Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Piri over de Nederlandse bijdrage aan openbare hoorzittingen bij Internationaal Gerechtshof
Vragen van het lid Piri (GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de Nederlandse bijdrage aan openbare hoorzittingen bij Internationaal Gerechtshof (ingezonden 29 maart 2024).
Antwoord van Minister Bruins Slot (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 22 april 2024).
Vraag 1
Welke intentie had Nederland met de bijdrage aan de openbare hoorzittingen bij het
Internationaal Gerechtshof van 19–26 februari 2024 voor een advies van het Hof over
wettigheid van het beleid en de praktijken van de Israëlische bezetting van de Palestijnse
Gebieden, waaronder ook Oost-Jerusalem?1
Antwoord 1
Een verzoek om advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) ziet, volgens de jurisprudentie
van het IGH, op het verkrijgen van een opvatting van het IGH die voor de Algemene
Vergadering van de VN (AVVN) van belang kan zijn voor haar functioneren. Met zijn
bijdrage heeft Nederland het IGH willen assisteren bij het beantwoorden van de vragen
die door de AVVN gesteld zijn door het identificeren van het toepasselijke recht en
het presenteren van zijn rechtsopvatting over de status en interpretatie daarvan.
Vraag 2
Kunt u toelichten waarom de Nederlandse regering in haar bijdrage koos voor een algemene
uiteenzetting van de basale regels van het internationaal recht, en niet voor een
appreciatie van de bezetting, gebaseerd op diezelfde regels?2
Antwoord 2
Nederland heeft ervoor gekozen zijn bijdrage te houden over een identificatie van
het toepasselijke recht en de presentatie van de Nederlandse rechtsopvatting over
de status en interpretatie daarvan. Op basis van de bijdragen van alle deelnemende
staten kan het Hof vervolgens eerst bepalen welk recht van toepassing is en hoe dit
geïnterpreteerd moet worden, en dit vervolgens toepassen op de feiten. Dat laatste
kan alleen het Hof op een overtuigende wijze doen op basis van alle geleverde bijdragen.
Eenzelfde benadering heeft Nederland gevolgd in zijn bijdrage in de adviesprocedure
over de rechtsgevolgen van de afscheiding van de Chagos Archipel van Mauritius. Deze
benadering is in het bijzonder prudent indien aan het verzoek om advies (ook) een
bilateraal geschil ten grondslag ligt waarbij Nederland niet is betrokken en geen
of geen volledig beeld heeft van de feiten.
Vraag 3
Kunt u toelichten waarom in de Nederlandse bijdrage aan de hoorzittingen de namen
«Israël» en «Palestijnse Gebieden» niet werden genoemd?
Antwoord 3
De vraag over de rechtsgevolgen van het beleid en de praktijken van de Israëlische
bezetting van de Palestijnse Gebieden, waaronder ook Oost-Jerusalem, is gesteld aan
het IGH, niet aan Nederland. Het is dus niet aan Nederland om de gestelde vraag te
beantwoorden, maar aan het IGH. Nederland heeft er daarom voor gekozen het Hof te
assisteren door in te gaan op de identificatie van het toepasselijke recht en op zijn
rechtsopvatting over de status en interpretatie van dit recht.
Vraag 4
Bent u het eens dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) een opinie
van het Internationaal Gerechtshof heeft gevraagd over concrete vragen die betrekking hebben op een specifieke situatie, en dat het uitleggen van basale regels van het internationaal recht in
algemene termen aan de rechters van het Internationaal Gerechtshof de kleinst mogelijke
bijdrage aan deze rechtszaak is, en nagenoeg betekenisloos in het conflict in kwestie?3
Antwoord 4
Nee. De Nederlandse bijdrage is niet de «kleinst mogelijke bijdrage». Het is juist
dat de AVVN een concrete vraag heeft gesteld over de rechtsgevolgen van een specifieke
situatie. Het is aan het IGH om te bepalen of het beantwoorden van die vraag binnen
zijn bevoegdheid valt en passend is. Indien het IGH dit bevestigend beantwoordt, is
het vervolgens aan het IGH om de vraag te beantwoorden op basis van alle geleverde
bijdragen. Nederland heeft hieraan bijgedragen door zijn visie te geven op de identificatie
van het toepasselijke recht en zijn rechtsopvatting te delen over de status en interpretatie
van dit recht, met inbegrip van een visie over rechtsgevolgen.
Vraag 5
Kunt u, bij gebrek aan een inhoudelijke Nederlandse appreciatie van de juridische
gevolgen van de bezetting van de Palestijnse Gebieden sinds 1967 tijdens de hoorzitting
bij het Internationaal Gerechtshof, deze appreciatie alsnog met de Kamer delen en
daarbij specifiek ingaan op de vragen gesteld in A/RES/77/247?
Antwoord 5
Nee. Het verzoek om advies is nu onder de rechter. Het is nu aan het IGH om over het
verzoek een advies uit te brengen.
Vraag 6
Kunt u in deze appreciatie ook de consequenties van het gedrag van Israël voor de
Nederlandse staat betrekken, gezien het feit dat de consequenties voor andere staten
en de VN ook deel zullen uitmaken van het advies van het Internationaal Gerechtshof?
Antwoord 6
Nee. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5. Indien het IGH zich bevoegd acht, en
het ook passend acht advies uit te brengen, dan wordt zijn advies uitgebracht aan
de AVVN. Het is vervolgens aan de AVVN om het advies te bespreken en daaraan eventuele
gevolgen te verbinden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.