Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Faber-van der Klashorst over de strafeis van het OM tegen de verdachten van de mishandeling van een NS-conducteur op het station in Schagen
Vragen van het lid Faber-van de Klashorst (PVV) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de strafeis van het OM tegen de verdachten van de mishandeling van een NS-conducteur op het station in Schagen (ingezonden 26 april 2024).
Antwoord van Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 7 juni
2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1774.
Vraag 1
Bent u bekend met de mishandeling, waarover op 23 april 2024 door onder andere de
Volkskrant is gepubliceerd, waaruit blijkt dat het Openbaar Ministerie (OM) 6 maanden
gevangenisstraf eist, waarvan drie maanden voorwaardelijk, tegen twee Eritreeërs die
op 13 september 2023 een NS-conducteur op het station in Schagen hebben mishandeld?
Antwoord 1
Daar ben ik mee bekend.
Vraag 2
Bent u bekend met de aard van deze mishandeling, die bestond uit het bijten van de
conducteur waarbij tevens op hem is ingestoken met een schroevendraaier waardoor hij
gewond is geraakt?
Antwoord 2
Ik heb met afschuw kennis genomen van de aard van de mishandeling uit de uitspraken
van de rechtbank Noord-Holland. Ik begrijp hieruit dat de conducteur is geschopt en
geslagen, in zijn hand is gebeten en is gestoken met een schroevendraaier.1 Wat mij betreft is dit volstrekt onaanvaardbaar.
Vraag 3
Bent u ermee bekend met dat deze vorm van mishandeling is strafbaar gesteld in artikel 302
van het Wetboek van Strafrecht (zware mishandeling) en als het een poging betreft:
artikel 302 in relatie tot artikel 45 Wetboek van Strafrecht, op genoemde misdrijven
is een maximum gevangenisstraf gesteld van respectievelijk 8 jaar (zware mishandeling)
en 5 jaar en 4 maanden (poging tot zware mishandeling)?
Antwoord 3
Daar ben ik mee bekend.
Vraag 4
De straf die in deze zaak door het OM is geëist komt overeen met de minimale strafeis
die door het OM in principe moet worden geëist (gevangenisstraf vanaf 6 maanden) op
grond van haar eigen Strafvorderingsrichtlijn 2019R008: het gebruiken van een steekwapen of een als zodanig aan te merken voorwerp waarbij
sprake is van zwaarder letsel en er tevens sprake is van recidive. Voor wat betreft de recidive blijkt uit de publicaties in de media dat beide Eritreeërs
al eerder zijn veroordeeld voor openlijke geweldpleging en het beledigen van en verzetten
tegen een ambtenaar.
Is bent u bekend met de genoemde strafvorderingsrichtlijn 2019R008?
Antwoord 4
Ik ben bekend met de genoemde strafvorderingsrichtlijn.
Vraag 5 en 6
Kunt u aangeven waarom u met deze Strafvorderingsrichtlijn akkoord is gegaan nu daaruit
blijkt dat de daarin te eisen straffen ver onder het strafmaximum liggen zoals door
de wetgevende macht is vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht?
De lage strafeis van het OM in deze casus wekt bij de gemiddelde burger in Nederland
onbegrip en ergernis op; bent u bereid daarom het WODC opdracht te geven tot een onderzoek
naar de effecten van de in de Strafvorderingsrichtlijnen voorgeschreven strafeisen
op de wil en bedoeling van de wetgever die veel hogere maximumstraffen op de delicten
heeft gezet dan in de Strafvorderingsrichtlijnen zijn opgenomen en waarbij ook gekeken
wordt wat het effect van de strafeis van het OM is op de hoogte van de straf die door
de rechter uiteindelijk wordt opgelegd?
Antwoord 5 en 6
Voor ik inhoudelijk in ga op de vragen, merk ik op dat geweld tegen personen met een
publieke taak absoluut onaanvaardbaar is. Dit heeft de volle aandacht van het kabinet.
Zonder te treden in het individuele geval en de afweging van het OM in individuele
zaken, begrijp ik goed dat dergelijke casussen woede opwekken in de samenleving, bij
uw Kamer. Dat doet het ook bij mij.
Tijdens de begrotingsbehandeling op 8 februari 2024 stelde het lid Faber – van de
Klashorst vergelijkbare vragen en heb ik toegezegd schriftelijk bij een geschikte
gelegenheid op de toepassing en werking van strafvorderingsrichtlijnen terug te zullen
komen. Dit doe ik hierbij.
Het tijdens de begrotingsbehandeling gevraagde cijfermatig overzicht van de door het
OM geëiste straffen en de door de rechter opgelegde straffen kan ik helaas niet verstrekken.
Deze worden door het OM en de Rechtspraak niet standaard geregistreerd. Wel licht
ik hieronder toe wat de status van de strafvorderingsrichtlijnen is, hoe deze zich
verhouden tot strafmaxima en hoeveel ruimte een officier van justitie heeft om hiervan
af te wijken.
Het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie (het OM) kan algemene
en bijzondere aanwijzingen vaststellen betreffende de uitoefening van taken en bevoegdheden
van het OM (artikel 130, lid 6 Wet RO). Aanwijzingen hebben rechtskracht en binden
het OM op grond van beginselen van een behoorlijke procesorde voor zover het gaat
om voorschriften die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen jegens betrokkenen
als rechtsregels te worden toegepast. Burgers kunnen aan dergelijke rechtsregels rechten
ontlenen. Met het oog hierop worden aanwijzingen en richtlijnen gepubliceerd in de
Staatscourant en op de internetpagina van het OM (om.nl).
De richtlijnen voor strafvordering worden voornamelijk door experts op specifieke
terreinen (bv. zeden) binnen het OM gemaakt. Er is een landelijke Commissie Strafvorderingsrichtlijnen,
die het proces begeleidt en richtlijnen maakt voor strafbare feiten waarvoor geen
specifieke expertise binnen het OM is belegd, zoals de commune delicten. Bij de totstandkoming
van richtlijnen worden invloeden vanuit de politiek en vanuit de samenleving betrokken.
De Aanwijzing kader voor strafvordering van meerderjarigen (2019A003) is het kader
voor de toepassing van de strafvorderingsrichtlijnen. Deze richtlijnen kennen een
opbouw van licht naar zwaar. Begonnen wordt met het delict in de meest eenvoudige
verschijningsvorm, dat is bijna altijd door een first offender, alleen gepleegd. Bij
vermogensdelicten en geweldsdelicten wordt begonnen met de meest eenvoudige verschijningsvorm
en wordt de richtlijn opgebouwd naar ernstigere vormen. Daarnaast bevatten veel richtlijnen
ook hogere straffen bij recidive en worden een aantal bij het delict veelvoorkomende
specifieke factoren vermeld die strafverzwarend zijn. Dit is echter geen limitatieve
opsomming want in elk concreet geval kan er sprake zijn van diverse andere strafbepalende
factoren.
Het strafmaximum in de wet is onder meer bepalend voor de vraag welke dwangmiddelen
tijdens de opsporing kunnen worden ingezet en of bepaalde rechten kunnen worden uitgeoefend
(rechtsbijstand, spreekrecht, rechtsmiddelen) en of een zaak met een OM-strafbeschikking
kan worden afgedaan. Bij het opstellen van de richtlijnen, maar ook bij het eisen
en opleggen van straffen wordt gekeken naar het strafmaximum in het wetsartikel. Bij
het opstellen van richtlijnen voor nieuwe strafbare feiten wordt gekeken naar soortgelijke
delicten en wat daar het strafmaximum voor is en naar de richtlijnen die daarvoor
al bestaan. Dit is van belang om evenwicht in de richtlijnen te behouden. Bovendien
wordt er ook gekeken naar wat er in de praktijk wordt opgelegd door de rechter.
Enkel bij zware strafbare feiten als poging doodslag en in- en uitvoer van harddrugs
staan in de richtlijn straffen vermeld die richting het strafmaximum gaan.
De officier van justitie heeft de professionele ruimte om per geval te komen tot een
op maat gesneden sanctie. Hij maakt daarbij een zorgvuldige afweging van alle belangen.
Uit het oogpunt van transparantie moet de officier van justitie zijn beslissing onderbouwen
en de strafeis motiveren. De strafvorderingsrichtlijnen bieden dus de nodige ruimte
om tot een op de zaak toegesneden afdoening te komen. Omdat een straf proportioneel
moet zijn, dient altijd een beoordeling van het individuele geval plaats te vinden
en kan daarbij – gemotiveerd – van de richtlijn worden afgeweken.
Gelet op het voorgaande zie ik onvoldoende aanleiding om tot het gevraagde onderzoek
over te gaan.
Ik kan uw Kamer wel meegeven dat op dit moment een onderzoek wordt uitgevoerd via
het WODC dat beoogt inzicht te bieden in de wijze waarop strafeisen en straffen door
officieren van justitie en rechters worden bepaald voor delicten gepleegd tegen mensen
met een publieke taak. Daarnaast heeft het tot doel om inzicht te krijgen in de straffen
die worden geëist en opgelegd bij veilig publieke taak-delicten en de mate waarin
bij deze delicten een strafverhoging wordt toegepast. De resultaten daarvan worden
voor de zomer van 2024 verwacht. Het streven is het onderzoek voor de zomer aan uw
Kamer toe te zenden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.