Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Tielen over de brief ‘Reactie op verzoek om informatie voorafgaand aan het WGO jeugd 29-01-2024 over de invulling van de taakstelling 511 mln op jeugd (36410-XVI-110)’
Vragen van het lid Tielen (VVD) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief «Reactie op verzoek om informatie voorafgaand aan het WGO jeugd 29-01-2024 over de invulling van de taakstelling 511 mln op jeugd (36 410 XVI, nr. 110)» (ingezonden 29 februari 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Van Ooijen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
20 maart 2024).
Vraag 1
Volgt er nog een uitgebreidere brief, inclusief diepere analyses omtrent de mogelijke
maatregelen die tot bijbehorende structurele besparingen zullen leiden? Zo ja, op
welke termijn is deze te verwachten? Neemt u in deze volgende brief alle opties mee
uit eerdere onderzoeken en rapporten, inclusief financiële doorrekeningen en omvang
van beoogde doelgroep? Zo nee, wat is de reden dat u de summiere tabel voldoende acht
voor het besluit om geen invulling te geven aan de besparingsopgave?
Antwoord 1
In mijn brief van 29 januari jl. heb ik alle mogelijke maatregelen die in het jeugddomein
genomen kunnen worden om invulling te geven aan de aanvullende besparingsopgave met
de Kamer gedeeld. Het gaat om maatregelen die aanvullend zijn op de Hervormingsagenda
en waarvoor het Rijk aan zet is. Bij het maken van deze lijst van maatregelen heb
ik eerdere onderzoeken en rapporten meegenomen. Uit de in beeld gebrachte maatregelen
komt naar voren dat invoering van een eigen bijdrage noodzakelijk is om de besparing
van € 511 mln in te kunnen vullen. Bij een eigen bijdrage zijn verschillende varianten
qua vormgeving mogelijk om de besparing van € 511 mln (deels) in te vullen. De invulling
hiervan vergt nadere politieke keuzes, alvorens verdiepende analyses naar de exacte
effecten uitgevoerd kunnen worden. Het is aan een nieuw kabinet om over de structurele
invulling van de besparingsopgave te besluiten of de besparing te schrappen door middel
van het vinden van alternatieve dekking. Indien er op korte termijn geen nieuw kabinet
is gevormd, zal het demissionaire kabinet zijn verantwoordelijkheid nemen om een passende
oplossing te zoeken voor de ingeboekte besparingen, mede in het licht van de overheidsfinanciën.
Vraag 2
Verwacht u dat het uitblijven van financiële duidelijkheid voor de sector negatieve
gevolgen heeft voor kinderen en jongeren die op dit moment wachten op een effectieve
behandeling? Denkt u dat de vlotte uitvoering van de Hervormingsagenda door dit uitblijven
onder druk kan komen te staan? Zo ja, ontvangt de Kamer dan binnenkort duidelijkheid
over het financiële kader?
Antwoord 2
De invulling van de besparing van € 511 mln is expliciet een Rijksverantwoordelijkheid.
Het gaat hierbij om maatregelen die aanvullend zijn op de Hervormingsagenda en waarvan
is afgesproken met de VNG dat deze voor rekening en risico van het Rijk komen. Dat
wil zeggen dat het Rijk aan zet is voor de vormgeving van de maatregelen of indien
de maatregelen tot een (gedeeltelijk) lagere besparing leiden, dat de uitname uit
het gemeentefonds (gedeeltelijk) wordt teruggedraaid door het Rijk. De invulling van
de besparing vormt daarmee geen belemmering om conform de afspraken de maatregelen
uit de Hervormingsagenda uit te voeren. Ook heeft het feit dat nog niet helder is
hoe de besparing ingevuld gaat worden geen gevolgen voor kinderen en jongeren die
op dit moment zorg nodig hebben.
De reeks van de besparingsopgave van € 511 mln is al verwerkt in het gemeentefonds
en in het overeengekomen Meerjarig Financieel Kader van de Hervormingsagenda. Als
het Rijk er niet in slaagt om de besparing tijdig in te vullen, dan wordt daar in
het voorjaar van het voorafgaande jaar duidelijkheid over gegeven. De besparingsopgave
voor 2024 is reeds teruggedraaid. Bij de komende Voorjaarsnota zal de Tweede Kamer
verder worden geïnformeerd.
Vraag 3
Wat verstaat u in uw brief van 29 januari jl. onder «op korte termijn» als het gaat
om een oplossing zoeken voor de ingeboekte besparingen?
Antwoord 3
Zie antwoord bij vraag 2. Als het Rijk er niet in slaagt om de besparing tijdig in
te vullen, dan wordt daar in het voorjaar van het voorafgaande jaar duidelijkheid
over gegeven. De besparingsopgave voor 2024 is reeds teruggedraaid. Bij de komende
Voorjaarsnota zal de Tweede Kamer verder worden geïnformeerd.
Vraag 4
Wat is de reden dat u voor de optie van een eigen bijdrage, slechts één voorbeeld
noemt? Welke andere varianten zijn in kaart gebracht en in hoeverre zijn daarbij analyses
gemaakt van verschillende soorten doelgroepen, verschillende soorten bijdragen en
verschillende soorten behandelvormen?
Antwoord 4
Er zijn verschillende varianten van een eigen bijdrage mogelijk. Daarbij is de vormgeving
bepalend voor de hoogte van de opbrengst. Ik heb meerdere varianten laten uitwerken
langs verschillende parameters: inkomensafhankelijk of inkomensonafhankelijk; wel
of geen drempel voor huishoudens met een laag inkomen; (maximale) hoogte eigen bijdrage
per maand; eigen bijdrage per kind of per huishouden; en het uitzonderen van bepaalde
vormen van zorg.
Het voorbeeld dat ik heb genoemd in mijn brief van 29 januari jl. betrof een variant
met een inkomensafhankelijke eigen bijdrage die gemaximeerd is per huishouden per
jaar. Dit voorbeeld was bedoeld om een beeld te geven van de mogelijke opbrengst bij
die parameters. Het is uiteraard mogelijk om de parameters anders in te vullen en
zo tot andere varianten te komen.
Vraag 5
In hoeverre is gekeken naar de mogelijkheid om eigen bijdragen te vragen bij behandelvormen
die niet in de database bewezen-effectief voorkomen en/of de geadviseerde behandelduur
overschrijden, zodat er meer verband wordt aangebracht tussen effectiviteit en collectieve
financiering? Bent u bereid dit soort mogelijkheden in kaart te brengen? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer daarover informatie verwachten?
Antwoord 5
Het doel van de databank Effectieve jeugdinterventies verenigt zich niet met het wel
of niet moeten betalen van een eigen bijdrage. De databank Effectieve jeugdinterventies
bevat beschrijvingen van programma's voor steun en hulp bij opgroeien en opvoeden.
Deze interventies zijn door een onafhankelijke erkenningscommissie beoordeeld. Het
overgrote deel van interventies in Nederland staat niet in de databank; het betekent
daarom niet dat interventies die er niet in staan, niet effectief zijn. Soms is opname
in de databank niet haalbaar. Bijvoorbeeld omdat de interventie maar op kleine schaal
wordt uitgevoerd en opname in de databank in verhouding te veel tijd en middelen vraagt
van een ontwikkelaar. De mogelijkheid om eigen bijdragen te koppelen aan behandelvormen
die niet in de databank staan, is dan ook niet in kaart gebracht.
Vraag 6
In hoeverre vindt u de door u genoemde afspraak over «de meest effectieve behandelduur
meenemen in het kader van effectiviteit (kwaliteitskader en richtlijnen) maar ook
in het kader van reikwijdte» concreet? Wat wordt nu al gedaan om beter inzicht te
krijgen in de trajectduren en de stijging van de trajectduur? Op welke termijn kunt
u de Kamer nadere analyses toezenden daarover?
Antwoord 6
Voor het verbeteren van de kwaliteit en effectiviteit van de jeugdhulp zijn in de
Hervormingsagenda afspraken gemaakt over een duurzame structuur voor kwaliteit en
blijvend leren. De Kwaliteit en Blijvend leren organisatie (waarin professionals,
aanbieders, gemeenten, cliënten en kennisinstituten zijn vertegenwoordigd) is nu operationeel
en zal hier uitvoering aan geven. Zij hebben onder andere de opdracht om op basis
van een nog op te stellen werkagenda een gezamenlijke set gedragen kwaliteitskaders
voor de jeugdhulp op te stellen inclusief de implementatie hiervan. Bij het opstellen
van kwaliteitskaders en richtlijnen is het belangrijk dat de meest effectieve behandelduur
waar mogelijk wordt benoemd. De Kwaliteit en Blijvend Leren organisatie heeft dit
uitgangspunt meegekregen vanuit de Hervormingsagenda, evenals het uitgangspunt om bij het ontwikkelen van kwaliteitsproducten uit te gaan van «normaliseren». Gezien bovenstaande zie ik op dit moment
geen reden om aanvullend met aanbieders en wetenschappers te komen tot een antwoord
op de vraag of het niet voor de hand ligt om als er geen bewezen effectieve behandelingen
voorhanden zijn, normaliseren een betere «behandelrichting» is.
Naast bovenstaande afspraak is in de Hervormingsagenda is opgenomen in paragraaf 2.1.9
(hoofdstuk reikwijdte):
«De gemiddelde trajectduur is in 2021 ten opzichte van 2015 gestegen met 35% bij jeugdhulp
zonder verblijf en ook bij jeugdhulp met verblijf is een stijging te zien. Dit heeft
diverse oorzaken. Het spreekt vanzelf dat de trajectduur niet langer (of korter) moet
zijn dan noodzakelijk. Gemeenten voeren vanuit hun rol als opdrachtgever (zorginkoper)
gesprekken met hun contractpartijen. Het is van belang dat gemeenten en aanbieders
in deze gesprekken aandacht hebben voor trajectduur, hierover in gesprek blijven en
hierover op geaggregeerd niveau afspraken maken, mede gebaseerd op beschikbare kwaliteitskaders
en richtlijnen. Waarbij voorkomen moet worden dat dit leidt tot micromanagement op
casusniveau of leidt tot onnodige administratieve lasten (zie ook paragraaf 2.7).
Afspraken: gemeenten en aanbieders maken bij de contractering afspraken hoe zij tijdens
de looptijd van een contract de gemiddelde trajectduur monitoren en maken afspraken
over sturing. Dit vraagt van gemeenten dat ze meer inzicht krijgen in de gemiddelde
(geaggregeerde) trajectduur per aanbieder. En een gezamenlijke duiding van de oorzaken
van de verschillen. Bij dit gesprek tussen gemeenten en aanbieders, is de verwachting
dat inhoudsdeskundige expertise rondom de betreffende zorg betrokken wordt als het
gaat om de duiding en interpretatie van (geaggregeerde) gegevens rondom de trajectduur.»
Bovengenoemde afspraak wordt op dit moment verder uitgewerkt. De eerste stap hierin
is een verdiepend onderzoek op basis van de CBS-cijfers om in een aantal regio’s in
gesprek te gaan over de mogelijke oorzaken van een stijgende (dan wel dalende) trajectduur.
Op basis hiervan kunnen meer concrete afspraken worden opgesteld. Het onderzoek wordt
uitgevoerd door Q-consult en zal rond de zomer gereed zijn en met uw Kamer worden
gedeeld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.