Schriftelijke vragen : Dat er minder milieucontroles plaatsvinden vanwege personeelstekorten bij de omgevingsdiensten
Vragen van het lid Kostić (PvdD) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (Openbaar Vervoer en Milieu) over dat er minder milieucontroles plaatsvinden vanwege personeelstekorten bij de omgevingsdiensten (ingezonden 29 juli 2024).
Vraag 1
            
Kent u het bericht «Minder milieucontroles door personeelstekorten omgevingsdiensten»?
               Wat is uw reactie hierop?1
Vraag 2
            
Welke effecten heeft het personeelstekort bij omgevingsdiensten op het toezicht en
               handhaving bij bedrijven als Schiphol, Nedmag, Chemours en Tata Steel?
            
Vraag 3
            
Wordt er bijvoorbeeld minder gecontroleerd bij deze bedrijven dan dat er zou worden
               gedaan met meer personeel? Zo ja, hoeveel minder wordt er gecontroleerd bij Schiphol,
               Nedmag, Tata Steel en Chemours?
            
Vraag 4
            
Hoeveel extra schade aan milieu, natuur en gezondheid levert de onderbezetting van
               omgevingsdiensten (naar schatting) op?
            
Vraag 5
            
Zijn er momenten of incidenten geweest waarbij had moeten worden opgetreden tegen
               bedrijven, maar dit niet is gebeurd vanwege een personeelstekort? Zo ja, wat gaat
               u doen om dit in de toekomst te voorkomen?
            
Vraag 6
            
Wat is uw reactie op de conclusie uit het rapport «Om de Leefomgeving» van de commissie
               Van Aartsen dat het huidige aantal van 29 omgevingsdiensten te hoog is en te weinig
               garanties geeft voor de vereiste robuustheid om milieuhandhaving op een goed niveau
               uit te voeren?2
Vraag 7
            
Wat is uw reactie op de conclusie uit de «Review IBP VTH» door mevrouw Sorgdrager
               en de heer Van Aartsen dat er weinig is gedaan met het advies om een ondergrens te
               hanteren voor de omvang van een omgevingsdienst en dat om tot robuuste omgevingsdiensten
               te komen er moet worden gezorgd voor de noodzakelijke verkleining van het aantal omgevingsdiensten?3
Vraag 8
            
Klopt het dat u geen ondergrens stelt aan de omvang van een omgevingsdienst, maar
               in plaats daarvan «robuustheidscriteria» heeft opgesteld waaraan omgevingsdiensten
               1 april 2026 moeten voldoen? Zo nee, hoe zit dit dan?
            
Vraag 9
            
Waarom kiest u ervoor om het aantal omgevingsdiensten niet te verkleinen, zoals mevrouw
               Sorgdrager en de heer Van Aartsen meermaals hebben geadviseerd?
            
Vraag 10
            
Hoe en wanneer gaat u invulling geven aan de stelseldiscussie die volgens de heer
               Van Aartsen en mevrouw Sorgdrager nodig is, omdat volgens hen doorgaan op de huidige
               weg niet zal leiden tot substantiële verbetering?
            
Vraag 11
            
Wanneer wordt duidelijk of de aanbevelingen uit de «Review IBP VTH» om de positie
               van Omgevingsdienst NL te versterken, door het stelsel in te richten als het Veiligheidsberaad
               en door Omgevingsdienst NL te hervormen tot een stichting met een raad van toezicht,
               daadwerkelijk worden uitgevoerd, gezien Omgevingsdienst NL deze aanbevelingen op dit
               moment uitwerkt?
            
Vraag 12
            
Wordt met de «Rapportage financieringssystematiek omgevingsdiensten» (2024D27433) ook rechtstreekse financiering van Omgevingsdienst NL door het Rijk geregeld (Kamerstuk
               22 343, nr. 397)? Zo ja hoe wordt dit dan precies geregeld? Zo nee, waarom niet en hoe wordt dit
               dan geregeld?
            
Vraag 13
            
Wanneer stuurt u het besluit waarin de wettelijke basis van de Strategische Milieukamer
               wordt geregeld naar de Kamer?
            
Vraag 14
            
Waarom brengt u de voor- en nadelen van een Bijzondere Opsporingsdienst ten behoeve
               van de strafrechtelijke handhaving van milieuregelgeving niet in kaart, gezien u het
               ontbreken van zicht op deze voor- en nadelen als reden gebruikt om deze aanbeveling
               niet op te volgen? Gaat u deze voor- en nadelen op korte termijn alsnog in kaart brengen?
            
Vraag 15
            
Wanneer stuurt u een wijziging van de Omgevingswet naar de Kamer om voor indirecte
               lozingen de verhouding tussen Waterschappen en omgevingsdiensten te herstellen?
            
Vraag 16
            
Bent u bereid in gesprek te gaan met mevrouw Sorgdrager en de heer Van Aartsen over
               de opvolging van de aanbevelingen uit de «Review IBP VTH»? Zo nee, waarom niet?
            
Vraag 17
            
Bent u bereid om samen met experts te verkennen welke kansen inzet van meer slimme
               technologie en camera's biedt om de controle en handhaving door omgevingsdiensten
               te versterken, op zijn minst bij bedrijven die veel gevaarlijke stoffen uitstoten
               en lozen?
            
Vraag 18
            
Kunt u de bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Toelichting:
            
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Van Kent (SP),
               ingezonden 16 juni 2024 (vraagnummer 2024Z12030).
            
Indieners
- 
              
                  Gericht aan
 C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- 
              
                  Indiener
 Ines Kostić, Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
 
          