Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Mutluer over het schrappen van verkrachting uit Europese wetgeving over gendergerelateerd geweld
Vragen van het lid Mutluer (GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het schrappen van verkrachting uit Europese wetgeving over gendergerelateerd geweld (ingezonden 31 januari 2024).
Antwoord van Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 11 maart
2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1079.
Vraag 1
Bent u bekend met de brief van PvdA-Europarlementariër Vera Tax over het schrappen
van verkrachting uit de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bestrijding
van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld die mede is ondertekend door verschillende
maatschappelijke organisaties en Europarlementariërs van GroenLinks, CDA, D66, ChristenUnie
en Partij voor de Dieren? Zo ja, wat is uw reactie op deze brief?
Antwoord 1
De richtlijn betekent voor de vele vrouwen en meisjes in de Europese Unie een forse
verbetering van de aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Nederland
heeft daarom het voorzitterschap gesteund in het formuleren van maatregelen voor de
preventie en bestrijding van geweld en voor de bescherming van slachtoffers. De richtlijn
bevat een belangrijk hoofdstuk over preventie om onderliggende patronen van dwang,
macht en controle te voorkomen, en voorziet in specifieke maatregelen ter voorkoming
van verkrachting. De lidstaten sturen een krachtige boodschap: wij aanvaarden niet
dat vrouwen meer risico's lopen dan mannen. Met de recente overeenstemming op 6 februari
2024 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie is dit bevestigd.
De argumentatie voor het kabinetsstandpunt kunt u vinden in de brief van 5 februari
20241 en de geannoteerde agenda voor de JBZ-raad op 8 en 9 juni 2023 die op 31 mei 2023
naar uw Kamer is verzonden.2 Over deze geannoteerde agenda heeft een schriftelijk overleg plaatsgevonden op 5 juni
2023.
Vraag 2
Hoe legt u uit dat Nederland zich in Europa niet bij landen als België, Luxemburg,
Zweden en Griekenland voegt in het opnemen van verkrachting in Europese wetgeving,
terwijl u onlangs de – verdergaande – Wet seksuele misdrijven door de Tweede Kamer
heeft geloodst? Staat u nog steeds volmondig achter de Wet seksuele misdrijven nu
u in Europa op dit onderwerp de kant van landen als Hongarije en Polen kiest?
Antwoord 2
Nederland heeft samen met de meerderheid van de lidstaten, waaronder Frankrijk en
Duitsland, het advies van de Juridische Dienst van de Raad gevolgd, omdat het de onderstaande
risico’s niet wil aanvaarden en het de bevoegdhedenverdeling die in het Verdrag van
de Werking van de Europese Unie is opgenomen niet wil oprekken.
Zoals in de brief van 5 februari 2024 is toegelicht, is het voor Nederland belangrijk
dat aan de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten op het gebied van strafrechtelijke
wetgeving niet wordt getornd. Ook op dat punt hebben we een verantwoordelijkheid.
Het is belangrijk dat de EU-bevoegdheden niet worden opgerekt. De verdeling van bevoegdheden
tussen de EU en de lidstaten is een waarborg dat op EU-niveau geen regels worden vastgesteld
voor strafrechtelijke onderwerpen die op specifieke wijze in Nederland zijn geregeld.
Ik wijs bijvoorbeeld op prostitutie en medisch-ethische kwesties, waaronder abortus
en euthanasie. Dit zijn bij uitstek onderwerpen waar wij, als Nederland, zélf over
willen gaan. We willen in wetgeving maatwerk kunnen toepassen voor de Nederlandse
samenleving.
Aanvullend hierop, Nederland wil niet het risico lopen dat het Hof van Justitie van
de Europese Unie – in het geval de richtlijn aan het Hof wordt voorgelegd – de richtlijn
geheel of deels buiten werking stelt omdat de rechtsgrondslag niet solide is.
De onderhandelingen over de Europese richtlijn hebben geen invloed op de Wet Seksuele
Misdrijven. De Wet Seksuele Misdrijven is gericht op de Nederlandse context en verbetert
Nederlandse wetgeving om de bescherming van slachtoffers tegen inbreuken op de lichamelijke
en seksuele integriteit strafrechtelijk te versterken. Onze wet gaat aanzienlijk verder
dan het commissievoorstel.
Vraag 3
Wat is volgens u het signaal dat Nederland afgeeft aan slachtoffers van seksueel geweld
binnen en buiten Nederland door verkrachting niet op te willen nemen in Europese wetgeving
over gendergerelateerd geweld?
Antwoord 3
Voor vrouwen en meisjes in de EU worden belangrijke stappen gezet in de verbetering
van preventie, hulp aan slachtoffers en toegang tot het recht. Het tegengaan van geweld
tegen vrouwen is dan ook een belangrijke prioriteit van het kabinet. De richtlijn
is met name een forse verbetering voor de slachtoffers van seksueel geweld in de EU.
In de tekst van de richtlijn zijn de volgende maatregelen opgenomen:
1. Maatregelen om verkrachting en andere seksuele delicten te voorkomen en het bewustzijn
over de noodzaak van instemming van de ander te vergroten.
2. Maatregelen om vrouwelijke genitale verminking en gedwongen huwelijken strafbaar te
stellen en slachtoffers ervan te beschermen.
3. Maatregelen voor het bestrijden van online geweld, zoals het vrijgeven van intiem
materiaal zonder wederzijdse instemming en «cyber-flashing»;
4. Gespecialiseerde ondersteuning voor slachtoffers van seksueel geweld;
5. Maatregelen om de privacy van een slachtoffer te beschermen en herhaalde victimisatie
te voorkomen.
Vraag 4
Klopt het dat het verzet van Nederland om verkrachting in de Europese wetgeving op
te nemen op juridische gronden gestoeld is? Zo ja, hoe verklaart u dat landen als
België, Luxemburg, Zweden en Griekenland tot een andere conclusie zijn gekomen op
dit punt?
Antwoord 4
In het antwoord op vraag 2 en in de brief van 5 februari 2024 heb ik toegelicht hoe
het kabinet tot het Nederlands standpunt is gekomen. De meerderheid van de lidstaten,
waaronder Nederland, wil de juridische risico’s die verbonden zijn aan de EU-harmonisatie
van de genoemde strafbaarstelling niet accepteren. Een kleinere groep lidstaten heeft
een andere afweging gemaakt.
Vraag 5
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als lidstaten verschillende minimumnormen
hebben als het gaat om de strafbaarstelling van verkrachting? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Het kabinet acht het wenselijk om het delict verkrachting op basis van het ontbreken
van instemming in alle EU-lidstaten op te nemen in het nationale strafrecht én het
kabinet wil de bepalingen uit het Werkingsverdrag inzake de EU ten aanzien van strafbaarstelling
van delicten in EU-wetgeving respecteren. Nederland hanteert een brede en ambitieuze
inzet op vrouwenrechten, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en
gelijke rechten voor lhbtiq+ personen. Daarom maakt het kabinet zich internationaal
hard voor de ratificatie en implementatie van het Verdrag van de Raad van Europa inzake
het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag
van Istanbul).3 In dit verdrag is het delict verkrachting op basis van het ontbreken van instemming
opgenomen. Zes EU-lidstaten hebben dit verdrag nog niet geratificeerd.4 Zoals bekend zijn ook staten die geen lid zijn van de EU partij bij het Verdrag van
Istanbul.
Vraag 6
Deelt u de mening dat het opnemen van verkrachting in de Europese wetgeving vrouwen
meer bescherming biedt tegen geweld, met name in lidstaten die niet het Verdrag van
Istanbul volgen of waar minimumnormen omtrent verkrachting lager liggen dan nu wordt
voorgesteld door de EU? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit reden om het Nederlandse
standpunt te herzien zodat vrouwen ook in deze landen beter in bescherming kunnen
worden genomen tegen seksueel geweld?
Antwoord 6
De minimumnormen voor betere slachtofferbescherming van alle slachtoffers van geweld
tegen vrouwen en huiselijk geweld worden via deze EU-richtlijn en met steun van Nederland
vastgelegd. Dit geldt ook voor slachtoffers van verkrachting. Het feit dat verkrachting
niet op EU-niveau strafbaar wordt gesteld, doet daaraan niet af. Voor de regeling
van de bescherming van slachtoffers bestaat in het VWEU een afzonderlijke rechtsgrondslag.
Het betreft ook vijftig andere minimumnormen voor de verbetering van de hulpverlening,
toegang tot het recht, preventie en samenwerking tussen de betrokken ketenpartners.
Dit betekent dat ook vrouwen in de EU-lidstaten die de Conventie van Istanbul niet
hebben geratificeerd, beter worden beschermd met de richtlijn. Het standpunt van het
kabinet dat er geen solide rechtsgrondslag is voor harmonisatie van strafbaarstelling
van verkrachting, staat dus niet in de weg aan een flinke verbetering van de positie
van slachtoffers van geweld tegen vrouwen (waaronder verkrachting) en huiselijk geweld
in de gehele Unie.
Vraag 7
Bent u bereid het Nederlandse standpunt over het schrappen van verkrachting uit de
Europese wetgeving over gendergerelateerd geweld te herzien? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
De prioriteit van het kabinet is dat dit pakket aan maatregelen in de richtlijn de
eindstreep haalt, dat wil zeggen aanvaard wordt door het Europees Parlement én de
Raad. Zoals eerder aangegeven heeft de meerderheid van de lidstaten ervoor gekozen
de risico’s die zouden ontstaan door het delict verkrachting op te nemen in de richtlijn,
niet te aanvaarden. Deze omstandigheden zijn niet veranderd ten opzichte van de situatie
in het voorjaar van 2023 waarop het Nederlands standpunt is gebaseerd. Dit betekent
dat het kabinet geen reden heeft gezien om het Nederlandse standpunt te herzien.
Vraag 8
Kunt u deze vragen vóór 6 februari, wanneer de onderhandelingen over de wetgeving
omtrent gendergerelateerd geweld in Brussel plaatsvinden, beantwoorden?
Antwoord 8
De vragen zijn binnen de gebruikelijke termijn beantwoord. Uw Kamer is heeft op 5 februari
2024 een toelichtende brief over dit onderwerp en het kabinetsstandpunt daarin ontvangen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.