Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Tielen en Brekelmans over het bericht ‘Nieuw beeld van daders seksuele uitbuiting: bijna 90 procent heeft migratieachtergrond en ze vallen na straf terug in oud gedrag’
Vragen van de leden Tielen en Brekelmans (beiden VVD) aan de Staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie en Veiligheid over het bericht «Nieuw beeld van daders seksuele uitbuiting: bijna 90 procent heeft migratieachtergrond en ze vallen na straf terug in oud gedrag» (ingezonden 23 april 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Van Ooijen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
14 juni 2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1727
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Nieuw beeld van daders seksuele uitbuiting: bijna 90
procent heeft migratieachtergrond en ze vallen na straf terug in oud gedrag»?1
Antwoord 1
Ja.2
Vraag 2
Bent u bekend met het rapport «Weet jij wie ik ben?» waar het bericht over gaat? Zo
ja, wat is uw eerste reactie op het beeld dat wordt geschetst in het rapport?3
Antwoord 2
Ja.4 Het beeld dat blijkt uit het rapport toont aan dat we blijvend moeten inzetten op
de aanpak van mensenhandel. Deze inspanning is nodig om slachtoffers te beschermen
tegen seksuele uitbuiting.
Vraag 3
Bent u het met de onderzoekers eens dat er meer aandacht moet zijn voor daders met
een licht verstandelijke beperking? Deelt u het vermoeden dat deze problematiek een
niet te verwaarlozen factor is bij deze vorm van criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Het is belangrijk dat in de strafrechtketen aandacht is voor mensen met een licht
verstandelijke beperking (LVB). Om die reden is er een werkagenda «Strafrechtketen
LVB-proof». Het doel van deze werkagenda is de recidive en het slachtofferschap bij
mensen met een LVB te verminderen en de instroom van deze mensen binnen de (jeugd)strafrechtketen
te voorkomen. De werkagenda richt zich op alle daders en is dus breder dan seksuele uitbuiting. De agenda beschrijft vijf doelen
waarmee de omgang met LVB-problematiek in de (jeugd)strafrechtketen kan worden verbeterd:
het op peil brengen van de kennis over LVB bij professionals, een betere samenwerking
met het zorg en sociaal domein, een betere signalering van een LVB en dit vaker met
andere ketenpartners delen, het aanpassen van de communicatie op de doelgroep en een
passend handelingsperspectief voor professionals. De Minister voor Rechtsbescherming
heeft uw Kamer op 4 maart 2024 over de voortgang van deze werkagenda geïnformeerd.5
Vraag 4
Welke acties zijn ondernomen naar aanleiding van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek
mensen met een Licht Verstandelijke Beperking? En wat zijn daarvan de effecten gebleken?
Antwoord 4
Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek is uitgevoerd in 2019 en geeft inzicht in
de wijze waarop het systeem van ondersteuning dat de overheid heeft ingericht, werkt
voor mensen met een licht verstandelijke beperking. Het richt zich op diverse beleidsterreinen,
waaronder justitie, maatschappelijke ondersteuning, langdurige zorg en jeugdhulp.
Dit is essentieel omdat de (potentiële) behoefte aan ondersteuning vaak meerdere leefdomeinen
betreft. De aanbevelingen van het onderzoek zijn gericht op passende communicatie,
preventie, integrale ondersteuning, betere toerusting van professionals en publieksvoorzieningen,
en zowel kennisverspreiding als kennisontwikkeling. Ten aanzien van deze aanbevelingen
is onder andere ingezet op toegankelijke overheidscommunicatie, het programma Tel
mee met Taal, de Toekomstagenda Zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking
en de Werkagenda Strafrechtketen LVB-proof.
In de kabinetsreactie op het IBO «Mensen met een lichtverstandelijke beperking» zijn,
op het beleidsterrein van Justitie en Veiligheid, eerder enkele acties met uw Kamer
gedeeld.6 Sindsdien hebben strafrechtketenpartners verder gewerkt aan het LVB-proof maken van
de strafrechtketen, zie het antwoord op vraag 3.
Vraag 5
In hoeverre zijn de in het onderzoek «weet jij wie ik ben» benoemde aspecten, zoals
onvoldoende herkenning en verkeerde inschatting door professionals, ook van toepassing
op professionals in de jeugdzorg en de jeugdgezondheidszorg?
Antwoord 5
De jeugdzorgprofessional moet de context en achtergrond van jeugdigen goed in kaart
brengen zodat passende hulp kan worden geboden. Er bestaan verschillende werkwijzen
die hieraan bij dragen. De richtlijn «Samen met ouders en jeugdige beslissen over
passende hulp», waarbij jeugdzorgprofessionals zo goed mogelijk de context waarin
de jongere zich bevindt in kaart dienen te brengen en vervolgens samen met de jongere
en of het gezin de meest passende hulp inzetten. De jeugdzorgprofessional heeft de
taak om alle factoren die spelen goed af te wegen, een samenwerkingsrelatie op te
bouwen en in gesprek te gaan met de jongere. Dit doen zij door middel van vraagverheldering
en een probleem- en krachtenanalyse.
Vraag 6
Herinnert u zich dat u de motie-Tielen over gehechtheid als onderwerp van de ontwikkelingsfactoren,
heeft ontraden, omdat u aangaf dat dit «in principe al onderdeel is van het basistakenpakket
van de jeugdgezondheidszorg en daarom een overbodige motie zou zijn»? Hoe verhoudt
dit zich tot wat in het rapport staat, namelijk dat onveilige hechting een van de
meest voorkomende psychologische kenmerken is van daders van seksuele uitbuiting?
En is bekend in hoeverre dit ook geldt voor slachtoffers?7
Antwoord 6
Ja, ik herinner me de motie en sta achter de gegeven appreciatie. De JGZ-richtlijn
Ouder-kindrelatie geeft handvatten over hoe JGZ-professionals hechting kunnen adresseren
en hoe verstoring van dit proces vroeg kan worden gesignaleerd. Binnen het basistakenpakket
JGZ gaat het om lichte ondersteuning, bijvoorbeeld 1–3 keer een extra gesprek. Ouders
of jeugdigen die tot een specifieke doelgroep behoren kunnen een interventie vanuit
de gemeente aangeboden krijgen zoals Stevig Ouderschap, Triple P of Voorzorg. Gemeenten
kopen deze interventies in bij hun JGZ-uitvoerder. Bij aanhoudende, ernstige problematiek
kan verwezen worden naar meer intensieve hulp buiten de JGZ. Daarnaast biedt de JGZ-richtlijn
Kindermishandeling handvatten voor factoren die kindermishandeling voorkomen en voor
hoe JGZ-professionals signalen, risico- en beschermende factoren actief moeten onderzoeken
en uitvragen. De meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling is hierbij belangrijk.
Deze meldcode geldt voor alle zorgverleners. De JGZ-professional ondersteunt waar
het kan, overlegt met andere professionals en verwijst waar nodig door naar intensieve
hulp buiten de JGZ. De toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg en ondersteuning
na signalering, lichte hulp en eventuele doorverwijzing van de JGZ, bepalen mede het
succes van de eerdere inzet die de JGZ-professional in het kader van het basistakenpakket
JGZ heeft geleverd. Net als in de JGZ is aandacht voor het bevorderen van gezonde
hechting een van de basiselementen van het werk van de jeugdzorgprofessional en is
dit onder andere onderdeel van de opleiding. In vraag 7 ga ik hier nader op in.
Uit onderzoek blijkt dat professionals vaak aangeven dat (signalen van) hechtingsproblematiek
een regelmatig voorkomende onderliggende kwestie is bij jongeren die slachtoffer zijn
van seksuele uitbuiting. De Nationaal Rapporteur heeft casuïstiekonderzoek uitgevoerd
naar seksueel geweld tegen jonge vrouwen in Amsterdam. Hieruit blijkt dat meiden die
slachtoffer zijn van seksueel geweld vaak een lange hulpgeschiedenis hebben met gebrek
aan fundamentele veiligheid in de jeugd. Hechtingsproblematiek is vaak niet goed aangepakt.8 Ook ander onderzoek wijst uit dat hechtingsproblematiek kan leiden tot een hoger
risico op het meemaken van seksueel geweld. Door zowel angst en drang naar acceptatie
zijn deze jongeren minder in staat seksuele grenzen aan te geven.9
Vraag 7
Bent u bereid alsnog met zowel de jeugdgezondheidszorg als de jeugdzorg in gesprek
te gaan om dit onderwerp steviger te verankeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt
u de Kamer hier voor het zomerreces over informeren?
Antwoord 7
Het is uiteraard belangrijk dat er voldoende aandacht is voor een gezonde hechting
en dat het signaleren van eventuele problematische gehechtheid verankerd is in de
werkwijze van professionals in de jeugdhulp en de jeugdgezondheidszorg. Dit is op
verschillende manieren geborgd. Zo is voor de jeugdgezondheidszorg in de Wet Publieke
gezondheid beschreven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de
jeugdgezondheidzorg. Vanuit het basistakenpakket JGZ heeft de JGZ-professional een
rol om gezonde hechting te stimuleren en (dreigende) verstoorde hechting en kindermishandeling
vroegtijdig te signaleren. In professionele richtlijnen zoals de richtlijn Ouder-kind
relatie worden de taken en werkwijze verder uitgewerkt.
Voor de jeugdzorgsector is dit thema onderdeel van de opleidingen. Het NJI heeft ter
ondersteuning van onder andere professionals en ouders een kennisdossier op dit thema.
Ook is het opgenomen in diverse kwaliteitskaders en richtlijnen voor professionals
waarvan er een specifiek ingaat op problematische gehechtheid.10
We zien dat de implementatie van kwaliteitskaders en richtlijnen nog aandacht behoeft,
hiervoor is in de Hervormingsagenda afgesproken dat er een duurzame structuur wordt
ingericht voor Kwaliteit en Blijvend Leren waarin betrokken partijen (cliënten, professionals,
aanbieders en gemeenten) vertegenwoordigd zijn. Deze is operationeel sinds januari
jl. Zij zijn aan de slag met het opstellen van een onderzoeks- en implementatieagenda,
het ontwikkelen van gedragen kwaliteitskaders voor (het merendeel van) de jeugdhulp
en ervoor zorgen dat blijvend leren geborgd wordt en ondersteuning beschikbaar is
voor de implementatie van kwaliteitskaders en richtlijnen. Gezien bovenstaande zie
ik op dit moment geen aanleiding om specifiek over dit thema nader in gesprek te gaan
met de jeugdgezondheidszorg en de jeugdzorg.
Vraag 8
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de invloed van kenmerken die kunnen leiden
tot potentieel daderschap van seksuele uitbuiting, zoals in het rapport wordt aanbevolen?
En bent u bereid daarin ook onderzoek mee te nemen naar kenmerken die leiden tot potentieel
slachtofferschap?
Antwoord 8
Uw Kamer is per brief van 23 april jl. geïnformeerd over onder meer het recentelijk
onderzoek van de Nationaal Rapporteur recentelijk «Brede blik op daderschap»11. Dit onderzoek brengt verschillende soorten pleeggedrag van daders van binnenlandse
seksuele uitbuiting in kaart en neemt hierin hun achtergronden en persoonlijke situaties
mee. Binnenkort ontvangt uw Kamer een beleidsreactie.
Voor toelichting op nader onderzoek naar daders van seksuele uitbuiting verwijs ik
u naar vraag 9.
Inzake (potentiële) slachtoffers van seksuele uitbuiting is in het actieplan Samen
tegen mensenhandel actielijn 3 opgenomen. Deze actielijn investeert in en werkt aan
betere vaststelling van slachtofferschap. Onderdeel hiervan is het kijken naar kenmerken
van (potentiële) slachtoffers. Voor de zomer ontvangt uw Kamer het versterkte Actieplan
Samen tegen mensenhandel. Hierin zal ook aandacht zijn voor het versterken van de
positie van minderjarige slachtoffers.
Ten slotte wordt door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen
Kinderen jaarlijks onderzoek uitgevoerd naar (de kenmerken van) daders en slachtoffers
van seksuele uitbuiting.
Vraag 9
Op welke termijn kan de Kamer een voorstel verwachten met effectieve maatregelen die
seksuele uitbuiting verminderen en kunnen voorkomen?
Antwoord 9
Uw Kamer is per brief van 23 april jl. geïnformeerd over de stand van zaken van het
Actieplan programma Samen tegen mensenhandel (hierna: het Actieplan). In deze brief
heeft de Staatssecretaris Asiel en Migratie toegelicht hoe het Actieplan wordt versterkt
op basis van de wensen van de Tweede Kamer naar aanleiding van de moties Bikker c.s,
Krul & Bikker en Veltman c.s.
Vanuit het Actieplan wordt breed ingezet op de aanpak van mensenhandel.12 Om onder andere seksuele uitbuiting te verminderen en voorkomen wordt beoogd om vanuit
het Actieplan in te zetten op: het beschermen van (potentiële) slachtoffers, een betere
daderaanpak, het aanpakken van klanten, verbeteren van de positie van minderjarige
slachtoffers en het tegengaan van recidive. Ook zal worden ingezet op brede bewustwording
van het fenomeen mensenhandel. Meer mensen moeten bewust worden gemaakt van wat mensenhandel
is, zodat mensenhandel eerder wordt gesignaleerd en kan worden voorkomen.
De voorstellen zijn vertaald naar een nieuw versterkt Actieplan en worden binnenkort
naar uw Kamer gestuurd, zodat er voor de zomer kan worden gestart met de uitvoering
van het Actieplan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.