Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Jansen over het artikel “Studenten vinden drugs gebruiken de normaalste zaak van de wereld”
Vragen van het lid Jansen (Nieuw Sociaal Contract) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Jeugd, Preventie en Sport) over het artikel «Studenten vinden drugs gebruiken de normaalste zaak van de wereld» (ingezonden 22 juli 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Karremans (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
13 september 2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 2244.
Vraag 1
Bent u bekend met het bovenstaand artikel?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Herkent u het beeld uit dit artikel? Maakt u zich ook zorgen over de trend dat het
gebruik van (hard)drugs zo sterk genormaliseerd is onder jongeren/jongvolwassenen?
Deelt u de mening dat dit een groot en urgent probleem is?
Antwoord 2
Ik maak mij zorgen over het drugsgebruik onder jongeren en jongvolwassenen. Drugsgebruik
is niet normaal en is geen onderdeel van een normale, gezonde leefstijl. Wie drugs
gebruikt loopt gezondheidsrisico’s en draagt bij aan de instandhouding van een criminele
industrie. Hoewel de overgrote meerderheid van de Nederlanders geen drugs gebruikt,
blijkt uit onderzoeken dat binnen specifieke groepen drugsgebruik zoveel voorkomt,
dat het binnen deze groepen genormaliseerd is. Dat is problematisch, want de perceptie
dat bepaald gedrag normaal is, verlaagt de drempel om ook dit gedrag te vertonen.
Daarom werk ik aan publiekscommunicatie over de negatieve maatschappelijke gevolgen
van kopen en gebruiken van drugs. Uw Kamer zal hierover in het najaar verder over
geïnformeerd worden.
Vraag 3
Kunt u aangeven wat het aantal jonge harddruggebruikers is? Kunt u de trend in harddruggebruik
binnen deze groep geven?
Antwoord 3
Uit de Leefstijlmonitor blijkt dat in 2023 18- t/m 35-jarigen 14,6% het afgelopen
jaar een drug anders dan cannabis heeft gebruikt. Dit cijfer stijgt – in 2016 ging
het nog om 11,1%. De Scholierenmonitor van het Trimbos-instituut rapporteert dat in
2023 het percentage 12- t/m 16-jarigen dat ooit XTC, cocaïne en amfetamine heeft gebruikt
respectievelijk 1,7%, 1,4% en 1,1% is. Binnen deze leeftijdsgroep is geen duidelijke
trend te ontwaren.
Vraag 4
Kunt u aangeven wat de meest recente, landelijke cijfers zijn wat betreft lichamelijke,
mentale en maatschappelijke – korte en lange termijn – gevolgen van harddruggebruik
door jongeren/jongvolwassenen? Kunt u aangeven of er een verband bestaat tussen toenemend
harddrugsgebruik en een toename in suïcidaliteit onder jongeren?»
Antwoord 4
Er bestaat een grote diversiteit in zowel middelen als gebruikers. Van sommige middelen
zijn korte en lange termijn-risico’s bekend, maar andere middelen worden zodanig weinig
gebruikt dat hier geen wetenschappelijk onderbouwde gegevens over bestaan. Er bestaat
daarom geen onderzoek dat de lichamelijke, mentale en maatschappelijke effecten van
harddruggebruik in het algemeen onder jongeren/jongvolwassenen integraal in beeld
brengt.
Internationale studies laten zien dat in de algemene populatie een verband tussen
overmatig middelengebruik en suïcidaliteit bestaat. Stichting 113 zelfmoordpreventie
voert verdiepend onderzoek uit naar zelfdoding in Nederland met behulp van de psychosociale
autopsie. Dit is een vorm van onderzoek waarbij nabestaanden die een dierbare verloren
zijn door zelfdoding hun kennis en ervaring delen met onderzoekers door een vragenlijst
in te vullen met psychosociale kenmerken van de overledene. In 101 van de recent onderzochte
gevallen ging het om jonge mensen tussen de 10 en 30 jaar oud. Hiervan gebruikte 17%
harddrugs. Dat is hoger dan het landelijke gemiddelde. In een onderzoek onder jongvolwassenen
met suïcidale gedachten bleek echter dat drugsgebruik slechts door een enkeling benoemd
werd als factor.2 Het is belangrijk om aan te geven dat een verband tussen drugsgebruik en suïcidaliteit
niet direct betekent dat het één het ander veroorzaakt. Een toename van drugsgebruik
hoeft niet te leiden tot toename van suïcidaliteit. Voor een causaal verband tussen
een toename van het gebruik van harddrugs en een toename van suïcidaliteit is geen
bewijs.
Vraag 5
Kunt u aangeven bij welke subgroepen jonge harddruggebruikers deze lichamelijke, mentale
en maatschappelijke gevolgen het meest vaak voorkomen?
Antwoord 5
Uit de Scholierenmonitor weten we dat onder 12- t/m 16-jarigen dat jongens vaker ervaring
hebben met drugs dan meisjes (3,5% vs. 2,8%). Ook verschilt het percentage leerlingen
dat ooit een harddrug3 probeerde per schoolniveau: 4,9% bij vmbo-b/k, 4,0% op vmbo-g/t, 3,2% bij de havo
en 1,7% op het vwo. Daarnaast ligt het percentage 12- t/m 16-jarigen dat ooit een
harddrug gebruikte hoger onder scholieren met een niet-Nederlandse herkomst (5%) dan
onder scholieren met een Nederlandse herkomst (2,6%). Uit de Leefstijlmonitor blijkt
dat volwassenen in een stedelijk gebied vaker het laatste jaar een drug anders dan
cannabis hebben gebruikt dan zij in een niet/weinig en matig stedelijk gebied (6,6%
vs. 2,8% en 2,9%). Deze cijfers zeggen alleen iets over subgroepen waar de prevalentie
van gebruik hoger ligt dan in andere subgroepen. Het is aannemelijk dat nadelige lichamelijke,
mentale en maatschappelijke gevolgen van harddruggebruik onder deze subgroepen ook
vaker voorkomen dan onder andere subgroepen. Zoals ook al aangegeven in de beantwoording
van vraag 4 bestaat er geen integraal onderzoek dat de lichamelijke, mentale, en maatschappelijke
effecten van harddruggebruik in beeld brengt. Uit bovenstaande cijfers valt niet op
te maken hoeveel van degenen die hebben aangegeven drugs gebruikt te hebben hier lichamelijke,
mentale of maatschappelijke gevolgen van ondervinden.
Vraag 6
Kunt u aangeven of alle harddrugs in deze onderzoeken (in vraag 3, 4 en 5) zijn meegenomen?
Antwoord 6
Harddrugs zijn middelen die op lijst I van de Opiumwet staan. Op het moment van deze
beantwoording staan er 248 middelen op deze lijst. Het is niet doelmatig om het gebruik
en de lichamelijke, mentale en maatschappelijke gevolgen van elk afzonderlijk middel
in kaart te brengen, Met de Nationale Drugs Monitor en het Drugs Informatie en Monitoringssysteem
(DIMS) van het Trimbos-instituut wordt een vinger aan de pols gehouden wat nieuwe
trends in (hard)druggebruik betreft. Wanneer de cijfers daarom vragen, wordt de vraagstelling
in monitorstudies aangepast om ook het gebruik van de nieuw opgekomen middelen te
onderzoeken. Dat is bijvoorbeeld aan de orde geweest bij de opkomst van de designerdrug
3-MMC.
In de beantwoording van bovenstaande vragen wordt verwezen naar cijfers van de Scholierenmonitor,
de Leefstijlmonitor en psychosociale autopsies van Stichting 113 Zelfmoordpreventie.
Voor de Scholierenmonitor en de Leefstijlmonitor zijn XTC, cocaïne, amfetamine, LSD,
GHB, ketamine en paddo’s uitgevraagd. Voor de Leefstijlmonitor zijn ook nog heroïne,
methadon en 4-FA uitgevraagd en de Scholierenmonitor heeft ook 3-MMC meegenomen.
Vraag 7
Kunt u aangeven wat de meest recente, landelijke cijfers zijn over maatschappelijke
kosten naar aanleiding van harddruggebruik onder jongeren/jongvolwassenen?
Antwoord 7
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 4 bestaat er geen onderzoek dat de
lichamelijke, mentale en maatschappelijke effecten van harddruggebruik onder jongeren/jongvolwassenen
integraal in beeld brengt.
Vraag 8
Kunt u aangeven wat de meest recente, landelijke cijfers zijn wat betreft het aantal
jongeren/jongvolwassenen dat in verslavingszorg wordt behandeld voor een harddrugverslaving?
En kunt u de trend in behandeling door verslavingszorg van deze groep geven?
Antwoord 8
Het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) monitort de aard en omvang
van de behandelingen in de gespecialiseerde verslavingszorg bij deelnemende instellingen
in Nederland. Hoewel de meeste en grootste verslavingszorginstellingen hierin opgenomen
zijn geeft het geen compleet beeld: niet alle instellingen leveren gegevens aan het
LADIS aan, en verslavingsproblematiek wordt ook gezien door andere sectoren en instellingen.
Net als in de beantwoording van bovenstaande vragen ga ik ervan uit dat u met een
harddrug doelt op een verslaving aan middelen op lijst I van de Opiumwet. In de meest
recente LADIS rapportage Kerncijfers Verslavingszorg 2018–20234 wordt per middel uiteen gezet hoeveel mensen in behandeling waren met de bijbehorende
demografische gegevens en wordt een trend over de jaren 2018 tot en met 2023 weergegeven.
Gekeken naar absolute aantallen zien we over de jaren 2018 tot en met 2023 jaarlijks
een geleidelijke toename, met uitzondering van het jaar 2019 waarin we een afname
zien. In 2018 waren circa 1.300 jongeren/jongvolwassenen (< 25 jaar) in behandeling
voor een verslaving aan een harddrug en in 2023 waren dit circa 1.700 jongeren/jongvolwassenen.
Op basis van alleen deze gegevens kan geen conclusie worden getrokken over de oorzaak
van deze stijging. Een dergelijke stijging kan komen doordat meer jongeren harddrugs
gebruiken en hierdoor in de problemen komen, maar kan er ook op wijzen dat meer jongeren/jongvolwassenen
die hulp nodig hebben de weg naar de verslavingszorg vinden. Daarnaast kunnen de dekkingsgraad
van het aantal instellingen dat deelneemt, toegankelijkheid van de verslavingszorg,
wachtlijsten, het aanbod van verslavingszorg en externe factoren zoals bevolkingsgroei
van invloed zijn.
Vraag 9
Kunt u aangeven van welke overige zorg jonge/jongvolwassen harddrugsgebruikers gebruik
maken?
Antwoord 9
Allereerst wil ik benadrukken dat niet elke jongere of jongvolwassene die drugs gebruikt
lijdt aan een verslaving of in de verslavingszorg zit. De behandelwijze voor jongeren
die drugs gebruiken is afhankelijk van eventuele andere zorgvragen, de omgeving van
de jongere en de mate van middelengebruik. Jeugdigen kunnen zowel ambulant bij een
zorgaanbieder behandeld worden, als intensief thuis. Maar jeugdigen kunnen ook behandeld
worden in een opnamesetting. Diagnostiek en triage vormen de basis voor het behandelplan.
Geconstateerde problematiek wordt integraal behandeld. Voor zover verslavingsproblematiek
onderdeel uitmaakt van de behandeling is het ter beoordeling van de instelling dat
onderdeel van de behandeling zelf uit te voeren of daarbij de inzet van een gespecialiseerde
verslavingszorginstelling voor in te schakelen.
Vraag 10
Wat vindt u van de afname van het gebruik van jeugdverslavingszorg sinds de transitie
naar gemeenten? Wat moet er volgens u veranderen zodat verslaafde jongeren/jongvolwassenen
eerder en vaker verslavingszorg gebruiken?
Antwoord 10
In de LADIS cijfers is een afname van het aantal jongeren in behandeling voor een
verslaving onder de 18 jaar waarneembaar. Op basis van deze cijfers kan ik echter
niet stellen dat er jongeren zijn die geen hulp krijgen, terwijl zij hier wel behoefte
aan hebben. Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 8 en vraag 9 geeft LADIS alleen
een beeld van (een groot deel van) de verslavingszorginstellingen en is de hulp die
jongeren kunnen ontvangen erg divers. Landelijk wordt bijgehouden hoeveel jeugdhulp
er wordt gegeven en het soort jeugdhulp (bijvoorbeeld jeugdhulp met of zonder verblijf),
maar er zijn geen landelijke cijfers over de zorgvragen waarvoor jeugdigen hulp ontvangen.
Kwetsbare jeugdigen moeten kunnen rekenen op tijdige en passende hulp. De beschikbaarheid
van specialistische jeugdhulp (waaronder zorg bij verslavingsproblematiek) behoeft
verbetering. Hiervoor moet de samenwerking tussen gemeenten, tussen gemeenten en aanbieders,
en die tussen gemeenten, aanbieders en andere domeinen worden versterkt. Mijn voorganger
heeft hiertoe dit voorjaar het wetsvoorstel «verbetering beschikbaarheid jeugdzorg»
ingediend bij uw Kamer5. In dit wetsvoorstel worden gemeenten verplicht om regionaal samen te werken bij
de inkoop van specialistische jeugdzorg, bijvoorbeeld door het opstellen van een regiovisie
binnen de jeugdregio. Onderdeel hiervan is ook een algemene maatregel van bestuur
met zorgvormen die gemeenten verplicht om deze op regionaal niveau in te kopen. Deze
ligt op dit moment voor ter internetconsultatie6.
Daarnaast is het belangrijk dat verslavingsproblematiek zo veel als mogelijk wordt
voorkomen. Daarvoor is het noodzakelijk dat jongeren, professionals en de omgeving
zich bewust zijn van de risico’s van middelengebruik, problematiek (vroeg)tijdig wordt
herkend en tijdig wordt doorverwezen naar de juiste hulp en zorg indien nodig. Om
dit te bevorderen wordt onder andere gewerkt aan deskundigheidsbevordering en bewustwording
van de risico’s van middelengebruik op scholen met de programma’s Gezonde School en
Helder op School. Daarnaast is er voor jeugdprofessionals een richtlijn omtrent middelengebruik
om vroegsignalering, begeleiding en behandelingen van jongeren met risicovol middelengebruik
te bevorderen. Het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie verstrekt via hun netwerk
tevens kennis aan professionals in de jeugd-ggz over het signaleren en behandelen
van jongeren met verslavingsstoornissen en andere stoornissen gerelateerd aan middelengebruik.
Vraag 11
Kunt u aangeven of en zo ja, hoelang de wachttijden en/of wachtlijsten zijn voor jongeren/jongvolwassenen
om gebruik te maken van verslavingszorg?
Antwoord 11
Er is geen landelijk beeld van de wachtlijsten voor (specifieke vormen) van jeugdhulp
(< 18 jaar). De meest recente cijfers van de Nederlandse Zorgautoriteit laten zien
dat de gemiddelde wachttijd binnen de volwassenen-ggz voor verslavingsstoornissen
en andere stoornissen gerelateerd aan middelengebruik eind 2023 op 15 weken lag. Binnen
dit gemiddelde is geen onderscheid gemaakt naar leeftijd en het ontbreekt daarmee
ook aan een landelijk beeld van de wachtlijsten voor jongvolwassenen (18 tot en met
25 jaar). Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 moeten kwetsbare jeugdigen
kunnen rekenen op tijdige en passende hulp en werk ik met het wetsvoorstel van mijn
voorganger «verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» aan het verbeteren van
de beschikbaarheid van jeugdhulp.
Vraag 12
Heeft u zicht op het aantal jonge harddruggebruikers dat geen hulp voor hun verslaving
wil of durft te zoeken?
Antwoord 12
Er is geen landelijk beeld van het aantal jongeren/jongvolwassenen dat verslaafd is
aan harddrugs en geen hulp voor hun verslaving wil of durft te zoeken. Wel zijn er
(inter)nationale schattingen die spreken van een aanzienlijke zorgkloof: de grootste
groep mensen met een verslaving die zorg nodig heeft is niet bekend bij de verslavingszorg.
Het is belangrijk dat er geen drempel wordt ervaren om hulp te zoeken indien nodig
en dat problematiek tijdig wordt herkend. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 uiteen
zet werken we met verschillende activiteiten aan onder andere deskundigheidsbevordering
van onderwijzers en jeugdprofessionals en zetten we in op de bewustwording van de
risico’s van middelengebruik onder jongeren/jongvolwassenen en hun omgeving.
Het risico op verslaving verschilt tussen de verschillende middelen en vaak duurt
het enige jaren voordat mensen met verslavingsproblematiek de weg naar de hulpverlening
zoeken en hiertoe gemotiveerd zijn. Vaak spelen er, naast verslaving, ook allerlei
bijkomende problemen van psychische, sociale of financiële aard. Daar staat tegenover
dat er ook «natuurlijk herstel» kan optreden. Niet iedereen hoeft te worden behandeld,
en voor jongeren kunnen ook andere vormen van ondersteuning aangewezen zijn zoals
ik in mijn antwoord op vraag 10 ook benoem.
Vraag 13
Constaterende dat in 2009 het RIVM de «Ranking van drugs. Een vergelijking van de
schadelijkheid van drugs» heeft uitgebracht, kunt u bevestigen dat dit de meest recente
versie is van de «ranking van drugs»? Zo ja, bent u voornemens deze op korte termijn
te actualiseren?
Antwoord 13
Ik kan bevestigen dat dat de meest recente versie is van ranking van drugs. Naar mijn
mening is de ranking van de middelen, zoals destijds gedaan door het RIVM, nog steeds
zeer bruikbaar voor het huidige beleid. Specifiek voor harddrugs heeft recentelijk
het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) in reactie op de motie
van Nispen7 zeven middelen die representatief zijn voor de stoffen die vallen onder de werking
van de Opiumwet en die voldoen aan vastgestelde criteria onderworpen aan een herbeoordeling
door middel van een quick scan.8 Hieruit blijkt dat wanneer er opnieuw naar verboden middelen gekeken wordt, de conclusie
getrokken wordt dat deze terecht verboden zijn. Een actualisatie van het RIVM-rapport
voegt daar weinig aan toe.
Vraag 14
Kunt u aangeven wat de overheidsagenda van harddrugsgebruik onder <21-jarigen momenteel
behelst (inclusief preventie) en wanneer deze agenda voor het laatst geactualiseerd
is?
Antwoord 14
Het beleid rondom het ontmoedigen van drugsgebruik wordt continu doorontwikkeld. Mijn
voorgangers hebben Kamerbrieven gewijd aan het informeren van uw Kamer over de voortgang
van het drugspreventiebeleid. Voor de ontmoediging van drugsgebruik wordt ingezet
op meerdere risico- en beschermende factoren. Iemand die te maken heeft met meerdere
risicofactoren loopt een groter risico om (problematisch) drugs te gaan gebruiken.
Beschermende factoren hebben juist een positieve invloed. Het is de mix van risico-
en beschermende factoren die de kans beïnvloedt of iemand wel of geen risicogedrag
laat zien. Daarom richt de preventie-aanpak zich op veelvoorkomende settings, zoals
het gezin/de thuissituatie, onderwijsinstellingen, werk, de uitgaansomgeving en de
lokale omgeving van de jongere (de directe leefomgeving), zodat zoveel mogelijk risicofactoren
gedempt kunnen worden. Daarbij dient zoveel mogelijk gebruik te worden gemaakt van
interventies waarvan de effectiviteit bewezen is. Ik financier het Trimbos-instituut
om kennis te vergaren over effectieve preventie-activiteiten en gemeenten, onderwijsinstellingen
en onderwijsinstellingen te ondersteunen bij het implementeren van preventie. Daarnaast
zijn in het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) tussen gemeenten en VWS afspraken
gemaakt over het vormgeven van het lokale drugspreventiebeleid.
Vraag 15
Hoe wordt in overheidsbeleid rekening gehouden met kwetsbare, jonge harddruggebruikers?
Antwoord 15
Drugsgebruik komt het vaakst voor onder jongeren en jongvolwassenen. Het merendeel
van de preventie-activiteiten is gericht op deze groep. Kwetsbare groepen lopen een
groter risico lopen op problematiek gerelateerd aan drugsgebruik. Het Trimbos-instituut
biedt ondersteuning aan gemeenten om in hun lokale preventiebeleid meer systematisch
aandacht te besteden aan deze groepen, bijvoorbeeld met de eerder dit jaar gepubliceerde
tool «middelenpreventie voor kwetsbare groepen».
Daarnaast is er met het EXPLORE-onderzoek onder meer het drugsgebruik door scholieren
in het praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs (VSO), de residentiële jeugdzorg
(RJZ) en de justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) onderzocht. In cluster 4 van het
VSO (leerlingen met een psychische en/of gedragsstoornis) is de prevalentie van het
middelengebruik een stuk hoger dan dat van leerlingen in het praktijkonderwijs en
VMBO-b. Deze jongeren zijn extra kwetsbaar voor vroeg en riskant middelengebruik en
het ontwikkelen van verslavingsproblematiek. Door meer aandacht te besteden aan de
erkenning en aanpak van middelengebruik, in te zetten op deskundigheidsbevordering
van de professionals, aanpassing van het lesmateriaal en ouderbetrokkenheid te bevorderen,
worden goede verbeterstappen gezet. Het door het Trimbos-instituut ontwikkelde programma
Open en Alert biedt hiertoe belangrijke ondersteuning.
Ook is er aandacht voor kinderen die opgroeien met een ouder met psychische problemen
en/of een verslaving. Deze kinderen lopen twee tot viermaal meer kans dan andere kinderen
om zelf ook psychische problemen of een verslaving te ontwikkelen, in hun jeugd of
als ze volwassen zijn. Binnen Nederland worden door verschillende (lokale) aanbieders
KOPP/KOV interventies aangeboden voor kinderen en ouders. Het Trimbos-instituut biedt
verschillende trainingen aan (preventie)professionals die deze interventies verzorgen.
Daarnaast zijn er verschillende richtlijnen en instrumenten voor professionals en
gemeentes. Ook coördineert het Trimbos-instituut een landelijk platform voor professionals
en stakeholders, waarin het bereik van KOPP/KOV-preventie een belangrijk speerpunt
is.
Vraag 16
Kunt u aangeven welke gegevens volgens u momenteel ontbreken over harddruggebruik
onder jongeren/jongvolwassenen om goed beleid te kunnen voeren?
Antwoord 16
Het middelengebruik onder jongeren en jongvolwassenen wordt via diverse onderzoeken
regelmatig gemonitord. Zo is er de Leefstijlmonitor voor de 18-plussers, het Peilstationsonderzoek
en het HBSC-onderzoek voor de middelbare scholieren, de middelenmonitor mbo/hbo voor
16- t/m 18-jarigen in het mbo en het hbo, de monitor middelengebruik en mentale gezondheid
voor wo-studenten en het EXPLORE-onderzoek voor scholieren in de residentiële jeugdzorg,
justitiële jeugdinrichtingen en het voortgezet speciaal onderwijs, Daarnaast houden
we de drugsmarkt in de gaten met het drugs informatie en monitoringssysteem (DIMS)
en houden we zicht op de aantallen en soorten middelen in de verslavingszorg met het
LADIS. De resultaten van deze monitors worden door het Trimbos-instituut vervolgens
overzichtelijk gebundeld in de Nationale Drugs Monitor.
Daarnaast bundelt het Trimbos-instituut kennis over effectieve preventie om het vervolgens
te vertalen naar factsheets en aanbevelingen. Hoewel veel bekend is over wat wel en
niet effectief is, is meer onderzoek in deze richting altijd waardevol. Daarnaast
zijn evaluaties van beleid of campagnes gericht op het verminderen van drugsgebruik
van groot belang, zodat beleid altijd kan verbeteren. In het najaar stuur ik gezamenlijk
met de Minister van Justitie en Veiligheid de Kamer een brief over mijn aanpak op
drugsgebruik. Daarin neem ik dit aspect mee.
Vraag 17
In 1995 werd door het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport de nota «Het
Nederlandse drugsbeleid: continuïteit en verandering» uitgebracht, kunt u bevestigen
dat dit de meest recente versie is? Zo ja, bent u voornemens deze op korte termijn
te actualiseren?
Antwoord 17
Ik kan bevestigen dat dit de meest recente versie van de VWS-nota over het Nederlandse
drugsbeleid. Dit betekent niet dat de doorontwikkeling van het Nederlandse drugsbeleid
sinds 1995 heeft stilgestaan. Er zijn voortdurend nieuwe aanpassingen en ontwikkelingen,
hierover is de Tweede Kamer door mijn voorgangers geïnformeerd door middel van Kamerbrieven.
In het najaar kunt u een nieuwe Kamerbrief over het drugsbeleid verwachten, waarin
ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid zal ingaan op de kabinetsvisie
op het drugsbeleid en onze inzet tijdens deze kabinetsperiode.
Vraag 18
Heeft u, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, recentelijk inzichten vergaard
in hoe jongeren/jongvolwassenen in contact komen met leveranciers in de illegale drugshandel?
In welke mate ziet u dat de laagdrempeligheid van onlinekanalen als Telegram, invloed
heeft op het drugsgebruik van deze leeftijdsgroep? Welke overige trends zijn zichtbaar
in het contact tussen deze leeftijdsgroep en de illegale drugshandel? Hoe beoogt het
kabinet deze contacten terug te dringen?
Antwoord 18
In 2022 heeft het Trimbos-instituut op verzoek van de toenmalige Staatssecretaris
van VWS een onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van online kanalen om drugs te kopen
en met preventieve voorstellen te komen om dit aanbod terug te dringen (uitvoering
motie Bikker c.s.9). Het rapport is in maart 2023 naar de Tweede Kamer gezonden.10 Hieruit blijkt dat de meeste jongeren wel online contact hebben met een dealer – meestal
via Whatsapp waar ook bestellijsten gedeeld worden – maar de drugs eerder «live» via
een dealer of vrienden kopen dan via een online bestelling. Op het platform Telegram
worden drugs in groepen met wel duizenden leden gedeeld. Het gaat daarbij zowel om
gebruikershoeveelheden als handelshoeveelheden. Het kopen van drugs via webshops die
«research chemicals» aanbieden lijkt onder uitgaande jongeren op basis van de beschikbare
informatie niet vaak voor te komen. Het kopen van drugs via het darkweb wordt nog
minder vaak gemeld. Ook bij gebruikers die hun drugs bij de testservices inleveren,
geeft slechts een op de twintig personen aan dat de drugs online is gekocht. Het is
niet uitgesloten dat hier sprake is van enige onderbelichting. In het rapport heeft
het Trimbos-instituut tevens in kaart gebracht wat het huidige online preventieaanbod
is en welke aanbevelingen zij op dat terrein doen. Een belangrijke aanbeveling is
het verbreden van de online aanwezigheid van preventie.
Het Trimbos-instituut is daarop vorig jaar verzocht een voorstel uit te werken om
inzichtelijk te krijgen waar en hoe jongeren in contact komen met online drugsuitingen
en welk effect deze op hen hebben. Om inzicht te krijgen in de mogelijkheden tot preventie
van het (eerste) gebruik onder jongeren is afgelopen voorjaar ingezet op de verspreiding
van preventieboodschappen door middel van video’s op het populaire social media platform
Tik Tok. Dit lijkt een goede ingang te kunnen zijn om jongeren te bereiken met preventieboodschappen.
De rapportage van dit onderzoek zal na het zomerreces naar uw Kamer worden gezonden,
vergezeld van een beschrijving van de vervolgstappen.
Vraag 19
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 19
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.P.G. Karremans, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.