Nota van wijziging : Nota van wijziging
36 609 Wijziging van de Wet minimumbelasting 2024 in verband met een aantal technische wijzigingen (Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024)
Nr. 6 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 11 oktober 2024
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
In het in artikel I, onderdeel J, voorgestelde artikel 8.2a, derde lid, wordt «voorgewentelde»
vervangen door «voortgewentelde».
2
Artikel I, onderdeel R, komt te luiden:
R
Artikel 13.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid, onderdeel b, aanhef, vervalt «eerste lid, onderdeel b, onder 2°,».
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de vorm en de
inhoud van de bijheffing-informatieaangifte, waaronder regels over de bij het indienen
van de bijheffing-informatieaangifte te verstrekken gegevens en inlichtingen.
3
Na artikel I, onderdeel T, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ta
Na artikel 14.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 14.1a Transitieregels voor de binnenlandse bijheffing
Niettegenstaande artikel 14.1, wordt voor de berekening van de binnenlandse bijheffing,
bedoeld in artikel 3.2, vanaf het eerste verslagjaar waarin een multinationale groep
met betrekking tot de in Nederland gevestigde groepsentiteiten regels ter implementatie
van Richtlijn (EU) 2022/2523, niet zijnde deze wet, of van de OESO-modelregels dient
toe te passen (het nieuwe overgangsjaar):
a. het bedrag aan voortgewentelde bovenmatige negatieve belastinguitgave bij aanvang
van het nieuwe overgangsjaar voor de toepassing van de artikelen 7.2, vijfde en zesde
lid, en 8.2a verminderd tot nihil;
b. het bedrag aan passieve belastinglatenties die betrekking hebben op de periode
voorafgaand aan het nieuwe overgangsjaar niet teruggenomen in de zin van artikel 7.3,
zevende lid;
c. voor de toepassing van artikel 7.4 een fictieve actieve belastinglatentie die is
opgekomen voorafgaand aan het nieuwe overgangsjaar niet in aanmerking genomen;
d. artikel 14.1, eerste lid, bij aanvang van het nieuwe overgangsjaar opnieuw toegepast
en worden de eerder in aanmerking genomen actieve en passieve latenties buiten beschouwing
gelaten; en
e. artikel 14.1, tweede lid, toegepast op transacties die na 30 november 2021 en voor
de aanvang van het nieuwe overgangsjaar hebben plaatsgevonden, met dien verstande
dat de binnenlandse bijheffing die is verschuldigd door de toepassing van artikel 7.2,
vijfde en zesde lid, met betrekking tot een actieve belastinglatentie die toerekenbaar
is aan een verlies, die actieve belastinglatentie wordt aangemerkt als een bestanddeel
dat op de voet van hoofdstuk 6 in aanmerking wordt genomen bij de berekening van het
kwalificerende inkomen of verlies.
4
Artikel I, onderdeel V, wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «wordt een artikel» vervangen door «worden twee artikelen».
b. Er wordt een voorgesteld artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 14.5 Transitieregels keuze voor jurisdictierapportage bij bijheffing-informatieaangifte
in de aanvangsfase
Ten aanzien van een verslagjaar dat aanvangt voor 1 januari 2029 en eindigt voor 1 juli
2030 kan de uiteindelijkemoederentiteit, de aangewezen lokale entiteit of de aangewezen
informatieaangifte-indienende groepsentiteit in afwijking van artikel 13.1, vijfde
lid, onderdeel c, onder 1°, kiezen om de bijheffing per staat te rapporteren, in plaats
van per groepsentiteit, indien er in die staat:
a. geen minimumbelasting verschuldigd is; of
b. geen toerekening van de minimumbelasting per groepsentiteit plaatsvindt.
5
In Artikel II, onderdeel a, wordt na «T,» ingevoegd «Ta,».
I. ALGEMENE TOELICHTING
De Wet minimumbelasting 2024 (WMB 2024) is per 31 december 2023 in werking getreden.
Met deze wet is een minimumbelasting ingevoerd om te bewerkstelligen dat multinationale
en binnenlandse groepen met een omzet van € 750 miljoen of meer ten minste effectief
15% aan belasting over hun winst betalen. Het Wetsvoorstel Wet aanpassing Wet minimumbelasting
2024 wijzigt deze wet om verschillende administratieve richtsnoeren van de Organisatie
voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en aangenomen door het Inclusive
Framework on BEPS (IF), om te zetten in regelgeving. Daarnaast worden enkele technische
wijzigingen voorgesteld.
De OESO-regels over de minimumbelasting, waaronder de administratieve richtsnoeren,
werken niet direct door in de Nederlandse rechtsorde. Het IF noch de OESO kunnen bindende
wetgeving vaststellen. Om de consistente toepassing van de OESO-modelregels over de
minimumbelasting te bevorderen en om discrepanties in de toepassing van de regels
ten aanzien van andere staten te voorkomen, acht het kabinet het van belang om de
administratieve richtsnoeren – indien nodig en zo snel mogelijk – ook in de Nederlandse
regelgeving op te nemen.
Deze nota van wijziging strekt tot aanbrengen van enkele redactionele wijzigingen
en het wettelijk verankeren van de volgende onderwerpen:
1. Verversingsregel voor de binnenlandse bijheffing
De verversingsregel voor de binnenlandse bijheffing is een onderdeel uit de administratieve
richtsnoeren van juli 2023 dat abusievelijk niet is opgenomen in het wetsvoorstel
Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024. Dit onderdeel ziet op een verversingsregel
op grond waarvan voor de berekening van de binnenlandse bijheffing sprake kan zijn
van een nieuw overgangsjaar. Deze verversingsregel is bedoeld om te voorkomen dat
er verschillen ontstaan in de behandeling van actieve en passieve belastinglatenties
voor de toepassing van de binnenlandse bijheffing ten opzichte van de toepassing van
Pijler 2-regels door een andere staat die deze regels later heeft geïmplementeerd.
2. Vereenvoudigde rapportage van de bijheffing per staat
Met een nieuw voorgesteld artikel wordt de mogelijkheid geboden voor een vereenvoudigde
rapportage van de bijheffing dat is gebaseerd op het commentaar van de OESO bij de
bijheffing-informatieaangifte («GloBE Information Return Pillar Two»).1 Dit voorgestelde artikel regelt dat in de aanvangsfase, multinationale groepen en
binnenlandse groepen onder voorwaarden kunnen kiezen voor een vereenvoudigde rapportage
van de bijheffing per staat. Deze aanvangsfase omvat verslagjaren die voor 1 januari
2029 aanvangen en voor 1 juli 2030 eindigen. Multinationale groepen en binnenlandse
groepen hebben op deze manier tijd hun systemen van informatieverzameling en rapportering
dusdanig in te richten zodat zij naderhand met de opgedane ervaringen de bijheffing
voor iedere groepsentiteit kunnen rapporteren. Met deze voorgestelde toevoeging aan
het wetsvoorstel Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024 wordt duidelijk dat belastingplichtigen
kunnen kiezen voor een vereenvoudigde rapportage in de aanvangsfase.
3. Een delegatiegrondslag om voorwaarden te stellen aan de vorm van de bijheffing-informatieaangifte
en de indiening daarvan
Met een voorgestelde delegatiegrondslag wordt de mogelijkheid gecreëerd om in een
ministeriële regeling regels te stellen over de vorm van de bijheffing-informatieaangifte
en op welke wijze deze moet worden ingediend. De OESO heeft een gestandaardiseerd
bijheffing-informatieaangifte ontwikkeld die informatie bevat die nodig is om de eventuele
bijheffing te bepalen. Vanwege het sterke internationale karakter van de minimumbelasting,
is het van belang dat staten op een uniforme wijze omgaan met de bijheffing-informatieaangifte.
Met de voorgestelde delegatiegrondslag wordt de mogelijkheid gecreëerd dat het format
voor de bijheffing-informatieaangifte dat is ontwikkeld door de OESO verplicht wordt
gesteld als model voor de indiening van de bijheffing-informatieaangifte. Dit gestandaardiseerde
model bevat datapunten voor de informatie die de Belastingdienst nodig heeft voor
de uitvoering van zijn wettelijke taak. In het kader van rechtszekerheid is het van
belang dat belastingplichtigen tijdig weten aan welke voorwaarden voldaan moeten worden
bij het indienen van de bijheffing-informatieaangifte in Nederland.
Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie
De maatregelen in deze nota van wijziging zien op aanpassingen volgend uit de administratieve
richtsnoeren en de bijheffing-informatieaangifte van de OESO alsmede enkele technische
wijzigingen. Deze aanpassingen zijn doeltreffend en doelmatig omdat deze aanpassingen
verduidelijking aan de praktijk geven in de toepassing van de WMB 2024. Daarom is
ook geen evaluatie voorzien.
Budgettair
De voorgestelde aanpassingen in deze nota van wijziging hebben geen budgettair effect.
Doenvermogen
De WMB 2024 is van toepassing op groepsentiteiten (veelal vennootschappen) van zowel
multinationale groepen als binnenlandse groepen, met een jaaromzet van ten minste
€ 750 miljoen. Met de invoering van de veiligehavenregels hebben groepen minder administratieve
lasten. In de kern komen deze regels erop neer dat een multinationale groep of binnenlandse
groep ervoor kan kiezen om in plaats van een gedetailleerde Pijler 2-berekening, een
vereenvoudigde berekening te hanteren waarbij wordt aangesloten bij bestaande gegevens.
Gelet op het voorgaande acht het kabinet dat deze doelgroep over afdoende doenvermogen
beschikt om de voorgestelde wijzigingen uit voeren.
Uitvoeringsgevolgen
Deze nota van wijziging ten aanzien van het wetsvoorstel Wet aanpassing Wet minimumbelasting
2024 is beoordeeld met de uitvoeringstoets. De dienaangaande eerder vastgestelde uitvoeringstoets2 is onverkort van kracht.
II. ONDERDEELSGEWIJZE TOELICHTING
Onderdeel 1
Artikel I, onderdeel J (artikel 8.2a van de Wet minimumbelasting 2024)
In het in artikel I, onderdeel J, van het wetsvoorstel voorgestelde artikel 8.2a,
derde lid, wordt een verschrijving gecorrigeerd. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging
beoogd.
Onderdeel 2
Artikel I, onderdeel R (artikel 13.1 van de Wet minimumbelasting 2024)
Artikel I, onderdeel R, van het wetsvoorstel wordt gewijzigd om hierin de toevoeging
van het voorgestelde artikel 13.1, achtste lid, WMB 2024 op te nemen. Met het voorgestelde
artikel 13.1, achtste lid, WMB 2024 wordt het mogelijk gemaakt om bij ministeriële
regeling voorwaarden te stellen aan de vorm en de inhoud van de bijheffing-informatieaangifte
en de daarbij te verstrekken gegevens en inlichtingen.
Onderdeel 3
Artikel I, onderdeel Ta (artikel 14.1a van de Wet minimumbelasting 2024)
Artikel 14.1, eerste lid, WMB 2024 bevat transitieregels die bepalen hoe actieve en
passieve belastinglatentie moeten worden behandeld vanaf de aanvang van het overgangsjaar.
Artikel 14.1, zevende lid, WMB 2024 bepaalt dat het overgangsjaar voor een staat het
eerste verslagjaar is waarin die multinationale groep ten aanzien van die staat Pijler 2-regels
dient toe te passen.
Het voorgestelde artikel 14.1a WMB 2024 bepaalt dat er een nieuw overgangsjaar geldt
voor de berekening van de binnenlandse bijheffing als een andere staat in een later
verslagjaar Pijler 2-regels dient toe te passen ten aanzien van de in Nederland gevestigde
groepsentiteiten. Hiermee wordt voorkomen dat er verschillen ontstaan in de behandeling
van de actieve en passieve belastinglatenties voor de toepassing van de binnenlandse
bijheffing in Nederland ten opzichte van de toepassing van Pijler 2-regels door een
andere staat die deze regels later heeft geïmplementeerd. Het nieuwe overgangsjaar
is het eerste verslagjaar waarin de multinationale groep met betrekking tot de in
Nederland gevestigde groepsentiteiten Pijler 2-regels dient toe te passen. De toepassing
van het voorgestelde artikel 14.1a WMB 2024 staat in principe los van de toepassing
van artikel 14.1 WMB 2024 en ziet enkel op de situatie dat een andere staat Pijler 2-regels
later dient toe te passen dan Nederland ten aanzien van in Nederland gevestigde groepsentiteiten.
Het voorgestelde artikel 14.1a, onderdelen a tot en met e, WMB 2024 bevatten nadere
regels die zien op de wijze waarop de actieve en passieve belastinglatenties in aanmerking
moeten worden genomen bij de berekening van de binnenlandse bijheffing vanaf de aanvang
van het nieuwe overgangsjaar.
Onderdeel 4
Artikel I, onderdeel V (artikel 14.5 van de Wet minimumbelasting 2024)
In artikel I, onderdeel V, van het wetsvoorstel is voorgesteld om artikel 14.4 WMB
2024 aan hoofdstuk 14 van die wet toe te voegen. Artikel I, onderdeel V, wordt aangepast
om daarnaast het voorgestelde artikel 14.5 WMB 2024 aan hoofdstuk 14 van die wet toe
te voegen. Met het voorgestelde artikel 14.5 WMB 2024 wordt geregeld dat een in Nederland
gevestigde groepsentiteit die belastingplichtig is voor de binnenlandse bijheffing
voor een verslagjaar dat aanvangt voor 1 januari 2029 en eindigt voor 1 juli 2030
ervoor kan kiezen om de informatie in de bijheffing-informatieaangifte die benodigd
is voor de berekening van de bijheffing te rapporteren per staat, in plaats van per
groepsentiteit. Deze vereenvoudigde rapportage mag uitsluitend worden toegepast ten
aanzien van staten waar geen minimumbelasting verschuldigd is, of waar geen toerekening
van minimumbelasting per groepsentiteit plaatsvindt. De mogelijkheid om per staat
te rapporteren maakt het eenvoudiger voor multinationale groepen en binnenlandse groepen
om aan de bijheffing-informatieverplichting te voldoen in de aanvangsfase.
Voor staten waar wel een toerekening van de minimumbelasting op het niveau van de
groepsentiteit plaatsvindt, is het niet toegestaan om de vereenvoudigde rapportage
per staat toe te passen. Ten aanzien van deze staten blijft de verplichting onverminderd
van toepassing om de bijheffing in die staat per groepsentiteit in de bijheffing-informatieaangifte
op te nemen.
Onderdeel 5
Artikel II, onderdeel a (inwerkingtredingsbepaling)
Het voorgestelde artikel II, onderdeel a, van het wetsvoorstel bepaalt welke bepalingen
van het wetsvoorstel terugwerken tot en met 31 december 2023 en voor het eerst toepassing
vinden met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023. Met
de wijziging van het voorgestelde artikel II, onderdeel a, van het wetsvoorstel wordt
een verwijzing naar het door middel van deze nota van wijziging ingevoegde artikel I,
onderdeel Ta, van het wetsvoorstel opgenomen in dit artikel.
De Staatssecretaris van Financiën, F.L. Idsinga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.L. Idsinga, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.