Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Paulusma over het artikel 'Psychiaters eisen strafrechtelijk onderzoek naar euthanasie van Milou (17)'
Vragen van het lid Paulusma (D66) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Jeugd, Preventie en Sport) en de Minister van Justitie en Veiligheid over het artikel «Psychiaters eisen strafrechtelijk onderzoek naar euthanasie van Milou (17)» (ingezonden 26 juli 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Karremans (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede
namens de Minister van Justitie en Veiligheid (ontvangen 30 augustus 2024). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 2240.
Vraag 1
Bent u bekend met en kunt u een reactie geven op het artikel «Psychiaters eisen strafrechtelijk
onderzoek naar euthanasie van Milou (17)» van woensdag 24 juli 2024?1
Antwoord 1
Ja.
Zoals in het artikel waarnaar u verwijst valt te lezen heeft een aantal psychiaters
een brief gestuurd aan het Openbaar Ministerie (OM) waarin zij hun zorgen uiten over
de strafrechtelijke handhaving bij euthanasie bij psychiatrische patiënten. Het OM
heeft naar aanleiding van deze brief een kleine delegatie psychiaters uitgenodigd
om de brief toe te lichten. Dit is een gebruikelijke werkwijze als een beroepsgroep
zorgen heeft over de strafrechtelijke handhaving. Namens het OM is de psychiaters
medegedeeld waarom er geen reden is om een verkennend strafrechtelijk onderzoek te
starten in de door hen genoemde casus. Dit hangt samen met het wettelijk kader, dat
aan de psychiaters is toegelicht en het volgende inhoudt.
Het strafrecht is met de inwerkingtreding van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) in 2002 op afstand gezet. Dit betekent dat strafrechtelijk onderzoek in de
regel alleen aan de orde is als de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE)
heeft geoordeeld dat de arts zich bij euthanasie niet heeft gehouden aan de wettelijke
zorgvuldigheidseisen. In de casus waarnaar in de brief wordt verwezen heeft de RTE
geoordeeld dat conform de wettelijke zorgvuldigheidseisen is gehandeld. Het OM ziet
geen reden om in dit geval een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Vraag 2
Bent u van mening dat het een bijzondere gang van zaken is om te vragen om een strafvervolging
waar de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (RTE) een zaak als zorgvuldig en volgens
de wet- en regelgeving heeft beoordeeld?
Antwoord 2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het strafrecht met de inwerkingtreding
van de Wtl in 2002 op afstand gezet. Dit betekent dat strafrechtelijk onderzoek in
de regel alleen aan de orde is als de RTE heeft geoordeeld dat de arts zich bij euthanasie
niet heeft gehouden aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen. Dat neemt niet weg dat
de wetgever bewust het vervolgingsmonopolie van het OM heeft willen behouden; dat
wil zeggen dat de beslissing om al dan niet tot vervolging over te gaan, bij het OM
berust. In de gevallen waarin de RTE heeft geoordeeld dat de arts zorgvuldig heeft
gehandeld, zal het OM in beginsel afzien van vervolging, tenzij het gegronde aanleiding
ziet om – in afwijking van het oordeel van de RTE – tot vervolging over te gaan. Tot
dit laatste bestaat aanleiding, aldus de wetgever, «indien uit anderen hoofde [dan
een RTE-oordeel «onzorgvuldig»] een redelijk vermoeden van schuld rijst, bijvoorbeeld
(...) omdat de gemeentelijke lijkschouwer aan de officier van justitie bij de melding
van een niet-natuurlijke dood wijst op ernstige onregelmatigheden, of omdat er een
aangifte van een derde is.»2 Een dergelijke situatie, waarin het OM een strafrechtelijk onderzoek is gestart nadat
de RTE het handelen als zorgvuldig heeft aangemerkt, heeft zich echter nog nooit voorgedaan.
Vraag 3
Hoe kijkt u naar deze brief en het mogelijk (emotionele) effect op de ouders van Milou
en haar behandelend arts?
Antwoord 3
Ik vind het belangrijk dat er zowel binnen als buiten de beroepsgroep van psychiaters
over een complex maatschappelijk onderwerp als euthanasie bij psychisch lijden een
open en constructieve discussie gevoerd wordt. De brief aan het OM en de media-aandacht
die daar vervolgens voor is geweest hebben helaas tot gevolg gehad dat de discussie
over euthanasie bij psychisch lijden verder is gepolariseerd en verhard en leidt af
van de bredere dialoog over dit onderwerp. De oproep van de voorzitter van de Nederlandse
Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) aan haar leden om elkaar op te zoeken, in gesprek
te gaan en dit ook via de vereniging te doen en het onderling debat als beroepsgroep
niet via de media te voeren, vooral niet over specifieke casuïstiek, onderschrijf
ik dan ook.3 Het is zeer begrijpelijk dat de brief en de discussie die daarover gevoerd is grote
impact hebben gehad op de ouders van Milou en haar behandelend arts, zoals zij zelf
ook in de media hebben laten weten.
Vraag 4
Bent u het eens dat deze berichtgeving de ervaren rechtszekerheid van artsen, met
name in gevallen van euthanasiegevallen onder druk zet en daarmee handelingsverlegenheid
kan ontstaan? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Uit de vierde wetsevaluatie van de Wtl blijkt dat 82% van de Nederlandse artsen bereid
is om onder de huidige regulering euthanasie uit te voeren of hulp bij zelfdoding
te verlenen. Angst voor toetsing en de consequenties daarvan blijkt slechts zelden
een reden om een verzoek om levensbeëindiging te weigeren: 4% van de artsen gaf dit
als reden aan om een verzoek om euthanasie te weigeren. Bovendien blijkt uit de vierde
wetsevaluatie dat geen van de bevraagde artsen de procedure als incriminerend heeft
ervaren. Volgens de onderzoekers die de vierde wetsevaluatie hebben uitgevoerd, lijken
artsen daarmee over het algemeen voldoende rechtszekerheid te ervaren bij hun levensbeëindigend
handelen op verzoek. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het rapport van de
vierde wetsevaluatie is aan de bevraagde artsen echter niet de expliciete vraag voorgelegd
hoe de rechtszekerheid door hen wordt ervaren. Om hier beter zicht op te krijgen wordt
bij het verstrekken van de opdracht voor het uitvoeren van de volgende evaluatie van
de Wtl bekeken op welke wijze hier expliciet aandacht aan kan worden besteed.
Het is al langer een feit dat er sprake is van terughoudendheid en handelingsverlegenheid
bij psychiaters om doodswensen/euthanasieverzoeken te onderzoeken, te beoordelen of
eventueel om euthanasie te verlenen.4 Dat psychiaters euthanasieverzoeken op basis van psychisch lijden als complex ervaren
en het heel ingewikkeld vinden te bepalen wanneer genoeg is gedaan en het lijden uitzichtloos
is geworden, is begrijpelijk. Bij dergelijke verzoeken staat zorgvuldigheid voorop.
De wens kan immers onderdeel zijn van het ziektebeeld. Om de terughoudendheid en handelingsverlegenheid
terug te dringen is met subsidie van het Ministerie van VWS het landelijke expertisenetwerk
ThaNet opgericht met als doel om kennis en expertise te verspreiden onder psychiaters
en andere zorgprofessionals binnen de geestelijke gezondheidszorg (ggz).5 In het veld wordt overigens gesignaleerd dat er inmiddels een afname is van de bestaande
terughoudendheid en handelingsverlegenheid. Wat het effect is van de recente berichtgeving
op de ervaren rechtszekerheid en handelingsverlegenheid van artsen is op dit moment
niet duidelijk. Zowel de NVvP als ThaNet heeft aangegeven het belangrijk te vinden
dat de dialoog over euthanasie bij psychisch lijden op constructieve wijze wordt gevoerd.
ThaNet zal daarbij de ingeslagen weg continueren. Zoals aangegeven in het antwoord
op vraag 2 heeft zich nog nooit de situatie voorgedaan, waarin het OM een strafrechtelijk
onderzoek is gestart nadat de RTE het handelen als zorgvuldig heeft aangemerkt. Dat
is ook in de betreffende zaak niet het geval.
Vraag 5
Vindt u ook dat patiënten met een psychische aandoening niet zijn geholpen met een
taboe op euthanasie in de psychiatrie? Welke plannen heeft u om dit taboe weg te nemen?
Antwoord 5
Patiënten met een psychische aandoening zijn inderdaad niet geholpen met een taboe
op euthanasie in de psychiatrie. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven,
richt ThaNet zich op het vergroten van kennis over en begrip voor euthanasie bij psychisch
lijden. Daarnaast heeft het Ministerie van VWS op 15 mei 2024 een brede bijeenkomst
over euthanasie bij psychiatrie belegd waarbij relevante veldpartijen – ThaNet, Expertisecentrum
Euthanasie, de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE), stichting
Kea, de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), de Nederlandse ggz, de stichting
In liefde laten gaan, 113 Zelfmoordpreventie en MIND – op constructieve wijze over
dit onderwerp met elkaar in gesprek zijn gegaan. Aan deze bijeenkomst wordt in de
komende maanden door betrokken partijen in verschillende «tafelbijeenkomsten» verder
opvolging gegeven. Daarnaast onderschrijf ik (zoals aangegeven in het antwoord op
vraag6 de oproep van de NVvP aan haar leden om elkaar op te zoeken en met elkaar in gesprek
te gaan.
Vraag 6
Herkent u net als het expertisecentrum euthanasie (EE), dat op het moment dat euthanasie
als optie bespreekbaar wordt gemaakt mensen met een psychische aandoening weer moed
en vertrouwen krijgen in een behandeling en zij afzien van een euthanasieverzoek?
Vindt u, net als uw voorganger, ook dat het daarom des te belangrijker is om euthanasie
als optie bespreekbaar te maken?7
Antwoord 6
Uit onderzoek blijkt inderdaad dat het voor mensen met psychisch lijden met een persisterende
doodswens of euthanasiewens heel belangrijk is om serieus genomen te worden en hierover
(vroegtijdig) in gesprek te kunnen. Gehoord en erkend worden in het lijden kan er
inderdaad toe leiden dat mensen met een psychische aandoening weer moed en vertrouwen
krijgen in een behandeling en afzien van een euthanasieverzoek.8 Ik ondersteun dan ook de activiteiten van het landelijke expertisenetwerk Thanet
om de terughoudendheid en handelingsverlegenheid bij psychiaters en andere zorgprofessionals
om over doodswensen/euthanasieverzoeken in gesprek te gaan, verder terug te dringen.
Zorgvuldigheid staat daarbij voorop.
Vraag 7
Bent u van mening dat euthanasie net als andere zorg toegankelijk en beschikbaar moet
zijn voor mensen en dat er geen onderscheid moet zijn tussen psychische en somatische
klachten zoals de wet voorschrijft?
Antwoord 7
Ik ben van mening dat er passende zorg dient te zijn voor mensen met een psychische
aandoening en een persisterende doodswens of verzoek tot euthanasie en dat bij een
dergelijk euthanasieverzoek grote zorgvuldigheid in acht genomen dient te worden.
Het is belangrijk dat mensen die in behandeling zijn binnen de geestelijke gezondheidszorg
(ggz) met hun eigen behandelaar over hun doodswens of euthanasiewens in gesprek kunnen
gaan. ThaNet beoogt de beschikbaarheid van passende zorg aan deze mensen te bevorderen.
Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat het verlenen van euthanasie bijzonder medisch
handelen betreft. Euthanasie is geen recht van de patiënt noch een plicht voor de
arts. In de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl)
wordt weliswaar geen onderscheid gemaakt tussen psychische en somatische klachten,
echter bij patiënten met een psychiatrische aandoening dient op grond van een uitspraak
van de Hoge Raad extra behoedzaamheid te worden betracht (Chabot-arrest).
Vraag 8
Kunt u aangeven op welke wijze u zich wil inzetten om kennis en expertise over euthanasie
bij mensen met een psychische aandoening onder zorgprofessionals, waaronder psychiaters
en huisartsen te bevorderen.
Antwoord 8
Door ThaNet wordt kennis en expertise over euthanasie bij mensen met een psychische
aandoening bevorderd onder psychiaters en andere zorgprofessionals binnen de geestelijke
gezondheidszorg (ggz). Hiertoe houdt ThaNet netwerkbijeenkomsten en wordt een (jaarlijks)
symposium georganiseerd. Via de website van ThaNet wordt veel kennis en expertise
gedeeld die voor alle geïnteresseerden (psychiaters, huisartsen, andere zorgprofessionals)
beschikbaar is. Ook brengt ThaNet een nieuwsbrief uit en vindt er voorlichting en
scholing plaats. Netwerkpartners van ThaNet zijn: Expertisecentrum Euthanasie (EE),
de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), de Nederlandse Vereniging voor
een Vrijwillig Levenseinde (NVVE), 113 Zelfmoordpreventie, De Nederlandse GGZ, MIND,
SUPRANET GGZ en stichting KEA. Ook verschillende van deze netwerkpartners – zoals
EE, NVvP, NVVE en stichting KEA – zetten zich actief in om kennis en expertise over
euthanasie bij mensen met een psychische aandoening onder zorgprofessionals te bevorderen.
Zoals bij de beantwoording van vraag 5 is aangeven, wordt er daarnaast in de komende
maanden verder opvolging gegeven aan de brede bijeenkomst over euthanasie bij psychiatrie
van 15 mei jl. Doel daarvan is de beweging die zichtbaar is in het ggz-veld verder
te brengen opdat mensen met een persisterende doodswens of euthanasieverzoek vanwege
een psychische aandoening gehoor vinden en tijdige en passende zorg krijgen.
Vraag 9
Hoe denkt u over het feit dat in een interview van 19 juli jl. in het NRC wordt gesteld
dat het OM de zorgen van de afzenders van de brief deelt?9
Antwoord 9
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 heeft het OM naar aanleiding van deze
brief een kleine delegatie psychiaters uitgenodigd om de brief toe te lichten. Dit
is een gebruikelijke werkwijze als een beroepsgroep zorgen heeft over de strafrechtelijke
handhaving. Namens het OM is de psychiaters medegedeeld waarom er geen reden is om
een verkennend strafrechtelijk onderzoek te starten in de door hen genoemde casus.
Het OM heeft daarnaast meer in het algemeen het volgende meegegeven aan de psychiaters.
Het vervolgingsbeleid in euthanasiezaken is vastgelegd in de Aanwijzing hulp bij zelfdoding en euthanasie. Daaruit volgt dat vervolging in beginsel alleen is aangewezen indien sprake is van
een schending van de eisen die zijn neergelegd in artikel 2 lid 1 onder a en b Wtl
(de eisen dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek en van uitzichtloos
en ondraaglijk lijden). Bij de beoordeling van de vraag of een arts een strafrechtelijk
verwijt kan worden gemaakt in het geval dat de RTE heeft geoordeeld dat een of meer
zorgvuldigheidsnormen zijn geschonden, is de professionele standaard van belang. Die
standaard – het heersend medisch inzicht – wordt gevormd door de medische beroepsgroep,
in het geval van psychisch lijden door de richtlijn van de NVvP. Het heersend medisch
inzicht over wilsbekwaamheid en uitzichtloos lijden bij patiënten met psychisch lijden,
vormt voor het OM dus een belangrijk toetsingskader. Het OM heeft richting de psychiaters
het belang benadrukt van consensus binnen de beroepsgroep over de invulling van deze
twee zorgvuldigheidseisen. Daarbij heeft OM ook benadrukt dat het hierin geen leidende
rol heeft.
Vraag 10
Bent u het eens dat een dergelijke uitspraak een negatief effect kan hebben op de
ervaren rechtszekerheid onder zorgprofessionals die met euthanasie te maken hebben?
Antwoord 10
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, blijkt uit de vierde wetsevaluatie
van de Wtl dat artsen over het algemeen voldoende rechtszekerheid lijken te ervaren
bij hun levensbeëindigend handelen op verzoek. Wat het effect is van de recente berichtgeving
op de ervaren rechtszekerheid en handelingsverlegenheid van artsen, is op dit moment niet duidelijk.
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het rapport van de vierde wetsevaluatie
wordt bij het verstrekken van de opdracht voor het uitvoeren van de volgende evaluatie
van de Wtl bekeken op welke wijze expliciet aandacht kan worden besteed aan de door
artsen ervaren rechtszekerheid.
Vraag 11
Kunt u deze uitspraak ontkrachten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
Over de inhoud van het gesprek tussen het OM en de betreffende psychiaters verwijs
ik u naar het antwoord op vraag 9.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.P.G. Karremans, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.