Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Hirsch over hoe Nederlandse klimaatfinanciering ten goede komt aan vrouwen en gemarginaliseerde groepen
Vragen van het lid Hirsch (GroenLinks-PvdA) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over hoe Nederlandse klimaatfinanciering ten goede komt aan vrouwen en gemarginaliseerde groepen (ingezonden 14 mei 2024).
Antwoord van Minister Schreinemacher (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking)
(ontvangen 29 mei 2024).
Vraag 1
Bent u bekend met het nieuwe rapport van ActionAid, Making climate finance work for
women and marginalised groups: Lessons from the Dutch Fund for Climate and Development
first phase, waaruit blijkt dat financiering via het Dutch Fund for Climate and Development
(DFCD) nog te weinig ten goede komt aan gemarginaliseerde groepen waaronder vrouwen?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u van bovengenoemd rapport?
Antwoord 2
Het kabinet waardeert het als derden zoals ActionAid onderzoek uitvoeren. Het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) is een belangrijk programma binnen het Nederlandse internationale klimaatinstrumentarium
en het is waardevol om hierover aanbevelingen te ontvangen.
Conform het subsidiebeleidskader is de hoofddoelstelling van het DFCD het bevorderen
van klimaatbestendige economische groei met een zo’n groot mogelijk rendement van
publieke en private klimaatfinanciering. Om meer middelen voor klimaatactie beschikbaar
te maken, moet het fonds privaat kapitaal mobiliseren. De inzet in ontwikkelingslanden
is gericht op het tegengaan van klimaatverandering (mitigatie) en mensen in staat
stellen zich aan te passen aan een veranderend klimaat (adaptatie). Alle projecten
moeten daarbij ontwikkelingsrelevant zijn. De ontwikkelingsrelevantie van een project
kan op verschillende manieren tot uiting komen, bijvoorbeeld door toegang tot voorzieningen,
tot grotere veiligheid, tot economisch perspectief of tot kennis en capaciteiten.
Bij de selectie van projecten richt de fondsmanager zich ook op projecten die de armste
groepen bedienen en die een positieve impact hebben op vrouwen. Het fonds moet dus
aandacht hebben voor de armsten en vrouwen, maar het is geen verplichting dat ieder
project zich volledig richt op deze doelgroepen.
Het ActionAid rapport zet het criterium van het ook inzetten op de armsten en vrouwen
voorop bij hun onderzoek over het DFCD en toetst daarmee aan een andere interpretatie
van de hoofddoelstelling dan voortkomend uit het subsidiebeleidskader. Hierdoor sluiten
de conclusies niet goed aan bij de doelstelling van het DFCD. Daarnaast wijkt de onderzoeksmethode
af van evaluaties waartoe het ministerie opdracht geeft zoals de recentelijk uitgevoerde
externe evaluatie van het DFCD.2
De externe evaluatie en het rapport van ActionAid maken duidelijk dat de inzet op
gemarginaliseerde groepen meer aandacht verdient bij de implementatie van het DFCD.
Hier kan ik mij in vinden en dit zal worden meegenomen bij de opvolging van de externe
evaluatie. Bij de aanvullende financiering van het DFCD in 2023 zijn afspraken gemaakt
met de uitvoerders over het intensiveren van de inzet op kwetsbare groepen en gendergelijkheid.
Aanvullend op het DFCD, waarin klimaatbestendige economische groei centraal zal blijven
staan, financiert het kabinet ook verschillende klimaatgerelateerde programma’s die
zich primair richten op gemarginaliseerde groepen waaronder het Demand Side Subsidiesprogramma, het Climate & Development Knowledge Network (CDKN) en veel van de door de ambassades gefinancierde lokale programma’s.
Vraag 3
Deelt u de conclusies uit de IOB evaluatie, de externe midterm evaluatie, en het ActionAid
rapport dat klimaatfondsen, zoals DFCD en het Green Climate Fund (GCF), die zich richten
op klimaatfinanciering voor bedrijven met een bepaald groeipotentieel, niet goed in
staat zijn om vrouwen en gemarginaliseerde groepen te bereiken? Zo ja, welke stappen
worden genomen om verbeteringen aan te brengen in uw beleid?
Antwoord 3
Nee, ook klimaatfondsen gericht op klimaatfinanciering voor bedrijven met een bepaald
groeipotentieel kunnen vrouwen en gemarginaliseerde groepen bereiken.
Vraag 4
Deelt u de conclusie dat ondanks het voornemen, zoals beschreven in de Kamerbrief
van Minister Kaag van 2018 (Kamerstuk 31 793, nr. 183), om specifieke aandacht te hebben voor gender en de allerarmsten, dit onvoldoende
is uitgewerkt in de implementatie van het DFCD? Zo nee, op basis waarvan komt u dan
tot een andere conclusie?
Antwoord 4
Ik deel de bevinding dat er verbeteringen mogelijk zijn omtrent de aandacht voor gendergelijkheid
en kwetsbare groepen bij de implementatie van het DFCD. Dat blijkt ook uit de uitkomsten
van de recente externe evaluatie.
Vraag 5
Wat is er sinds de IOB evaluatie klimaatfinanciering van 2021 – waar vergelijkbare
conclusies worden getrokken – gedaan om hier verbetering in aan te brengen en te zorgen
dat kwetsbare groepen en specifiek vrouwen beter betrokken en bereikt worden in verschillende
fases van programma's? Hebben die aanpassingen ook plaatsgevonden in het DFCD? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 5
Bij de Nederlandse sturing van klimaatfondsen en -programma’s wordt oog gehouden voor
mogelijke verbeteringen voor het bereiken van onder andere vrouwen en het waarborgen
van ontwikkelingsimpact. Dit is ook belangrijk in het licht van het feministisch buitenlandbeleid.
Zo zet Nederland in op een genderbeleid binnen het Green Climate Fund (GCF), gericht op vrouwen als eindbegunstigde. Het GCF heeft hier op hoog niveau
oog voor maar in de implementatie zal dit nog tijd kosten, juist ook omdat er zoveel
en zulke diverse uitvoerders zijn.
Zoals ook beschreven in de beleidsreactie op de IOB evaluatie over internationaal
klimaatbeleid 2016–20223, heeft Nederland daarnaast actief deelgenomen aan gesprekken binnen de OESO-DAC over
de waarborgen en voorwaarden voor gemengde publiek-private financiering om de ontwikkelingsadditionaliteit
beter te kunnen toetsen. De hieruit voortgevloeide sterkere OESO-regels zijn ook van
toepassing op de implementatie van het DFCD.
De genoemde IOB evaluatie uit 2021 onderzocht klimaatfinanciering in de periode 2016
tot en met 2019. Het DFCD is in 2019 opgericht en had daarmee nog geen resultaten
die konden worden getoetst in deze IOB evaluatie. Zoals benoemd bij het antwoord op
vraag 2, speelde het vergroten van de aandacht voor gendergelijkheid en sociale inclusie
een belangrijke rol bij de aanvullende financiering van het DFCD in 2023. Dit wordt
onder meer uitgewerkt door de werving van meer personeel met de relevante expertise
en de uitvoering van analyses van huidige én toekomstige DFCD projecten. Bij de ontwikkeling
van nieuwe projecten zal gendergelijkheid en sociale inclusie nog beter worden meegenomen
in de vormgeving. Daarnaast richt het DFCD zich op het verbeteren van de samenwerking
met bestaande programma’s op het terrein van sociale inclusie, waaronder het Voices for Just Climate Action (VCA) programma dat zich specifiek richt op de empowerment van lokale gemeenschappen
voor klimaatactie.
Ten slotte, gezien de substantiële financieringstekorten voor zowel klimaatmitigatie
als -adaptatie in ontwikkelingslanden, acht het kabinet de mobilisatie van private
financiering absoluut noodzakelijk. De gevolgen van klimaatverandering hebben de grootste
impact op de allerarmsten in ontwikkelingslanden. Het is daarom van belang deze gevolgen
zo veel mogelijk te beperken, onder andere door het versnellen van de energietransitie.
Dit maakt het mobiliseren van private klimaatfinanciering waardevol, ook als dat niet
direct de meest kwetsbaren bereikt.
Vraag 6
Welke stappen gaat de Minister nog zetten om te zorgen dat in de tweede fase van het
DFCD er veel actiever doelstellingen worden gemaakt en gemonitord wordt op gender?
Bent u bereid om in de tweede fase van het DFCD genderresponsiviteit te verankeren
in het gehele proces, van selectie en ontwerp tot implementatie, monitoring en evaluatie?
Antwoord 6
De vormgeving van een nieuw klimaatfonds als vervolg op het DFCD en bijbehorende beleidskeuzes
zijn aan een nieuwe bewindspersoon.
Vraag 7
Kunt u bevestigen of private-publieke fondsen effectief blijken te zijn in het ondersteunen
van vrouwen en de meest gemarginaliseerde groepen in het mondiale Zuiden, die het
hardst getroffen worden door de klimaatcrisis? Welke maatregelen worden er genomen
om ervoor te zorgen dat deze fondsen daadwerkelijk bijdragen aan klimaatinitiatieven
waar kwetsbare groepen niet worden uitgesloten maar juist actief betrokken worden?
Antwoord 7
De mate waarin private-publieke fondsen vrouwen en de meest gemarginaliseerde groepen
kunnen ondersteunen, hangt af van de sector waarin en het investeringsmandaat waarmee
klimaatfondsen opereren. Investeringen in landbouw met kleinschalige boeren zijn beter
in staat deze groepen te ondersteunen dan grootschalige duurzame energieprojecten.
Ook speelt de mate van concessionaliteit van publieke middelen een belangrijke rol.
Voor verdere toelichting op het bereiken van gemarginaliseerde groepen door klimaatfondsen
verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 5.
Vraag 8
Welke opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen van de externe midterm evaluatie
van het DFCD4 om strengere kwaliteitsbeoordelingscriteria in te voeren en kleinere bedrijven te
financieren?
Antwoord 8
De externe evaluatie adviseert strengere kwaliteitsbeoordelingscriteria rondom de
uitwerking van projecten en verwachte uitkomsten voor kwetsbare groepen en vrouwen.
Hiertoe zal in de beoordelingsformulieren voor de investerings-commissies binnen het
DFCD een paragraaf over gendergelijkheid en sociale inclusie worden toegevoegd.
Conform de uitkomsten van de externe evaluatie onderzoekt het DFCD mogelijkheden om
ook lagere investeringen (lager dan EUR 3 miljoen) te kunnen aanbieden, dit kan ten
goede komen aan de ondersteuning van kleinere bedrijven. Daartoe zoekt het consortium
mogelijkheden tot het verdiepen van de samenwerking met andere impact-investeerders
die meer ervaring hebben met het aanbieden van dergelijke lagere investeringen.
Vraag 9
Erkent u dat de criteria van de jaaromzet voor bedrijven die in aanmerking komen per
definitie kleinere bedrijven als startups alsook meer lokaal geleide projecten uitsluiten
die een belangrijke positieve bijdrage kunnen leveren voor zowel klimaatactie als
ontwikkelingsdoelen, en juist makkelijker gemarginaliseerde groepen weten te bereiken?
Stelt Nederland financiële steun beschikbaar voor dit type bedrijvigheid? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 9
Met oog op de primaire doelstelling van het DFCD, klimaatbestendige economische groei
met een zo’n groot mogelijk rendement van publieke en private klimaatfinanciering,
is er voor gekozen enkel bedrijven te financieren met een minimale jaaromzet van EUR
5 miljoen.
Uiteraard kunnen lokale bedrijvigheid en kleinere bedrijven een belangrijke positieve
bijdrage leveren aan klimaatactie en de bredere ontwikkelingsdoelen. Daarom financieren
we dergelijke bedrijven met andere programma’s. Zo steunt Nederland via P4G (Partnering for Green Growth and the Global Goals 2023) samenwerkingsverbanden tussen lokale kleine bedrijven en NGOs om hun groei én duurzame
impact te bevorderen. Via AFAWA, een programma van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank,
krijgen vrouwelijke ondernemers begeleiding om van de informele sector naar de formele
sector te kunnen gaan. Ook richten we ons met bepaalde programma’s specifiek op kleinschalige
boeren (m/v). Zo steunt het succesvolle One Acre Fund boeren met zaden, kunstmest en training om hun inkomsten en weerbaarheid te verhogen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.