Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Aartsen over het bericht ‘Veel ergernis over rechtszaken over verplicht pensioen: ’Dit is niet te doen voor ondernemers’’
Vragen van het lid Aartsen (VVD) aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over het bericht «Veel ergernis over rechtszaken over verplicht pensioen: «Dit is niet te doen voor ondernemers»» (ingezonden 26 maart 2024).
Antwoord van Minister Schouten (Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen) (ontvangen
27 mei 2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1558.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Veel ergernis over rechtszaken over verplicht pensioen:
«Dit is niet te doen voor ondernemers»»?1
Antwoord 1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Vraag 2
Kunt u een lijst geven van alle verschillende criteria die worden gebruikt door pensioenfondsen
in verplichtstellingsbesluiten, zoals omzet, loonsom, gewerkte uren of andere criteria?
En kunt u daarbij aangeven hoe vaak deze criteria gebruikt worden?
Antwoord 2
Sociale partners definiëren de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds en de
bijbehorende criteria. Omdat deze criteria in verschillende verplichtstellingen, als
gevolg van bewuste keuzes van sociale partners, op hele verschillende manieren worden
gebruikt, geeft een opsomming naar mijn mening geen betrouwbaar en vergelijkbaar beeld.
Om die reden heb ik een dergelijke lijst niet opgesteld. Ik zal hieronder wel de aard
en het gebruik van verschillende criteria illustreren.
Om de werkingssfeer te beschrijven, benoemen de sociale partners de bedrijfsactiviteiten
die toebehoren aan de bedrijfstak(ken) waarvoor de verplichtstelling wordt gevraagd.
In het verplichtstellingsbesluit wordt de werkingssfeer omschreven door ondernemingen
te definiëren en activiteiten te beschrijven. Een werkingssfeer kan één of meerdere
bedrijfstakken binnen een bedrijfstakpensioenfonds omvatten of betrekking hebben op
een deel van een bedrijfstak. Sociale partners kiezen daarbij een beschrijving die
het beste past bij hun (deel van de) bedrijfstak. Dat maakt dat de manier waarop de
werkingssfeer is omschreven varieert per verplichtstellingsbesluit.
Zoals aangegeven is het aan sociale partners om de werkingssfeer te definiëren. Zij
bepalen welke criteria worden gehanteerd om de reikwijdte te bepalen. Een voorbeeld
is een omschrijving van de werkzaamheden en de bepaling dat als de onderneming deze
werkzaamheden in meerderheid uitvoert, de onderneming onder de werkingssfeer valt.
Deze meerderheid kan dan weer gekoppeld zijn aan bijvoorbeeld een percentage van het
sociale verzekeringsloon, de omzet of de arbeidsuren. Soms kiezen sociale partners
er ook voor om alleen de activiteiten van een onderneming die onder de werkingssfeer
valt te beschrijven.
Sociale partners maken derhalve keuzes in criteria en daardoor ontstaan ook verschillende
combinaties van criteria.
Vraag 3
Welke afwegingskaders worden door u gebruikt bij een besluit om een verplichtstelling
af te geven?
Antwoord 3
Als sociale partners afspraken hebben gemaakt over de arbeidsvoorwaarde pensioen bij
een bedrijfstakpensioenfonds dan kunnen zij een verzoek indienen om de Minister de
deelname in de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds verplicht te laten
stellen.
Verplichtstelling kan dus uitsluitend plaatsvinden op aanvraag van (een voldoende
representatieve vertegenwoordiging van) het georganiseerde bedrijfsleven. Op het moment
dat een verplichtstellingsbesluit is afgegeven, vallen ook bedrijven uit het niet
georganiseerde bedrijfsleven, die activiteiten uitvoeren die onder de verplichtstelling
vallen onder deze verplichtstelling. Het instrument van verplichtstellen draagt daarmee
bij aan het verkleinen van witte vlekken op het terrein van de aanvullende pensioenen.
Het wettelijke criterium om een verplichtstelling af te geven is in de Wet Bpf 2000
als volgt geformuleerd: «Onze Minister kan op aanvraag van het georganiseerde bedrijfsleven
binnen een bedrijfstak dat naar zijn oordeel een belangrijke meerderheid van de in
die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds
voor een of meer bepaalde groepen van personen die in de betrokken bedrijfstak werkzaam
zijn, verplichtstellen.»
Omdat een verplichtstelling voor lange tijd geldt, is het van belang dat er voldoende
draagvlak is voor het besluit tot verplichtstellen. In de Beleidsregels Toetsingskader
Wet Bpf 2000 is aangegeven hoe deze representativiteit wordt aangetoond en getoetst.2 Nadat een verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds van toepassing is,
dient het georganiseerde bedrijfsleven iedere vijf jaar aan te tonen nog steeds de
belangrijke meerderheid te vertegenwoordigen.
Dit betekent overigens niet dat er helemaal geen inhoudelijke toets plaatsvindt. Onderdeel
van de procedure van het aanvragen of wijzigen van een verplichtstelling is de mogelijkheid
voor derden om zienswijzen in te dienen tijdens de tervisielegging. Deze zienswijzen
kunnen bijvoorbeeld zien op werkingssfeeroverlap, de duidelijkheid van de werkingssfeer
of de berekening van de representativiteit. Wanneer uit zienswijzen blijkt dat er
overlap bestaat tussen twee verplichtgestelde fondsen wordt aan sociale partners gevraagd
om een oplossing te vinden voor de overlap. Zolang deze niet is opgelost wordt geen
(gewijzigde) verplichtstelling afgegeven.
Vraag 4
In welke mate speelt de wens tot uniformiteit tussen verschillende verplichtstellingsbesluiten
daarbij op dit moment een rol?
Antwoord 4
De verplichtstellingen worden niet inhoudelijk op uniformiteit beoordeeld. De totstandkoming
en de inhoud van de werkingssfeer is aan sociale partners. Het afgeven van een verplichtstelling
heeft tot doel de verantwoordelijkheid van sociale partners te ondersteunen en te
beschermen. Daarbij speelt ook mee dat sociale partners zicht hebben op de kenmerken
van de sector en daardoor ook invulling kunnen geven aan de werkingssfeer. Als gevolg
van deze elementen past een terughoudende inhoudelijke opstelling die ook terug te
zien is in het stelsel.
De eerdergenoemde Beleidsregels stellen in algemene zin voorwaarden aan sociale partners
bij het omschrijven van de werkingssfeer. Er wordt bijvoorbeeld aangegeven dat bedrijfsactiviteiten
moeten zijn omschreven. De Beleidsregels bevatten daarnaast enkele voorschriften over
de inhoud van de werkingssfeer namelijk hoe naar wetten verwezen wordt of in welke
gevallen namen van concrete werkgevers opgenomen mogen worden. De Beleidsregels bevatten
geen voorschriften over het gebruiken van uniforme begrippen.
Vraag 5
Hoe vaak is in de afgelopen tien jaar geprocedeerd om verplichtstelling aan een werkgever
op te leggen? Hoe vaak is hierin het fonds in het gelijk gesteld en hoe vaak de werkgever?
Antwoord 5
Een verplichtstelling is van toepassing vanaf het moment dat een werkgever activiteiten
verricht die onder de werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds
vallen. Het pensioenfonds is verplicht om bedrijven die onder zijn werkingssfeer vallen
aan te sluiten en zal daar dan ook actie toe ondernemen. Een werknemer heeft immers
vanaf het moment dat hij onder de werkingssfeer valt, recht op pensioenopbouw conform
het reglement van het pensioenfonds. Ook als daar geen pensioenpremie voor is betaald.
In dat geval worden de kosten voor het toekennen van pensioenopbouw gedragen door
het collectief van deelnemers, slapers en gepensioneerden in het betreffende bedrijfstakpensioenfonds.
Door dit principe «geen premie, wel recht» heeft het bedrijfstakpensioenfonds er alle
belang bij dat de verschuldigde pensioenpremie wordt afgedragen door de betreffende
werkgever zodat de kosten niet ten laste van het collectief aan deelnemers gaat.
De werkgever kan het standpunt van het bedrijfstakpensioenfonds dat hij onder de werkingssfeer
zou vallen, voorleggen aan de rechter.
Ik beschik niet over informatie waaruit volgt hoe vaak over verplichtstellingen geprocedeerd
wordt. Procedures die worden gevoerd tussen een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds
en een werkgever zijn procedures waar mijn ministerie geen partij bij is. Bovendien
worden niet alle rechtszaken gepubliceerd. Om die reden heeft mijn ministerie ook
geen zicht op de omvang en inhoud van dergelijke procedures. De voor publiek toegankelijk
gemaakte uitspraken zijn via de databank op de website Rechtspraak.nl in te zien.
Vraag 6
Hoe vaak is het voorgekomen dat twee verschillende fondsen beide procederen om een
verplichtstelling op te kunnen leggen aan dezelfde werkgever?
Antwoord 6
Zoals ik al in het antwoord op de vorige vraag aangaf is deze informatie niet bij
mijn ministerie bekend omdat dergelijke procedures tussen een werkgever en een bedrijfstakpensioenfonds
worden gevoerd. Mijn ministerie heeft ook geen zicht op de omvang en inhoud van dergelijke
procedures.
Vraag 7
Tot hoe ver terug in de tijd kan verplichtstelling – op basis van jurisprudentie –
met terugwerkende kracht worden opgelegd aan werkgevers?
Antwoord 7
Een verplichtstelling is van toepassing vanaf het moment dat een werkgever activiteiten
verricht die onder de werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds
vallen.
Het gevolg is dat de werkgever gehouden is de verschuldigde pensioenpremie te voldoen
vanaf het moment dat hij onder de werkingssfeer viel. In een procedure kan een rechter
evenwel concluderen dat een dergelijke premievordering (deels) verjaard is als een
lange periode is verstreken.
Vraag 8
Hoe verhoudt een lange periode van terugwerkende kracht zich volgens u tot het principe
van rechtszekerheid? Bent u van mening dat enige vorm van afbakening van deze terugwerkende
kracht wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag aangaf, geldt de verplichtstelling vanaf
het moment dat een werkgever activiteiten verricht die onder de werkingssfeer vallen.
Er is dus als zodanig geen sprake van terugwerkende kracht. Een werkgever is premieplichtig
vanaf het moment dat hij onder de werkingssfeer valt. De werknemers krijgen vanaf
dat moment recht op pensioen conform het pensioenreglement van het verplichtgestelde
bedrijfstakpensioenfonds. Als hiervoor door de werkgever geen premie wordt afgedragen
dan worden de kosten gedragen door het collectief van deelnemers, slapers en gepensioneerden
binnen het bedrijfstakpensioenfonds. Ik vind het op voorhand matigen van premienota’s
in alle gevallen daarmee niet wenselijk omdat het deelnemerscollectief daardoor benadeeld
wordt. In een individuele casus kan een rechter wel oordelen dat de premienota vanwege
het tijdsverloop gematigd moet worden. Naar mijn mening doet dat veel meer recht aan
de omstandigheden van het geval dan een generieke beperking van de betalingsverplichting.
Vraag 9
Is het voorgekomen dat een dergelijke verplichtstelling met terugwerkende kracht een
belangrijke factor was in een faillissement van een werkgever? Zo ja, hoe vaak?
Antwoord 9
Deze informatie is niet bij mijn ministerie bekend omdat dergelijke faillissementsprocedures
tussen de werkgever en de schuldeisers worden gevoerd. Mijn ministerie is daar geen
partij bij.
Ten overvloede merk ik nog op dat een faillissement wordt aangevraagd als er minimaal
twee schuldeisers zijn. Met andere woorden, als een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds
al van oordeel is dat een faillissement de voorkeur heeft, dan is er ook een andere
schuldeiser die het faillissement wil aanvragen.
Vraag 10
In hoeveel gevallen is er volgens een rechter sprake geweest van een onvolkomenheid
in verplichtstellingsbesluiten, waardoor werkgevers niet in staat waren om te beoordelen
of ze onder een werkingssfeer vallen?
Antwoord 10
Deze informatie is niet bij mijn ministerie bekend omdat dergelijke procedures tussen
een werkgever en een bedrijfstakpensioenfonds worden gevoerd. Mijn ministerie is daar
geen partij bij noch is er zicht op de omvang en inhoud van dergelijke procedures.
Vraag 11
Hoeveel fondsen hanteren een hoofdzakelijkheidscriterium in verplichtstellingsbesluiten?
Welke doen dat niet?
Antwoord 11
Net als bij het antwoord op vraag 2 kan ik hier geen sluitend antwoord op geven vanwege
de verscheidenheid aan omschrijvingen.
Sociale partners omschrijven de werkingssfeer van de verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen.
De 39 verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen omschrijven samen de werkingssferen
van 82 bedrijfstakken. Er zijn verschillende manieren om een meerderheid te omschrijven,
bijvoorbeeld via het hoofdzakelijkheidscriterium. Er is geen uniform gebruik van deze
begrippen. De verscheidenheid aan omschrijvingen maakt het niet mogelijk om aantallen
te noemen. Bovendien moet worden opgemerkt dat deze omschrijvingen verschillend geformuleerd
worden. Ze worden zowel gebruikt om werkgevers onder de werkingssfeer te laten vallen
of om ze er juist van uit te sluiten.
Vraag 12
Vindt u dat het toepassen van een hoofdzakelijkheidscriterium in principe door alle
pensioenfondsen gedaan zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Een heldere omschrijving van de werkingssfeer vind ik van groot belang. Zo weten werkgevers
en werknemers waar ze aan toe zijn. Daarom is het van belang dat derden zienswijzen
in kunnen dienen in het kader van een verplichtstellingsprocedure zodat partijen hun
werkingssfeer zo nodig kunnen verduidelijken. Sociale partners gaan over de omschrijving
van de werkingssfeer en beschrijven daarbij tevens de grenzen van de werkingssfeer.
Een hoofdzakelijkheidscriterium alleen is niet voldoende en bovendien niet in alle
bedrijfstakken even toepasbaar. In sommige bedrijfstakken kan een andere wijze van
omschrijven van de werkingssfeer passender zijn. Dat is een weging die niet vanuit
het ministerie gemaakt kan worden. Dat is echt aan sociale partners.
Vraag 13
Deelt u de opvatting dat meer uniformiteit in verplichtstellingen en betere domeinafbakening
noodzakelijk is, om te voorkomen dat werkgevers niet weten of en onder welke werkingssfeer
ze vallen en er voor werknemers onbedoeld geen premie afgedragen wordt? Zo ja, hoe
bent u voornemens om dit te bereiken?
Antwoord 13
Ik ben het met u eens dat een goede domeinafbakening belangrijk is zodat ondernemers
weten waar ze aan toe zijn. De opvatting dat dit (alleen) via een uniforme omschrijving
van de werkingssfeer dient te geschieden, deel ik niet.
De sociale partners moeten de ruimte hebben om een werkingssfeer zo te kiezen dat
deze passend bij de bedrijfstak(ken) is. Door geen kader voor te schrijven kunnen
sociale partners hier maatwerk leveren.
Er zijn al verschillende mogelijkheden die kunnen helpen bij het vaststellen van een
verplichte deelname in een pensioenregeling. Een pensioenadviseur die een werkgever
adviseert over een pensioenregeling dient onderzoek te doen of een verplichte deelname
van toepassing is. Daarnaast kan een werkgever via de website www.bijwelkpensioenfondshoorik.nl zoeken op SBI-code, sectorcode, activiteit en tekst om te bezien of hij mogelijk
onder een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds valt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.