Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Lee en Stultiens over gebrekkig inzicht in juridische duurzaamheidsrisico’s
Vragen van de leden Van der Lee en Stultiens (beiden GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Financiën over gebrekkig inzicht in juridische duurzaamheidsrisico’s (ingezonden 18 januari 2024).
Antwoord van Minister Van Weyenberg (Financiën), mede namens de Ministers voor Klimaat
en Energie en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (ontvangen 23 april
2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 963.
Vraag 1
Bent u bekend met het onderzoek «Climate risk assessments must engage with the law»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u het eens met het onderzoek dat duurzaamheidsrisico’s in belangrijke mate beïnvloed
worden door juridische omstandigheden (rechtszaken, regulatoire veranderingen, etc.)?
Antwoord 2
Juridische omstandigheden kunnen inderdaad een bron zijn van duurzaamheidsrisico’s.
Enerzijds kunnen door veranderingen in regelgeving transitierisico’s ontstaan, bijvoorbeeld
wanneer nieuwe wet- en regelgeving tot een abrupte transitie zou leiden. Anderzijds
kunnen ook rechtszaken tegen bedrijven ertoe leiden dat zij bijvoorbeeld milieuschade
moeten vergoeden of door een rechter worden gedwongen om hun klimaatbeleid aan te
scherpen, met mogelijke afwaarderingen tot gevolg. Voor de beantwoording van de volgende
vragen beschouw ik juridische duurzaamheidsrisico’s als financiële risico’s die ontstaan
wanneer een onderneming gehouden wordt te voldoen aan een verplichting in relatie
tot duurzaamheid, als gevolg van rechtszaken, aansprakelijkstellingen of vormen van
handhaving.
Vraag 3
Bent u het met het onderzoek eens dat juridische duurzaamheidsrisico’s op dit moment
onvoldoende in kaart gebracht en gemitigeerd worden? Wat is uw reactie op het feit
dat uit recent onderzoek van het Network for Greening the Financial System2 blijkt dat 93 procent van de ondervraagde prudentiële toezichthouders aangeeft de
impact van juridische duurzaamheidsrisico’s nog niet te kwantificeren?
Antwoord 3
Ik onderschrijf de notie in het artikel dat geen enkele methode juridische duurzaamheidsrisico's
volledig kan beoordelen. Financiële instellingen staan op uiteenlopende wijze bloot
aan juridische duurzaamheidsrisico’s. Zo kunnen zij zelf aansprakelijk worden gesteld
voor nalatig handelen, maar kan dat ook gebeuren bij een bedrijf waar de financiële
instellingen aandelen in hebben, waardoor de wijze waarop en de mate waarin financiële
instellingen te maken krijgen met juridische risico’s verschilt en onzeker is. Het
is belangrijk dat ondernemingen en financiële instellingen zich blijven ontwikkelen
op dit terrein en ik ben het eens met het artikel dat meer interdisciplinair onderzoek
daarbij gewenst is.
De afgelopen jaren is een toename te zien van het aantal rechtszaken tegen overheden,
bedrijven en financiële instellingen in relatie tot duurzaamheid, zoals blijkt uit
het onderzoek van het Network for Greening the Financial System (NGFS). Tegelijkertijd
staat dit onderwerp ook steeds meer op de agenda bij bedrijven en financiële instellingen,
zoals het artikel ook aangeeft. Of bedrijven en financiële instellingen daar voldoende
rekening mee houden is ter beoordeling van de betrokken toezichthouders.
Het NGFS-onderzoek laat zien dat toezichthouders op financiële instellingen meer aandacht
hebben voor juridische duurzaamheidsrisico’s. Dat lijkt mij ook passend, gelet op
de toename in het aantal rechtszaken. Gezien het diffuse karakter van juridische duurzaamheidsrisico’s,
is kwantificatie begrijpelijkerwijs moeilijk en mogelijk niet de enige juiste manier
om deze risico’s in kaart te brengen. Ik vind het belangrijk dat toezichthouders aandacht
voor dit thema hebben, de ontwikkelingen nauwgezet volgen en zich in brede zin blijven
ontwikkelen op dit terrein, bijvoorbeeld door te onderzoeken hoe deze risico's het
beste gecategoriseerd en geadresseerd kunnen worden.
Vraag 4
Bent u het met het in vraag 1 genoemde onderzoek eens dat het onvoldoende is om enkel
naar financiële blootstelling te kijken om adequaat toezicht te houden op juridische
duurzaamheidsrisico’s?
Antwoord 4
Het in vraag 1 genoemde artikel beschrijft verschillende manieren waarmee juridische
acties financiële risico’s kunnen creëren. Deze financiële risico’s ontstaan wanneer
een onderneming gehouden wordt op grond van een juridische verplichting kosten te
maken, bijvoorbeeld schadevergoeding, maar dit kunnen ook andere kosten zijn. Dit
kan ook voortvloeien uit rapportageverplichtingen of de verplichting om geen misleidende
uitspraken te doen («greenwashing»). Het financiële risico dat een instelling loopt staat dan los van de financiële blootstelling
die een instelling heeft als gevolg van activiteiten of investeringen. In die zin
ben ik het dan ook eens dat enkel naar financiële blootstellingen kijken onvoldoende
is om adequaat toezicht te houden op juridische duurzaamheidsrisico’s.
Vraag 5 en 6
Kwantificeert De Nederlandsche Bank (DNB), eventueel i.s.m. de Europese Centrale Bank
(ECB), juridische duurzaamheidsrisico’s?
Hoe omvangrijk is de blootstelling van Nederlandse financiële instellingen aan juridische
duurzaamheidsrisico’s? Bent u bereid DNB te vragen hier onderzoek naar te doen?
Antwoord 5 en 6
Zoals hierboven genoemd, staan financiële instellingen op uiteenlopende wijze bloot
aan juridische duurzaamheidsrisico’s. Gegeven het uiteenlopende karakter van juridische
duurzaamheidsrisico’s kwantificeert DNB deze niet separaat, maar betrekt DNB juridische
duurzaamheidsrisico’s in haar toezicht op andere risico categorieën (zoals het marktrisico,
liquiditeitsrisico en operationeel risico). DNB betrekt juridische duurzaamheidsrisico's
waar mogelijk dus al bij de uitoefening van haar toezicht. Ik moedig DNB aan om zich
te blijven ontwikkelen op dit terrein, bijvoorbeeld door te onderzoeken hoe deze risico's
het beste gecategoriseerd en geadresseerd kunnen worden.
Vraag 7
Hoe kan de toezichtspraktijk omgaan met het feit dat juridische duurzaamheidsrisico’s
zich op vele verschillende, onverwachte en non-lineaire manieren kunnen materialiseren?
Welke stappen zet DNB daartoe nu al in de praktijk?
Antwoord 7
Het is inherent aan toezicht om ook rekening te houden met onverwachte, non-lineaire
risico’s. DNB houdt toezicht op onder andere operationele, markt-, bedrijfsmodel-
en strategische risico’s. Juridische risico’s kunnen zich vertalen naar dergelijke
risico’s. Financiële instellingen moeten relevante risico’s identificeren en beheersen.
DNB vraagt onder meer in haar toezichtgesprekken, uitvragen en on-site onderzoeken aandacht voor de beheersing van deze risico’s. Als een instelling een
materieel risico, waaronder juridische duurzaamheidsrisico’s, onvoldoende beheerst
kan DNB maatregelen treffen. Daarbij kan onder andere worden gedacht aan het geven
van waarschuwingen, aanbevelingen en formele aanwijzingen en het opleggen van boetes
en sancties.
Ook heeft DNB een «Gids voor de beheersing van klimaat- en milieurisico’s» gepubliceerd
met daarin zogenaamde good practices op het gebied van de beheersing van klimaat- en milieurisico’s, waarin verwezen wordt
naar aansprakelijkheids-, reputationele, en juridische duurzaamheidsrisico’s.3 Het beheersen van juridische duurzaamheidsrisico’s is dus onderdeel van het toezicht
op financiële instellingen.
Vraag 8
Bent u bereid met de ondertekenaars van het klimaatakkoordcommitment en De Nederlandsche
Bank in gesprek te gaan over de noodzaak juridische duurzaamheidsrisico’s beter in
kaart te brengen? Wilt u daarin de vijf door het onderzoek geschetste risico-identificatiemethoden
meenemen?
Antwoord 8
Ja, ik vind het nuttig om juridische duurzaamheidsrisico’s te bespreken met DNB, de
Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment en individuele instellingen. Ik zal
hierbij verwijzen naar de methoden zoals uiteengezet in het onderzoek «Climate risk assessments must engage with the law».
Vraag 9 en 10
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat Europese wetgeving (Verordening en Richtlijn
kapitaalvereisten – CRR/CRD, Solvabiliteitsrichtlijn, Richtlijn duurzaamheidsrapportage
door bedrijven – CSRD) niet expliciet maakt hoe bedrijven en instellingen juridische
duurzaamheidsrisico’s inzichtelijk moeten maken?
Welke juridische ruimte is er, voor de Europese Commissie, dan wel voor uw ministerie
of de toezichthouder, om via lagere wetgeving dan wel de uitleg van wetgeving te expliciteren
hoe bedrijven juridische duurzaamheidsrisico’s in kaart moeten brengen? Bent u bereid
zich ervoor in te zetten (de toezichthouder) die ruimte te (laten) nemen?
Antwoord 9 en 10
Voor banken geldt op grond van de richtlijn kapitaalvereisten dat zij – kort samengevat –
hun risico’s, inclusief duurzaamheidsrisico’s, op een robuuste en effectieve manier
moeten beheersen.4 Ook moeten banken beleid hebben ten aanzien van hun juridische risico’s.5 Deze eisen gelden in het kader van het risicomanagement van een bank. De ECB en DNB
houden hier toezicht op. De ECB heeft in haar «Gids inzake klimaat- en milieurisico’s»6 geëxpliciteerd hoe klimaat- en milieugerelateerde evenementen invloed kunnen hebben
op de activiteiten van banken en hoe dit het aansprakelijkheidsrisico en reputatierisico
verhoogt. Ook DNB heeft een «Gids voor de beheersing van klimaat- en milieurisico’s»
gepubliceerd met daarin zogenaamde good practices op het gebied van het beheer van klimaat- en milieurisico’s, waarin ook verwezen
wordt naar aansprakelijkheidsrisico’s en juridische duurzaamheidsrisico’s.
Voor verzekeraars geldt dat zij op grond van artikel 45 van de richtlijn Solvency II7 een eigen risico- en solvabiliteitsbeoordeling dienen te maken die toekomstgericht
is. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met de impact van het financieel
of economisch klimaat op het risicoprofiel van een verzekeraar. Van verzekeraars wordt
verwacht dat zij hierbij ook duurzaamheidsrisico’s meenemen, zoals ook geëxpliciteerd
in de eerdergenoemde publicatie van DNB. Hieronder vallen ook juridische duurzaamheidsrisico’s.
Voor wat betreft de richtlijn duurzaamheidsrapportering (de CSRD)8 merk ik het volgende op. De richtlijn verplicht ondernemingen om over duurzaamheidsrisico’s
te rapporteren wanneer die risico’s materieel zijn. De informatie die in de duurzaamheidsrapportage
moet worden opgenomen, is gespecificeerd in standaarden (de European Sustainability
Reporting Standards; de ESRS), opgesteld door de Europese Commissie middels een uitvoeringsverordening.
In de ESRS is daarbij expliciet aangegeven dat blootstelling aan rechtszaken zo’n
risico kan zijn.9
Het beheersen van juridische duurzaamheidsrisico’s is dus al onderdeel van het toezicht
op financiële instellingen. Het toezichtkader en het huidige juridische kader bieden
voldoende ruimte voor toezichthouders om daar invulling aan te geven. Het is mijns
inziens niet nodig om het beheersen van juridische duurzaamheidsrisico’s nader te
expliciteren in de verordeningen en richtlijnen omtrent kapitaalvereisten voor banken
en verzekeraars. Zoals hierboven genoemd, vind ik het belangrijk dat toezichthouders
zich blijven ontwikkelen op dit terrein en bijvoorbeeld onderzoeken of specifiekere
toezichtverwachtingen nodig zijn.
Vraag 11
Klopt het dat de Richtlijn instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IORP-II)
en de Pensioenwet geen specifieke bepalingen kennen voor het in kaart brengen van
juridische klimaatrisico’s? Klopt het daarom dat er van pensioenfondsen op dit vlak
niks concreets verwacht wordt? Bent u het met ons eens dat dit onwenselijk is?
Antwoord 11
In algemene zin bepaalt artikel 25 van de richtlijn IORP-II10 dat een pensioenfonds over een doeltreffende risicobeheerfunctie moet beschikken
die bevorderlijk is voor het risicobeheersysteem van het pensioenfonds. Hieronder
vallen voor het pensioenfonds alle relevante risico’s, dus ook relevante juridische
risico’s. Hoewel juridische klimaatrisico’s niet specifiek worden genoemd, vallen
dergelijke risico’s wel onder de genoemde verplichting. Van pensioenfondsen wordt
daarom verwacht dat zij ook ten aanzien van juridische klimaatrisico’s een doeltreffend
risicobeheerbeleid voeren. DNB houdt hier toezicht op.
Daarnaast moet een pensioenfonds in het kader van het risicobeheer ten minste driejaarlijks
een «eigenrisicobeoordeling» (ERB) uitvoeren. Die ERB bevat onder meer een beoordeling
van nieuwe of opkomende risico’s, voor zover van toepassing, met inbegrip van risico's
die met klimaatverandering, het gebruik van hulpbronnen en het milieu verband houden,
sociale risico's en risico's in verband met de waardevermindering van activa als gevolg
van veranderde regelgeving. Hieronder vallen ook juridische duurzaamheidsrisico’s
als die van toepassing zijn bij een fonds.
Tenslotte zijn pensioenfondsen met zetel in Nederland op grond van artikel 29 van
de richtlijn IORP II, zoals geïmplementeerd in artikel 146 Pensioenwet, verplicht
een jaarrekening en bestuursverslag op te stellen.11 In deze rapportageverplichtingen dient een paragraaf te worden opgenomen over de
voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee het pensioenfonds wordt geconfronteerd.12 Hieronder worden ook juridische risico’s verstaan, en dus ook juridische duurzaamheidsrisico’s.
Tot slot, zoals hierboven genoemd, heeft DNB daarnaast ook een «Gids voor de beheersing
van klimaat- en milieurisico’s» gepubliceerd met daarin zogenaamde good practices
op het gebied van het beheer van klimaat- en milieurisico’s. Deze gids geeft pensioenfondsen
handvatten voor het beheersen van deze risico’s.
Vraag 12
Bent u van mening dat pensioenfondsen op dit moment voldoende rekening houden met
juridische duurzaamheidsrisico’s? Waarop baseert u dat?
Antwoord 12
In 2023 heeft DNB onderzoek gedaan naar de integratie van duurzaamheidsrisico’s in
de kernprocessen van pensioenfondsen.13 Het algemene beeld daaruit is dat duurzaamheidsrisico's hoog op de agenda staan van
pensioenfondsbesturen en zij er serieus werk van maken om duurzaamheidsrisico’s te
integreren in hun strategie en governance, al is meer actie en integratie in het risicobeheer nodig. Een aantal pensioenfondsen
ziet duurzaamheidsrisico’s als een bron van juridische risico’s. De mate waarin dit
wordt meegenomen verschilt per fonds. Op basis van dit onderzoek zie ik dat pensioenfondsen
goede stappen hebben gezet in de beheersing van duurzaamheidsrisico’s, maar dat zij
er nog niet zijn. Ik vind het belangrijk dat de fondsen, maar ook de toezichthouder,
hier aandacht aan blijven besteden. Dit jaar zullen alle pensioenfondsen via een geautomatiseerde
vragenlijst door de toezichthouder bevraagd worden over hun risicobeheer op dit onderwerp.14
Vraag 13
Wat zijn de consequenties voor pensioenfondsen die onvoldoende actie ondernemen om
juridische duurzaamheidsrisico’s te identificeren?
Antwoord 13
Pensioenfondsen moeten relevante risico’s identificeren en beheersen. Als een pensioenfonds
een materieel risico, waaronder klimaat- en milieurisico’s, onvoldoende beheerst,
kan DNB maatregelen treffen. Daarbij kan onder andere worden gedacht aan het geven
van waarschuwingen, aanbevelingen en formele aanwijzingen en het opleggen van boetes
en sancties.
Vraag 14
Kunt u een toelichting geven op de samenhang tussen de verplichtingen uit artikel 15
van de Richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied
van duurzaamheid (CSDDD), zoals deze op hoofdlijnen in december jl. is overeengekomen,
en mogelijke klimaatwetgeving voor de Nederlandse financiële sector? Klopt het dat
artikel 15 in de huidige vorm financiële instellingen zal verplichten transitieplannen
op te stellen (ook voor scope 3) en de toezichthouder een handvat geeft om te handhaven?
Antwoord 14
Zoals is aangekondigd in de Kamerbrief van 13 maart 202315, is een van de denkrichtingen van de verkenning naar mogelijke klimaatmaatregelen
voor de financiële sector een klimaatplanverplichting. In het kader van deze verkenning
vond in de periode van 21 december 2023 tot en met 15 februari jl. een openbare consultatie
plaats, waar ook deze denkrichting in terugkwam. Dit heeft een duidelijke link met
de (concept)richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied
van duurzaamheid (CSDDD)16. Op 14 december 2023 is er een voorlopig politiek akkoord bereikt over de CSDDD.
Op 15 maart jl. heeft een aangepast akkoord voldoende steun gekregen van de lidstaten
in het Comité van Permanente Vertegenwoordigers.17 Over dit compromis moet later dit voorjaar nog worden gestemd in het Europees Parlement
en in de Raad. Op grond van het voorlopige akkoord zou een transitieplan verplicht
worden gesteld, waarbij er ook een inspanningsverplichting is om ervoor te zorgen
dat het bedrijfsmodel en de strategie van een bedrijf in lijn zijn met de doelstelling
uit het Klimaatakkoord van Parijs om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 °C
en met de doelstellingen van de Europese Klimaatwet. Daarbij hoort ook de verplichting
tot tussentijdse reductiedoelstellingen voor 2030 en in stappen van vijf jaar tot
2050. Het transitieplan dient, waar passend, concrete doelen te bevatten voor de reductie
van de scope 1-, 2- en 3-emissies van het bedrijf.18 De transitieplanverplichting op grond van het voorlopige akkoord zou gaan gelden
voor ondernemingen, inclusief ondernemingen uit de financiële sector, met meer dan
1.000 medewerkers en meer dan EUR 450 miljoen netto-jaaromzet. Op grond van artikel 18
van het voorlopige akkoord zou de aangewezen toezichthouder dienen toe te zien op
het ontwerp en de vaststelling van het plan in lijn met de eerder beschreven voorwaarden.
Een volledige appreciatie van het voorlopige akkoord op de CSDDD is op 12 april jl.
gedeeld met uw Kamer.19
De transitieplanverplichting uit het voorlopige akkoord komt dus gedeeltelijk overeen
met één van de denkrichtingen van de verkenning naar klimaatmaatregelen voor de financiële
sector. Om die reden is, in het kader van de recent gehouden openbare consultatie,
uitgevraagd of het wenselijk is als deze klimaatplanverplichting voor een groter deel
van de Nederlandse financiële sector zou gelden dan waarin de reikwijdte van de CSDDD
voorziet. Ook is gevraagd of eventuele maatregelen gevolgen hebben voor de financiering
van het MKB en het vestigings- en ondernemingsklimaat. In vervolg op de reacties op
de consultatie en stakeholdergesprekken zal worden gekeken of, en zo ja, welke, wettelijke
of alternatieve maatregelen de bijdrage van financiële ondernemingen aan de klimaattransitie
kunnen versterken. Ik ben voornemens om de Kamer rond de zomer te informeren over
de uitkomsten van de verkenning. Besluitvorming over eventuele klimaatwetgeving voor
de financiële sector is aan een volgend kabinet.
Vraag 15
Klopt het dat CSDDD-artikel 15 in de meest recente vorm financiële instellingen niet
enkel zal verplichten «een bijdrage aan het Parijsakkoord» te leveren, zoals het klimaatakkoordcommitment
voorschrijft, maar met 1.5 °C-scenario’s te werken, en daarom in feite strenger is
dan het klimaatakkoordcommitment?
Antwoord 15
Zoals ik in het antwoord op vraag 14 heb toegelicht, komt de klimaatplanverplichting
uit de CSDDD neer op een inspanningsverplichting om ervoor te zorgen dat het bedrijfsmodel
en de strategie van het bedrijf in lijn zijn met de doelstelling uit het Klimaatakkoord
van Parijs om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 °C.
Met het ondertekenen van het Klimaatcommitment hebben de ondertekenaars aangegeven
dat zij een actieve bijdrage willen leveren aan de uitvoering van het Klimaatakkoord
van Parijs. De ondertekenaars hebben onder andere de afspraak gemaakt om in 2022 actieplannen
te publiceren. Deze actieplannen dienen reductiedoelstellingen te hebben voor al hun
relevante financieringen en beleggingen voor het jaar 2030. In deze actieplannen dient
toegelicht te worden welke acties de ondertekenaars nemen om bij te dragen aan het
Klimaatakkoord van Parijs. In de leidraad ter ondersteuning van het Klimaatcommitment
wordt deze afspraak verder uitgewerkt. Deze leidraad bevat onder andere het uitgangspunt
dat actieplannen in lijn dienen te zijn met het Klimaatakkoord van Parijs, maximaal
1,5 graden opwarming en netto-nul uitstoot in 2050.20
Zowel in het voorlopig politiek akkoord op de CSDDD als bij het Klimaatcommitment
is dus sprake van een inspanningsverplichting om het 1,5 graden-scenario doel te behalen.
Echter, het Klimaatcommitment is een vrijwillig commitment terwijl de CSDDD bindende
Europese wetgeving is die omgezet dient te worden in nationale wetgeving.
Vraag 16
Welke ruimte laat de uitwerking van CSDDD-artikel 15 om te sturen op relatieve in plaats van absolute emissiereductie, omdat dat laatste van groot belang is terwijl instellingen i.h.k.v.
het klimaatakkoordcommitment nog te vaak dat eerste doen?
Antwoord 16
De uitkomst van het voorlopig politiek akkoord op de CSDDD verplicht bedrijven, die
onder de reikwijdte van artikel 15 vallen, om een transitieplan op te stellen om klimaatverandering
te mitigeren. Wanneer een bedrijf scope 1-, 2- of 3-broeikasgassen uitstoot schrijft
artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de conceptrichtlijn voor dat voor 2030, en
in stappen van vijf jaar tot 2050, hieraan absolute emissiereductiedoelen gekoppeld
moeten worden. Het kabinet ziet dan ook geen ruimte in de uitwerking om te sturen
op relatieve emissiereductiedoelen.
Vraag 17 en 18
Op welke manier zal de uiteindelijke uitwerking van CSDDD-artikel 15 de voorkeur ten
aanzien van klimaatwetgeving voor de financiële sector beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat
artikel 15 al om een inspanningsverplichting of klimaatplan vraagt?
Kunt u een tijdlijn schetsen van het proces consultatie, definitieve Europese besluitvorming
rond gepaste zorgvuldigheid en verdere stappen rond het al dan niet ontwerpen van
klimaatwetgeving voor de financiële sector?
Antwoord 17 en 18
Het streven van het Belgische voorzitterschap van de Raad van de EU, van de Europese
Commissie en van het Europees Parlement is om de CSDDD af te ronden voor de verkiezingen
van het Europees Parlement (EP) in juni. Over het voorlopige politieke akkoord dient,
zoals hierboven vermeld, nog gestemd te worden in de Raad en in het EP. De laatste
plenaire zittingen van het EP voor het verkiezingsreces vinden plaats in april.
Zoals hierboven genoemd heeft in het kader van de verkenning naar mogelijke klimaatmaatregelen
voor de financiële sector een openbare consultatie plaatsgevonden in de periode van
21 december 2023 tot en met 15 februari 2024. Eén van de geconsulteerde denkrichtingen
is een klimaatplanverplichting. Gelet op de klimaatplanverplichting, volgend uit artikel 15
van de CSDDD, werd er in de consultatie onder meer gevraagd of het wenselijk zou zijn
om deze verplichting voor een groter deel van de Nederlandse financiële sector te
laten gelden.
In vervolg op de reacties op de consultatie en stakeholdergesprekken zal worden gekeken
of, en zo ja welke, wettelijke of alternatieve maatregelen de bijdrage van financiële
ondernemingen aan de klimaattransitie kunnen versterken. Hierbij zal ook aandacht
zijn voor het vestigingsklimaat, de verhouding tot wetgeving die in de Europese Unie
in ontwikkeling is, zoals de CSDDD, en de toegang van het MKB tot financiering. Besluitvorming
over eventuele klimaatwetgeving voor de financiële sector is aan een volgend kabinet.
Ik ben voornemens om de Kamer rond de zomer te informeren over de uitkomsten van de
verkenning.
Vraag 19
Bent u bereid de focus van uw beleidsagenda voor duurzame financiering te verbreden
van de focus op klimaat en energie, naar alle door wetenschappers geïdentificeerde
dimensies van duurzaamheid, zoals biodiversiteit, waterkwaliteit, stikstof, fosfor,
etc.?21 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Antwoord 19
De Beleidsagenda duurzame financiering22 richt zich al op duurzaamheid in den brede. De beleidsagenda bevat niet alleen acties
op het gebied van klimaat, maar bijvoorbeeld ook op het gebied van biodiversiteit
en brede milieu-, maatschappij en governance-aspecten. Zo heeft Nederland zich ervoor
ingezet dat de financiële sector werd opgenomen in het Global Biodiversity Framework.
Ook heeft Nederland zich ervoor ingezet dat in de toezichtraamwerken voor banken en
verzekeraars wordt verlangd dat zij hun ESG-risico’s beheersen. Ook de diverse transparantievereisten
op duurzaamheidsgebied, bijvoorbeeld de richtlijn duurzaamheidsrapportage (CSRD),
zien op brede ESG-aspecten. Daarnaast heeft Nederland er bij de Europese Commissie
voor gepleit dat er wetgeving komt voor aanbieders van ESG-beoordelingen. Inmiddels
is er op 7 februari 2024 een voorlopig politiek akkoord bereikt door de Europese onderhandelaars
over een verordening tot regulering van aanbieders van ESG-beoordelingen. Tot slot
is Nederland ook een van de aanjagers geweest om de financiële sector op te nemen
in de CSDDD. De uitkomst hiervan is dat financiële instellingen, die voldoen aan de
drempels betreffende omzet en aantal werknemers, gepaste zorgvuldigheid moeten toepassen
op hun upstream-relaties. De inclusie van klantrelaties is uitgesteld. Er is een evaluatieclausule
opgenomen waarin staat dat de Commissie deze kwestie uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding
opnieuw zal bezien. Kortom, de beleidsagenda richt zich op duurzaamheid in brede zin.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.P.R.A. van Weyenberg, minister van Financiën -
Mede namens
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede namens
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.