Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Milieuraad d.d. 17 juni 2024 te Luxemburg (Kamerstuk 21501-08-945)
21 501-08 Milieuraad
Nr. 947
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 juni 2024
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 19 april
2024 over het fiche: Mededeling beheersing van klimaatrisico’s (Kamerstuk 22 112, nr. 3930), over de brief van 25 april 2024 over het Onderzoek Universiteit Utrecht «Naar een
robuuste implementatie van het Verdrag van Aarhus? (Kamerstuk 28 663, nr. 82), over de brief van 9 april 2024 over het verslag Milieuraad van 25 maart 2024 (Kamerstuk
21 501-08, nr. 944) en over de brief van 29 mei 2024 over de geannoteerde agenda Milieuraad op 17 juni
2024 te Brussel (Kamerstuk 21 501-08, nr. 945).
De vragen en opmerkingen zijn op 5 juni 2024 aan de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 12 juni 2024 zijn de vragen, voorzien van een
inleiding, beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Postma
Adjunct-griffier van de commissie, Wiendels
Inleiding
Agenda informele Milieuraad
Hierbij informeren wij de Kamer over de laatste stand van zaken rondom de agenda van
de Milieuraad. De laatste stand van zaken zoals vermeld in de geannoteerde agenda
is gewijzigd. Onder lopende wetgevingsvoorstellen heeft het voorzitterschap de Prioritaire
stoffen in waterrichtlijn van de agenda afgehaald, waardoor dit punt komt te vervallen.
Stand van zaken onderhandelingen richtlijn bodemmonitoring en veerkracht
De Kamer is via de geannoteerde agenda voor de Milieuraad1 geïnformeerd over de stand van zaken van de onderhandelingen over de richtlijn bodemmonitoring
en veerkracht. Op dat moment vonden in Brussel nog onderhandelingen over de compromistekst
plaats. Met deze brief willen wij de Kamer de laatste stand van zaken doen toekomen
van de onderhandelingen over de richtlijn bodemmonitoring en veerkracht.
Het beeld is dat het compromis nu vrijwel geheel tegemoetkomt aan de Nederlandse zorgpunten.
De compromistekst neemt drie grote zorgpunten weg: 1) het one out, all out-principe is vervangen, 2) er komen geen normen voor fosfor op EU-niveau, en 3) er
is verduidelijkt dat artikel 11b (bodemafdekking) een inspanningsverplichting is,
die zonder specifieke doelen wordt opgenomen in de monitoringsrichtlijn. Eerder was
beoordeling volgens het one out, all out-principe al omgevormd tot een meer werkbaar alternatief dat beter recht doet aan
de diversiteit en het gebruik van de bodem. Ook ten aanzien van fosfor, en alle andere
voor de landbouw relevante aandachtspunten, zijn deze naar tevredenheid aangepast.
Een belangrijk zorgpunt van Nederland bij de oorspronkelijke tekst van het voorstel
was het artikel over bodemafdekking als onderdeel van ruimtebeslag. Het kabinet heeft
zich actief ingezet om de zorgpunten op dit ook voor Nederland belangrijke punt weg
te nemen. Er was geen steun onder de andere lidstaten om het onderdeel onder artikel 11,
onderdeel b over compensatie te schrappen. Nederland stond met dit verzoek alleen
waardoor een blokkerende minderheid op dit punt niet mogelijk was. Gelet op dit ongunstige
krachtveld heeft het kabinet zich vervolgens actief ingezet om een voor Nederland
zo werkbaar mogelijke uitkomst te bewerkstelligen. Uiteindelijk is op dit onderdeel
een delicaat compromis bereikt tussen enerzijds ambitieuze (grote) lidstaten en een
groep kritische lidstaten onder leiding van Nederland. Laatstgenoemden hebben ingezet
om dit artikel zo te formuleren dat nog duidelijker naar voren komt dat het een inspanningsverplichting
(en geen resultaatsverplichting) betreft en om een expliciete verwijzing op te nemen
naar de bevoegdheid van lidstaten op het gebied van ruimtelijke ordening. Het artikel
bevat dus geen bindende doelstellingen ten aanzien van bodemafdekking of van compensatie
daarvan. De in de EU-bodemstrategie opgenomen doelstelling «geen netto ruimtebeslag
in 2050» (no net land take) is mede door eerdere inzet van Nederland niet in het richtlijnvoorstel opgenomen.
De inspanningsverplichting biedt ruimte voor een belangenafweging op nationaal of
provinciaal niveau in plaats van op projectniveau. De tot dusver onderhandelde formulering
van de tekst geeft daarmee flexibiliteit om bij bodemafdekking de kwaliteit van de
bodem af te wegen tegen andere belangen. In geval van bodemafdekking dienen lidstaten
binnen redelijke mate ernaar te streven het verlies van ecosysteemdiensten (zoals
voedselproductie, waterretentie) die de bodem kan leveren, te compenseren.
Veel lidstaten zijn daarnaast kritisch geweest over de parameter bodemerosie in de richtlijn. Door het mogelijk te maken dat lidstaten hier hun eigen richtwaarde
afleiden in plaats van een EU-waarde, is voor dit belangrijke punt een oplossing gevonden
door het Belgisch voorzitterschap.
Zoals het krachtenveld nu is en gezien de flexibiliteit die het compromisvoorstel
in zich heeft, is het de verwachting dat er een ruime gekwalificeerde meerderheid
voor het voorstel is tijdens de Milieuraad van 17 juni a.s. Lidstaten erkennen net
als Nederland het belang van gezonde bodems die essentieel zijn voor voedselzekerheid,
klimaatadaptatie (vergroten sponswerking bodem-watersysteem, hittestress), koolstofopname
en verbetering van de biodiversiteit.
Gezien de actieve inzet van Nederland bij het bereiken van het delicate, voor Nederland
gunstige, Raadscompromis voor het artikel over bodemafdekking als onderdeel van ruimtebeslag
is het kabinet voornemens in te stemmen met de algemene oriëntatie voor het voorstel
op de Milieuraad. Een andere opstelling van Nederland zal nadelig zijn voor de positie
van Nederland in het vervolgtraject van de onderhandelingen. Met deze opstelling kan
Nederland invloed blijven uitoefenen en zorgen dat bereikte compromissen niet komen
te vervallen in de triloogfase die naar verwachting na de zomer van start gaat. Het
kabinet wil graag benadrukken dat een voor-stem voor de Raadspositie op 17 juni geen
automatische voor-stem na afloop van de trilogen met het Europees Parlement zal zijn.
De balans in het compromisvoorstel is delicaat, en Nederland zal blijven bewaken dat
die balans intact blijft gedurende de triloog. Na afloop van de trilogen is er een
nieuw weegmoment mogelijk, waar op basis van het voorliggende triloogakkoord een gedegen
afweging voor Nederland kan, en zal, worden gemaakt.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reacties van de bewindspersonen
Kaderrichtlijn Afvalstoffen
1.
De leden van de VVD delen de positie van het kabinet dat een ambitieus resultaat van
de onderhandelingen in de Raad essentieel is om te komen tot verduurzaming van de
textiel- en voedselketen. Met betrekking tot voedselafval stelt de Raad voor dat de
lijst van maatregelen om voedselafval te voorkomen niet-limitatief wordt. Naderhand
kunnen meer maatregelen worden ingevoerd. De leden van de VVD vinden het belangrijk
dat producenten, importeurs en andere ondernemers kunnen uitgaan van stabiel en betrouwbaar
overheidsbeleid. Genoemde leden vragen het kabinet welke consequenties de mogelijkheid
voor extra maatregelen heeft op de stabiliteit en voorspelbaarheid van beleid.
Antwoord
Stabiel en betrouwbaar overheidsbeleid is ook voor het kabinet een belangrijk uitgangspunt.
Dit voorstel van de Raad heeft betrekking op de vier verplichte maatregelen uit artikel
9a. Deze maatregelen moeten de lidstaten tenminste implementeren om voedselverspilling
te voorkomen. In artikel 9a staat dat lidstaten passende maatregelen moeten nemen
om voedselverspilling te voorkomen in alle sectoren van de voedselketen en dat deze
op zijn minst de volgende maatregelen moeten omvatten: aanpak op gedragsverandering,
aanpak van inefficiënties in de voedselketen, bevorderen van voedseldonaties, ondersteuning
voor training en eenvoudiger maken van toegang tot financieringsmogelijkheden. Het
toegevoegde niet-limitatief karakter heeft betrekking op het feit dat het lidstaten
vrij staat om méér dan de genoemde verplichte maatregelen te nemen om de doelstellingen
te behalen. Dit is opgenomen aangezien de situatie en benodigde aanpak per land kan
verschillen. Bovendien zijn er lidstaten die nu al méér maatregelen treffen dan de
in artikel 9a genoemde verplichte maatregelen. Het is voor deze landen belangrijk
dat hun staande maatregelen en beleid kunnen worden voortgezet indien gewenst.
Voor Nederland volgen uit de artikel 9a geen extra maatregelen; het voorstel is in
lijn met de huidige Nederlandse aanpak om de voedselverspilling te halveren. Alles
samen genomen kan worden gesteld dat de stabiliteit en voorspelbaarheid van het Nederlandse
beleid om voedselverspilling tegen te gaan wordt ondersteund.
2.
Met betrekking tot textiel, vinden de leden van de VVD het belangrijk dat er op Europees
niveau maatregelen worden genomen om de producentenverantwoordelijkheid voor textiel
uit te breiden om zo de textielketen verder te verduurzamen. Wel lezen de leden van
de VVD dat de uitzondering van de UPV Textiel voor micro-ondernemingen wordt geschrapt.
Dit leidt tot zorgen bij de leden van de VVD. Deze micro-ondernemingen zijn relatief
gezien voor slechts een klein percentage verantwoordelijk voor de omzet van textiel
in Europa. Is het kabinet het met de VVD eens dat de micro-ondernemingen onevenredig
geraakt kunnen worden door de UPV Textiel, omdat zij onevenredig veel te maken zullen
krijgen met administratieve lasten? Zo ja, wat gaat het kabinet hiertegen doen? Zo
nee, waarom niet? Daarnaast zijn de leden van de VVD van mening dat de rapportageverplichtingen
voor ondernemers zoveel mogelijk moeten worden beperkt en vereenvoudigd. De Raad beoogt
verheldering van de rapportageverplichtingen; hoe zorgt het kabinet ervoor dat bij
de inbreng in de Raad voldoende rekening wordt gehouden met de noodzaak om de rapportageverplichtingen
te beperken en vereenvoudigen?
Antwoord
Volgens het impact assessment van de Europese Commissie zijn microbedrijven gezamenlijk
verantwoordelijk voor 16 procent van de totale omzet van de Europese textielindustrie.
Door het uitsluiten van deze bedrijven zou een redelijk gedeelte van het verkochte
textiel niet worden ondervangen met dit voorstel. Microbedrijven zijn ook nationaal
onderdeel van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). Het kabinet is
het met de leden van de VVD-fractie eens dat er aandacht moet zijn voor de administratieve
lasten. In het voorstel staat opgenomen dat producenten een producentenorganisatie
moeten aanwijzen die namens hen invulling geeft aan de verplichtingen. Deze collectieve
uitvoering zorgt voor lagere administratieve lasten ten opzichte van individuele uitvoering.
Wat betreft de rapportageverplichtingen bevat het voorstel een gedelegeerde handeling
voor de Commissie om een format voor de rapportage vast te stellen. Lidstaten zijn
verplicht om dit format te gebruiken. Ook het harmoniseren van de rapportage draagt
bij aan het beperken en vereenvoudigen van de lasten door producenten onder de Uitgebreide
Producentenverantwoordelijkheid (UPV) textiel. Het kabinet kan zich daarom vinden
in het huidige voorstel.
3.
De leden van de VVD vragen tevens wat de belangrijkste verschillen zijn tussen de
nationale UPV Textiel en de bepalingen over textiel in de Kaderrichtlijn afval. Hoe
zullen deze met elkaar in overeenstemming worden gebracht? De leden van de VVD lezen
dat er in de Raad ook is gesproken over tweedehands textiel. Er wordt gezocht naar
een compromis wat betreft het eventueel uitbreiden van de UPV met tweedehands textiel.
Welke eisen stelt Nederland aan een dergelijk compromis?
Antwoord
Het wordt pas na de afronding van de onderhandelingen duidelijk in hoeverre het Europese
voorstel afwijkt van de nationale UPV en wat de gevolgen hiervan zijn voor (de reikwijdte
van) de nationale UPV. Wat betreft de reikwijdte is het grootste verschil in het huidige
Europese voorstel dat schoenen wel onder de UPV vallen, terwijl dit in de huidige
Nederlandse UPV nog niet het geval is. Daarnaast is er een rapportageverplichting
opgenomen voor sociale ondernemingen in het Europese voorstel. De implementatietermijn
voor het in lijn brengen van de reikwijdte van de nationale UPV met de Europese regelgeving
is in het voorliggende Commissievoorstel twee jaar.
Wat betreft tweedehands textiel, staat in de Nederlandse UPV specifiek opgenomen dat
tweedehands textiel niet onder de UPV valt. De invoering van de UPV moet juist leiden
tot meer hergebruik en het zou onlogisch zijn om tweedehands textiel daarom te laten
meebetalen. Tegelijkertijd zijn er Europese lidstaten waar tweedehands textiel een
relatief groot aandeel van de textielmarkt vertegenwoordigt. Dit leidt er mogelijk
toe dat hun nationale UPV niet voldoende financiële dekking biedt om het gehele inzamelsysteem
op te zetten. In het compromis dat nu voorligt kunnen lidstaten ervoor kunnen kiezen
om commerciële tweedehands aanbieders mee te laten betalen aan het UPV systeem. In
deze vorm kan Nederland het voorstel steunen, om tegemoet te komen aan de lidstaten
waar dit een probleem is.
4.
De leden van de NSC-fractie lezen dat in de herziening van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen
<<de reikwijdte van het voorstel van het voorstel uitgebreid wordt door ook micro-ondernemingen
hier in op te nemen>>. Wat vindt de regering daarvan? Ook lezen deze leden dat <<het
mogelijk blijft voor landen om de bestaande inzamelinfrastructuur te benutten>>. Hoe
waarschijnlijk acht de regering het dat dit ook in de eindtekst behouden blijft? Kan
de regering aangeven hoe zij tegenover een richtlijn staat die het gebruik van de
huidige textielcontainers onmogelijk zou maken?
Antwoord
Volgens het impact assessment van de Europese Commissie zijn microbedrijven gezamenlijk
verantwoordelijk voor 16 procent van de totale omzet van de Europese textielindustrie.
Door het uitsluiten van deze bedrijven zou een redelijk gedeelte van het verkocht
textiel niet onder de UPV vallen. Ook nationaal zijn microbedrijven onderdeel van
de UPV. Het kabinet ondersteunt daarom het opnemen van micro-ondernemingen onder de
reikwijdte, zoals verwoord in het antwoord op vraag 2.
Aangaande de nationale infrastructuur is tijdens de onderhandelingen gebleken dat
het voor veel lidstaten belangrijk is dat de bestaande nationale infrastructuur behouden
kan blijven. De verwachting is daarom dat de genoemde passage over gebruik van bestaande
inzamelinfrastructuur in de algemene oriëntatie blijft staan. In Nederland is al sprake
van een bestaand systeem van gescheiden inzameling van textiel en is er sinds 1 juli
2023 een UPV textiel ingevoerd.
Het kabinet zal er daarom voor pleiten dat de tekst in het huidige voorstel behouden
blijft.
Bodemrichtlijn
5.
De VVD vindt de kwaliteit van de bodem belangrijk. Een gezonde bodem is nodig voor
de toekomst van onze welvaart; voor natuur, voedsel, milieu en klimaat. De VVD is
ook van mening dat veel maatregelen die moeten worden getroffen voor de verbetering
van de bodem in Nederland vooral op nationaal, regionaal of lokaal niveau getroffen
kunnen worden. Als Europese regelgeving hierbij niet helpend is, maar juist belastend,
dan vormt dit risico’s voor de opgaven in Nederland op het gebied van bijv. woningbouw,
de klimaatopgave, landbouw en infrastructuur. Helaas heeft het negatieve subsidiariteitsoordeel
van de Tweede Kamer geen effect gesorteerd. Hoewel nog geen definitieve compromisteksten
bekend zijn, lijkt de kans groot dat in de Europese raad middels een meerderheid een
akkoord zal worden bereikt over de Richtlijn. De leden van de VVD zijn van mening
dat het goed is dat het beginsel «one out all out» uit het voorstel is gehaald. Dit
doet meer recht aan de specifieke lokale omstandigheden en maakt een meer passende
beoordeling van de kwaliteit van de bodem mogelijk. Ook dat er geen Europese normen
komen voor fosfor in de bodem en dat dubbelingen met de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn
water moeten worden vermeden, is positief. De VVD ziet echter ook nog punten van zorg.
Kan de Minister aangeven wat hij gaat doen om ervoor te zorgen dat het voorstel van
de Commissie zoveel mogelijk aan de Nederlandse wensen voldoet en tegemoetkomt aan
de zorgpunten van Nederland?
Antwoord
Zoals eerder in deze brief aangegeven rondom de stand van zaken van de onderhandelingen
voor de richtlijn bodemmonitoring en veerkracht, heeft Nederland zich zeer actief
ingezet op aanpassingen op de zorgpunten, en deze zijn nagenoeg allemaal binnengehaald.
Alleen voor het schrappen van het onderdeel onder artikel 11 over bodemafdekking,
onderdeel b compensatie was geen steun onder de andere lidstaten. Uiteindelijk is
op dit artikel een delicaat compromis bereikt met een nog duidelijkere inspanningsverplichting
zonder specifieke doelen in de monitoringsrichtlijn.
6.
Wat onder meer blijft staan is het onderdeel compensatie. De VVD maakt zich zorgen
over hoe zich het gebruik van de ruimte voor de ontwikkeling en welvaart van Nederland
verhoudt tot de eisen die worden gesteld in de Richtlijn. Een verplichting van compensatie
van bodemafdekking past niet bij een dichtbevolkt land als Nederland, waarbij flexibiliteit
in de ruimtelijke ordening nodig is. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat deze flexibiliteit
zoveel mogelijk behouden blijft?
Antwoord
Op het artikel over bodemafdekking als onderdeel van ruimtebeslag is voor Nederland
veel binnengehaald. In de tekst die voorligt, is een delicaat compromis bereikt met
een duidelijke inspanningsverplichting. Nederland was de enige lidstaat die inzette
op het schrappen van het onderdeel over compensatie. Daarmee bleek deze inzet niet
haalbaar in de onderhandelingen. Wel geeft de bereikte formulering flexibiliteit om
bij bodemafdekking de kwaliteit van de bodem af te wegen tegen andere belangen. In
geval van bodemafdekking dienen lidstaten binnen redelijke mate ernaar te streven
het verlies van ecosysteemdiensten (zoals voedselproductie, waterretentie) die de
bodem kan leveren, te compenseren. Het is belangrijk om te benadrukken dat de nu voorliggende
tekst van het artikel geen bindende doelstellingen bevat ten aanzien van bodemafdekking
en de compensatie daarvan, en daarmee flexibiliteit geeft om bij bodemafdekking de
kwaliteit van de bodem af te wegen tegen andere belangen. Overigens bevat de gehele
richtlijn geen bindende doelstellingen, maar alleen een verplichting tot het monitoren
en rapporteren van de gezondheid van bodems, en om maatregelen te identificeren om
de bodemgezondheid te verbeteren met als lange termijn streefdoel een gezonde bodem
in 2050.
7.
In de richtlijn worden «bodemdistricten» aangewezen voor de uitvoering van de monitoring.
De VVD vindt het ongewenst als deze bodemdistricten niet corresponderen met de huidige
Nederlandse bestuurslagen: wordt met het huidige voorstel van de Commissie aangesloten
bij onze huidige bestuurslagen?
Antwoord
Het kabinet heeft bij de aanwijzing van bodemdistricten ingezet op keuzevrijheid voor
de lidstaten om een of meer bodemdistricten te kunnen aanwijzen, juist om bij bestaande
bestuurslagen te kunnen aansluiten. Het voorstel is op dit onderdeel naar tevredenheid
gewijzigd.
8.
De leden van de VVD vragen het kabinet hoe de Richtlijn zich verhoudt tot het nationale
uitgangspunt van gebiedsgericht «Water en bodem sturend»?
Antwoord
De richtlijn sluit aan bij de principes uit de Water en Bodem sturend Kamerbrief2 waarin onder andere wordt gesteld dat bodems niet verontreinigd mogen zijn, zo min
mogelijk verstoord (graven, grondverzet) mogen worden en zo min mogelijk verdicht
moeten worden.
9.
Tot slot, het kabinet geeft aan dat de monitoringsrichtlijn geen bindende doelstellingen
bevat. De leden van de VVD vragen het kabinet welke verwachtingen zij heeft met betrekking
tot bindende doelstellingen die toch alsnóg opgelegd kunnen worden naar aanleiding
van deze richtlijn?
Antwoord
De monitoringrichtlijn bevat geen bindende doelen om in 2050 tot gezonde bodems te
komen, maar een verplichting tot het monitoren en rapporteren van de gezondheid van
bodems om maatregelen te identificeren om de bodemgezondheid te verbeteren met als
lange termijn streefdoel een gezonde bodem in 2050. Zes jaar na de inwerkingtreding
van de richtlijn moet de eerste beoordeling van de bodemgezondheid plaatsvinden en
moet daarover gerapporteerd worden. De Commissie evalueert zeven jaar en zes maanden
na de inwerkingtreding de voortgang van het bereiken van het doel van de richtlijn
en de noodzaak om andere meer specifieke eisen voor te stellen. Indien de Commissie
een aanpassing van de monitoringrichtlijn gaat voorstellen, zal het kabinet dit voorstel
op dat moment via de gebruikelijke BNC-procedure beoordelen.
10.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Richtlijn Bodemmonitoring op de agenda van
de Raad zal komen. Deze leden vinden het teleurstellend dat het niet gelukt is om
een blokkerende minderheid te vinden die zich achter het negatieve subsidiariteitsoordeel
van het Nederlands parlement schaarden. Desalniettemin waarderen deze leden de inzet
van de Nederlandse regering om het voorstel op onderdelen te wijzigen. Hierbij geven
deze leden aan dat flexibiliteit voor lidstaten op dit onderwerp voor hen essentieel
is. Klopt het dat lidstaten in het huidige voorstel zelf de voorwaarden kunnen vaststellen
waaraan een bodem moet voldoen om als gezond beschouwd te worden? Kunt u aangeven
of er, en zo ja welke, prestatieverplichtingen in de richtlijn zijn opgenomen? Hoe
beoordeelt het kabinet de compromisvoorstellen over wijziging van het «one out all
out» principe van zowel de Raad als het Europees Parlement? Tot slot, bent u bereid
in de discussie nogmaals te wijzen op het subsidiariteitsstandpunt van het Nederlandse
parlement?
Antwoord
Om harmonisatie op EU-niveau te bevorderen, bevat de richtlijn bijlagen met te meten
parameters zoals organisch koolstof, bodemdichtheid of waterretentie en -infiltratie.
Hierbij is er veel vrijheid om op lidstaatniveau richtwaarden (non- binding sustainable target values) af te leiden, die recht doen aan specifieke bodemtypen en/of bodemgebruiksfuncties.
Ook zijn er optionele parameters waarbij een lidstaat zelf de keuze heeft om die aanvullend
te meten. Bij de beoordeling van bodemgezondheid is er nu vrijheid voor de lidstaten
om zelf de voor hen meest relevante bodemgezondheidsparameters te benutten voor communicatie
over bodemgezondheid, in plaats van de door de Commissie voorgestelde beoordeling
volgens het one out, all out-principe.
Beoordeling van de bodemgezondheid op basis van het one out, all out-principe heeft als belangrijk nadeel dat, zoals ook bij de Kaderrichtlijn Water het
geval is, een beoordeling volgens dit principe het lastig maakt om toekomstige verbetering
te laten zien. Een kwaliteitselement dat niet goed is, maakt verbetering op andere
onderdelen niet zichtbaar. Dit speelt bij bodemkwaliteit nog meer dan bij water, omdat
het bodemsysteem vanwege de immobiliteit veel minder snel verandert dan een watersysteem.
Daarnaast is het volgens wetenschappelijk onderzoek niet nodig om op alle bodemindicatoren
maximaal te scoren om de bodem als gezond te kunnen bestempelen.
Het Europees Parlement stelt een beoordeling voor die sterk lijkt op de Kaderrichtlijn
Water met een indeling in goede of hoge ecologische status. Het Europees Parlement
stelt ook een zeer uitgebreide methodiek voor met verplicht te meten parameters waarbij
de focus te sterk op ecologische parameters ligt. De voorstellen van het Europees
Parlement gaan verder dan het compromisvoorstel dat voorligt in de Milieuraad en verder
dan wat de Europese Commissie oorspronkelijk heeft voorgesteld. Hoewel bodembiodiversiteit
heel belangrijk is, zijn er nog grote kennisleemten over bodembiodiversiteit. Fysische-chemische
parameters zoals organische koolstofgehalte, elektrische geleidbaarheid (een maat
voor verzilting), nutriënten en chemische verontreiniging zijn belangrijke randvoorwaarden
voor een gezonde bodem en dragen bij aan bodembiodiversiteit.
In de Milieuraad van 18 december 2023 jl.3 heeft het kabinet reeds melding gemaakt van het negatieve subsidiariteitsoordeel
van de Eerste en de Tweede Kamer, conform de motie Olger van Dijk/Veltman4. Het kabinet zal dit meenemen in de inbreng, maar verwacht niet dat dit de discussie
in deze fase nog zal beïnvloeden.
11.
Deze leden lezen dat <<er geen blokkerende minderheid (zal) zijn tegen het voorstel,
waarbij dat mogelijk wel afhangt van een compromis op het gebied van de voor bergrijke
landen relevante descriptor bodemerosie>>. Is het kabinet bereid, gezien het negatieve
subsidiariteitsoordeel van het Nederlands parlement, in het geval dat er alsnog een
minderheid tegen de richtlijn lijkt te vormen zich daarbij aan te sluiten?
Antwoord
Zoals hiervoor is aangegeven, heeft het voorzitterschap gewerkt aan een oplossing
voor de descriptor bodemerosie, waardoor het niet de verwachting is dat er een blokkerende
minderheid is. Veel lidstaten zijn kritisch geweest over de parameter bodemerosie.
Door het mogelijk te maken dat lidstaten hier hun eigen richtwaarde afleiden in plaats
van een EU-waarde, is voor dit belangrijke punt een oplossing gevonden door het Belgisch
voorzitterschap.
12.
De leden van de fractie BBB lezen dat de richtlijn bodemmonitoring, de Kaderrichtlijn
Afvalstoffen en de Groene Claims-richtlijn besproken zullen worden. Hoe kijkt het
kabinet tegen deze richtlijn? Wat zal de inzet van Nederland zijn?
Antwoord
Richtlijn bodemmonitoring
Voor de bodemmonitoringrichtlijn wordt verwezen naar «Stand van zaken onderhandelingen
richtlijn bodemmonitoring en veerkracht».
Herziening Kaderrichtlijn Afvalstoffen
De kabinetsinzet voor de herziening van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen is te vinden
in de Geannoteerde Agenda voor de Milieuraad 17 juni.5
Groene Claims richtlijn
De inhoud van de Groene Claims richtlijn past goed bij de nationale prioriteit om
greenwashing tegen te gaan. Zoals aangekondigd in het BNC-fiche6, heeft het kabinet tijdens de onderhandelingen ingezet op zoveel mogelijk geharmoniseerde
eisen. Het kabinet heeft daarom gepleit voor het opnemen van één methode voor de onderbouwing
van milieuclaims en uniforme eisen aan de verificatie en verificateurs, om te zorgen
dat bedrijven in alle lidstaten aan dezelfde eisen moeten voldoen. Ook vindt het kabinet
het belangrijk dat de lasten voor het bedrijfsleven beperkt blijven.
Het Commissievoorstel is op een aantal belangrijke punten aangepast, waardoor de tekst
waarover nu instemming wordt gevraagd, beter in lijn is met het standpunt van het
kabinet. Het kabinet had graag gewild dat de Richtlijn meer geharmoniseerde eisen
zou bevatten, maar hiervoor was niet voldoende steun van andere lidstaten. Het kabinet
vertrouwt erop dat door de bepalingen van de compromistekst greenwashing effectief wordt bestreden, zonder dat het bedrijfsleven te veel wordt belast.
13.
De leden van de fractie BBB hebben kennisgenomen van het feit dat andere lidstaten
ook kritisch waren over het one out all out-principe uit het Kaderrichtlijn Water.
Zijn diezelfde lidstaten ook kritisch over het one out all out-principe binnen de
Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water? Daarnaast hebben zij het over
een meer werkbaar alternatief op het one out all out-principe. Wat houdt dit alternatief
precies in?
Antwoord
De doorwerking van het one out, all out-principe in de Kaderichtlijn Water is aanleiding geweest voor de kritiek op het beoordelen
van bodemgezondheid volgens dat principe binnen de Bodemmonitoringsrichtlijn. Dit
werd breed gedeeld door een grote groep lidstaten. Er vanuit gaande dat de leden van
de BBB-fractie in de eerste vraag doelen op de Bodemmonitoringsrichtlijn, is de stand
van zaken dat dit voorstel nog in behandeling is.
De beoordeling volgens het one out, all out-principe is in het nu voorliggende voorstel gewijzigd in een wijze van beoordelen
waarbij de lidstaten zelf de voor hen meest relevante bodemgezondheidsindicatoren
kunnen benutten voor communicatie over bodemgezondheid. Welke indicatoren dat zijn
hangt samen met bodemtype en bodemgebruik. Daar is Nederland tevreden over.
In de Vogel- en Habitatrichtlijn is dit principe niet opgenomen. In de Habitatrichtlijn
is een beoordelingskader voor projecten opgenomen, waarbij het toetsingscriterium
is of een project mogelijke significante gevolgen heeft voor Europees beschermde habitattypen
en soorten van het gebied. In een passende beoordeling moet worden onderzocht welke
invloed van aanwezige drukfactoren kan uitgaan en zo nodig dienen mitigerende en/of
compenserende maatregelen te worden genomen. Deze beoordelingssystematiek in de Vogel-
en Habitatrichtlijn kan niet materieel gelijk worden gesteld aan het one out, all
out-principe zoals dit in de Kaderrichtlijn water ligt besloten.
Groene claims richtlijn
14.
De leden van de VVD vinden het van belang dat greenwashing wordt tegengegaan door
strenge eisen aan de onderbouwing van en communicatie over milieuclaims en keurmerken
te stellen. De leden van de VVD delen het standpunt van het kabinet dat er een uniforme
methode dient te komen voor de onderbouwing van milieuclaims en dat claims en keurmerken
moeten worden geverifieerd door een onafhankelijke verficateur. Dit leidt tot transparantie
en draagt bij aan het behouden van een gelijk speelveld. De leden van de VVD lezen
dat het kabinet heeft gepleit voor het opnemen van de Milieuvoetafdrukmethode. Hier
wordt compromis voor gevonden door een aanmoediging voor het gebruik van deze methode
op te nemen. Hoe wordt voorkomen dat er niet alsnog allerlei verschillende methoden
gaan worden gebruikt? Ziet het kabinet nog mogelijkheden om dit steviger in de tekst
te borgen?
Antwoord
Het kabinet heeft er tijdens de onderhandelingen steeds voor gepleit om het gebruik
van de Milieuvoetprint methode verplicht te stellen voor het onderbouwen van milieuclaims.
Een meerderheid van lidstaten gaf er echter de voorkeur aan geen specifieke methode
centraal te stellen, waardoor dit niet is opgenomen in de voorliggende tekst. Er worden
wel eisen gesteld aan de methodes die mogen worden gebruikt voor de onderbouwing van
milieuclaims, waardoor het aantal methodes naar verwachting beperkt blijft. De compromistekst
spoort bedrijven wel aan om gebruik te maken van de Europese Milieuvoetprint methode.
Het kabinet zal tijdens de triloogfase waarin het roterend Raadsvoorzitterschap met
het Europees Parlement onderhandelt blijven pleiten voor opname van deze methode.
Ook het Europees Parlement kiest in zijn positie echter voor het opleggen van eisen
aan de methode, maar geen specifieke methode te verplichten.
15.
De leden van de NSC-fractie hebben enkele vragen over de Green Claims-richtlijn. Er
was sprake van uitzondering van sociale ondernemingen: hoe is die stand van zaken
nu, en wat gaat Nederland daarover in de Raad inbrengen? Het kabinet geeft aan voor
een goede methode voor onderbouwing te zijn. Hoe verhoudt dat zich tot de angst voor
teveel administratieve lasten en greenhushing zoals VNO/NCW dat aangeeft? Hoe is de
stand van zaken met betrekking tot de carbon offsets?
Antwoord
De compromistekst stelt dat handelaren (personen die handelingen uitvoeren die consumenten
stimuleren om te kopen, zoals reclame maken), moeten voldoen aan de gestelde eisen.
Wanneer sociale ondernemingen opereren als handelaar en milieuclaims en milieukeurmerken
gebruiken om een consument aan hen te binden, moeten ook zij aan de gestelde eisen
voldoen. Dit is niet gewijzigd ten opzichte van het originele Commissievoorstel. Het
kabinet vindt dit terecht, omdat consumenten in alle gevallen moeten kunnen vertrouwen
op de juistheid van gebruikte milieuclaims en keurmerken, ook wanneer deze door sociale
ondernemingen worden gebruikt.
Het kabinet vindt het opnemen van een eenduidige methode belangrijk om het gelijk
speelveld voor bedrijven te garanderen, verificatie en handhaving gemakkelijker te
maken en consumenten beter in staat te stellen producten te kiezen op hun duurzaamheidsprestaties.
De Richtlijn heeft als doel om greenwashing tegen te gaan door duidelijke eisen te
stellen aan de onderbouwing en de communicatie van milieuclaims en keurmerken die
vrijwillig gebruikt worden door bedrijven. Het staat handelaren vrij om wel of niet
gebruik te maken van een milieuclaim of keurmerk.
Het kabinet hecht er waarde aan dat het kaf van het koren wordt gescheiden. De strengere
eisen zullen vermoedelijk betekenen dat er minder claims en keurmerken worden gebruikt.
Het is belangrijk dat alleen bedrijven die echt duurzamer produceren of diensten verlenen
en dus voldoen aan de eisen zoals opgenomen in de Groene Claims Richtlijn en in andere
wetgeving, een concurrentievoordeel behalen door gebruik van claims en keurmerken.
Doordat minder slecht onderbouwde claims, die het consumentenvertrouwen beschadigen
de markt overspoelen, is de verwachting dat bedrijven die daadwerkelijk stappen zetten
richting duurzaamheid en dit goed kunnen onderbouwen, een concurrentievoordeel krijgen.
In de onderhandelingen heeft het kabinet oog gehouden voor het beperken van lasten
voor het bedrijfsleven. In het compromisvoorstel staat dat zowel de Europese Commissie
als de lidstaten bedrijven moeten ondersteunen om aan de wettelijke eisen te voldoen,
bijvoorbeeld door ondersteuning te bieden bij het uitvoeren van een levenscyclusanalyse.
Het kabinet vertrouwt erop dat bedrijven goed in staat blijven om milieuclaims te
maken en keurmerken te gebruiken.
Ten aanzien van carbon offsets vindt het kabinet het belangrijk dat er ook voor de onderbouwing van claims over
klimaatprestaties strenge eisen worden gesteld. Bedrijven moeten met name worden aangespoord
om de eigen emissies in de keten te reduceren voordat zij gebruik kunnen maken van
carbon offsets7. Het kabinet heeft samen met gelijkgestemde lidstaten in de onderhandelingen aandacht
hiervoor gevraagd. In de compromistekst zijn als gevolg van die inzet strengere bepalingen
voor klimaatclaims opgenomen, die bedrijven stimuleren eigen emissies te verminderen
voordat zij gebruik kunnen maken van carbon offsets.
16.
De leden van de fractie BBB lezen dat aantal lidstaten de ex ante verificatie van
milieuclaims en milieukeurmerken te ver vinden gaan omdat dit tot administratieve
en financiële lasten voor het bedrijfsleven zou leiden. Hoe hoog zijn de administratieve
en financiële lasten voor het bedrijfsleven?
Antwoord
Bedrijven worden niet verplicht om een milieuclaim te maken of een keurmerk te voeren.
Wanneer bedrijven dit wel doen, moeten zij zich houden aan de eisen zoals opgenomen
in de Groene Claims Richtlijn om te zorgen dat gemaakte claims ook daadwerkelijk kloppen.
De lasten voor het bedrijfsleven hangen dus af van de complexiteit van de gemaakte
claim en de kwaliteit van de aangeleverde data, omdat deze zaken bepalen hoe gemakkelijk
een claim kan worden geverifieerd. Hoe makkelijker de gemaakte claim, hoe minder tijd
een verificateur eraan hoeft te besteden en hoe goedkoper de verificatie. Ook zal
het per keurmerk verschillen in welke mate aanpassingen noodzakelijk zijn om aan de
eisen van de Groene Claims Richtlijn te voldoen. Het is om deze redenen op dit moment
niet precies in te schatten hoe hoog de lasten voor het bedrijfsleven zullen zijn
wanneer gekozen wordt voor een milieuclaim of -keurmerk.
In de effectbeoordeling van de Europese Commissie bij het voorstel worden de lasten
voor het bedrijfsleven als volgt geschetst (zie ook BNC-fiche8). De verwachte administratieve kosten zullen per bedrijf eenmalig 88 euro bedragen
en vervolgens 37–43 euro per jaar voor de periode 2025–2040. Voor beheerders van milieue-tiketteringssystemen
zullen de administratieve lasten relatief groot zijn, omdat zij zich moeten inlezen
in de minimum criteria en moeten beoordelen of zij daar al aan voldoen. Daarnaast
moeten de medewerkers worden opgeleid en moet de informatie op de website worden aangepast.
In de compromistekst is opgenomen dat voor bepaalde type claims een versimpelde verificatieprocedure
mag worden doorlopen, die minder lasten met zich meebrengt. Dit geldt bijvoorbeeld
wanneer bedrijven claimen beter te presteren dan vereist onder Europese wetgeving9. De Commissie zal een specifieke lijst opstellen van de type claims waarvoor deze
procedure mag worden gebruikt. Voor microbedrijven is in de compromistekst opgenomen
dat een langere overgangstermijn zal gelden.
In de Richtlijn is ook een verplichting opgenomen voor de Europese Commissie en de
lidstaten om bedrijven te helpen aan de verplichtingen te voldoen. Dit zou zowel de
administratieve als de financiële lasten voor het bedrijfsleven moeten verminderen.
Klimaatdoel 2040
17.
De leden van de VVD hebben kennisgenomen van de inzet van het kabinet. De leden van
de VVD vinden het positief te zien dat het kabinet heeft benadrukt dat een stevig
uitvoeringspakket cruciaal is voor het halen van volgende doelstellingen. De leden
van de VVD zouden graag meer zicht krijgen op het krachtenveld. Waar zitten de heikele
punten voor andere lidstaten? Hoe ziet de tijdslijn voor het bepalen van het tussendoel
er precies uit?
Antwoord
Het krachtenveld over een uitvoeringspakket is grotendeels nog onbekend. Op de Milieuraad
zal de tweede politieke bespreking over een EU-klimaatdoel voor 2040 plaatsvinden.
Tijdens de eerste gedachtewisseling gaven vrijwel alle lidstaten aan een rechtvaardige
transitie en draagvlak essentieel te vinden, alsook het versterken van het EU-concurrentievermogen
en het creëren van een mondiaal gelijk speelveld.10
U zult middels het verslag van de Milieuraad geïnformeerd worden over de uitkomsten
en daarbij zal ook worden ingaan op het krachtenveld en welke punten andere lidstaten
hebben aangedragen.
Voor het bepalen van het tussendoel voor 2040 is allereerst vereist dat de nieuwe
Commissie een wetgevend voorstel doet ter aanpassing van de EU Klimaatwet. Dit volgt
naar verwachting begin 2025. Na onderhandelingen tussen de lidstaten en het Europees
Parlement zal de herziene EU Klimaatwet worden aangenomen. Het is onbekend hoe lang
deze onderhandelingen precies zullen duren.
18.
De leden van de fractie BBB lezen dat er twee beleidsdebatten over het Klimaatdoel
2040 zullen plaatsvinden. Wanneer komt daar besluitvorming over en wat is het verschil
tussen 88% reductie en 90% reductie in 2040? Wat kost het verschil tussen 88% en 90%?
Hoe zal dit uitendelijk de burgers raken? Wordt er gekeken naar uitvoerbaarheid?
Antwoord
Tijdens de Milieuraad vindt één beleidsdebat plaats over het 2040 doel. Er is geen
besluitvorming over het tussendoel voor 2040 voorzien. Voordat er besluitvorming kan
plaatsvinden, moet de Commissie eerst een wetgevend voorstel doen ter aanpassing van
de EU Klimaatwet. Dit volgt naar verwachting begin 2025. Besluitvorming over het tussendoel
voor 2040 zal vervolgens in onderhandeling tussen de lidstaten en het Europees Parlement
plaatsvinden. Het is onbekend hoe lang deze onderhandelingen zullen duren en wanneer
de definitieve besluitvorming zal plaatsvinden.
Volgens de impact assessment van de Commissie bij de mededeling over het tussendoel
voor 2040 blijkt dat bij voortzetting van het bestaande klimaatbeleid in de EU de
emissiereductie in 2040 uitkomt op ca. 88% ten opzichte van 1990. Dit is geen doel
maar een raming op basis van vastgesteld beleid. De 90% is vervolgens het doel dat
door de Commissie wordt aanbevolen. Volgens de raming van de Commissie verschillen
de totale kosten van de transitie in de periode 2030–2050 niet significant tussen
de onderzochte tussendoelen voor 2040. Zo verschillen de totale energiesysteemkosten
bij een doel van 85–90% en een doel 90–95% ongeveer 0,1%. Dit komt omdat 2040 een
tussenstap op weg is naar 2050, maatregelen die niet voor 2040 genomen worden zullen
alsnog na 2040 genomen moeten worden.11
De EU Wetenschappelijke Klimaatraad stelt dat een EU-klimaatdoel voor 2040 van 90
tot 95% ten opzichte van 1990 noodzakelijk is om een kans van tenminste 50% te houden
dat de opwarming van de aarde beperkt blijft tot 1,5 graden Celsius. Het voorstel
van de Commissie gaat daarmee niet verder dan noodzakelijk, omdat de Commissie ervoor
kiest om een doel aan te bevelen welke overeenkomt met de onderkant van deze bandbreedte.
De verdeling van de opgave tussen lidstaten en sectoren, en daarmee ook de impact
voor Nederlandse burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven, wordt in deze
mededeling nog niet vastgesteld en zal afhangen van het beleid dat door de volgende
Commissie zal worden voorgesteld om het doel te realiseren. Het demissionair kabinet
heeft in het BNC-fiche over 2040 aangegeven dat zij zich herkent in de noodzaak van
een sterkere nadruk op een rechtvaardige transitie, waarbij de kosten van de transitie
op een rechtvaardige manier verdeeld worden.12
Uit de impact assessment blijkt dat het EU-doel van 90% haalbaar is, mits wordt voldaan
aan de door de Commissie geschetste randvoorwaarden. Het gaat bijvoorbeeld om een
volledige implementatie van het Fit for 55 raamwerk, waaronder het behalen van de
klimaat- en energiedoelen van 2030. Er is voldoende ondersteunend beleid nodig om
de knelpunten in de uitvoering van de transitie zo snel mogelijk op te lossen. Een
stevig uitvoeringspakket gericht op het oplossen van knelpunten in de uitvoering en
versnelling van de transitie is dan ook cruciaal om het doel op een kosteneffectieve
wijze te kunnen behalen. Conform de motie Erkens13 zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden over de gewenste onderdelen van dit pakket
en de processen die al lopen in Brussel om knelpunten in de uitvoering op te lossen.
Klimaatadaptatie
19.
De leden van de NSC-fractie lezen dat tijdens de Milieuraad een beleidsdiscussie plaats
zal vinden over klimaatadaptatie. Op 15 mei jl. heeft een schriftelijk overleg plaatsgevonden
waarin leden van deze commissie vragen hebben gesteld over het BNC-Fiche «Mededeling
beheersing van klimaatrisico’s». Deze leden verzoeken de regering om uiterlijk op
maandag 10 juni de beantwoording hiervan naar de Kamer te sturen, zodat de Kamer dit
mee kan nemen in haar afweging om al dan niet een tweeminutendebat aan te kondigen
over de Milieuraad van 17 juni.
Antwoord
De beantwoording van de vragen over het BNC-fiche «Mededeling beheersing van klimaatrisico’s
is 11 juni jl. naar uw Kamer verzonden.
Natuurherstel
20.
De leden van de NSC-fractie merken op dat de kans bestaat dat de Natuurherstelverordening
tijdens deze Milieuraad in stemming gebracht wordt. Deze leden zijn verheugd dat het
na de aangenomen motie Van der Plas-Hertzberger gelukt is om tot een blokkerende minderheid
te komen. Deze leden gaan ervan uit dat Nederland, zoals eerder door het kabinet aangegeven,
tegen zal stemmen. Hiernaast hebben deze leden nog een vraag. Welke actieve inzet
heeft de regering om een blokkerende minderheid te blijven verzekeren?
Antwoord
31 mei jl. werd bekend dat het Belgisch Voorzitterschap de stemming over de Natuurherstelverordening
op de agenda van de Milieuraad van 17 juni a.s. heeft gezet. Uit de informatie waar
het kabinet over beschikt lijken er vooralsnog geen verschuivingen te hebben plaatsgevonden
in de lidstaten die onderdeel uitmaken van de blokkerende minderheid. Het Ministerie
van LNV en de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel volgen deze ontwikkelingen
op de voet. Als de stemming over de Natuurherstelverordening tijdens de Milieuraad
van 17 juni plaatsvindt, zal het kabinet tegen het voorlopig akkoord stemmen.
8MAP
21.
De leden van de fractie BBB lezen dat de Commissie heeft aangekondigd dat er aanvullende
initiatieven of wetgeving aankomen om de zes doelstellingen van het Achtste Milieuactieprogramma
te behalen. Hoe bindend zijn eventuele initiatieven en hoe kijkt Nederland aan tegen
nog meer regelgeving vanuit de Commissie?
Antwoord
Er zijn momenteel geen aanvullende initiatieven door de Commissie aangekondigd voor
het behalen van de doelstellingen uit het Achtste Milieuactieprogramma (8MAP). Ook
wordt dit niet op korte termijn verwacht in verband met het aantreden van de nieuwe
Commissie eind 2024. Wel heeft het Europees Milieuagentschap (EMA) onlangs een rapport
gepubliceerd14 waarin het aangeeft dat de gestelde doelen nog maar zeer beperkt gehaald worden,
en dat daarom aanvullend beleid nodig zal zijn. De Kamer is hier via het verslag van
de Milieuraad van 25 maart jl. reeds over geïnformeerd.15 Het kabinet herkent deze conclusie, die is gebaseerd op het feitelijke monitoringskader
dat het 8MAP ook stelt. Het kabinet acht het halen van de doelen van groot belang
voor de gezondheid, het welzijn en de toekomstbestendigheid van Nederland en Europa.
Aanvullend beleid zal daarvoor nodig zijn. Eventuele nieuwe voorstellen van de Commissie
om dit te bereiken zullen te zijner tijd op hun merites moeten worden beoordeeld.
22.
De leden van de fractie BBB lezen dat er meer aandacht moet komen voor het uitfaseren
van subsidies voor fossiele brandstoffen. Welke afspraken zijn hierover gemaakt? Wat
betekent dit voor de portomonnee van de burger?
In de EU is in het Achtste Milieu Actieprogramma afgesproken dat om de prioritaire
doelstellingen van het Actieprogramma te verwezenlijken, «de Commissie, de lidstaten,
de regionale en lokale autoriteiten en belanghebbenden, naargelang het geval, de geïntegreerde
aanpak van beleidsontwikkeling en -uitvoering versterken, met name door milieuvriendelijke
stimulansen te versterken en milieuonvriendelijke subsidies, met name subsidies voor
fossiele brandstoffen, op Unie-, nationaal, regionaal en lokaal niveau onverwijld
uit te faseren».
In Nederland is er voor kleinverbruikers van energie beperkt sprake van subsidies
op fossiele brandstoffen. Een regeling die soms wel als «fossiele subsidie» wordt
gezien is de vaste vermindering van de energiebelasting bij de levering van elektriciteit via een aansluiting
van een onroerende zaak met verblijfsfunctie. Deze vaste vermindering van belasting bedraagt in 2024 € 522 excl. BTW. per aansluiting.
Tijdens de behandeling van het Belastingplan afgelopen najaar is dit bedrag per amendement
verhoogd om kleinverbruikers tegemoet te komen bij het betalen van de energierekening.
Bij eventuele afbouw van deze regeling is het belangrijk dat zorgvuldig gekeken wordt
in hoeverre de lasten hierdoor toenemen en of dit kan worden opgevangen door middel
van andere beleidsmaatregelen. Dit kan via maatregelen buiten de energierekening in
het bredere inkomens- en lastenbeeld.
Recyclaatnormen
23.
Tot slot hebben de leden van de NSC-fractie nog een vraag over recyclaatnormen. Kan
de regering aangeven hoe het staat met de Europese uitwerking van de verplichte bijmengnorm
van recyclaat in 2027 per sector (zoals autobranche) en hoe dat in verhouding staat
tot het Nederlandse voornemen om in 2030 deze norm op 25–30 procent te stellen?
Antwoord
Er wordt op Europees niveau gewerkt aan regels voor producten die een verplicht minimumaandeel
recyclaat voorschrijven.
Zo wordt in de nieuwe Verpakkingenverordening waarover inmiddels een akkoord is bereikt,
per productgroep een minimumaandeel recyclaat verplicht vanaf 2030. Voor contactgevoelige
verpakkingen met PET als belangrijkste bestanddeel en voor plastic flessen voor eenmalig
gebruik geldt een verplichting van 30 procent recyclaat. Voor contactgevoelige verpakkingen
van een ander plastic materiaal dan PET geldt een verplichting van 10 procent recyclaat.
Voor alle overige verpakkingen geldt een verplichting van 35 procent recyclaat. Deze
percentages lopen in 2040 verder op.
Ook in het voorstel voor een Verordening circulaire voertuigen waarover op dit moment
wordt onderhandeld, heeft de Commissie voor plastic een verplichting voor de toepassing
van recyclaat aangekondigd. Hier wordt voorgesteld om producenten te verplichten minstens
25 procent recyclaat toe te passen. Daarnaast maakt de Kaderverordening Ecodesign
voor duurzame producten het mogelijk om voor vrijwel alle fysieke producten ontwerpeisen
te stellen, waaronder een minimumaandeel recyclaat. Onder deze Kaderverordening kunnen
per productgroep eisen worden gesteld, waarbij de Commissie voornemens is te beginnen
met textiel. De Commissie presenteert begin 2025 het Ecodesign werkplan waarin staat
voor welke productgroepen, naast textiel, de komende jaren Ecodesign eisen worden
ontwikkeld. De ontwikkeling van deze eisen neemt gemiddeld 3–5 jaar in beslag, waardoor
de verwachting is dat Ecodesign eisen voor de productgroepen genoemd in het werkplan
niet voor 2028 van kracht zullen worden. Tot slot is ook bij de herziening van de
Verordening Bouwproducten ruimte om per productgroep eisen te gaan stellen voor een
aandeel recyclaat. Hiervoor moeten de concrete voorstellen nog worden gepresenteerd.
Dan de verhouding van deze productregelgeving tot de plastic norm. Er is op Europees
niveau geen wetgeving voor circulaire grondstoffen ter vervanging van fossiele grondstoffen
bij de verwerking van polymeren. De plastic norm verplicht circulaire grondstoffen
ter vervanging van fossiele grondstoffen bij de verwerking van alle polymeren. De
reikwijdte van de norm is daarmee breder dan de Europese wetgeving die enkel van toepassing
is op specifieke productgroepen en bovendien stimuleert de plastic norm ook biogebaseerd
plastic. Dat is bij Europese productwetgeving nu niet het geval. Bij eventuele voorzetting
van het wetsvoorstel over de plastic norm wordt er vanuit gegaan dat deze van kracht
zal gaan per 1 januari 2027 om bij te dragen aan het behalen van de nationale klimaatdoelen
voor 2030. Bij Europese productwetgeving is enkel voor verpakkingen duidelijk dat
normen voor recyclaat gaan gelden vanaf 2030. Voor de andere productgroepen is het
op dit moment nog niet bekend per wanneer de Europese normen voor recyclaat gaan gelden.
Bij de uitwerking van een eventuele norm, na weging van de internetconsultatie, wordt
bij het vaststellen van de hoogte ervan zo dicht mogelijk aangesloten bij de aangekondigde
Europese productwetgeving om het gelijk speelveld zo goed mogelijk te borgen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.L. Postma, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
N. Wiendels, adjunct-griffier