Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Maatoug en Stultiens over belastingverdragen
Vragen van de leden Maatoug en Stultiens (beiden GroenLinks-PvdA) aan de Staatssecretaris van Financiën over belastingverdragen (ingezonden 28 augustus 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Idsinga (Financiën) (ontvangen 16 september 2024).
Vraag 1 en 2
Deelt u de mening dat de belastingverdragen die Nederland heeft met de laagbelastende
jurisdicties (LBJ’s) Bahrein, Barbados en Panama afdoen aan de effectiviteit van de
Wet bronbelasting 2021 vanwege de daarin opgenomen uitzondering voor verdragslanden?
Bent u ervan op de hoogte dat de er bij de implementatie van de Wet bronbelasting
2021 is ingezet op volledige effectuering van de bronbelasting door heronderhandelingen
van belastingverdragen met LBJ’s binnen een termijn van drie jaar op te starten en
dat deze termijn sinds 1 januari 2024 is verstreken?
Antwoord 1 en 2
De Wet bronbelasting 2021 kan in beginsel worden toegepast als er sprake is van rente-,
royalty- en dividendbetalingen aan gelieerde lichamen in geval sprake is van misbruik
en wanneer gelieerde lichamen gevestigd zijn in staten die zijn opgenomen in de regeling
laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden
(de lijst). Deze lijst bestaat uit staten zonder winstbelasting of met een statutair
tarief van minder dan 9% (laagbelastende jurisdicties) en staten die zijn opgenomen
op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.1
Bij de introductie van de Wet bronbelasting 2021 is ervoor gekozen de bronbelasting
gedurende een periode van drie jaren niet te heffen ten aanzien van laagbelastende
jurisdicties (LBJ’s) en niet-coöperatieve jurisdicties waar Nederland een belastingverdrag
mee heeft gesloten en die zijn opgenomen op de lijst. Deze termijn bood Nederland
en zijn verdragspartners de kans om heronderhandelingen te starten over het desbetreffende
belastingverdrag. Bij het sluiten van die bestaande belastingverdragen is destijds
immers geen rekening gehouden met de Wet bronbelasting 2021. Inmiddels is deze periode
afgelopen. Daarom vindt de Wet bronbelasting 2021 nu ook toepassing ten aanzien van
verdragslanden die op de lijst staan.
Belastingverdragen hebben tot doel economische relaties tussen landen te bevorderen
door het wegnemen van dubbele belasting en misbruik te bestrijden. Een belastingverdrag
regelt daarom welk land belasting mag heffen en verdeelt het heffingsrecht over bepaald
inkomen. Belastingverdragen hebben vanuit een juridisch oogpunt een hogere rechtsorde
dan de nationale wetgeving. Als sprake is van een verdragsland (zoals Bahrein, Barbados
en Panama), dan zijn Nederland en de verdragspartner gebonden aan de brontarieven
zoals die zijn afgesproken in het toepasselijke belastingverdrag. Dit betekent dat
Nederland de bronbelasting die volgt uit de Wet bronbelasting 2021 niet volledig kan
effectueren. Dit is anders als sprake is van misbruik van het verdrag. De belastingverdragen
met Bahrein, Barbados en Panama bevatten alle drie een principal purposes test (PPT).
Dit is een antimisbruikbepaling op basis waarvan verdragsvoordelen niet worden toegekend
indien een structuur is opgezet of een transactie is aangegaan met als voornaamste
of een van de voornaamste doelen om toegang tot de voordelen van het belastingverdrag
te krijgen. In misbruiksituaties kan daarom de bronbelasting worden geëffectueerd
via de PPT.
Vraag 3
Klopt het dat Bahrein en Barbados, zoals aangegeven in het jaarlijkse overzicht van
onderhandelingen van belastingverdragen 2024, van plan zijn een winstbelasting van
negen procent in te voeren? Kunt u aangeven of deze winstbelasting in beide landen
algemeen zal gelden of dat er, voor zover u weet, sprake zal zijn van uitzonderingen
en omzet- of winstdrempels?
Antwoord 3
In de jaarlijkse Kamerbrief over de onderhandeling van belastingverdragen 20242 is aangegeven dat zowel Bahrein als Barbados bezig zijn met belastinghervormingen
die mogelijk relevant zijn voor de positie van deze landen op de Nederlandse lijst
van laagbelastende landen. Als deze hervormingen ertoe leiden dat deze landen niet
langer kwalificeren als LBJ’s dan is heronderhandeling van het belastingverdrag niet
langer nodig.
Bahrein heeft aangegeven mogelijk te werken aan een algemene winstbelasting met een
tarief van minimaal 9%. Tot op heden is deze winstbelasting nog niet ingevoerd. Als
blijkt dat Bahrein niet voornemens is een algemene winstbelasting met een statutair
tarief van ten minste 9% in te voeren, dan zal Nederland de onderhandelingen met Bahrein
over de herziening van het belastingverdrag opnieuw opstarten. Nederland is hierover
met Bahrein in contact.
Recent heeft Bahrein aangekondigd in het kader van het internationale akkoord op de
minimumbelasting (zogenoemd Pijler 2) een binnenlandse bijheffing van 15% te implementeren.
Deze maatregel geldt alleen voor bedrijven met een omzet van ten minste € 750 miljoen.
Voor de volledigheid merk ik op dat dit niet kwalificeert als een algemene winstbelasting
ondanks het feit dat sprake is van een tarief van 15%. Dit komt omdat de winstbelasting
niet op ieder lichaam van toepassing is als gevolg van de omzetdrempel.
In mei 2024 heeft Barbados een nieuwe winstbelasting met een statutair tarief van
9% ingevoerd die met ingang van 1 januari 2024 in werking is getreden. Ik begrijp
dat deze belasting een opstaptarief bevat van 5,5% voor bedrijven met een omzet van
twee miljoen Barbadiaanse dollar of minder als een bedrijf kwalificeert als «small
business». Voor de aanwijzing van laagbelastende landen wordt gekeken naar het algemeen
geldende tarief waarbij tariefopstapjes (of tariefafstapjes) buiten beschouwing worden
gelaten, mits die vanwege de hoogte van het tarief of de lengte van de schijf geen
betekenisvolle invloed hebben. Ook afzonderlijke tarieven voor midden- en kleinbedrijf
blijven buiten beschouwing. Echter, voor het algemene karakter is van belang dat de
winstbelasting materieel op ieder lichaam van toepassing is. Ik begrijp dat de nieuwe
winstbelasting een uitzondering bevat waardoor het statutaire tarief van 9% mogelijk
niet op ieder lichaam van toepassing is. Hoewel deze uitzondering tijdelijk van aard
lijkt te zijn, kan ik nog niet concluderen dat sprake is van een algemeen geldende
winstbelasting van 9%. Nederland heeft Barbados gevraagd om meer toelichting over
de nieuwe winstbelasting.
Bij de vormgeving van de Wet bronbelasting 2021 is bewust gekozen om aan te sluiten
bij het statutaire tarief in plaats van het effectieve tarief in afwachting van internationale
ontwikkelingen. Idealiter zou de bronbelasting van toepassing zijn op rente-, royaltybetalingen
en dividenden die niet of tegen een laag effectief tarief worden belast. Echter voor
de uitvoerbaarheid is dit uitermate complex. Bovendien is het effectieve tarief afhankelijk
van de feiten en omstandigheden van een individuele belastingplichtige. Daarom is
destijds gekozen om het statutair tarief als uitgangspunt te nemen voor de heffing
van de bronbelasting.
Als gevolg van de Pijler 2-regels zullen staten naar verwachting de Pijler 2-regels
invoeren of hun winstbelasting zodanig aanpassen dat het effectieve tarief in de praktijk
uitkomt op ten minste 15%. Het kabinet onderzoekt of de Regeling laagbelastende staten
en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden daarom moet worden aangepast
voor multinationale groepen en binnenlandse groepen met een jaaromzet van ten minste
€ 750 miljoen, indien een dergelijke staat een kwalificerende minimumbelasting heeft
ingevoerd.
Vraag 4
Deelt u de opvatting dat heronderhandeling van de belastingverdragen met Bahrein en
Barbados alsnog op korte termijn noodzakelijk is als de aangekondigde winstbelastingen
niet algemeen blijken te gaan gelden? Hoe lang mag dit wat u betreft maximaal nog
duren (gelet op het feit dat de genoemde driejaarstermijn al is verstreken)?
Antwoord 4
Ja, deze opvatting deel ik. Als een land niet voornemens is een algemene winstbelasting
in te voeren met een statutair tarief van 9%, dan wil Nederland de heronderhandeling
over het belastingverdrag opnieuw opstarten.
Zoals hierboven genoemd, is de driejaarstermijn een redelijke termijn om verdragshandelingen
op te starten. Voor het opstarten en de voortzetting van verdragsonderhandelingen
is Nederland uiteraard wel afhankelijk van de bereidheid en inzet van het andere verdragsland.
Diverse factoren zoals nationale ontwikkelingen, beschikbare middelen en politieke
omstandigheden spelen hierin een rol. Bij zowel Bahrein als Barbados speelt mede een
rol dat beide landen de afgelopen jaren bezig zijn geweest met belastinghervormingen
die mogelijk relevant zijn voor hun positie op de Nederlandse lijst. Gelet op deze
omstandigheden was het niet passend om hier vooraf een maximale termijn aan te verbinden.
Immers, als de belastinghervormingen leiden tot aanpassingen in de nationale wet-
en regelgeving dan kwalificeren deze landen mogelijk niet langer als LBJ’s. Heronderhandeling
van het belastingverdrag is dan niet meer nodig.
Als een land uiteindelijk niet voornemens is een algemene winstbelasting in te voeren
met een statutair tarief van 9% dan blijft het voor Nederland wenselijk om te streven
naar afronding binnen drie jaar. Hoewel Nederland daarbij afhankelijk is van de bereidheid
en inzet van de andere verdragspartner, voorkomt dit dat onderhandelingen te vrijblijvend
verlopen.
Vraag 5
Bent u ervan op de hoogte dat Panama sinds 2017 (met een korte onderbreking) op de
zwarte lijst voor belastingparadijzen van de Europese Unie staat en geen ambitie toont
om daaraan iets te doen?
Antwoord 5
Panama staat sinds februari 2019 op de EU lijst van niet coöperatieve rechtsgebieden
voor belastingdoeleinden. Hoewel gedurende de coronajaren verzachtende omstandigheden
golden, is het inderdaad waar dat Panama al enige jaren op deze lijst staat. Er zijn
positieve signalen waaruit blijkt dat Panama hun grondhouding heeft aangepast tegenover
de dringende internationale oproep om hun tekortkoming in hun nationale wetgeving
te herzien. Zo is Panama op 23 oktober 2023 van de grijze lijst van de FATF3 gehaald, omdat Panama sinds dat moment voldoet aan de wereldwijde standaard op het
gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. Panama is nu, na
het behalen van deze mijlpaal, ook bezig met het verbeteren van de nationale belastingwetgeving.
Op dit punt vindt er constructief overleg plaats met Panama over de benodigde aanpassingen
van de nationale fiscale wetgeving en er is goede hoop dat dit op korte termijn zal
leiden tot aanpassingen van de nationale wet- en regelgeving.
Vraag 6
Klopt het dat het belastingverdrag met Panama niet wordt heroverwogen vanwege «constructief
contact» met Panama, zoals aangegeven in het jaarlijkse overzicht van onderhandelingen
van belastingverdragen 2024? Kunt u toelichten waaruit dit «constructief contact»
heeft bestaan en hoe dit zich verhoudt tot de niet-coöperatieve houding van Panama
in Europees verband?
Antwoord 6
De afgelopen jaren heeft op verschillende ambtelijke niveaus overleg plaatsgevonden
met Panama waarbij Panama zich coöperatief heeft opgesteld. Panama heeft aangegeven
zich in te spannen om van de EU lijst te raken. Dit sluit ook aan bij bovengenoemde
signalen. Gelet op deze inspanningen en de coöperatieve houding van Panama past het
daarom niet om op dit moment het belastingverdrag met Panama te heroverwegen. Een
signaal van heroverweging kan dan juist contraproductief werken.
Vraag 7
Bent u zich ervan bewust dat de Wet bronbelasting 2021 is ingevoerd als «defensieve»
maatregel richting landen op de hierboven genoemde zwarte lijst van de Europese Unie?
Bent u van mening dat de Wet bronbelasting 2021 voldoende defensief uitwerkt ten aanzien
van Panama, gegeven het feit dat er een uitzondering voor verdragslanden bestaat,
dat Nederland nog steeds een verdrag met Panama heeft, dat Panama nog steeds op de
zwarte lijst staat en dat de eerder genoemde driejaarstermijn is verstreken?
Antwoord 7
Verdragen (waaronder belastingverdragen) die gesloten zijn tussen landen hebben, vanuit
een juridisch oogpunt, een hogere rechtsorde dan de nationale wetgeving. Dit betekent
dat een lijst, die is opgenomen is in de nationale wetgeving, geen verandering kan
aanbrengen aan de gemaakte afspraken in een verdrag. In lijn met de motie Schouten/Groot4 zal Nederland het belastingverdrag heroverwegen als een verdragspartner op de EU-lijst
van niet coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden komt te staan. Hierbij
is het van belang dat het opzeggen van een belastingverdrag een eenmalig onherroepelijk
proces is, met mogelijk grote negatieve gevolgen op het diplomatieke en economische
vlak. Verder kan afgevraagd worden of de opzegging van een verdrag de benodigde prikkel
zal zijn voor een land om hun wetgeving aan te passen. Daartegenover staat dat het
risico van opzegging van het verdrag gecombineerd met een doorlopende dialoog een
adequaat instrument kan zijn om een land te stimuleren om de wetgeving aan te passen.
Daarbij ben ik van mening dat het niet zo kan zijn dat een land gedurende lange tijd
en zonder uitzicht op verbetering op de EU-lijst staat en Nederland toch de Wet bronbelasting
2021 niet kan toepassen. Ik blijf de situatie met betrekking tot Panama daarom nauwlettend
in de gaten houden.
Vraag 8
Kunt u voor de jaren 2021, 2022 en 2023 de geldstromen uit Nederland naar Panama in
kaart brengen, uitgesplitst naar rente, royalty’s en dividenden?
Antwoord 8
Ik beschik niet over de gevraagde gegevens. De Nederlandse Bank (DNB) stelt jaarlijks
een tabel op met inkomensstromen naar landen die zijn opgenomen in de regeling laagbelastende
staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (zowel LBJ’s als
niet-coöperatieve rechtsgebieden). Deze tabel wordt ook in de jaarlijkse monitoringbrief5 opgenomen. Momenteel vindt er overleg plaats met DNB om te kijken of deze tabel kan
worden aangevuld met een uitsplitsing naar de verdragslanden, waaronder dus ook Panama.
Of dit mogelijk is hangt mede af van de vraag of er daardoor geen herleidbaarheid
naar individuele bedrijven ontstaat.
Vraag 9
Bent u bereid een harde deadline te stellen aan Panama’s inspanningen om van de zwarte
lijst van de Europese Unie te worden verwijderd, inclusief een resultaatsverplichting
voor de verdragsonderhandelingen, met als uiterste consequentie het opzeggen van het
belastingverdrag met Panama? Zo ja, welke termijn vindt u hiervoor passend?
Antwoord 9
Panama werkt aan het verbeteren van haar nationale belastingwetgeving. Net als in
Nederland is Panama hiervoor mede afhankelijk van het parlementaire proces. Hierbij
is relevant dat in Panama het afgelopen jaar verkiezingen hebben plaatsgevonden en
dat de nieuwe regering zojuist is aangetreden. Gelet op deze ontwikkelingen vind ik
het daarom niet passend om nu een harde deadline op te leggen. Wel blijf ik de ontwikkelingen
nauwlettend monitoren. Als blijkt dat Panama geen verdere stappen onderneemt om verbeteringen
door te voeren, zal ik passende maatregelen nemen. Heroverweging van het belastingverdrag
is dan een mogelijke optie, maar dit is een ingrijpende stap die met de nodige zorgvuldigheid
moet worden benaderd.
Vraag 10
Hoe heeft het kabinet de effectiviteit van de Wet bronbelasting 2021 de afgelopen
jaren gemonitord? Hoe is bijgehouden in hoeverre de bronbelasting inderdaad wordt
geheven over stromen richting laagbelastende jurisdicties en wanneer actie moest worden
ondernomen?
Antwoord 10
De effectiviteit van de Wet bronbelasting 2021 wordt gevolgd door met name de ontwikkeling
van de financiële stromen te monitoren en jaarlijks te rapporteren. Uit de laatste
monitoringbrief6 blijkt dat sinds de invoering van de bronbelasting op renten en royalty’s, de inkomensstromen
naar de LBJ’s fors zijn afgenomen. Het grootste deel van de overgebleven stroom betreft
dividenden (inclusief ingehouden winst). Dividenden vallen vanaf 2024 ook onder de
reikwijdte van de bronbelasting. Het effect hiervan zal naar verwachting volgend jaar
gerapporteerd kunnen worden. De volgende monitoringbrief met de meest recente cijfers
over 2023 zal naar verwachting in oktober naar uw Kamer worden verzonden.
Vraag 11
Hoe komt het dat er niet eerder actie ondernomen is richting Bahrein, Barbados en
Panama, ondanks het feit dat de gestelde driejaarstermijn inmiddels is verstreken?
Bent u het ermee eens dat dit niet in lijn is met de doelstellingen en de voornemens
die ten grondslag lagen aan de Wet bronbelasting 2021?
Antwoord 11
De afgelopen jaren is meermaals contact geweest met Bahrein, Barbados en Panama. Nederland
heeft dus niet stilgezeten. Deze landen hebben aangegeven dat zij bezig zijn hun belastingsystemen
te hervormen, waardoor zij mogelijk niet meer worden opgenomen in de regeling laagbelastende
landen en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Een verzoek tot
voortzetting van de heronderhandeling van het belastingverdrag binnen de driejaarstermijn
was daarom niet langer passend. Indien deze landen geen verdere inspanningen verrichten
om hun belastingsysteem aan te passen, zal worden bezien hoe Nederland daar per geval
op kan reageren.
Vraag 12
Is het kabinet van plan de komende jaren een voortrekkersrol te vervullen bij het
bestrijden van internationale belastingontwijking?
Antwoord 12
Belastingontwijking is onwenselijk. Bij belastingontwijking gaat het doorgaans om
structuren of transacties die legaal zijn, maar die (mede) gericht zijn op het verkrijgen
van een belastingvoordeel, terwijl dit belastingvoordeel niet beoogd is door de wetgever.
De afgelopen jaren heeft Nederland nationaal en internationaal veel maatregelen genomen
om belastingontwijking aan te pakken. Die maatregelen hebben het stelsel aanzienlijk
robuuster gemaakt tegen de mogelijkheden om belastingen te ontwijken. Het kabinet
wil de mogelijkheden tot belastingontwijking blijven aanpakken. Daarbij waakt het
kabinet ertegen dat dergelijke maatregelen negatieve effecten hebben op reële bedrijvigheid.
In de aanpak van zowel nationale als internationale vormen van ontwijking wil het
kabinet prioriteit geven aan een aantal zaken. Ten eerste doet het kabinet naar aanleiding
van een aangenomen motie7 onderzoek naar de lucratiefbelangregeling. In dit onderzoek wordt met name ingegaan
op de zogenoemde doorstootregeling op basis waarvan de voordelen uit hoofde van een
lucratief belang onder voorwaarden in box 2 belast worden (in plaats van box 1). In
het onderzoek wordt bezien of en zo ja, op welke wijze, al dan niet geclausuleerd,
een alternatieve vormgeving (belastingheffing in box 1) mogelijk is, waarbij de budgettaire
gevolgen en de uitvoeringsgevolgen zullen worden afgewogen.
Ten tweede werkt het kabinet aan het verkennen of internationaal afspraken kunnen
worden gemaakt over het belasten van zeer vermogende personen, in navolging van internationale
afspraken over het belasten van multinationale ondernemingen. Internationale belastingstelsels
op het gebied van de inkomstenbelasting, vermogensbelasting en schenk- en erfbelasting
zijn niet goed op elkaar afgestemd, waardoor met name vermogende personen – vergelijkbaar
met multinationale ondernemingen – in staat zijn om hun belastingdruk wereldwijd te
optimaliseren. Mondiale en Europese samenwerking die inzet op een gelijk speelveld
op het gebied van de belastingheffing van zeer vermogende personen kan fiscale concurrentie
en wereldwijde erosie van de belastinggrondslag en verlies van belastingopbrengsten
tegengaan.
Tot slot zet het kabinet de aanpak van dividendstripping voort. Per 1 januari 2024
is al een aantal maatregelen tegen dividendstripping in werking getreden. Het vorige
kabinet is een onderzoek gestart naar nadere maatregelen tegen dividendstripping.
Het kabinet zal dit onderzoek voortzetten. Het onderzoek richt zich op de vraag welke
nadere (materiële) maatregelen kunnen worden genomen om de aanpak van dividendstripping
verder te versterken. Hierbij wordt een breed scala aan maatregelen onderzocht en
wordt er gekeken naar maatregelen tegen dividendstripping in andere landen. Naar verwachting
zal over het onderzoek in het voorjaar van 2025 aan uw Kamer worden gerapporteerd.
Vraag 13
Klopt het dat Nederland tegen de ontwikkeling van een VN-belastingverdrag heeft gestemd?
Kunt u toelichten waarom? In hoeverre is een tegenstem wat u betreft te rijmen met
een voortrekkersrol bij het bestrijden van internationale belastingontwijking?
Antwoord 13
Dit kabinet ondersteunt de oproep die is gedaan om te onderzoeken of in VN-verband
werk verricht kan worden om internationale samenwerking op belastinggebied inclusiever
te maken. Nederland heeft zich bij de stemming over de Terms of Reference voor een VN-raamwerkverdrag over internationale belastingsamenwerking wel samen met
de andere 26 EU-lidstaten en net als 16 andere VN-lidstaten in het Ad Hoc Comité onthouden.8 Ik zal dat hieronder toelichten.
Het VN-raamwerkverdrag moet volgens de opgestelde Terms of Reference gaan over verschillende onderwerpen. Daarbij wordt in het midden gelaten wat de precieze
onderwerpen zijn met uitzondering van één duidelijke instructie. Er moet volgens de
Terms of Reference in ieder geval een protocol worden ontwikkeld over de verdeling van heffingsrechten
over inkomen uit het verlenen van grensoverschrijdende diensten in een digitaliserende
en globaliserende economie en een protocol over de belastingheffing van de digitale
economie.9 Op dit punt is Nederland gecommitteerd aan het werk van het Inclusive Framework aangaande
de heroverweging van de beginselen op basis waarvan het heffingsrecht over winsten
van internationaal opererende bedrijven aan landen wordt toebedeeld (Pijler 1). Het
ontwikkelen van een VN-raamwerkverdrag dat op precies dezelfde problematiek ziet kan
leiden tot dubbel werk en tot fragmentatie in de internationale samenwerking op belastinggebied.
Dubbel werk met verschillende uitkomsten kan ertoe leiden dat elk mogelijk akkoord
een breed draagvlak mist en aan effectiviteit inboet. Nederland wil dergelijke fragmentatie
voorkomen en heeft in de onderhandelingen over de Terms of Reference daarom suggesties gedaan om onderwerpen te mijden waar in VN-verband geen breed draagvlak
te verwachten is, bijvoorbeeld omdat een belangrijk deel van de VN lidstaten zich
(ook) aan de uitkomsten op deze onderwerpen in een ander forum heeft gecommitteerd.10 Deze suggesties zijn niet overgenomen. Nederland heeft zich onthouden van stemming
en niet tegen de Terms of Reference gestemd, omdat Nederland wel de toegevoegde waarde van een VN-raamwerkverdrag ziet
waar zo’n verdrag aanvullend is aan het werk dat in andere internationale fora wordt
verzet.11
Tenslotte, aangezien naast de genoemde onderwerpen niet duidelijk is waar het raamwerkverdrag
over zal gaan, is het ook onduidelijk of het VN-raamwerkverdrag (ook) zal gaan over
het bestrijden van internationale belastingontwijking. Het onthouden van stemming
doet dan ook niets af aan de rol die Nederland vervult in het bestrijden van internationale
belastingontwijking.
Vraag 14
Bent u het ermee eens dat een VN-belastingverdrag kan bijdragen aan het bestrijden
van internationale belastingontwijking? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 14
Aangezien de precieze inhoud van het VN-raamwerkverdrag nog in het midden wordt gelaten,
is het nog onduidelijk of het verdrag (ook) zal gaan over het bestrijden van internationale
belastingontwijking. In internationaal verband zijn de laatste jaren grote stappen
gezet in het bestrijden van belastingontwijking. Waar het VN-raamwerkverdrag een aanvulling
kan zijn op de afspraken die zijn gemaakt en op werk dat wordt verricht in internationale
fora ter bestrijding van internationale belastingontwijking ben ik daar uiteraard
voorstander van. Door inspanningen van landen wereldwijd bij onder andere het Inclusive
Framework/OESO, het Global Forum voor transparantie en uitwisseling van informatie
voor belastingdoeleinden, en de samenwerking van deze samenwerkingsverbanden met organisaties
zoals de VN12 is afgelopen jaren veel bereikt en zal naar verwachting nog veel bereikt worden om
belastingontwijking tegen te gaan. Specifiek ook op het gebied van transparantie en
uitwisseling van informatie. Ook wordt er sinds 2016 binnen het Inclusive Framework
van de OESO met inmiddels 147 landen gewerkt aan de implementatie van een uitgebreid
pakket maatregelen ontwikkeld ter bestrijding van belastingontwijking, onder de noemer
van Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) en wordt via twee zogenoemde Pijlers gewerkt
aan de uitwerking van een akkoord over de heroverweging van de beginselen waarop het
heffingsrecht over winsten van internationaal opererende bedrijven aan landen wordt
toebedeeld (Pijler 1) en aan afspraken over een minimumniveau van belasting voor deze
bedrijven (Pijler 2).13 Nederland is voorloper in de implementatie van Pijler 2 en blijft gecommitteerd aan
het bereiken van een akkoord over Pijler 1.
Vraag 15
Bent u het ermee eens dat het van belang is dat lage-inkomenslanden ook mee kunnen
praten en mee kunnen beslissen over de aanpak van internationale belastingontwijking,
aangezien zij daar vaak nog meer nadeel van ondervinden dan andere landen?
Antwoord 15
Het kabinet vindt het van belang dat lage-inkomenslanden met andere landen mee kunnen
praten en beslissen over de aanpak van internationale belastingontwijking. Nederland
zet zich daarom in voor een evenwichtige vertegenwoordiging van ontwikkelingslanden
in het Inclusive Framework en ondersteunt daar de bredere inspanningen om internationale
samenwerking op belastinggebied nog inclusiever te maken. Nederland erkent dat er
nog verbeteringen mogelijk zijn. Onder meer spant het kabinet zich in om ontwikkelingslanden
te laten participeren in de internationale samenwerking op belastinggebied, door technische
assistentie te verlenen aan deze landen en organisaties die deze landen (mede) vertegenwoordigen
in internationale fora. Een voorbeeld is de steun van Nederland aan het African Tax
Administration Forum (hierna: ATAF), de overkoepelende organisatie van Afrikaanse
belastingdiensten.14 ATAF heeft met kracht de belangen van veel Afrikaanse landen naar voren gebracht
in het internationale overleg.
Vraag 16
Indien er een VN-belastingverdrag komt, hoe staat u dan tegenover het eerlijk belasten
van rijke individuen en multinationals als uitgangspunt?
Antwoord 16
Het kabinet vindt het hoe dan ook belangrijk dat zeer vermogende personen en multinationals
evenwichtig belast worden. Dit staat los van een mogelijk VN-raamwerkverdrag op het
gebied van internationale belastingsamenwerking. Ik span mij daarom ook nationaal
in voor de evenwichtige belastingheffing van zeer vermogende personen en multinationals,
bijvoorbeeld door de invoering van de Wet minimumbelasting 2024, en ben gezien het
internationale karakter actief betrokken bij de inspanningen op deze gebieden in meerdere
internationale fora. Naast dat er in het kader van de OESO al veel is bereikt op het
gebied van transparantie en uitwisseling van informatie, wordt ook de belastingheffing
van «High Net Worth Individuals» in diverse fora geagendeerd. Zo heeft de G20 na afloop
van een bijeenkomst afgelopen juli het Inclusive Framework van de OESO uitgenodigd
om zich – naast belastingontwijking door multinationals – over onder andere de belastingheffing
van zeer vermogende personen te buigen.15 Het VN-raamwerkverdrag dient volgens de Terms of Reference verscheidene onderwerpen te beslaan, zoals een eerlijke verdeling van heffingsrechten,
eerlijke belastingheffing van multinationale ondernemingen, bestrijding van belastingontduiking
en ontwijking door HNWIs, internationale belastingsamenwerking die bijdraagt aan duurzame
ontwikkeling, effectieve bijstand in belastingzaken en uitwisseling van informatie,
het adresseren van illegale geldstromen en effectieve geschilbeslechtingsprocedures.16 Voor een bredere invloed van het VN-raamwerkverdrag is het van belang dat de uitgangspunten
niet beperkt zijn tot het evenwichtig belasten van zeer vermogende personen en multinationals en dat het op die punten bestaand werk in aanmerking neemt.
Vraag 17
Wat is de positie van het Nederlandse kabinet ten aanzien van een eventueel VN-belastingverdrag?
Wat is volgens u voor Nederland van belang bij de totstandkoming van een dergelijk
verdrag?
Antwoord 17
Nederland steunt alle inspanningen die inclusieve, effectieve en duurzame internationale
belastingsamenwerking ondersteunen.17 Nederland is derhalve bereid bij te dragen aan het werk dat wordt verricht voor het
ontwikkelen van een VN-raamwerkverdrag. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag
13, acht Nederland het daarbij van belang dat dit werk resulteert in uitkomsten die
effectief zijn en breed worden gedragen. Daarom dient er bij de totstandkoming van
een VN-raamwerkverdrag oog te zijn voor bestaand werk dat in andere internationale
fora is gedaan ten aanzien van de onderwerpen die in het VN-raamwerverdrag worden
geadresseerd. Consistentie met het werk in andere fora (zoals het Inclusive Framework binnen de OESO en het Global Forum voor transparantie en uitwisseling van informatie
voor belastingdoeleinden) is van belang voor een effectieve aanpak van globale belastinguitdagingen.
Het raamwerkverdrag dient duplicatie en fragmentatie van het fiscale landschap te
voorkomen. Door dit als uitgangspunt te nemen kan worden gewerkt aan een breed gedragen
resultaat.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.L. Idsinga, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.