachterstanden niet te maken is.
Vervolgens is naar aanleiding van de Eerste Kamer motie Van Apeldoorn (SP) c.s. over
het bewijs van de aangegane informele schulden nogmaals aan SBN gevraagd om een aanvullende
analyse over mogelijke alternatieve bewijseisen voor informele schulden2. Die nadere analyse leidde eveneens tot de conclusie dat het niet uitvoerbaar is
om op een andere manier eenduidig en objectief de bewijscontrole in te richten met
daarbij een objectieve wijze van controle op de opeisbare achterstanden van de informele
schuld.
Vraag 4 en 5
Zo ja, moet volgens u de bestuursrechter in een dergelijk geval de bevoegdheid krijgen
om af te kunnen wijken van artikel 4.1, derde lid, onderdeel b, van de Wet hersteloperatie
toeslagen, ruimer dan de hardheidsclausule in artikel 9.1 van de Wet hersteloperatie
toeslagen?
Als u van mening bent dat de bestuursrechter slechts acht mag slaan op een notariële
akte, kunt u dan uiteenzetten hoe deze opvatting zich verdraagt met artikel 6 van
het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 47 van het EU-Grondrechtenhandvest
ten aanzien van het recht op een eerlijk proces en dat daarbij ook het aannemelijk
maken van een standpunt met alle wettige bewijsmiddelen hoort?
Antwoord 4 en 5
De hardheidsclausule in artikel 9.1 Wht biedt ruimte om af te wijken van de Wht als
toepassing van een bepaalde wetsbepaling voor een gedupeerde tot een zeer onbillijke
uitkomst leidt.3 Ook de bestuursrechter toetst of het aangewezen bestuursorgaan deze hardheidsclausule
in een zaak juist toepast. Ik zie daarom geen aanleiding om bestuursrechters ruimte
te geven om af te kunnen wijken van de Wht.
In een recente hoger beroepsprocedure waarin een notariële akte of rechterlijke uitspraak
voor een informele schuld ontbrak, heeft de Afdeling van de Raad van State geoordeeld
dat deze informele schuld niet hoeft te worden overgenomen.4 Ten aanzien van de toepassing van de hardheidsclausule oordeelde de Afdeling dat
het niet overnemen van de informele schuld niet zou leiden tot een schrijnende situatie
met een zeer onbillijke uitkomst.
Artikel 6 van het EVRM geeft geen regels voor wat betreft de ontvankelijkheid van
bewijs: dat is primair een zaak voor het nationale recht. Het vergelijkbare art. 47
uit het EU-Grondrechtenhandvest is in dit geval niet van toepassing, omdat dit handvest
slechts een rol speelt voor EU-lidstaten als zij EU-recht ten uitvoer brengen. De
wijze waarop het nu in het nationale recht geregeld is, waarbij zoals hierboven uiteengezet
de bestuursrechter en de Afdeling de bepalingen uit de Wht, en in het bijzonder de
toepassing van hardheidsclausule, laat meewegen in haar oordeel, biedt mijns inziens
voldoende waarborgen met het oog op het recht op een eerlijk proces.
Vraag 6
Ziet u aanleiding tot wijziging van artikel 4.1, derde lid, onderdeel b, van de Wet
hersteloperatie toeslagen, zodanig dat de Minister en/of de bestuursrechter de bevoegdheid
krijgen om genoegen te nemen met een ander bewijsmiddel dan een notariële akte?
Antwoord 6
Nee, zie antwoorden vraag 2 tot en met 5.
Vraag 7
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het volgende debat over de hersteloperatie
toeslagen?
Antwoord 7
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
N. Achahbar, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.